De politieke Conferentie te Lunteren
WOENSDAG 12 SEPTEMBER 1934
TWEEDE BLAD PAG. 5
Prof. Dr. Ridderbos geeft een nadere
uiteenzetting over zijn onderwerp
„De Overheid en de Wet Gods'
De heer Smeenk over „de economische
positie van Nederland en hetgeen daaruit
volgt voor het beleid der Regeering''
Opening der Conferentie
Om precies half 8 werd de conferentie door
den tijdelijken voorzitter van het Centraal
Comité, den heer J. Schouten met psalm
gezang, het lezen van Ps. 27 en gebed ge
opend.
De Voorziter sprak daarna een hartelijk
welkomstwoord en wees er op, dat dit de
eerste samenkomst was in dit rustige confe
rentie-oord; een proef, welke de bijeenkom
sten van het centralen convent moet ver
vangen. Een verkiezing zit er thans geluk
kig niet in de lucht; hopelijk komt die voor
eerst niet.
Het zal een ernstige samenspreking zijn
over ernstige onderwerpen; de opkomst van
zoovele vooraanstaande anti-revolutionairen,
onder wie twee ministers, leden van de
Staten-Generaal, professoren en harde wer
kers in het maatschappelijk leven, is ver
heugend; maar de bespreking der onderwei
pen kan pas nuttig zijn, als we er door ge
sterkt en onderling vereenigd worden.
Daarom werden twee belangrijke onderwer
pen op het program geplaatst: de verhou
ding tusschcn overheid en volk naar geeste
lijke factoren; in do tweede plaats gaat het
over t economiscn ïeven, uocn waarmj we ae
\vet Gods niet uit het oog verliezen.
Deze conferentie moet ook gekenmerkt
worden door een rustige bespreking, zoo wat
de omgeving als de innerlijke rust betreft. Ei
zijn twijfelingen, er is critiek; de discussie
moge daarom eerlijk en oprecht, maar dok
ernstig zijn; waarbij het centrum der zaak
gevonden wordt, d.i. de ordening Gods.
Voorts bedoelt deze conferentie contact on
der elkaar te brengen; waarvan sommigen
te veel hebben, zooals o.a. ministers; maar
de onderlinge bespreking moet de eenzijdig
heid, waaraan wij allen bloot staan, tegen
Theoretici en practici moeten elkaar vin
den om tot hoogere eenheid tc komen. Meer
samenbinding is noodig. Het gevaar der
dwaling, van wanhoop, van zonde en zor
gen is groot en leidt tot verbrokkeling. Do
geschiktheid tot samenwerking moet ver
sterkt worden en daarvoor zijn we hier bij
elkaar. Psalm 27 spreekt van een merk
waardige verandering bij David: eerst de
jubelzang, dan vrees voor vijanden en zon
de; en goed wordt het eerst weer, als hij
weet werkend te wachten op God. Zonder
geloof kon hij geen stand houden. Laten wij
dus op den Heerc wachten: want Hij maakt
het goed.
Zóó gaat het ook ons; onze zonden maken
de moeilijkheden, welke er zijn, nog grooter;
alleen het geloof geeft ook kracht en moed.
Wij moeten werkend wachten op den Heer
zonder ons te laten intimideeren. Dan leeren
wij Psalm 27, ook de jubelzang, zingen. En
dan kunnen straks danken.
Nadat de Voorzitter eenige mededee-
lingen van huishoudelijke aard had gedaan,
kreeg Prof. Ridderbos het woord tot toe-|
lichting van zijn stellingen.
Rede Prof. Dr. Ridderbos
Spr. begint met op te merken, dat h|j
slechts spreekt over de geestelijk-zedelijkle
wet en niet over alle andere; de wet Gods
bepaalt ons duidelijker en rechtstreeks bij
de ingeschapen wet; al geschiedt het door
de bijzondere openbaring anders dan door
de algemeene; de eerste brengt ons altijd in
contact met Christus der verlossing. Bij de
bespreking van dit onderwerp treedt deze
gedachte wel niet op de voorgrond; maar
het specifieke karakter mogen we niet uit
het oog verliezen. Ook de wet der Tien ge
boden moeten we lezen bij het licht van het
Nieuwe Testament en moeten dus in ver
band met Christus gelezen worden. De wet
onderstelt het verbond.
De Schrift vormt een eenheid: de scha
duwachtige wetten moeten gelezen worden,
niet in Joodsch, maar in Christelijk licht.
