VAN 0. K. A. NONHEBEL Apotheker te Middelburg De Ijdelheid der menschen Niet altijd genoegelijk voor hen, die verplicht zijn er naar te luisteren, is het feit, dat sommige menschen, die een middelmatige koorstem bezit ten door het gemis van de zoo noodige zelfkennis om hun zeer middelmatige zang-gave op hun juiste waarde te kunnen schatten, op allerlei wijzen trachten als solist op te treden. Zoo hebt ge ook menschen, die in gezelschap altijd maar aan het woord zijn en uit ijdelheid meenen, dat dit hun idan ook toekomt. Dit zou nu zoo erg niet zijn, als ze dan ook maar wat wisten te vertellen. Wat zijn er niet een menschen ij del om hun: knap gezicht, handigheid, hun kennis en wcten- sohap, hun muzikale gaven, welke schoone eigen schappen ze dan ook niet vergeten bij alle pas sende en niet-passende gelegenheden als een pre senteerblaadje voor zich uit te dragen. Wat is het toch een groote dwaasheid om ijdel te zijn. Al die gaven zijn u toch immers van God geschonken; talenten waarmede gij verplicht zijt te woekeren tot heil van uw naaste en is het dan niet beneden uw waardigheid (als ik dat z.oo eens eenvoudig-weg mag zeggen) om „te pronken met geleende veeren"? Ik bezit honderden brieven van lezers en vooral lezeressen, die zonder mankeeren beginnen met een meer of mindere lofuiting over mijn artikelen. Zou dat mij ijdel mogen maken? In hoeverre is dat maar een phrase, een inleiding mogelijk om mij een beetje in de goede stemming te brengen voor de wat netelige vraag, die daarna volgt? lAannemende nog dat dit niet zoo is, dan ben ik toch veel te oud om niet te weten, wat er nog aan mijn arbeid te kort komt. Een buitengewoon eigenaardige soort van ijdel heid van sommige, meestal nieuw in de gemeente geïmporteerde, menschen, manifesteert zich aldus: Wanneer ge op oen of andere manier persoonlijk met hen in kennis geraakt, dan steken ze gaarne hun licht bij u op, vragen u meer dan ge weet en toopen zich daarvoor uiterst dankbaar, wat van zelf altijd aangenaam aandoet, omdat het soort dankbare menschen „aan het uitsterven" is. Een tijdje later, als ze dan wat ingeburgerd zijn, dan gaat het beginnen. Zachtaan beproeven zij eich dan in te dringen in kringen, waarin ze, ver geleken met hun vroeger milieu, totaal niet thuis behooren. Als men dat een beetje handig aanlegt, gebruik maakt van het voordeel, dat ze uit den vreemde komen, op de hoogte is van de society- manieren, zijn woorden wel kiest, dan kan men het een heel eind brengen. Tot die voorwaarden behoort echter vooral, dat men nooit blijk geeft iemand meer sociaal te kennen, die nu toevallig niet tot dat deftig krill- Broeksloot, Voorburg. get je behoort, want dan is men verloren. Komen ze u op straat tegen, dan vliegen hun oogen in het rond om te zien of er geen „deftige kennissen" van hen in de buurt zijn en als dat niet het geval is, dan moogt ge u verblijden in een vriendelijken groet. Maar o wee als ge ze b.v. tegenkomt in gezel schap van een dame uit die z.g. deftige kringen. Dan zijt ge op eenmaal „lucht" voor hen. Ze halen dan daarbij allerlei gekke fratsen uit om u z.g. niet te zien en doen hun uiterste best zich niet te compromitteeren. Hebt ge eenmaal zoo iets ervaren, dan zijt er se in het vervolg op bedacht en als zoo'n dergelijke ontmoeting weer plaats vindt, zoo is uw groet zóó opvallend hoffelijk, dat tien tegen één de begeleidende dame, die ik gemeenlijk lang niet zoo overdreven beleefd groet te, haar daarop vraagt: „Hè! kent u die mijnheer N. zoo goed?", waarop dan het antwoord volgt: „Gunst, hoe komt u daarbij," of zoo iets van: „Ja er staat me voor, dat ik liem eens op een visite ontmoette bij de familie N.N. U zult nu misschien vragen, hoe komt ge daar zoo verzeild? U moet weten bij onze komst hier, maakten ze een visite en als je er nu niet terug ging, zouden ze moge lijk kunnen zeggen dat we onze wereld niet kenden." Leuk in zoo'n klein stadje, als de bovengenoemde dame je later vraagt: „Nu moet u me eens