JEUGD
VOOR DE
FÉHF pipe.!;
De „vrouwenbeweging"
in den roman
IN DE DAGEN VAN STRIJD
door G. Sevensma-Themmen.
Het leven van een tijd belijdt
zich zelf in zijn kunst.
Kunst is levens-belijdenis, heeft Just Havelaar
gezegd. En onder de vele definities, die er van
kunst gegeven werden of te geven zijn, is deze
zeker wel eene, die het diepst de kern van liet
kunstenaarschap raakt. De kunstenaar schept uit
de werkelijkheid van zijn innerlijk leven, in zijn
•werk móet hij zich openbaren en zelfs, als hij zich
zou trachten te verbergen, dan is die wezensver-
berging in den diepsten zin toch wezensopenba-
ring. Daarom kan hij tenslotte ook niet verber
gen, hoe hij staat tegenover God en de wereld,
ihij houdt geen wetenschappelijk betoog, waarin
ihij de feiten objectief naast elkaar stelt zonder
te verraden of hij pro of contra is, maar hij geeft
in het kunstwerk zijn eigen ontroering en die
geobjectiveerde ontroering, die kunst heet, ver
raadt, misschien zijns ondanks, zijn innerlijke
levenshouding. Zijn levenshouding, ook tegenover
de stroomingen, die zijn tijd bewegen. Niet bij alle
kunstenaars is dat even sterk. Dat hangt af van
den tijd. Toen het individualisme hoogtij vierde
cn de kunstenaars in een aparte wereld leefden,
ver van de gemeenschap der gewone mensclien,
raakten het leed en het lijden der groote massa
hen niet en zoo kwam het, dat zij voor de groote
massa ook geen woord hadden. Maar in tijden,
waarin het gemeenschapsgevoel sterk is, waarin
de kunstenaar staat niidden in de samenleving,
is ook de kunst openbaring. Van wat in alle
harten beweegt. Dat komt het duidelijkst uit in
de vroege Middeleeuwen; daar is de kunstenaar
nog, evenals de priester, verkondiger van het
algemeen geloof, daar ziet hij, evenals de ande
ren, de dingen der realiteit rondom tegen den
gouden achtergrond van een hoogcre, eeuwige
werkelijkheid en het eenig onderscheid tusschen
hem en die allen is, dat hij, wat hij innerlijk
aanschouwt, uit kan drukken in stoffelijke vor
men. Tot eenheid kan het in onzen tijd niet
weer komen, daar is te veel twijfel, te veel ge
spletenheid. Maar toch is er meer gemeenschaps
gevoel weer gekomen, toch staat ook de kunste
naar weer meer in de samenleving en wordt zÖn
hart bewogen door dezelfde ontroeringen, die
anderen ook bewegen. Hij ondergaat mee het lij
den der velen, hij strijdt mee met de anderen. En
al ie het misschien meer een kleine groep, waar
mee hij strijdt, hij is toch opgenomen in een
gemeenschap. Ook de „vrouwenbeweging" is zulk
een strijd geweest en de kunst, in dit geval de
roman-kunst, gaf ons ook de weerspiegeling van
dien strijd.
De hevigheid van dien strijd ligt achter ons, wij
kunnen nu overzien, wat winst werd, wat verlies.
En waarin zouden we dat beter kunnen zien dan
in den roman, die ons de innerlijke levenswer
kelijkheid openbaart?
Want ook nog in anderen zin is kunst: levens-
belijdenis. Het leven van een tijd belijdt zichzelf
in zijn kunst. Hoe zouden we het leven der Mid
deleeuwen ooit zoo hebben kunnen kennen, als
daar niet waren de engelen en heiligen der
kerkportalen, en de woorden der dichters, bran
dend van schoonheid en hemelverlangcn! Zoo kan
geen wetenschappelijk werk met onfeilbaar juiste
gegevens het ons ooit doen zien.
Hilda van Suylenburg.
En zouden zoo brochures en verslagen ons wel
Zulk een duidelijke herinnering gelaten hebben
aan de gesteldheid, waarin de strijd om de rech
ten der vrouw ingezet werd als het hartstochtelijke,
tendenzieuse boek van mevrouw De Jong van
Beek en Donk; „Hilda van Suylenburg"? Do
macht van het boek is in den strijd der geesten
zoo groot. Wat geen vergaderingen, geen confe
renties, geen cijfers en feiten kunnen doen, dat
doet het boek: het zaait ideeën uit in harten, die
ze anders misschien nooit zouden ontvangen, maar
die nu door de bekoring van zijn schoonheid willig
en bereid zijn gemaakt. En dat zaad draagt vrucht.
