JEUGD VOOR DE FÉHF pipe.!; De „vrouwenbeweging" in den roman IN DE DAGEN VAN STRIJD door G. Sevensma-Themmen. Het leven van een tijd belijdt zich zelf in zijn kunst. Kunst is levens-belijdenis, heeft Just Havelaar gezegd. En onder de vele definities, die er van kunst gegeven werden of te geven zijn, is deze zeker wel eene, die het diepst de kern van liet kunstenaarschap raakt. De kunstenaar schept uit de werkelijkheid van zijn innerlijk leven, in zijn •werk móet hij zich openbaren en zelfs, als hij zich zou trachten te verbergen, dan is die wezensver- berging in den diepsten zin toch wezensopenba- ring. Daarom kan hij tenslotte ook niet verber gen, hoe hij staat tegenover God en de wereld, ihij houdt geen wetenschappelijk betoog, waarin ihij de feiten objectief naast elkaar stelt zonder te verraden of hij pro of contra is, maar hij geeft in het kunstwerk zijn eigen ontroering en die geobjectiveerde ontroering, die kunst heet, ver raadt, misschien zijns ondanks, zijn innerlijke levenshouding. Zijn levenshouding, ook tegenover de stroomingen, die zijn tijd bewegen. Niet bij alle kunstenaars is dat even sterk. Dat hangt af van den tijd. Toen het individualisme hoogtij vierde cn de kunstenaars in een aparte wereld leefden, ver van de gemeenschap der gewone mensclien, raakten het leed en het lijden der groote massa hen niet en zoo kwam het, dat zij voor de groote massa ook geen woord hadden. Maar in tijden, waarin het gemeenschapsgevoel sterk is, waarin de kunstenaar staat niidden in de samenleving, is ook de kunst openbaring. Van wat in alle harten beweegt. Dat komt het duidelijkst uit in de vroege Middeleeuwen; daar is de kunstenaar nog, evenals de priester, verkondiger van het algemeen geloof, daar ziet hij, evenals de ande ren, de dingen der realiteit rondom tegen den gouden achtergrond van een hoogcre, eeuwige werkelijkheid en het eenig onderscheid tusschen hem en die allen is, dat hij, wat hij innerlijk aanschouwt, uit kan drukken in stoffelijke vor men. Tot eenheid kan het in onzen tijd niet weer komen, daar is te veel twijfel, te veel ge spletenheid. Maar toch is er meer gemeenschaps gevoel weer gekomen, toch staat ook de kunste naar weer meer in de samenleving en wordt zÖn hart bewogen door dezelfde ontroeringen, die anderen ook bewegen. Hij ondergaat mee het lij den der velen, hij strijdt mee met de anderen. En al ie het misschien meer een kleine groep, waar mee hij strijdt, hij is toch opgenomen in een gemeenschap. Ook de „vrouwenbeweging" is zulk een strijd geweest en de kunst, in dit geval de roman-kunst, gaf ons ook de weerspiegeling van dien strijd. De hevigheid van dien strijd ligt achter ons, wij kunnen nu overzien, wat winst werd, wat verlies. En waarin zouden we dat beter kunnen zien dan in den roman, die ons de innerlijke levenswer kelijkheid openbaart? Want ook nog in anderen zin is kunst: levens- belijdenis. Het leven van een tijd belijdt zichzelf in zijn kunst. Hoe zouden we het leven der Mid deleeuwen ooit zoo hebben kunnen kennen, als daar niet waren de engelen en heiligen der kerkportalen, en de woorden der dichters, bran dend van schoonheid en hemelverlangcn! Zoo kan geen wetenschappelijk werk met onfeilbaar juiste gegevens het ons ooit doen zien. Hilda van Suylenburg. En zouden zoo brochures en verslagen ons wel Zulk een duidelijke herinnering gelaten hebben aan de gesteldheid, waarin de strijd om de rech ten der vrouw ingezet werd als het hartstochtelijke, tendenzieuse boek van mevrouw De Jong van Beek en Donk; „Hilda van Suylenburg"? Do macht van het boek is in den strijd der geesten zoo groot. Wat geen vergaderingen, geen