MODERN
TOURISME
IN ALBANIË
VRIJDAG 17 AUGUSTUS 1934 TWEEDE BlTAD PAG. 5
Het N ederlandsche Fordteam, dat met succes heeft deelgenomen aan den zesden Internationalen
Alpenrit, bij zijn terugkomst te Roermond.
Raadsleden van Loosdui
nen bezoeken het terrein
Ockenburg, waar iverkloo-
zen bezig zijn met den aan
leg van sportterreinen
De geheele wereld is ontdekt, maar heel
weinig Nederlanders hebben per auto door
Albanië gereisd, het „land der zonen
van den bergadelaar", Shkiptar, zooals zij
zich noemen. Van de Pelasgen stammen zij
af, zooals men weet de eerste Balkanbewo
ners en de eerste bewoners van Grieken
land, die later plaats maakten voor de Hel
lenen, evenals zij afkomstig uit Azië.
De Pelasgen trokken Noord- en Oost
waarts en namen al het land in bezit tus
schen de Adriatische, de Ionische Zee en de
Donau. Later vormden zij drie koninkrijken:
Epirus, Illyrië en Macedonië. In 168 v. Chr.
kwamen deze rijken onder Romeinschc
heerschappij. Tusschen 1204 en 1477 werd
het toen onafhankelijk geworden Albanië
geregeerd door prinsen van het land. In de
eerste jaren der vijftiende eeuw vielen er
3e Turken binnen, die echter, onder zekere
voorwaarden, aan de oorspronkelijke heer
schers veroorloofden hun geboortegrond te
blijven besturen. Skender-Bey echter, als
laatste Christenstrijder in het land, wierp
het Turksche juk af en versloeg de Turken
na 1443 keer op keer. Doch na zijn dood in
1467 heerschte de Islam weder oppermach
tig tot aan den Balkanoorlog. 17 Dec. 1912
werd Albanië autonoom verklaard, maar
verloor ongeveer 80.000 vierkante K.M. Al-
baneesch gebied aan Montenegro, Servië en
Griekenland, bewoond door 1.200.000 Alba-
neezen. Onafhankelijk Albanië van 1925 is
11000 K.M.2 groot met 1.033.097 inwoners.
Van 1916 tot aan het einde van den grooten
oorlog was het bezet door de Oostenrijk-
sche, Italiaansche en Fransche legers. De
tegenwoordige koning Zogu I, die een mi
litaire en politieke rol van groote beteeke-
nis heeft gespeeld gedurende de wording
van den jongen staat, nam 24 Dec. 1924 de
macht in handen. 15 Januari 1925 werd hij
president van de Republiek Albanië en den
len September 1928 Mbret of koning.
Een Italiaansche financieele groep bracht
hierna 50 millioen goud-franken bijeen en
stichtte in Juni 1925: De Nationale Bank
van Albanië. Deze economische banden met
Italië, .voornamelijk openbare - werken ten
Een pottenverkooper op de markt te Tirana.
goede komend, werden nog versterkt door
een Verbond van Vriendschap eh Veilig
heid, een tweede, nog hechter verdrag met
Italië werd in het begin van 1928 geteekend.
Heden heeft Albanië meer dan 600 scho
len. Vele honderden studenten studeeren
aan buitenlandsche universiteiten op kos
ten der Regeering, daar de bewoners zelf,
voor het grootste gedeelte landbouwers,
zich deze studie-uitgaven niet kunnen ver
oorloven. Tot nu toe heeft het Italiaansche
protectoraat wel goeds uitgewerkt, maar er
schijnt in dit land, dat na eeuwen van oor
log den vrede broodnoodig heeft, nog heel
veel te doen op ieder gebied. Dat men er
veilig per auto reist op dit oogenblik mag
echter gezegd worden.
Albanië onderhoudt thans de beste rela
ties met het buitenland en is een actief lid
van den Volkenbond. Op handelsgebied zijn
er met Joego-Slavië en Griekenland ver
schillende overeenkomsten gesloten, die na
tuurlijk verband houden met de stichting
der groote Italiaansche Maatschappij, de
S.V.E.A. genaamd, of Maatschappij voor
Economische Ontwikkeling van Albanië.
Op dit oogenblik is de Albaneesche Re
geering er zeer op uit zich van een goede
verstandhouding met alle overige staten in
Europa te verzekeren met het oog op die
economische en cultureele ontwikkeling.