De literatuur heeft ook voor de emaricijmtie don
weg bereid, zij heeft veel vooroordeelen opge
ruimd, veel verkeerde begrippen tot helderheid
gebracht. En het is niet waar, wat in „Hilda
van Suylenburg" gezegd wordt: „dat <>Vfr vijftig
jaar de heele wereld zal lachen om al dit ge
schrijf en gepraat voor en tegen de vrouwen
emancipatie. Het jongere geslacht zal er niets
meer van begrijpen, en het zal er om lachen."
Het jongere geslacht begrijpt het nog heel wel.
Alleen begrijpt het, vanaf dezen afstand gezien,
niet, hoe men kon veronderstellen, dat de vrijheid
voor de vrouw alleen maar geluk zou brengen.
Dat de mogelijkheid om te gaan studeeren, om
oen betrekking te bekleeden zooals de man, om
zelf geld te verdienen, alle moeilijkheden in het
vrouwenleven zou oplossen, alle tekorten zou ver
vullen. Want in dien toon toch is „Hilda van
Suylenburg" gezet. Het teokent ons het leven van
meisjes in de deftige Haagsche kringen, een
leven, naar het uiterlijk vol van pretjes en afwis
seling, maar innerlijk leeg. Couperus, die zijn
„Eline Vere" zonder tendeniz voor de vrouwen
beweging schreef, onthulde ons die leegheid ook.
Er is in dit leege leven maar één ding van be
lang: zoo gauw mogelijk aan de man te komen.
Daarop worden alle partijtjes en festiviteiten in
gesteld en lukt dat niet, dan komt langzamerhand
de angst, de angst om overgelaten te worden,
binnensluipen in de harten en maakt alles doel
loos en nutteloos, omdat er geen ander uitzicht
in het leven is geweest dan dit eene. Die angst
voert bij de een tot krankzinnigheid, bij de ander
tot de noodsprong van een huwelijk, dat dien
naam niet dragen mag. Maar angst heerscht in
die levens. „Het was deze angst," zegt mevrouw
Boudier-Bakker in haar brochure „De moderne
vrouw en haar tekort", „die den strijdkreet
der vrouwenbeweging in de wereld wierp..."
Die plotseling vele jonge meisjes en vrouwen zich
deed loswringen uit de sfeer die nóg hen bond,
zooals zij eenmaal al die anderen gebonden had,
met honderd ketenen van gehechtheid en con
ventie. En haar dc schreden deed volgen van de
enkelen, de eersten, die gedreven door een wijd
mededoogen een diepe wond, een feilen wrok, een
heerschzucht of wel een oppermachtig uitbloeiend
talent, voor het eerst de banier der vrijheid hoog
hieven tegen den meester."
Die enkelen maken zich in dit boek los uit de
veelheid der figuren. Daar is Dr Corona van
Oven, de sterkste figuur, die de overwinning
heeft behaald, die zelfs haar eigen levensgeluk
offert aan baar verantwoordelijkheid tegenover
de vrouwenbeweging. En aan Hilda van Suylen
burg, die tenslotte advocaat wordt, „om", zooals
zij zelf zegt, „onze wetten goed te leeren kennen,
en dan met kennis van zaken te protesteeren
tegen het verouderde, het onrecht er in." Want dit
boek is vooral ook een protest tegen de huwelijks
wetgeving. Telkens doemen er donkere bladzijden
in op, waarin de man misbruik maakt van zijn
macht, hem door de wet geschonken. Men staat
als eenvoudig lezer soms versteld van de wets-
kennis, die deze ro manpe rso n na ges bezitten.
Zeker: „Ieder wordt geacht de wet te kennen,"
maar ik denk, dat de meesten onzer, niet-juristen,
toch niet graag een examen in wetskennis zouden
afleggen. Het is echter een tendehz-roman, van
daar dat alle moeilijke gevallen van voogdij
schap, van financieel beheer, van kinderverzor
ging, enz. hier bijeengebracht zijn en het boek
te vol maken. Vandaar ook, dat alle mannen
figuren behalve die de emancipatie voorstaan,
donker en dreigend dit boek doorwandelen als de
tiran de meester. Het is het donker, dat teveel
werd aangezet, om het licht des te sterker te doen
uitkomen: het licht, dat de vrijheid geeft aan do
vrouw. In die vrijheid, in die zelfbeschikking, zou
de genezing liggen van alle kwalen alle misluk
kingen in het huwelijk en ook daarbuiten, want
geen enkel meisje, dat een zelfstandige positie
heeft en dus niet genoodzaakt is te trouwen om
verzorgd te zijn, zal meer een huwelijk zonder
liefde sluiten. Een bewering, die absoluut klopt
op papier.