ver tellen, hoe dat in elkaar zit. Ik zag laatst uw vrouw met die dame wandelen en nu vertelt ze mij dat ze u niet kent" Wat een gedoe! Jaren geleden bevond ik mij in een gezelschap van „diverse pluimage". Het ging over Multatuli, waarop een zeer oude dame vertelde, dat zij in haar jeugd bo riend was met Mina Kruseman, de zoo begaafde vertolkster van de rol van ko ningin Louise uit de „Vorstenschool". Toen aan het eind der opvoering een daverend applaus haar hulde bracht en zij voor het voet Iclit wilde tre den, werd zij plotseling weggeduwd door Multa tuli zelf, die de gebrachte hulde voor hem zelf als de schrijver in ontvangst nam. Terugkeerende achter de schermen zei Mina Kruseman niets anders tot hem dan Multatul-i's eigen woorden: „Publiek ik veracht u." Zoo'n simpel geval typeert vaak geheel den mnen6ch. Groot-Constantia Een stukje Oud-Holland aan de Kaap door ROELIEN MULDERSTAGGER Midden in liet Kaapsche schiereiland ligt, om geven door wijngaarden, het oude landgoed Con- stantia. Dit werd in de 17e eeuw gebouwd door Simon v. d. Stel, ambtenaar der Oost-Indische Compagnie, gouverneur van de Kaai». (Zooals hekend zal zijn, is de Kaapkolonie een stichting van de O.I. Compagnie, gebruikt als ververscliingsstation voor haar naar de Oost va rende schepen). Deze Simon v. d. Stel was zeer energiek en ondernemend, hij bracht de wijnbouw, oorspron- Foto: A. Platteel, Voorburg grauwe hergen, de spitse Duivelspiek beneden de vierkant afgeplatte Tafelberg, rechts: de blauwe oceaan. Op het water witte stippen van kleine brekers, die verschijnen en weer verdwijnen. Even onder ons, vlakbij is het smalle strand, wit al3 sneeuw het zand, door een donkere vochtige rand omzoomd, die afsteekt tegen liét diep blauwe, vurig grocngeplekte water. Hier en daar liggen groote, rond afgeslepen steenblokken, dof blond van kleur. Het blauw en groen van hemel en zee vormt een verrukkelijk kleurengehecl met het witte strand en de zonbeschenen rossige bergen. De weg, de met recht wereldberoemde „marine- drive" loopt dicht langs de zee. We komen kleine hadplaatsen voorbij, gebouwd om komvormigs haaien, er zijn café's pensions onder palmen en aloë's en villatjes. Achter alles, als een wand, een rij rotsachtige kale bergen, de „twalf apostelen". Voorbij Campsbay slaan we een zijweg in naar boven, naar Hout-baynek. Nek is pas, we zijn vol spanning. Zullen we het betooverende, maar woestijndorre landschap werkelijk verlaten voor de vochtige weidestreek, die het prospectus ons voorspiegelt? Zullen we Friesch vee zien, zwart en wit geplekt, grazende over groene valleien? Achter dc kusthergen, waar meer regen valt? Het is nu begin Maart en aan de Kaap is de zomer, in tegenstelling tot het binnenland van de Unie, waar juist dan de regen valt, het droge jaargetij. O]) 'de pashoogte aangekomen ziet men in de diepte een nieuwe hadplaats aan een diop-insnij- dende felblauwe baai tusschcn bergen, waarvan de hellingen beneden bijna bedolven zijn onder overgewaaid sneeuwwit zand, voor onze Wester- sehe oogen een tooverachtig en onaardsch land schap. Onder het dalen ziet men hier en daar schamele weiden met waarlijk zwart-honte koeien en een enkele boerderij. We rijden door en komen langs dit dal in een meer boschachtige streek, waar de Afrikaansohe dennen met hun lange zachte naalden ons omgeuren, we hebben uitzich ten op verre wazige bergketenen Hotnots Kaap de Goede Hoop. 272 kclijk ingevoerd door de Hugenoten vanuit Frank rijk, op zijn landerijen tot groote hoogte. Het spreekt vanzelf, dat zijn positie en zijn relatie met de O. I. Compagnie hem een regelmatig afzet gebied voor zijn producten waarborgden. Niet te verwonderen is het echter ook, dat, de boeren juist daarom in hem een gevaarlijk con current voelden en er bezwaar tegen maakten, dat een ambtenaar van de Compagnie tegelijk boerde en dus leverancier voor haar was. Het gevolg was, dat 111 1706 de Compagnie aan haar ambtenaren het boerenbedrijf verbood en