De verhouding tusschen overheid en wet
kan daarom nu niet dezelfde zijn als in het
theocratisch koninkrijk van Israël.
De Israëlietische staat was samengestren-
geld met de Kerk; schaduw en beeld van
het Koninkrijk Gods; maar ook het begin
sel van dit Koninkrijk lag er in.
Door dit bovennatuurlijke karakter van
Israël misten de koningen feitelijk wetge
vende macht; de priesters openbaarde Gods
wil. Het voorrecht was te regeeren over een
volk. dat Gods bizonder eigendom was; ter
wijl de wetten kenmerk van Gods leiding
hadden. Daarom moest de godslasteraar en
de valsche profeet gedood worden en de
ware eeredienst diende gehandhaafd te
hij het gebod der liefde niet kan houden; en
praktisch zou alles neerkomen op naasten
liefde. De Ordnungen rusten niet op Gods
gebod, en Brunner ondermijnt het overheids
gezag.
Spr. betoogt dan, dat de Overheid op de
wet Gods berust en er aan gebonden is.
Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid is
eisch voor ieder mensch en niet alleen maar
voorzoover de consciëntie het toestemt; niet
het geweten, de wet is maatstaf. Er is gra
datie in de verantwoordelijkheid; doch wie
leeft onder het licht der Schrift, is daaraan
gebonden en aan de wet in volle omvang.
Die wet heeft voor de overheid echter een
eigen inhoud en ze draagt een zeer persoon
lijk karakter. De overheid heeft bv. geen
naaste en in rechtstreeksche zin richt hei
gebod gij zult uw naaste liefhebben als
u zelf zich niet tot de overheid. Dit geldt
ook van andere geboden, als bv. het zesde,
welke alle een persoonlijk karakter
hebben.
Met de eerste tafel is het anders; die
streken zich over onze geheele verhouding
tot God uit.
Brunner maakt hier weer de fout, dat de
overheid binnen het ambt zou moeten doen,
wat buiten het ambt zonde is; en vergeet
dat als twee hetzelfde doen, het nog niet
hetzelfde is; bv. een mensch ter dood bren
gen.
Ook de laatste wijziging laat wellicht te
wenschen over.
Eigenlijk had men hier niet moeten spre
ken van de consciëntie. Er is geen zakelijk
Verschil van meening; maar de woorden en
zeer ten deele ook de historische bedoeling
zijn niet geheel juist; men maakt er echter
een caricatuur van, als men zou mecncn,
dat de consciëntie der overheid beslist. De
consciëntie leert alleen de regel kennen.
Wat Dr. Kuvper later ter toelichting
schrijft, maakt wel de indruk, dat hij de
consciëntie als norm aanneemt; doch feite
lijk spreekt hij alleen over de omvang
der verantwoordelijkheid en over de objec
tieve beteekenis daarvan.
Dr Kuyper noemt de overheid handhaaf
ster van Gods wet; maar later geeft hij de
beperking, dat het slechts de algemeene ze-
dewet geldt. Echter, deze is slechts een
flauwe afdruk van de eigenlijke wet Gods.
De overheid kan die wet niet handhaven;
zooals ook de Catechismus zegt over stelen
en bègeeren. Een burgerlijke en uiterlijke
gerechtigheid der zeden behoort gehand
haafd te worden. In hoeverre dit gaat kan
niet in 't algemeen gezegd worden. Uit de
algemeene zedewet volgt bv. niet, dat de
Zondag als rustdag gevierd moet worden.
Art. 3 van Ons Program dient volgens spr.
gewijzigd te worden.
Dr. Kuyper heeft nimmer bedoeld, dat de
consciëntie zou beslissen; maar de woorden
van art. 3 dienen dan ook gewijzigd te wor
den. (applaus.)
Onze economische positie
Heden was aan de orde het onderwerp,
ingeleid door den heer C. Smeenk, die
bij de behandeling van „De economische po
sitie van ons land en hetgeen daaruit volgt
voor het beleid der regeering" zich door
deze gedachten gang liet leiden:
I. Nederland behoort tot de dichtst-be-
volkte landen. In 1830 bedroeg het aantal
inwoners per K.M.2 80.2 en in 1930 243.7. In
de Ver. Staten van Noord-Amerika is de
dichtheid der bevolking slechts gemiddeld
12 per K.M.2.