Na een langdurig verblijf in Joego-Slavië
en een rondreis door dat land, besloten wij
vervolgens ook Albanië gedeeltelijk met de
auto te bezoeken. Na in Joego-Slavië nog
de buitengewoon schilderachtige steden Péc
(spreek uit: Peetsj), Prizren, Skoplje (Us-
kub), Struga en Ochrid aan het meer van
dien naam te hebben bezocht, overnachten
de in middelmatige, maar zindelijke hotels
met welwillende bediening, trokken wij om
streeks 9 uur des morgens bij Kaliste om
trent Struga de Albaneesche grens over. en
meteen was het met alle Turksche schilder
achtigheid, met fraaie kleederdrachten en
een vrij behoorlijke administratie aan de
douanekantoren gedaan. Een stroeve achter
dochtigheid had zich van alles wat be
ambte was meester gemaakt
Op een berg was de gendarmeriepost ge
legen; van uit de grazige diepte klingelden
vriendelijk de klokjes der geiten door den
zonnigen dag, en weerklonk er de roep der
herders. Maar daar in Albanië toerisme
door den toestand der wegen nog zoo goed
als onbekend is, wisten de groezelige, in ge
scheurde uniformen gekleede soldaten en
de officier die hen aanvoerde, met onze pas
poorten, overigens behoorlijk verzorgd en
bestempeld door Albaneeschen consul te
Skoplje, en met ons, als uit de lucht geval
lenen, geen raad. Na twee uren onderzoek
en gepraat, werd ons in het Italiaansch te
verstaan gegeven, dat wij met een soldaat
in den wagen naar het aan den zuidelijken
oever van het meer gelegen Pogradeci
mochten rijden, waar de prefect ons kon
veroorloven verder te reizen, daar onze wa
gen, zonder een borgtocht van vele duizen
den Lec's (een lec is een dubbeltje), zich
niet in Albanië mocht voortbewegen. Toen
moest de overigens, alweer zeer welwillen
de prefect, naar Tirana, de hoofdstad, tele-
grafeeren, of hij ons door mocht laten gaan
zonder borgtocht. Inmiddels was een hevig
onweder opgekomen, dat storingen aan de
telefoon en telegrafeerinrichting veroor
zaakte. Eerst om 7 uur, wij hadden intus-
schen een allerverschrikkelijkst maal te
Pogredeci tot ons genomen, kwam de toe
stemming om naar Elbassani, de eerste
stad in 't Krabë-gebergte. op bijna 100 K.M.
afstand, door te rijden. De tocht werd on
middellijk begonnen. Deze rit is de avon
tuurlijkste (wat den toestand van den weg
betreft) geworden dien ik ooit reed. De stort
vloeden van het onweer hadden geheele
stukken van den weg in diepe afgronden
weggespoeld, zoodat het eenmaal, wij waren
met het linker voorwiel reeds langs den
uiterst glibberigen kleiweg naar een al-
grond van circa 300 Meter diepte naar de
rivier Shkumbi weggeslipt, geen haar
scheelde, of het ongeluk was geschied. De
weg lag nu eens vol met ronde keien waar
op men half voortrolde, dan weer waren de
karresporen zóó diep dat het pantser van
den wagen langs die keien schuurde. Heel
in de diepte onder fel getjuik van nachte
galen glinsterde vaak in fel maanlicht de
snelle, druischen Shkumbi; een woest
wild landschap. Zeer vele hazen sprongen
over den weg, en eens zagen wij een vos
met een prooi in den bek wegsluipen. Vaak
fonkelden de oogen yan nachtuilen uit
duistere bosschen.
De vele oude bouwvallige bruggen dreig
De brug van Pemialil, in Zuid-Albanië.
Type van den Grieksch-orhodoxen geestelijke in Albanië,
Typische Albaneesche vrouwendrachten.
den steeds krakend in te storten en de weg
was op sommige gedeelten bij de krommin
gen door de aardstortingen plotseling en
verraderlijk zoo smal dat de achterwielen
tot op enkele centimeters van de afgronden
rolden. Andere wagens hadden ons onmo
gelijk kunnen passeeren; wij kwamen op
die honderd kilometers twee of drie boeren
tegen. Om half twaalf werd Elbassani in
stortregen bereikt, waar we een behoorlijk
en zindelijk hotel vonden. Den volgenden
dag werd langs een goeden weg over Du-
razzo naar Tirana, de hoofdstad gereden.