A. W. v. d. Stel, Simons zoon, toen gouverneur, weg gezonden werd. Groot-Constantia zelf staat nog te midden van zijn Hollandsche eikelanen, het is weliswaar enkele jaren geleden afgebrand alleen de oude tegel vloer bleef gespaard maar werd met vccl zorg weer in zijn oorspronkelijke vorm opgebouwd. Wijn en druiven van Groot-Constantia zijn nog steeds beroemd. In de naam van de bekende Uni- versiteitsstad Stcllcnbosch leeft de herinnering aan Simon v. d. Stel nog voort. Van Kaapstad uit kan men op een middag per touringcar GrootrConstantia bezoeken. Op eeii brandende dag in dc vroege Kaapsche herfst, gin gen wij niet een gezelschap Engclschen op weg, per auto Kanpstud door, langs straten, trooste- looze kleine-winkelwijken, verveloozc huizen ach ter armelijke arcades, vaalgroene parkpleinen maar „fashionable Seapoint", een voorstad aan de zee. Daar ging t'.e tocht langs een ruime boule vard met links: moderne landhuizen, met brcede spiegelende ramen (zonder de in Afrika zoo ge liefde overdekte, zonweerende „stoepen"), boog gebouwd boven de straat, tusschen bonte wèlbe- sproeide terrassen, tegen een achtergrond van Vanuit het raam in Groot-Constantia* Holland en hereiken dan de eerste groote drui- venkweekerij, Eagle's nest, tegelijk café, onder schaduwrijke hoornen gelegen. We voelen ons hier herinnerd aan landelijke Duitsche hotelletjes, diep in de hergen, tusschen groen verscholen. Naar Groot-Constantia i6 het nu nog maar enkele mij len en nadat we ons verkwikt hebben aan de orangc-squas'h ons door een bedeesd knffcrmcidjo geserveerd, stappen we weer in. 't Duurt nu niet lang meer of we rijden langs de oprijlaan van Groot-Constantia, een smalle weg door eikeboo- mien ingesloten en overgroeid zijn wc een oogen 0)1 ik weg uit Afrika en thuis op een oudGooisch landweggetje? (Trouwens het Gooi werd immers in dezelfde tijd van Amsterdam uit aangelegd) op een statig wit gebouw, met sierlijke oud-Kaap- sclie kruigevel af. De auto stopt, de passagiers wan delen liet koele oud-Hollandsche gebouw binnen. De gids, een beerachtig ouder persoon met het vooikomcn van een soldaat op pensioen, ontvangt ons miet de mcdedeeling, dat 'hij ons alles vertellen zal als we maar goed bij elkaar blijven (d.w.z. schielijk achter hem aanloopcn). Groot-Constantia heeft als vele Afrikaansohe huizen geen gang, men valt er met de deur in hui6, nl. in een ruime kamer met oude tegels bevloerd. Aan de muren hangen schilderijen uit de oude tijd. Ik herinner mij het portret van een kaffer, die een brandend komfoor draagt, de roode vlammen belichten geheimzinnig het donkere ge zicht. Onze gids heeft echter geen tijd hierbij te vertoeven. „Deze stoelen zijn 200 jaar oud, deze tafel is 250 jaar oud, dit vloerkleed" (een oud- Chineesch tapijt, tot op de draad versleten), is 303 jaar oud. Wat u daar in de hoek ziet staan, zult u wel niet kennen het is een „stoefje"" en met een superieure glimlach „daar plachten de menschen hier vroeger 's avonds hun voeten hij te warmen. Natuurlijk zaten die de volgende dag ónder de blaren." Het gewraakte voorwerp is een doodeenvoudig Hollandsch stoofje iets mooier van vorm dan ze in mijn ouderlijk tehuis, inderdaad afgedankt, in de schuur staan. Ik kijk de domme dikke Engelschman nog eens aan ja zijn bij uitstek vooruitstrevende natie heeft waarlijk wel het recht zich hooghartig te verbazen over oud-Hollandsche gewoonten! Links van de hallkamer is een slaapvertrek met hemelledikant waarvan de zware gedraaide stijlen eenmaal uit do hand gebeeldhouwd werden door !Anton Anrcidt, die ook de met leeuwekoppen versbode kansel in de Nederduitsch Gereformeerde Gezicht vanaf het strand op 'Campsbay met kinderbad. kerk in Kaapstad vervaardigde. Het snijden van dit ledikant alleen was een werk van jaren. In een hoek staat een baby badje van massief blauw-Chineesch aardewerk. Op een tafeltje ligt een verzameling scherven antiek porcelein, voor mijn gevoel met ietwat komische zorg bewaard. De gids