Vóór den oorlog was er, bij kleiner be
volkingsaccres, een grootere emigratie. In
1899 was de bevolkingsdichtheid 154.3; in
1909: 179.7. Toch verhuisden in de periode
19071911 alleen naar de Ver. Staten nog
'n 469S (laagste cijfer) tot 8358 (hoogste
cijfer) Nederlanders per jaar. Naar Canada
emigreerden in de periode 19041911 gemid
deld 576 personen per jaar. Ook naar andere
overzeesche gebieden: Argentinië, Brazilië,
etc. was de emigratie niet onbelangrijk; in
sommige jaren steeg het aantal tot boven
de 1000.
De Ned. Kamer van Koophandel te New-
York schatte vóór den oorlog het aantal
Nederlanders, dat in de laatste 70 jaren in
de Ver. Staten was gekomen en de afstam
melingen van dezen op '325.000.
Voor de Ncderlandsche arbeidsmarkt was
daarbij nog van zeer bijzondere beteekenis
de z.g.n. „trek naar Duitschland".
Blijkens de Duitsche beroepstelling van
Juni 1907 werkten in landbouw en veeteelt:
11.912 Nederlandsche arbeiders. Een groot
deel vond hier slechts tijdelijk emplooi. Er
worden op de overheid van onze tijd. Er zijn zijn jaren geweest, waarin alleen in de pro-
algemeene richtlijnen, geen concrete
schriften.
Het menschelijk denken heeft nu meer
beteekenis dan toen, hoezeer toen wijsheid
onmisbaar was. Wij moeten nadenken over
wat de wet Gods van de overheid vraagt.
Dit denken kan niet met gelijke rechten
naast de Schrift komen te staan; er moet ge
beden worden om recht inzicht: zoo licht
dwaalt de mensch af en de toepassing leidt
tot zonde.
Calvijn kende aan de overheid ruimer be
voegdheid toe inzake de eerste tafel der Wet
dan wij: hij wilde de Kerk beschermen.
afgoderij en openbare goddeloosheid tegen
gaan. Nochtans onderscheidt Calvijn op
juiste wijze, tusschen geestelijke en burger
lijke taak der overheid.
Prof. Ridderbos veroordeelt hierbij de fout
van Brunner, die niet alleen het zondige in
de staat veroordeelt, maar de gegeven
Ordnung zelf; hij verdedigt dan ook de re
volutie, God als Schepper zou aanvaarding
van 't gegevene vorderen; maar God als Ver
losser zou de niet-erkenning eischen. Zoo
dicht hij God tweestrijdigheid toe; hij rede
neert uitsluitend uit menschelijk oogpunt,
yoor den Christen zou daaruit .volgen, dat
Friesland meer dan 4000 nationali-
teitsbewijzen werden afgegeven. (In totaal
werden in de periode 1908—1913 circa 30.000
nationaliteitsbewijzen per jaar verstrekt).
Volgens de Duitsche beroepstelling in
1910 werkten in de nijverheid 31.351 Neder
landers. Maar dat cijfer is veel te laag; het
zal wel 100.000 zijn.
In 1932 zijn naar overzeesche landen
slechts 158 Nederlanders (vrouwen en kin-
dren inbegrepen) geëmigreerd.
Ten deele is deze beperking een gevolg
van door de Ver. Staten en andere landen
genomen maatregelen. Voor een ander deel
is zij te verklaren eenerzijds uit de econo
mische omstandigheden elders en ander
zijds uit de gewijzigde sociale toestanden en
verhoudingen hier te lande.
Het bevolkingsaccres, in hoofdzaak een, ge
volg van de verminderde sterfte (in 1S-19
per 1000 inwoners: 31.2, in 1901: 17.2 en in
1933: 8.8.)bedraagt thans rond 100.000 per
jaar. Het jarlijksch accres van personen, dat
op do arbeidsmarkt plaatsing vraagt, kan
op 35 k 40.000 gesteld worden.
Het aantal in ons land gevestigde vreem
delingen, waaronder er evenwel zijn, die
niet op de arbeidsmarkt concurreercn, be
droeg in 1909 rond 70.000 en in 1930 rond
170.000. Vooral uit Duitschland en Oosten
rijk is de trek naar ons land groot. (Dienst
boden, restaurant- en hotel-personeel).
1-Iet aantal emigranten bedraagt thans in
het gunstigste geval niet meer dan 3 a 4000
zielen per jaar.