Doch verder Noordwaarts tusschen Alessio
en Skutari, kwamen nabij Bushati stukken
weg onder de wielen, die iedere beschrij
ving tartten. Kilometers na kilometers dik
steenslag, waarin de taaie Pirellis met
wreedaardig en alarmeerend misbaar, moei
zaam, op derde en tweede versneling ver
der knarsten. Opvallend was de haveloos
heid en de armoedigheid van alles wat wij
aan mensch, dier en huis op den weg za
gen. De subtropische plantengroei was ge
heel verdwenen. Palmen, agaven en cac-
teeën zagen wij eerst in Joego-Slavië weer
terug. Albanië had veel onder den oorlog
geleden. Overal doode boomen. Toch waren
de menschen volstrekt niet onvriendelijk en
cladelijk geneigd om te helpen,, alleen wis
ten de autoriteiten in de steden steeds
naar onze paspoorten te hengelen, om die
daarna met geheel onnoodige groote be
schrijvingen en stempels te bekladden.
Te Tirana brachten we op zijn departe
ment een bezoek bij den heer Sherko, die
als hoofd van het bureau der pers, op hel
ministerie van buitenlandsche zaken, moei
te doet om het toerisme in zijn land te be
vorderen. Wij moesten beiden lachen toen
ik hem den toestand der wegen beschrcet.
maar hij verzekerde mij nogmaals dat her
wegenvraagstuk de volle aandacht van hel
Albaneesche gouvernement «heeft en da'
men alles wil doen voor het toerisme.
Tirana zelf is in sommige opzichten een
stad die mooi belooft te worden. Ruime
straten, op de Turksche kwartieren na, die
altijd nauw, vuil, heel slecht bestraat, maar
toch vol kleurige romantiek zijn, doch al
weer niet zoo uitbundig als in Zuid-Slavië.
Dat de Albaneesche Regeering ook werk
maakt van de lichamelijke opvoeding der
jeugd bewees het prachtige stadion, dat
achter het Ministerie van Buitenlandsche
Zaken werd aangelegd.
Het was den volgenden dag een ware
verademing om over den hier en daar zeer
bedenkelijken maar overigens toch goeden
maar steenachtigen weg, Zuid-Slavië met
het prachtige oud Antivari wederom te be
reiken. Ik wil intusschen volstrekt geen
kwaad spreken van ^le Albaneezen. De
menschen waren, als gezegd, hulpvaardig,
konden zich bijna allen in het Engelsch of
Fransch verstaanbaar maken. Te Durazzo
hadden wij nog het standbeeld van Thom
son gezien, aan welken bestuurder, naar
men ons zeide, het land veel te danken had
gehad; ook in Elbassani, Tirana en Skutart
zagen wij straten naar Thomson genoemd.
Tegen twaalf uur bereikten wij 't uiterst
belangrijke Stari Bar (oud Antivari), reeds
in den Romeinschen tijd een belangrijke
stad, waarvan wij de ruines bezichtigden,
maar dat nu nog vooral schilderachtig is
door zijn moslimsche bevolking, in haar
kleurige klecdij voor de lage stokoude ge
bouwtjes op de trappen van de marktstraat.
Jammer was het dat het eten in de klei
nere Albaneesche steden, zooals Pagradeci
en Alessio, ongenietbaar is. Er zijn Turk
sche restaurants die er volstrekt niet onzin
delijk uitzien, maar waar zeer vette vleesch-
kostjes worden verkocht en dranken, zooals
Buza, een soort Turksch bier dat niet voor
Europèesche verhemelten bestemd is. Zelfs
boter was in die stadjes niet te krijgen,
noch goede kaas. De Turksche koffie alleen
was goed, soms ook het brood. Dat alles
moet veranderen wil Albanië roizigera
trekken.
Rechts: Te Rotterdam had
gisteren onder groote be
langstelling de begrafenis
plaats van het stoffelijk
overschot van den heer
A. Mes Jr., vooral bekend
in brandweer-kringen.
in gebruik heeft genomen, boven Londen.
Een van de twee nieuwe reddingsbóoten die Woensdag te Cromer (Eng.)
te water werden gelaten, kiest het ruime sop