vertelt ons, dat dit gevonden werd in een geheime ruimte achter de slavenvertrekken. Men vermoedt, dat de slaven vroeger dit porcelein gebroken en uit angst voor 6traf heimelijk ver stopt hebben. Met behulp van de brokstukken heeft men sommige voorwerpen weer in hun oorspronkelijke staat kunnen herstellen. In een der vensternissen zit ik nog even en maak een foto van het uitzicht op de binnenplaats. Het raam met de in lood gevatte ruitjes staat wijd open. Zonnig is de atmosfeer. Tegen het blinkend- witte muurtje om het kleine ingebouwde pleintje bloeit de donkerpaarse Bouguinvillea, wild en fel, louter bloemen. Scherp teekenen de ranke takken zich af. Door de openstaande deur van de eetzaal koel, ruim en sober, een kamer als die op het Muider Slot gaan wij allen naar buiten, om laag langs de trap, waarvan de balustrade even eens met paarse bloesem overgroeid is, over do binnenplaats, om nog even de vroegere slavenver blijven te bezichtigen. Die liggen als kelders, een weinig beneden de begane grond, en men moet zich bukken bij het binnengaan. Of liet verblijf er echter ongeriefelijker was, dan de inboorlingen in hun eigen omgeving gewend waren, is nog de vraag. Hiermee hebben we alles gezien, steken nog even voor eigen plezier over naar de enorme schuren, waar de wijn bewaard, wordt, het fries boven de deur werd eveneens door Anton Anreidt gebeeldhouwd loopon dan om het hoofdgebouw en zitten op do bank voor bet huis. Ilct. uitzicht is overweldigend, over groene neergaande 'hellin gen ziet men omlaag in een verre diepe vallei, waarachter heel in de verte de wazige bergketens van Hotnots Holland tegen een wit-blauwc hemel staan. Zooals de oude burchten is Groot-Constan tia gebouwd op een punt van waaruit zij het Bieele land overzien kon, zoodat geen inboorlingen stam haar heimelijk naderen kon. Al te spoedig moeten wij vertrekken. Niet langs <le kust, maar binnendoor, langs Wijnberg en Rhodes Memorial, keeren wij terug. Vol trots wijst de chauffeur ons een rots, die vanuit de verte gezien werkelijk een opvallende gelijkenis met de kop van Rhodes, de held der Engelschen, de vijand der boeren vértoont. Na het bezoek aan Groot- Gonstantia stemt liet even weemoedig te Eeseffen, hoe van dit wonderbare plekje aarde Hollander en Afrikaner verdreven zijn door het Engelsche imperialisme. Pretoria, 22 Mei '34. Bonte Vragen Beantwoord door G. IC. A. Nonhebei, Apotheker en Scheikundige te Mid delburg. Men richte zijn vragen rechtstreeks aan het adres van den heer Nonhebei en voege voor iedere vraag I 0.20 aan postzegels bij. rAan Me], 7ï. de K., den Haag. Ik verzocht u uw adres mij op te geven, omdat ik wel 'n antwoord weet, maar dit niet in de courant kan opgenomen worden. U schrijft mij 24/8 en onderteekent R. de K. (voluit), den Haag. Nu kwam een brief aan Boerhaave, Europa eens te recht en ik ontving zelf eens een briefkaart met: NonhebeL, Zeeland; maar R. de K., den Haag komt «ooit terecht. Dus s.v.p. straat en no. DIT EN DAT HET GEVAL MET DE KIPPEN Twee boeren in een klein dorp in het Noorden van Frankrijk, wier erven naast elkaar gelegen wanen, hadden beiden een toom kippen, die jaar en dag gewend waren, nu eens door dezen, dan weer door genen boer gevoederd te worden, met het gevolg, dat in de loop der jaren geen van beidé boeren meer zeggen kon, hoeveel hoenders hem wel toebehoorden. Dit ging zoo lang goed, totdat er oneenigiheid uitbrak tusschen beide landlieden en de kippen- houderij voor gemeenschappelijke rekening werd stopgezet met liet gevolg, dat elk der twee de beste exemplaren van den hoenderstapel voor zich opeisch'te. In het einde kwam de burgemeester aan tie twist te pas. Hij begaf zich naar de plaats, waar Stoepje en open deur naar dc eetzaal van Groot-Constantia. de erven aan elkander grensden, en liet de kippen opvangen en opbergen in een schuur, die juist op de grens van beider grondgebied was gebouwd. Vervolgens gaf hij last, dat beide landbouwers op bet oogeiiiblik waarop de hoenders de vrijheid zoi? worden hergeven graan en ander kippenvoer zoW strooien, ieder op zijn eigen erf, maar op g©< Irijkcn afstand van de schuur. Ai-dus geschiedde: de kippen werden losgelaten en de boeren strooi* den de korrels en nu zag men, hoe een vrijweï even groot aantal hoenders naar rechts als naam links fladderde, begeerig naar het kostelijke voer, „Mij dunikt, dat de stomme dieren nu zelf heÜ« ben uitgemaakt, waar zij thuishooren," zeide da burgemeeste.r en geen van beide buren had op zijn oordeel een aanmerking. („Eigen Haard")'. 