II. Het vermoeden is gewettigd, dat na
verloop van een aantal jaren geboorte- en
sterfte-curve elkander zullen naderen. Onze
bevolking zal wellicht uitgroeien tot circa
11 k 12 millioen.
III. Gedurende een periode van veertig
jaar ging de toeneming der bevolking met
groote welvaartsvermcerdcring voor schier
alle groepen gepaard, hoewel voor grondstof
fen en zelfs voor de voeding van mensch en
dier wij voor een belangrijk deel afhankelijk
zijn van den invoer uit andere landen, ""t
saldo-invoer van „granen" bedroeg in 1933
nog 2864 millioen K.G.
IV. De welvaart van Nederland danken
wij, menschelijkerwijzc gesproken, vooral
aan de volgende economische oorzaken:
le. de snelle ontwikkeling van land- en
tuinbouw, na de crisis van de tachtiger
2c. de enorme uitbreiding van de in
dustrie (het mijnwezen inbegrepen);
3e. de toenemende beteekenis van onze
internationale scheepvaart;
4e. de omvangrijke relaties met Indië.
De handel wordt hier niet afzonderlijk
genoemd.
Blijkens de beroepstellingen klom van
1909 tot 1930 het aantal personen, in de
nijverheid werkzaam, van 7S2.3S2 op 1235.912
De vermeerdering in den landbouw was
gering: van 616.395 tot 639.026. Ook de han
dels- en verkeersbedrijven, de publieke
diensten en de vrije beroepen gingen sterk
vooruit.
Toch kon de ontwikkeling van land- en
tuinbouw in de periode 1S901928 op zichzelf
reden tot groote tevredenheid geven. Alleen
in de periode 18971907 nam de waarde
van den landbouwexport toe met 64 mil
lioen of met 66
V. In het algemeen volgden landbouw en
industrie deze lijn, dat ingevr rd werden de
goedkoopere producten (grondstoffen, gra
nen, veevoeders) en uitgevoerd werden de
betere producten, de kwaliteits-artikelen.
Onze handelspolitiek, al miste zij een pro
tectionistisch karakter, heeft de ontwikke
ling van de industrie, als geheel genomen,
niet geschaad, en bevorderde den uitvoer,
bepaaldelijk ook van land- en tuinbouw
producten.
Uit onze ligging aan de groote riviermon
den vloeiden in tijden van vrijer handels
verkeer groote voordeden voort.
Voor onze nijverheid was van enorme be
teekenis, dat Indie al meer tot economische
cn cultureele ontwikkeling kwam.
VI. De opgaande lijn is afgebroken.
Wij moeten thans naar beneden. Ver naar
beneden zelfs. Méér dan in vele andere
landen, zal men hier bij het aanpassings
proces op de moeilijkheden stuiten, dat de
teruggang zoo groot is en door velen niet
werd verwacht.
Onze economische positie is voor het
grootste deel afhankelijk van den wereldtoe
stand, van de welvaart van en de relaties
met de omringende volken, alsmede van de
situatie, waarin Indië verkeert. Het behoeft
dus niet te verwonderen, dat wij in groote
moeilijkheden zijn gekomen.
VII. Onze moeilijkheden vloeien in hoofd
zaak voort uit:
le. de verarming der volken, als gevolg
van den oorlog en van hetgeen daarop
volgde.
2e. de handelsbelemmeringen, het streven
naar autarkie, het beperken van de emi
gratie, het toepassen van monetaire expe
rimenten door een aantal Staten.
3e. de opkomende concurrentie der Ooster-
sche industrieën, inzonderheid op de Indi
sche markten.
4e. de inzinking van Indië, dat zijn pro
ducten niet tegen eenigszins loonendo prij
zen kan afzetten.
VIII. Al deze factoren veroorzaakten, dat
een groot deel van onze industrie werkt
met verlies en slechts gedeeltelijk; dat onze
internationale scheepvaart evenals de bin
nenvaart kwijnt en dat de land- en tuin
bouw reeds bezweken zou zijn, indien hem
niet van Overheidswege steun ware gebo
den. Een steun, die 180 k 200 millioen gul
den per jaar bedraagt en door de binnenland
sche consumenten wordt betaald.
Het aantal werkloozen mag midden in den
zomer van dit jaar wel op rond 290.000 per-
soncn gesteld worden en bedroeg 340.000 in
den winter.