confe renties, geen cijfers en feiten kunnen doen, dat doet het boek: het zaait ideeën uit in harten, die ze anders misschien nooit zouden ontvangen, maar die nu door de bekoring van zijn schoonheid willig en bereid zijn gemaakt. En dat zaad draagt vrucht. De literatuur heeft ook voor de emaricijmtie don weg bereid, zij heeft veel vooroordeelen opge ruimd, veel verkeerde begrippen tot helderheid gebracht. En het is niet waar, wat in „Hilda van Suylenburg" gezegd wordt: „dat <>Vfr vijftig jaar de heele wereld zal lachen om al dit ge schrijf en gepraat voor en tegen de vrouwen emancipatie. Het jongere geslacht zal er niets meer van begrijpen, en het zal er om lachen." Het jongere geslacht begrijpt het nog heel wel. Alleen begrijpt het, vanaf dezen afstand gezien, niet, hoe men kon veronderstellen, dat de vrijheid voor de vrouw alleen maar geluk zou brengen. Dat de mogelijkheid om te gaan studeeren, om oen betrekking te bekleeden zooals de man, om zelf geld te verdienen, alle moeilijkheden in het vrouwenleven zou oplossen, alle tekorten zou ver vullen. Want in dien toon toch is „Hilda van Suylenburg" gezet. Het teokent ons het leven van meisjes in de deftige Haagsche kringen, een leven, naar het uiterlijk vol van pretjes en afwis seling, maar innerlijk leeg. Couperus, die zijn „Eline Vere" zonder tendeniz voor de vrouwen beweging schreef, onthulde ons die leegheid ook. Er is in dit leege leven maar één ding van be lang: zoo gauw mogelijk aan de man te komen. Daarop worden alle partijtjes en festiviteiten in gesteld en lukt dat niet, dan komt langzamerhand de angst, de angst om overgelaten te worden, binnensluipen in de harten en maakt alles doel loos en nutteloos, omdat er geen ander uitzicht in het leven is geweest dan dit eene. Die angst voert bij de een tot krankzinnigheid, bij de ander tot de noodsprong van een huwelijk, dat dien naam niet dragen mag. Maar angst heerscht in die levens. „Het was deze angst," zegt mevrouw Boudier-Bakker in haar brochure „De moderne vrouw en haar tekort", „die den strijdkreet der vrouwenbeweging in de wereld wierp..." Die plotseling vele jonge meisjes en vrouwen zich deed loswringen uit de sfeer die nóg hen bond, zooals zij eenmaal al die anderen gebonden had, met honderd ketenen van gehechtheid en con ventie. En haar dc schreden deed volgen van de enkelen, de eersten, die gedreven door een wijd mededoogen een diepe wond, een feilen wrok, een heerschzucht of wel een oppermachtig uitbloeiend talent, voor het eerst de banier der vrijheid hoog hieven tegen den meester." Die enkelen maken zich in dit boek los uit de veelheid der figuren. Daar is Dr Corona van Oven, de sterkste figuur, die de overwinning heeft behaald, die zelfs haar eigen levensgeluk offert aan baar verantwoordelijkheid tegenover de vrouwenbeweging. En aan Hilda van Suylen burg, die tenslotte advocaat wordt, „om", zooals zij zelf zegt, „onze wetten goed te leeren kennen, en dan met kennis van zaken te protesteeren tegen het verouderde, het onrecht er in." Want dit boek is vooral ook een protest tegen de huwelijks wetgeving. Telkens doemen er donkere bladzijden in op, waarin de man misbruik maakt van zijn macht, hem door de wet geschonken. Men staat als eenvoudig lezer soms versteld van de wets- kennis, die deze ro manpe rso n na ges bezitten. Zeker: „Ieder wordt geacht de wet te kennen," maar ik denk, dat de meesten onzer, niet-juristen, toch niet graag een examen in wetskennis zouden afleggen. Het is echter een tendehz-roman, van daar dat alle moeilijke gevallen van voogdij schap, van financieel beheer, van kinderverzor ging, enz. hier bijeengebracht