Wat de vrouwenbeweging heeft vergeten.
Maar de gevoelens en verlangens van een vrou
wenhart zijn nu eenmaal niet in berekeningen en
cijfers vast te leggen. En dat heeft de vrouwen
beweging vergeten. Zij heeft vergeten, dat het bij
de vrouw op het hart aankomt. Dat het niet
voldoende is, haar hersenen of haar handen werk
te geven, om een gelukkig leven te hebben. Slechts,
wanneer dat werk de behoeften van haar hart
vervult, zal zij er gelukkig door zijn. En dat kan
bij geestelijk werk bij enkelen, bij hoogbegaaf
den, waar de studie meteen hun liefde is.
Maar voor de meeste studeerende meisjes is en
blijft de studie toch eigenlijk maar voorloopige
levensvulling, terwijl haar hart wacht op het
andere het groote, dat misschien eenmaal komen
zal. Dat is toch ook zoo natuuurlijk, daar is het
vrouwenhart toch op aangelegd en in dien zin zal
er toch ook altijd een vrouwenkwestie blijven, om
dat er altijd vrouwen blijven, die alleen in huwe
lijk en moederschap tot volle ontplooiing zouden
komen, maar aan wie dat niet gegeven wordt.
Laten we dan ook nooit denken, dat een'vrouwen
beweging dat tekort kan vullen; in ons door de
zonde onluisterde aardsche bestaan is dat ook oen
van de ontberingen, die geleden moeten worden
zoo goed als vele andere. En dat (,e vrouwenbe
weging in zeker opzicht gefaald heeft en uit de
kracht is gegroeid, vindt misschien ook wel mee
zijn oorzaak hierin, dat zij als zoovele bewegin
gen, die toch met idealisme en een grootsch doel
voor oogen begonnen zijn, haar eigen onmacht om
het groote tekort te vullen niet van meetaf heeft
erkend, maar verwachtte, dat er als zij haar doel
had bereikt, geen tekort meer voor Je vrouw zou
zijn. Dat nu is een schromelijke vergissing gc-
•bleken, het tekort is nog even groot, al is het
anders van aard. Daarom behoeven we het goede
niet voorbij te zien, dat de vrouwenbeweging heeft
gebracht. Ze heeft de vrouw aan het werk geret,
ze heeft er op gewezen, dat ze geen leeg leven,
behoefde te hebben, ook al ontging haar het le
venswerk: dc zorg voor. man en kinderen. En or
zijn na de verschijning van „Hilda van Suylen
burg" heel wat meisjes aan den arbeid getogen,
„Als was er niets als
Gij en ik
Aanteekening bij het gedicht van Sluyter
Wonderlijk en dit lied doet het ons ontwij
felbaar gevoelen hoe eigen het zacht geluid
van dezen eenvoudigen dichter is. Talloozen in
zijn eeuw, Cats bovenal, hebben zich met eendere
«wijdloopigheid in dit metrum uitgedrukt. Doch
Sluyter maakt er, als hij niet al te doctrinair aan
't prediken en vermanen gaat, oogenblikkelijk een
levend wezen van, heel schroomvallig, heel kin
derlijk en heel oprecht Dat is te opmerkelijker,
daar hij zich (het 66,1 dichterlijke zwakheid
van velen dier vromen) met opzet zooveel mogelijk
niet in de eigen taal, maar in de taal der Schrift
probeert uit te spreken. Doch door dit nhetorisch
harnas straalt, vaak genoeg, do warmte van zijn
levend en diep-minnend dichterhart héén. Daór
vleit hij, aarzelend en moedig tevens, den heiligen
Heiland aan. Het is werkelijk een zich kinderlijk
aandringen tegen dién grootsten Troost, dien op
persten Toeverlaat, en al zinikt al wat namen en
vormen heeft bier niet weg in het „grondelooze
licht" als bij Vondel, dit licht w er niettemin,
want het is daaraan dat de stem van den dichter
zoo klein en zijn gebaar zoo hulpeloos vertrou
wend en nedermoedig wordt Maar dan hervindt
bij zich tóch, ingevangen in dit licht-zelve, in dat
onnoemelijk tceder en innig beroep op zijn eigen
liefde tot den Heiland, en dan hoort men het
fluisteren, God hoè nabij: „Ik ben' het immers,
die tot U komt, „Die U beminn', Gij weet
wel, hoe
Dan zinkt deze innigheid, in de volgende strofen,
wel weer lichtelijk terug (hoe ware een dusdanig
accent vol te houden!), maar de glans dezer liefde
gemeenschap kan niet zoo aanstonds dooven; zij
licht nog stervend na.