Voor werkloozenzorg in allerlei vormen,
voor ondersteuning van behoeftigen enz.
werd over 1932 een bedrag uitgegeven van
meer dan 250 millioen. In 1933 was het zeker
300 millioen. Zelfs in betrekkelijk goede ja
ren als 1927 en 1928 bedroeg het aantal
werkloozen (exclusief de seizoen-werkloo-
zen) nog circa 100.000. Maar de stijging van
het totaalcijfer sedert 1929 illustreert voor
al den invloed van de factoren, onder VII
genoemd.
IX. De ongunstige economische toestand
van Nederland en Indië heeft het volksin
komen en het volksvermogen belangrijk
verminderd. De cijfers van 1 Mei 1932 toon
den reeds aan, dat sedert 1929-30 het totaal
inkomen met 16 y2 procent en het totaal
vermogen, voor zoover het door de vermo
gensbelasting werd getroffen, met 25 was
gedaald. Belangrijk was vooral de daling
van de grootere inkomens en vermogens,
hetgeen in verband met re progressie in de
belastingen voor den fiscus bedenkelijke
gevolgen had. De opbrengst der R.I.B. daal
de van 92 millioen in 1930-31 op 66 millioen
in 1932-33.
De cijfers hebben voor wat het inkomen
aangaat betrekking op het jaar 1931 en wor
den nog beïnvloed door de bedrijfsuitkom-
sten van 1930, in sommige gevallen zelfs nog
van 1929. Voor het vermogen wordt de toe
stand ep 1 Mei 1932 in de cijfers weerspie
geld.
Sedert zijn de inkomsten uit bedrijven, uit
renten, pachten, salarissen en loonen nog
belangrijk verminderd en is de waarde van
fabrieken, landerijen, huizen, nog aanzien
lijk gedaald. De cijfers van 1 Mei 1933 en
1 Mei 1934 zulen ongetwijfeld een verderen
teruggang aanvviizen. Men overdrijft wel niet
wanneer men de daling van het volksinko
men sedert 1929 stelt op circa 30 a 40
X. De belastingen, door Staat, Provincies
en Gemeenten geheven, zijn in de laatste
jaren aanzienlijk
C. SMEENK
De belastingverhoogingen, hebben de pro
ductiekosten ongunstig beïnvloed en de da
ling der kosten van het levensonderhoud ge
remd. Eveneens hebben de hooge belastin
gen zeer nadeelige gevolgen voor de kapi
taalvorming.
Laat men de uitgaven voor productieve
bedrijven als Gasfabrieken, Electrische Cen
trales en Waterleidingen bij de gemeenten
en voor Posterijen enz. bij het Rijk buiten
beschouwing, dan kunnen de gewone uit
gaven der publieke lichamen (Rijk, Provin
cies en Gemeenten) gesteld worden op 1250
a 1300 millioen. Vóór de crisis in 1929 in
zette, bedroeg het totaal inkomen van de
genen, die in de Rijksinkomstenbelasting
waren aangeslagen, rond 4375 millioen.
Neemt men aan, dat dit totaal thans de 3000
millioen niet overschrijdt, over 1932-33,
inkomen van 1931 was er reeds een daling
tot 3657 millioen, dan blijkt dat de publieke
uitgaven nog niet in de juiste verhouding
staan tot het gedaalde volksinkomen.
XI Als zeker kan worden aangenomen, dat
er in breede kringen intering van vermogen
plaats heeft.
Tot bezorgdheid geeft ook de toestand van
onze handelsbalans aanleiding. Het percen
tage van den invoer, dat do.>i uitvoer wordt
gedekt, is allengs verminderd. Over 1933 be
droeg het 60 40% moest dus vereffend
worden door uitkeeringen van rente en di
vidend, waartoe het buitenland jegens ons
verplicht is, door vergoeding van dezerzijds
bewezen transportdiensten, etc. Deze ver
goedingen zijn in totaal onvoldoende ge
weest, om het invoersaldo van 483y2 mil
lioen te dekken. Blijkbaar zijn aflossingen
van schulden aangewend om de betalings
balans in evenwicht te houden.
XII. De moeilijkheden, waarin ons volk
verkeert, kunnen door geen regeeringsmaat-
regelen worden weggenomen.
Nederland heeft alles gedaan, wat moge
lijk scheen, om de internationale verhou
dingen in gunstigen zin te beïnvloeden. Het
moet nu zelf gaan in een richting, die prin
cipieel niet juist is, gezien ook onze ligging
en economische geschiedenis. Maar met het
feit, dat het economisch nationalisme in de
wereld de internationale samenwerking, het
in vrijheid ruilen van goederen en diensten,
voor een belangrijk deel heeft verdrongen,
behoort rekening te worden gehouden.