zijn en het boek te vol maken. Vandaar ook, dat alle mannen figuren behalve die de emancipatie voorstaan, donker en dreigend dit boek doorwandelen als de tiran de meester. Het is het donker, dat teveel werd aangezet, om het licht des te sterker te doen uitkomen: het licht, dat de vrijheid geeft aan do vrouw. In die vrijheid, in die zelfbeschikking, zou de genezing liggen van alle kwalen alle misluk kingen in het huwelijk en ook daarbuiten, want geen enkel meisje, dat een zelfstandige positie heeft en dus niet genoodzaakt is te trouwen om verzorgd te zijn, zal meer een huwelijk zonder liefde sluiten. Een bewering, die absoluut klopt op papier. Wat de vrouwenbeweging heeft vergeten. Maar de gevoelens en verlangens van een vrou wenhart zijn nu eenmaal niet in berekeningen en cijfers vast te leggen. En dat heeft de vrouwen beweging vergeten. Zij heeft vergeten, dat het bij de vrouw op het hart aankomt. Dat het niet voldoende is, haar hersenen of haar handen werk te geven, om een gelukkig leven te hebben. Slechts, wanneer dat werk de behoeften van haar hart vervult, zal zij er gelukkig door zijn. En dat kan bij geestelijk werk bij enkelen, bij hoogbegaaf den, waar de studie meteen hun liefde is. Maar voor de meeste studeerende meisjes is en blijft de studie toch eigenlijk maar voorloopige levensvulling, terwijl haar hart wacht op het andere het groote, dat misschien eenmaal komen zal. Dat is toch ook zoo natuuurlijk, daar is het vrouwenhart toch op aangelegd en in dien zin zal er toch ook altijd een vrouwenkwestie blijven, om dat er altijd vrouwen blijven, die alleen in huwe lijk en moederschap tot volle ontplooiing zouden komen, maar aan wie dat niet gegeven wordt. Laten we dan ook nooit denken, dat een'vrouwen beweging dat tekort kan vullen; in ons door de zonde onluisterde aardsche bestaan is dat ook oen van de ontberingen, die geleden moeten worden zoo goed als vele andere. En dat (,e vrouwenbe weging in zeker opzicht gefaald heeft en uit de kracht is gegroeid, vindt misschien ook wel mee zijn oorzaak hierin, dat zij als zoovele bewegin gen, die toch met idealisme en een grootsch doel voor oogen begonnen zijn, haar eigen onmacht om het groote tekort te vullen niet van meetaf heeft erkend, maar verwachtte, dat er als zij haar doel had bereikt, geen tekort meer voor Je vrouw zou zijn. Dat nu is een schromelijke vergissing gc- •bleken, het tekort is nog even groot, al is het anders van aard. Daarom behoeven we het goede niet voorbij te zien, dat de vrouwenbeweging heeft gebracht. Ze heeft de vrouw aan het werk geret, ze heeft er op gewezen, dat ze geen leeg leven, behoefde te hebben, ook al ontging haar het le venswerk: dc zorg voor. man en kinderen. En or zijn na de verschijning van „Hilda van Suylen burg" heel wat meisjes aan den arbeid getogen, „Als was er niets als Gij en ik Aanteekening bij het gedicht van Sluyter Wonderlijk en dit lied doet het ons ontwij felbaar gevoelen hoe eigen het zacht geluid van dezen eenvoudigen dichter is. Talloozen in zijn eeuw, Cats bovenal, hebben zich met eendere «wijdloopigheid in dit metrum uitgedrukt. Doch Sluyter maakt er, als hij niet al te doctrinair aan 't prediken en vermanen gaat, oogenblikkelijk een levend wezen van, heel schroomvallig, heel kin derlijk en heel oprecht Dat is te opmerkelijker, daar hij zich (het 66,1 dichterlijke zwakheid van velen dier vromen) met opzet zooveel mogelijk niet in de eigen taal, maar in de taal der Schrift probeert uit te spreken. Doch door dit nhetorisch harnas straalt, vaak genoeg, do warmte van zijn levend en diep-minnend dichterhart héén. Daór vleit hij, aarzelend en