Eén schuw oogenhlik zagen wij de bruid met
haar gelaat tot God geheven.
P. v. R.
want vrijheid en arbeid, dat waren immers dc
twee polen, waaraan het geluk hing. Hoe de ideeën
uit dit boek ingedronken zijn, blijkt ons wel als
we de brieven van Raden Adjeng Kartini lezen,
die gebundeld zijn onder den titel „Door duister
nis tot licht". Deze Raden Adjeng Kartini, zelf
van hoogen Javaanschen adel, was de baanbreek-
ster voor meerdere ontwikkeling van het Javaan-
sohe meisje en voor haar zelfstandige beslisss'ng
inzake het huwelijk. Dat was een harde strijd,
want de muren om het erf van de ouderlijke wo
ning waren in Indic nog heel wat wezenlijker en
hechter dan in Holland en hoeveel leemten ue
huwelijkswetgeving in Holland dan ook mocht
hebben, de Mohammedaansche wet, die aan den
man toestaat meer dan één vrouw te nemen,
maakt het lot van de gehuwde vrouw in Indie
toch nog heel wat smartelijker dan in het Westen.
Hartstochtelijk is Kartini's verweer hiertegen, zij,
<1 ie zooveel leed door deze „weelde" van den man
heeft gezien, hartstochtelijk bepleit zij, dat het
meisje dan tenminste zelf raee moge beslissen,
aan wien ze ten huwelijk zal worden gegeven op
dat ze straks niet op bevel van haar vader, haar
oom of haar broer een man moet volgen, dien zij
nooit heeft gezien en die haar misschien in zijn
huis brengt, waar reeds meerdere vrouwen zijn,
moeders van zijn kinderen. En in haar eenzaam
heid van eerste, die een vreemden weg gaat, is do
lozing van „Hilda van ylentburg" Kartini tot
steun geweesst. Later leest ze meer boeken cn
brochures over de vrouwenbeweging in het Wes
ten, maar „Hilda van Suylenburg" houdt haar
liefde, dat heeft ze ingedronken en in den eersten
tijd vol verwarring toen allerlei plannen in haar
opdoemden, heeft dit boek haar een stimulans ge
geven bij het streven naar haar ideaal: een school
te openen voor dochters van Inlandschc hoofden.
Bij haar leven werd dat ideaal niet bereikt, wel
na haar vroegen dood. Zoo worden gedachten-
door.gegeven en ideeën gezaaid en uit die alle
kiemt een oogst ten goede of ten kwade.
Boekbespreking
M. Mok. Badseizoen. 1934.
Rozenheek en Venemans Uitgevcrs-
bedrijv N.V., Hilversum.
De lieer Mok is gelukkig geweest in het kiezen
van zijn thema, voorzoover men bij een schrijver
kan spieken van een onderwerp „kiezen", want
wie zal uitmaken op welke wonderlijke wijze een
auteur soms zijn onderwerp „krijgt". Hoe het ziJ
de lieer Mok debuteert met deze roman en zijn
boek heeft het voordeel van een origineele opzet.
Als September in het land is, sluiten dc hotels
in onze badplaatsen zien de tallooze pension
houders zich in het bezit gesteld van een aantal
ontvolkte kamers.
Dit hoek, dat een en ander vertelt van het lief
en leed eencr Hollandsche badplaats, vangt aan
in het voorjaar, ale het plaatsje uit zijn winter
slaap wakker wordt en de kansen van een goede
zomer worden gewikt en gewogen
Er is een kantoorbediende, die, zooals alle kan-
270
De heidebrand
door
ANNIE VREELAND
(Slot.)