XIII. Hieruit volgt niet, dat een scherp
protectionistische politiek voor ons land, al
thans onder de huidige omstandigheden, aan
beveling zou verdienen, noch ook, dat met
„vechttarieven" en andere wapenen uit het
arsenaal der „actieve handelspolitiek" zoo
veel zou zijn te bereiken. En nog veel minder
mag de gedachte ingang vinden, -sa* naar
zooveel mogelijk autarkie gestreefd kan n
moet worden.
XIV. Nederland moet invoeren: levens
middelen, grondstoffen en halffabrikaten. Zij
zullen steeds meer door den export van goe
deren gedekt moeten worden.
Invoerbeperkingen hebben terecht
reeds op tamelijke ruime schaal plaats.
Vooral als gevolg van de contingenteerings-
maatregelen,
Evenwel moet bij een beperking van de
handelspolitiek wel bedacht worden, dat
bijv. de waarde van onzen uitvoer naar
Groot-Brittannië, Frankrijk, Zwitserland,
reeds grooter is dan de waarde van onzen
invoer uit die landen. Ten aanzien van Bel
gië is het invoer-surplus betrekkelijk ge
ring. Hetzelfde kan gezegd worden met het
oog op Italië, Spanje en enkele andere Sta
ten. Men gevoelt dat dit feit onze positie bij
onderhandelingen niet zoo sterk maakt, als
sommigen wel schijnen te meenen.
De statistiek van in- en uitvoer wijst aan,
dat de waarde van onzen invoer uit Duitsch
land aanzienlijk méér bedraagt dan de waar
de van onzen uitvoer naar dat land. Het
verschil bedroeg over 1933 ruim 220 millioen.
Maar hierbij moet o.m. ook eenige rekening
worden gehouden met de beteekenis van
de transportdiensten, die wij aan Duitsch-
XV. Nederland moet, gezien de dichtheid
ran zijn bevolking, exporteeren. Het heeft
behoefte aan uitbreiding van zijn industrie.
De landbouw kan onmogelijk aan de
groeiende bevolking bestaansmogelijkheid
bieden.
De industrieele export van Nederland is
nog altijd zeer belangrijk. Zij bedroeg over
1933, volgens een berekening in de Neder
landsche Mercuur, waarbij de landbouw
industrieproducten (zuiv oducten, struo-
carton etc.) buiten beschouwing zijn gelaten
321.700.000. In 1924 was dit bedrag
645.000.000. Hierbij moet evenwel in aan
merking worden genomen, dat het index
cijfer der groothandelsprijzen, 1913 op 100
gesteld, in 1924 was 156 en in 1933 74. Uit
een omrekening blijkt, dat de hoeveelheid
geëxporteerde goederen sedert 1924 eer ver
meerderd dan verminderd is, alle tarief
maatregelen en contingenteeringen van het
buitenland ten spijt. De totale exportwaarde
van alle fabrikaten, plus steenkolen, cokes
enz. bedroeg over 1933 nog 461 millioen
gulden.
Noodig is, om onzen export te behouden
en uit te breiden, dat wij kunnen leveren
tegen scherp concurreerende prijzen. De pro
ductiekosten per eenheid mogen niet hoo-
ger zijn dan in andere Westersche industrie
landen. Wat het kostenpeil kan verlagen,
behoort toegepast te worden: rationalisatie,
vermindering van publieke lasten. Ook de
loonen zullen, tenzij een veel betere outil
lage een bepaalde industrie daartoe in
staat stelt, niet belangrijk kunnen verschil
len van cjie, welke in andere Westersche
industrielanden uitgekeerd worden. Samen
werking van ólle bedrijfsgenooten, samen
werking dus ook tusschen ondernemers en
arbeiders, is eisch. De Overheid kan deze
organisatorische samenwerking bevorde
ren cn behoort daarbij te waken tegen mis
bruiken, waartoe zonder deugdelijk toezicht
kartelleering gemakkelijk kan leiden.
Zal de ontwikkeling der exportbedrijven
bevorderd kunnen worden, dan moet bepaal
delijk ook gewaakt worden tegen regelin
gen in beschutte bedrijven en diensten waar
door de daling der kosten van het levenson
derhoud zou worden tegengehouden, nieuwe
onevenwichtigheden in het leven zouden
worden geroepen cn de werkloosheid, ook
in de beschutte bedrijven zelve, grooter
worden dan bij betere aanpassing het geval
zou zijn.