13 September. Ja, daar zitten we nu niet alleen met een bruids paar, maar ook nog met een pas-verloofd stel! Gisteren is Gerrit, in alle plechtigheid, „aan zoek" wezen doen om de hand van onze Petro- nella! Nel had er Vader en Moeder natuurlijk alles van verteld. En het viel me beslist tegen, dat zo er niet vreemder van opzagen! Ze schenen al lang iets te vermoeden. Gelukkig valt Gerrit in de smaak, hij wordt aangemerkt als een goede partij voor Nel! Douwe en Jaap schijnen er niet zoo mee inge nomen te zijn als Vader en Moeder. Douwe maakt bezwaar tegen de ooren van onze a.s. zwager, die er volgens hem uitzien alsof ze noodig met druk- „Blikhuisies" op de Karroo, nu groen na de regen. Fotot uit de trein genomen knoopjes tegen zijn hoofd geplakt moeten worden. En Jaap vindt hem eigenwijs. „Jullie zijn vervelende kerels," zegt Moeder, „en ik wil er geen woord meer over hooren. 't Is een jongen waar niets op valt te zeggen en hi| heeft een mooie positie. Dat kan je van jullie niet zeggen!" Nee, dat is waar. Douwe wordt tocli zoo schan delijk lui tegenwoordig, 't wordt boog tijd dat dat heertje eens aan werk gaat. Maar 't duurt niet lang meer, begin October vangen de colleges aan. Maandag is hij met Jaap naar Amsterdam geweest om een kamer te huren. Dat was wat! Natuurlijk wou meneer er alleen op af, maar dat zat hem niet glad. „Nee ventje", zei Vader, „je gaat netjes met je broer mee, die heeft et' verstand van. En denk er om, knapen, hoe minder het kost hoe beter, 't Gaat uit een schrale beurs." Ik wou nog mee, als adviseuse. Maar ze hadden er geen ooren naar. Ze hebben heel wat beleefd die dag, maar zijn tenslotte toch goed klaar gekomen. Twaalf adressen zijn ze afgeloopcn. Douwo heeft er dramatische verhalen over gedaan, hoe ze zich aan vette leuningen omhoog moesten hijschen, en allerlei hokken bezichtigden, 't Was maar goed dat Jaap er bij was, Douwe had het alleen nooit klaargespeeld. Enfin, ze hebben een kamer gehuurd, vlak bij het Vondelpark, drie hoog. Een zitslaapkamer, met een divanbedl» Douwe snijdt er vreeselijk over op; volgens hem is 't ongelooflijk weeklerig gemeubileerd en zaï hij alle dagen een compleet diner krijgen. Maa£ Jaap tempert hein zooveel hij kan en zegt, om het evenwicht te bewaren, dat het balconnctje da grootte heeft van een zakdoek. Maar ik -ben heelemaal afgedwaald, 'k zou ver tellen van het aanzoek van Gerrit! Ik had minstens verwacht dat hij met een hooge hoed en een bouquet zou arriveeren natuurlijk! De poëzie is de wereld uit, hij verscheen in een doodgewoon grijs pak, grinnikte me beminnelijk tegen toen ik do deur opendeed en had zelfs de euvele moed om te zeggen; „zoo lieve schoonzus!" Ja, ja, die barre rots valt nog wel een beetje mee! De conferentie, die hij met Vader, Moeder en Nel in de salon had, was gauw afgeloopcn. Douwe en ik konden er geen woord van opvangen, en: werden bijna betrapt toen Vader de suitedeuren openschoof! Moeder was een beetje aangedaan, maar zé was de ecnige! Nel bleef de kalmte in eigen persoon. Ik geloof dat "ze nooit over iets anders praten dan over lessen en cursussen, en de manier om 't gauwstc actes te balen! Nee, ik had me een verloving romantischer voorgesteld! Dan was er aan Piet en Lenie ten minste nog meer te beleven. Die twee gelukkigen zien we dezer dagen haast niet. Ze zitten voortdurend bij Hofland. 278

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12