En in bet donker kon hij niet zeggen, hoe graag
hij het voor haar had gevonden. Maar Jenny
voorkwam hem. Zij streek haar hand langs zijn
gezicht... en hij voelde het ringetje even tegen
zijn wang.
Hoe het aan Jenny's vinger was teruggekomen
begreep hij niet goed. Maar als de heide niet had
gebrand, zou Luuk tevreden geweest zijn...
HOOFDSTUK 7
De belooning
Toen de avond D-trein voorbijstoomde, konden
de reizigers voor de raampjes nog iets van het
blusschingswerk zien. Wat later reed de trein,
waarin meneer Boonstra met Luuk's Vader naar
huis kwam, langs de helling.
„Er is brand geweest!" zei meneer Lammers.
„Eén der barakken is bijna bezweken. Er wordt
bog gebluscht, maar het vuur is bijna gedoofd.
Het is dicht bij je huis geweest, hoor. Wat zal het
Luuk spijten, dat de heide het weer heeft moeten
ontgelden. Hij heeft er al zoo vaak angst voor
gehad."
Nadat zij de trein hadden verlaten ,ging meneer
Lammers even met zijn vriend mee. In de kamer
Vond hijook zijn vrouw en Luukl
Jenny en Jocliem hadden kleuren van opwin
ding door het drukke vertellen. Geurt was naar
het kamp teruggegaan, maar daarom werd hij
toch niet vergeten.
Hij had aan den brandweercommandant gezegd,
dat Luuk de brand het eerst had gemeld. En
Luuk beweerde, dat Geurt dit gedaan had.
Toen hadden zij allebei hun pluimpje gekregen.
Gelukkig waren geen menschcn gewond en
bleef de brand nog beperkt
Maar toch lag een groot stuk heide verkoold.
Om beurten moesten de kinderen van het ge
beurde aan hun Vaders vertellen. Jenny haperdo
even, toen zij aan hot verhaal van het verloren
ringetje kwam. Het was de aanleiding geweest,
dat Luuk zooveel angsten doorleefd had.
Maar Luuk glimlachte op zijn stille manier, en
vertelde, dat Geurt zoo aardig voor hem was ge
weest en hem ook had laten waarschuwen.
Nu de kinderen veilig thuis waren, vergaten do
Moeders hun zorgen.
Meneer Boonstra moest voor het orgel plaats
nemen. Mevrouw Lammers wilde, dat zij met el
kaar zouden zingen:
,,'k Wil U, o God, mijn dank betalen
U prijzen in mijn avondlied."
Dat deden zij en, al was het onhoorbaar, Luuk'
zong ook mee.
In de wagen van Michels ging het zoo rustig
niet toe. Michels was boos, omdat Geurt zoo lang
was weggebleven. Hij wachtte op de staafjes
soldeer, die Geurt voor hem meebrengen moest.
En of Geurt al zei, dat de brand hem zoo opge
houden had, zijn Vader geloofde het niet en
dacht, dat het een uitvluchtje was.
„Ik zal je leeren, kwajongen!" riep hij dreigend.
Geurt begreep wel, hoe laat hot nu was. Bezorgd
zag hij naar het schamel bedje van Fransje. Toen
lip hij vlug uit de wagen. Als zijn Vader van
leer trok, dan werd het lawaaiig en maakte hij
slapend Fransje vast wakker.
Op het trapje van een donkere wagen ging
Geurt zitten, met zijn gezicht in zijn zwarte han
den verstopt.
Zooeven, samen met Luuk, had hij het leven
even prettig gevonden, al was er de brand. Luuk
deed altijd, of Geurt ook een burgerjongen was,
die recht op een vriendelijk woord had.
En met stille stem hnd Luuk al veel mooie
dingen aan Geurt verteld.
Ook, dat in de hemel boven de starren Iemand
woonde, Die liefdevol aan hem wilde denken.
„Maar dan mag je Zijn Naam niet langer
vloekend gebruiken," had Luuk gezegd. „Daarmee
doe je den Heiland verdriet."
En in dit oogenblik zou Geurt wel hard willen
.Vloeken.
„Als het niet om Moeder cn Fransje was. liep
ik vast uit het kamp weg," dacht hij. „Vader
houdt niet van mij, cn Arie is ook nooit aardig.
Arie was zijn veel oudere broer.
Geurt zei echter niets. Hij dacht aan de hemel,
waarin hij later wel graag wilde komen.