Aangestuurd moet worden op verlaging
van de woninghuren. Verliezen, ook door
particulieren, op in den duren tijd gebouw
de of aangekochte panden zijn niet te ont
gaan.
XVI. De landbouw-steunmaatregelen wa
ren op zich zelf ten volle gerechtvaardigd,
als is daardoor ook de voortgaande daling
der ^kosten van het levensonderhoud
Ook was de steun te verdedigen als een
correctie op een in den na-oorlogstijd zeer
verscherpte sociale onevenwichtigheid tus
schen het landbouwende en het niet-landbou
wende deel der bevolking.
Echter moet op verlaging worden aange
stuurd, hetgeen o.a. pracfisch mogelijk
wordt, wanneer voor den beperkten export
van boter en kaas een eenigszins hooger
prijs kan verkregen worden.
De Regeering zal er. in samenwerking me.
de landbouworganisaties op moeten aanstu
ren, dat de land- en tuinbouw zich aanpast
aan de gewijzigde toestanden.
Dat de veestanej moet worden ingekrom
pen, die van 1929-1933 nog met 13% is toe
genomen, is niet wel voor betwisting vat
baar. Ook de tuinbouw kan niet ontkomen
aan teeltbeperking.
Daartegenover schijnt eenige uitbreiding
der graanproductie wenschelijk, al vraagt
dit van onze bevolking niet onaanzienlijke
Gezien onzen volksgroei, die gepaard gaat
met voortdurende inkrimping van het voor
den landbouw beschikbare oppervlak, ver-
XVII. Reëele aanpassing aan de gewij
zigde verhoudingen is noodzakelijk. Daarcn
tegen behooren. valuta-experimenten zoo be-
ilist mogelijk te worden afgewezen.
Algezien van de vraag, of zij moreel zou
den zijl. rechtvaardigen, moeten reeds om
economisci.e redenen dergelijke experimen
ten als hoogst gevaarlijk en schadelijk wor
den gesignaleerd Z:j zouden wantrouwen en
verwarring teweeg .>rengen, tot sociale con
flicten aanleiding geven, hier verarming,
daar tijdelijk verrijken, en den export eer
verminderen dan vermeefderen.
Vergelijkingen met Engeland en de Ver.
Staten zijn niet wel te maken, gezien de
verschillen in grootte en economische struc
tuur.
Ook de toestanden in de Ver. Staten en
Engeland zijn niet van dien aard, dat het
vertrouwen in het succes van valuta-experi- J101'1 n
men ten wordt versterkt.
ROFFELRIJMEN.
DE MIS REKENING
i Zondag heeft he
e laag is. en dat de S.D.A.P.
N.V.V. de rekening van de
de Regeering in liet gelaat
Weer is een daverend congres
Van fel protest gehouden,
Waar onze roode zieners in
De verre toekomst schouwden,
Waar Vorrink voor het N.V.V.
Royaal de tuierook brandde
En Kupers de S.D.A.F.
Omhoog stak met twee handen.
Twee daverende pagina's
Moest ik ervoor doorvorschen
Om te ervaren als altijd:
Het ivas wéér tijdvermorsen!
Hier zou men, had men ons beloofd,
„De nota presenteeren"
Aan hen die ons vanuit Den Haag
Zoo hopeloos regeeren!
Welnu, men heeft de rekening
Hen in 't gelaat gesmeten!
Eén kleinigheid mankeert er aan... '3
De cijfers zijn vergeten!!
Wel somt men achttien eischen op,
Zeer smakelijke posten
Die één voor één wat slordige
Tekortmiljoen en kosten,
Maar demonstreert ter zelfder tijd:
Wij zouden zelf niet weten
Hoeveel er in de afgrond van
De crisis moet gesmeten.
Dat is een puzzel die Colijn
Met Oud maar op moet knappen...
Intusschen kan men welgemoed
Ter demonstratie stappen
En Zondag (is het geen schandaal?!).
De „massa" suggereeren:
Wij zijn het die in Nederland
De orders decreteeren!
Ze wéten dat het niet zoo is;
Het zal ze niet beletten
De kudde stumpers tegen de
Regeering op te zetten.
(Nadruk verboden.)
LEO LENS.
Verdrijf die Kiespijn!