moedig tevens, den heiligen Heiland aan. Het is werkelijk een zich kinderlijk aandringen tegen dién grootsten Troost, dien op persten Toeverlaat, en al zinikt al wat namen en vormen heeft bier niet weg in het „grondelooze licht" als bij Vondel, dit licht w er niettemin, want het is daaraan dat de stem van den dichter zoo klein en zijn gebaar zoo hulpeloos vertrou wend en nedermoedig wordt Maar dan hervindt bij zich tóch, ingevangen in dit licht-zelve, in dat onnoemelijk tceder en innig beroep op zijn eigen liefde tot den Heiland, en dan hoort men het fluisteren, God hoè nabij: „Ik ben' het immers, die tot U komt, „Die U beminn', Gij weet wel, hoe Dan zinkt deze innigheid, in de volgende strofen, wel weer lichtelijk terug (hoe ware een dusdanig accent vol te houden!), maar de glans dezer liefde gemeenschap kan niet zoo aanstonds dooven; zij licht nog stervend na. Eén schuw oogenhlik zagen wij de bruid met haar gelaat tot God geheven. P. v. R. want vrijheid en arbeid, dat waren immers dc twee polen, waaraan het geluk hing. Hoe de ideeën uit dit boek ingedronken zijn, blijkt ons wel als we de brieven van Raden Adjeng Kartini lezen, die gebundeld zijn onder den titel „Door duister nis tot licht". Deze Raden Adjeng Kartini, zelf van hoogen Javaanschen adel, was de baanbreek- ster voor meerdere ontwikkeling van het Javaan- sohe meisje en voor haar zelfstandige beslisss'ng inzake het huwelijk. Dat was een harde strijd, want de muren om het erf van de ouderlijke wo ning waren in Indic nog heel wat wezenlijker en hechter dan in Holland en hoeveel leemten ue huwelijkswetgeving in Holland dan ook mocht hebben, de Mohammedaansche wet, die aan den man toestaat meer dan één vrouw te nemen, maakt het lot van de gehuwde vrouw in Indie toch nog heel wat smartelijker dan in het Westen. Hartstochtelijk is Kartini's verweer hiertegen, zij, <1 ie zooveel leed door deze „weelde" van den man heeft gezien, hartstochtelijk bepleit zij, dat het meisje dan tenminste zelf raee moge beslissen, aan wien ze ten huwelijk zal worden gegeven op dat ze straks niet op bevel van haar vader, haar oom of haar broer een man moet volgen, dien zij nooit heeft gezien en die haar misschien in zijn huis brengt, waar reeds meerdere vrouwen zijn, moeders van zijn kinderen. En in haar eenzaam heid van eerste, die een vreemden weg gaat, is do lozing van „Hilda van ylentburg" Kartini tot steun geweesst. Later leest ze meer boeken cn brochures over de vrouwenbeweging in het Wes ten, maar „Hilda van Suylenburg" houdt haar liefde, dat heeft ze ingedronken en in den eersten tijd vol verwarring toen allerlei plannen in haar opdoemden, heeft dit boek haar een stimulans ge geven bij het streven naar haar ideaal: een school te openen voor dochters van Inlandschc hoofden. Bij haar leven werd dat ideaal niet bereikt, wel na haar vroegen dood. Zoo worden gedachten- door.gegeven en ideeën gezaaid en uit die alle kiemt een oogst ten goede of ten kwade. Boekbespreking M. Mok. Badseizoen. 1934. Rozenheek en Venemans Uitgevcrs- bedrijv N.V., Hilversum. De lieer Mok is gelukkig geweest in het kiezen van zijn thema, voorzoover men bij een schrijver kan spieken van een onderwerp „kiezen", want wie zal uitmaken op welke wonderlijke wijze een auteur soms zijn onderwerp „krijgt". Hoe het ziJ de lieer Mok debuteert met deze roman en zijn boek heeft het voordeel van een origineele opzet. Als September in het land is, sluiten dc hotels in onze badplaatsen zien de tallooze pension houders zich in het bezit gesteld van een aantal ontvolkte kamers. Dit hoek, dat een en ander vertelt van het lief en leed eencr Hollandsche