„Daar is het vast mooier dan Hier," peinsde
hij. „Ik wou, dat ik wat beter kon leeren! Maar
wij moeten altijd reizen en trekken".
Moedeloos zat hij nog eon poos op het trapje.
Tot zijn Moeder hem eindelijk vond. Die streelde
hem over zijn groezelgezicht en met haar arm om
Twee dagen later kwam meneer Lammers m*t
een groot pak onder zijn arm thuis. Hij deed erg
geheimzinnig er mee. Luuk mocht er niet bij zijn
toen het uitgepakt werd. Zijn Vader stuurde hem
uit de kamer! Wel niet voor straf maar toch
maakte het Luuk geweldig nieuwsgierig.
Toen zijn Moeder zei, dat hij weer mocht bin
nenkomen, zag hij op tafeleen aquarium,
waarin goudvischjes en sluiergoudvischje*
zwommen 1
Wat was Luuk verrukt.
„Maarik ben toch nog niet jarig!" zei hij.
„Dat weet ik wel," zei zijn Vader. „Je krijgt dit
Van ons, omdat je bij de brand zoo dapper ge
weest bent"
Verwonderd zag Luuk naar zijn ouders.
„Ik heb niets gedaan," zei hij toen. „Als Geurt
niet was gekomen, zou de heide misschien heele-
maal afgebrand zijn. Eigenlijk moest hij het
aquarium hebben."
„Geurt krijgt iets anders," vertelde meneep
Lammers. „Er is onderzoek naar hem gedaan.
Geurt schijnt het thuis niet zoo prettig te hebben.
Nu willen vriendelijke menschcn hem bij de
tuinman een kosthuis bezorgen. Dan kan hij ge
regeld naar school en later een vak leeren. Het
kamp komt hier toch dikwijls, Geurt kan zijn
Moeder cn broertje, van wie hij veel houdt, dan
telkens zien."
„Dat vind ik fijn," zei Luuk opgetogen. „Mis
schien mag hij dan ook naar de Zondagsschool."
Hij bedankte zijn ouders voor het mooie ge
schenk.
„En mag ik nu naar Jenny en Jochem, om hun
al dit nieuws te vertellen?"
„Dat mag," zei zijn Vader.
In de dorpsstraat zag Luuk naar de heldere
hemel.
„Het wordt weer gauw Kerstfeest," dacht hij.
„Misschien weet Geurt dan óók, waarom de
Heiland als een Kindje op aarde is gekomen."
WIST JE DAT,
Dc eerste vuurtoren was, voor zoover bekend, dio
welke omstreeks het jaar 280 v. Chr. gebouwd werd
door Ptolomaeus, heerscher over Egypte. Deze vuur
toren bestond uit wit marmer en bevond zich aan
den ingang der haven van Alexandrië.
Dante begin zijn „Divina Camedia", zijn meest
(beroemd gedicht, op zijn twintigste jaar.
Waarom draait een hond zich om en om al
vorens te gaan liggen? Omdat de voorvader van
het dier, dc wilde hond, op die wijze zijn bed
maakte door een holte te vormen in de bladeren
en takken.
Het Vaticaan te Rome is het grootste paleis den
wereld. Het beslaat een oppervlakte van dertien
en een halve morgen lands en bevat ongeveep
1000 hallen en vertrekken.
Het getal rijwielen hier te lande bedroeg in
1889 één per 53, in 1902 één per 33, in 1907 éen
per 15, in 1912 één per 10 en in 1920 één pep
6 inwoners. In verhouding tot de bevolking
wordt het meest van het rijwiel gebruik gemaakt
in de provincie Groningen, daarop volgen Fries
land, Drente en Zeeland.
De Simplon-tunnel in de Alpen heeft een lengte
Van 19.730 M. Hij werd in zes en een half jaap
geboord.
De grootste snoek, in Duitschland gevangen,
was 19 voet lang, 350 pund zwaar en 207 jaren oud,
En reisje per sneltrein naar de planeet Venus
"duurt 52 jaren. Zij staat 40.000.000 K.M. ver weg.
De vorige keizer van Japan maakte per dag
gemiddeld 4 a 5 gedichten.
De vroegere Sultan van Turkije was een vep-
woed schaakspeler.
Salade werkt als een kalmeerend middel ten-
van het opium, dat het melksap bevat.
Een hyacinth
Rebus
275