Neem die zenuwprikkeling weg
en na 'n kwartier... weg is ook de
pijn I Dat wonder voltrekken 1 of 2 I
AKKER.CACHET5
XIX. De Regeering staat voor een buiten
gewoon moeilijke taak. Zij zal in dit najaar
voor de zware opgave gesteld worden, om 'n
aanzienlijk begroolingstekort te dekken zon
der een, voor het economisch leven al le
schadelijke, belangrijke verhooging van de
belastingen. Aan nieuwe bezuinigingsmaat
regelen zal noch bij het Rijk, noch bij de
andere publiekrechtelijke lichamen zijn te
ontkomen.
Daarnaast zal de Regeering al het moge
lijke moeten doen, om de ontwikkeling van
het bedrijfsleven te bevorderen en de werk
gelegenheid uit te breiden.
Kan, ook bijv. door credietverleening, een
succesbelovend particulier initiatief ge
steund worden, dan moet daartoe worden
overgegaan, al moge overigens aan de, door
sommigen begeerde, industriebank geen be
hoefte bestaan.
Ook is een spoedige uitvoering van de wet
betreffende de plaatsing van buitenlandsche
arbeiders wenschelijk.
XX. Het is te vreezen, dat het voortge
zette aanpassings-proces, hetwelk te laat is
aangevangen, onder alle sociale groepen de
bestemming ongunstig zal beïnvloeden. Do
moeilijkheden, waarmede men in den ko
menden tijd zal hebben te worstelen, kuii-
^en ^revolutionaire tendenzen versterken.
ais n Amersfoort: 160 ton n Sneek
220 t
motor n Wagenlngen: 150 i
i dive;
Apeldoorr
25 idem
idem n Aalsnn
brug; 105 ton
\r.Tj.j m graan n d Zaan; tu ton Kunstmest
XVIII. Ten onrechte meent men, dat onder kens aiies volgens tarief,
de huidige omstandigheden geen „aanpas- Kempenaers onveranderd
sing" voor wat betreft de „vaste lasten" der HeeSloon voifeiis het «o'ct^tïrief
bedrijven kan verkregen worden. Er heeft, Ertsvrachten naar de R~uhrhavens i
hier reeds voortdurend aanpassing plaats! met 4 en_8 losdagen.
iterdam; lO^fc
den toestand der bedrijv
dert.
De rentestandaard voor obligaties is gedaald
op of beneden peil van 1913. Dit moet ge
volgen hebben ook voor pandbrieven cn hy
potheken.
In de Rijnvi
mtige i
45 e.
ag. voldoende
bogen gaan.
Diezelfife offervaardigheid stelle in staat,
om in stand te houden on uit te breiden
hetgeen ons door God's gunst geschonken
werd in Kerk en School, in zoo velerlei
Christelijk-politieke en sociale organisatie.
De gebeurtenissen in het buitenland ver
manen ons met aangrijpenden ernst om het
ons toevertrouwde pand in Gods kracht te bc
waren.
Wetenschap.
DE VIERDE BEWEGING DER AARDE
Dr. Roscoe F. Sanford, de bekende astronoom
van bet Mount-Wiison-Observatorium, heeft nieuw
bewijsmateriaal verkregen omtrent de vierde be
weging. die de aarde maakt en waarbij ze in een
grooten cirkel met een snelheid van 250 KM. per
seconde rondsnek.
Dr. Sanford heeft tevens een nieuw bewijs ge
vonden van de derde beweging, in weike de aarde
de zon volgt tusschen de naburige sterren door
met een soeiheid van 20 K.M. per seccode en hij
zinspeelt erop. dat er nog wel een vijfde beweging
kan zijn.
..De beweging van de aarde om haar as. die de
oorzaak is van den dag en den nacht", aldus Dr.
Sanford, „en die langs haar baan. welke beweging
de wisseling der jaargetijden veroorzaakt, zijn ge
wone bekende verschijnselen.
Niet zoo duidelijk is de beweging van de aarde
als een wachter van de zon tusschen de andere
sterren door en evenmin de beweging met het
heele zonnestelsel mee in een enormen cirkei on
geveer door het midden van den melkweg".
Dr Sanford deelt mede. dat een bewijs va-, deze
bewegingen onlangs door het Mount-Wilsoo-Ob-
servatorium geleverd is. waarbij de snelheid be
paald is met behulp van den stand van 146 koude,
roode sterren, die zich op een gemiddelden afstand
van 2000 lichtjaren (20.000.000.000.000.000 KM.)
bevinden.