badplaats, vangt aan in het voorjaar, ale het plaatsje uit zijn winter slaap wakker wordt en de kansen van een goede zomer worden gewikt en gewogen Er is een kantoorbediende, die, zooals alle kan- 270 De heidebrand door ANNIE VREELAND (Slot.) En in bet donker kon hij niet zeggen, hoe graag hij het voor haar had gevonden. Maar Jenny voorkwam hem. Zij streek haar hand langs zijn gezicht... en hij voelde het ringetje even tegen zijn wang. Hoe het aan Jenny's vinger was teruggekomen begreep hij niet goed. Maar als de heide niet had gebrand, zou Luuk tevreden geweest zijn... HOOFDSTUK 7 De belooning Toen de avond D-trein voorbijstoomde, konden de reizigers voor de raampjes nog iets van het blusschingswerk zien. Wat later reed de trein, waarin meneer Boonstra met Luuk's Vader naar huis kwam, langs de helling. „Er is brand geweest!" zei meneer Lammers. „Eén der barakken is bijna bezweken. Er wordt bog gebluscht, maar het vuur is bijna gedoofd. Het is dicht bij je huis geweest, hoor. Wat zal het Luuk spijten, dat de heide het weer heeft moeten ontgelden. Hij heeft er al zoo vaak angst voor gehad." Nadat zij de trein hadden verlaten ,ging meneer Lammers even met zijn vriend mee. In de kamer Vond hijook zijn vrouw en Luukl Jenny en Jocliem hadden kleuren van opwin ding door het drukke vertellen. Geurt was naar het kamp teruggegaan, maar daarom werd hij toch niet vergeten. Hij had aan den brandweercommandant gezegd, dat Luuk de brand het eerst had gemeld. En Luuk beweerde, dat Geurt dit gedaan had. Toen hadden zij allebei hun pluimpje gekregen. Gelukkig waren geen menschcn gewond en bleef de brand nog beperkt Maar toch lag een groot stuk heide verkoold. Om beurten moesten de kinderen van het ge beurde aan hun Vaders vertellen. Jenny haperdo even, toen zij aan hot verhaal van het verloren ringetje kwam. Het was de aanleiding geweest, dat Luuk zooveel angsten doorleefd had. Maar Luuk glimlachte op zijn stille manier, en vertelde, dat Geurt zoo aardig voor hem was ge weest en hem ook had laten waarschuwen. Nu de kinderen veilig thuis waren, vergaten do Moeders hun zorgen. Meneer Boonstra moest voor het orgel plaats nemen. Mevrouw Lammers wilde, dat zij met el kaar zouden zingen: ,,'k Wil U, o God, mijn dank betalen U prijzen in mijn avondlied." Dat deden zij en, al was het onhoorbaar, Luuk' zong ook mee. In de wagen van Michels ging het zoo rustig niet toe. Michels was boos, omdat Geurt zoo lang was weggebleven. Hij wachtte op de staafjes soldeer, die Geurt voor hem meebrengen moest. En of Geurt al zei, dat de brand hem zoo opge houden had, zijn Vader geloofde het niet en dacht, dat het een uitvluchtje was. „Ik zal je leeren, kwajongen!" riep hij dreigend. Geurt begreep wel, hoe laat hot nu was. Bezorgd zag hij naar het schamel bedje van Fransje. Toen lip hij vlug uit de wagen. Als zijn Vader van leer trok, dan werd het lawaaiig en maakte hij slapend Fransje vast wakker. Op het trapje van een donkere wagen ging Geurt zitten, met zijn gezicht in zijn zwarte han den verstopt. Zooeven, samen met Luuk, had hij het leven even prettig gevonden, al was er de brand. Luuk deed altijd, of Geurt ook een burgerjongen was, die recht op een vriendelijk woord had. En met stille stem hnd Luuk al veel mooie dingen aan Geurt verteld. Ook, dat in de hemel boven de starren Iemand woonde, Die liefdevol aan hem wilde denken. „Maar dan mag je Zijn Naam niet langer vloekend gebruiken," had Luuk gezegd. „Daarmee doe je den Heiland verdriet." En in dit oogenblik zou Geurt wel hard willen .Vloeken. „Als het niet om Moeder cn Fransje was. liep ik vast uit het kamp weg," dacht hij. „Vader houdt niet van mij, cn Arie is ook nooit aardig. Arie was zijn veel oudere broer. Geurt zei echter niets. Hij dacht aan de hemel, waarin hij later wel graag wilde komen. „Daar is het vast mooier dan Hier," peinsde hij. „Ik wou, dat ik wat beter kon leeren! Maar wij moeten altijd reizen en trekken". Moedeloos zat hij nog eon poos op het trapje. Tot zijn Moeder hem eindelijk vond. Die streelde hem over zijn groezelgezicht en met haar arm om Twee dagen later kwam meneer Lammers m*t een groot pak onder zijn arm thuis. Hij deed erg geheimzinnig er mee. Luuk mocht er niet bij zijn toen het uitgepakt werd. Zijn Vader stuurde hem uit de kamer! Wel niet voor straf maar toch maakte het Luuk geweldig nieuwsgierig. Toen zijn Moeder zei, dat hij weer mocht bin nenkomen, zag hij op tafeleen aquarium, waarin goudvischjes en sluiergoudvischje* zwommen 1 Wat was Luuk verrukt. „Maarik ben toch nog niet jarig!" zei hij. „Dat weet ik wel," zei zijn Vader. „Je krijgt dit Van ons, omdat je bij de brand zoo dapper ge weest bent" Verwonderd zag Luuk naar zijn ouders. „Ik heb niets gedaan," zei hij toen. „Als Geurt niet was gekomen, zou de heide misschien heele- maal afgebrand zijn. Eigenlijk moest hij het aquarium hebben." „Geurt krijgt iets anders," vertelde meneep Lammers. „Er is onderzoek naar hem gedaan. Geurt schijnt het thuis niet zoo prettig te hebben. Nu willen vriendelijke menschcn hem bij de tuinman een kosthuis bezorgen. Dan kan hij ge regeld naar school en later een vak leeren. Het kamp komt hier toch dikwijls, Geurt kan zijn Moeder cn broertje, van wie hij veel houdt, dan telkens zien." „Dat vind ik fijn," zei Luuk opgetogen. „Mis schien mag hij dan ook naar de Zondagsschool." Hij bedankte zijn ouders voor het mooie ge schenk. „En mag ik nu naar Jenny en Jochem, om hun al dit nieuws te vertellen?" „Dat mag," zei zijn Vader. In de dorpsstraat zag Luuk naar de heldere hemel. „Het wordt weer gauw Kerstfeest," dacht hij. „Misschien weet Geurt dan óók, waarom de Heiland als een Kindje op aarde is gekomen." WIST JE DAT, Dc eerste vuurtoren was, voor zoover bekend, dio welke omstreeks het jaar 280 v. Chr. gebouwd werd door Ptolomaeus, heerscher over Egypte. Deze vuur toren bestond uit wit marmer en bevond zich aan den ingang der haven van Alexandrië. Dante begin zijn „Divina Camedia", zijn meest (beroemd gedicht, op zijn twintigste jaar. Waarom draait een hond zich om en om al vorens te gaan liggen? Omdat de voorvader van het dier, dc wilde hond, op die wijze zijn bed maakte door een holte te vormen in de bladeren en takken. Het Vaticaan te Rome is het grootste paleis den wereld. Het beslaat een oppervlakte van dertien en een halve morgen lands en bevat ongeveep 1000 hallen en vertrekken. Het getal rijwielen hier te lande bedroeg in 1889 één per 53, in 1902 één per 33, in 1907 éen per 15, in 1912 één per 10 en in 1920 één pep 6 inwoners. In verhouding tot de bevolking wordt het meest van het rijwiel gebruik gemaakt in de provincie Groningen, daarop volgen Fries land, Drente en Zeeland. De Simplon-tunnel in de Alpen heeft een lengte Van 19.730 M. Hij werd in zes en een half jaap geboord. De grootste snoek, in Duitschland gevangen, was 19 voet lang, 350 pund zwaar en 207 jaren oud, En reisje per sneltrein naar de planeet Venus "duurt 52 jaren. Zij staat 40.000.000 K.M. ver weg. De vorige keizer van Japan maakte per dag gemiddeld 4 a 5 gedichten. De vroegere Sultan van Turkije was een vep- woed schaakspeler. Salade werkt als een kalmeerend middel ten- van het opium, dat het melksap bevat. Een hyacinth Rebus 275

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 10