Zendingsdag van den Geref
Zendirgsbond
Nuttie's Vader
VRIJDAG 3 AUGUSTUS 1934
TWEEDE BLAD PAG. 5
VIERDUIZEND MFNSCHF.N
TROTSEERDEN DEN REGEN
Een moedig en getrouw volk
Groote schare bleef
tot het einde toe
Zendingsliefde aangewakkerd
Duizenden zijn gisteren opgegaan uit
alle oorden des lands, naar Driebergen
om don 27sten Zendingsdag van den
Gereformeerden Zendingsbond bij te
wonen.
Dat de lucht dreigend zag, weerhield
hen niet; dat het in den vorigen nacht
gestortregend had, hield hen niet terug.
En ook de buien, welke in den morgen
vielen, vermochten de vierduizend men-
schen, die het erop gezet hadden om
den Zendingsdag bij te wonen, niet
daarvan te doen afzien.
Per spoor, met autobussen, in auto's
en op de fiets, kwamen de duizenden,
die 't ruime terrein om de twee spreek
plaatsen, vulden.
Men moet bewondering 'hebben voor
de trouw van die groote menigte, voor
den moed. welken ze betoonde, om on
danks den stroomenden regen, opgewekt
bijeen te blijven, den ganschen dag.
tot het einde to®
Ook nu weer had de regelingscommissie,
bestaande uit Ds. J. H. F. Remme, te Am
sterdam; Ds. P. A. A. Klusener te Vinkeveen;
Ds. W. Bieshaar te Den Haag; Ds. A. J. W.
van Ingen te Dordrecht; Ds. J. C. Klomp te
Driebergen; en de heeren P. C. van Es te
Zeist; J. M. Paap te Zeist; C. A. Enters te
Hilversum en M. J. Lamme te Utrecht alle
maatregelen getroffen .om het de duizenden
bezoekers en bezoeksters aangenaam te
maken
Rondom de beide spreekplaatsen was zoo
veel mogelijk zitgelegenheid gemaakt
Helaas was het niet mogelijk om op den
bodem een plaats te zoeken; de stroomende
regen belette dit. Maar de parapluies deden
uitnemend dienst, evenals regenjassen, en
-mantels en de vele vouwstoeltjes, weftce
men had meegebracht.
De beide muziekkorpsen moesten het al
spoedig opgeven; de muziek zou doorweekt
worden van den regen en ook de instrumen
ten werden niet beter van al het hemel
water: zoo zong men de liederen zonder be
geleiding, maar ook dat deed niet aan de
volharding af, waarmee men dezen Zen
dingsdag voltooide,
'Tegen de pauze klaarde het weer op, maar
helaas, nauwelijks was de middagsamen
komst 'begonnen, of weer goot het met bak
ken uit de lucht. Maar men had aan don
voorzitter, Ds Klomp, gezegd: we willen
voortgaan, en 'heeft getoond, dat dit ernst
was. Want aan het einde was een groote
massa nog bij de slotsamenkomst. Toen was
het gélukkig droog; er kwam zelfs blgmv
aan den hemel" en de stemming werd iets
behaaglijker tijdens het slotwoord.
Maar laten we geregeld gaan vertellen.
De opening
De opening van den Zendingsdag ge
schiedde door den voorzitter van 't bestuur
van den Geref. Zendingsbond, D s J. C
Klomp, van Driebergen, die de vraag
stelde „Waarheen gaat gij?" en zulks deed
naar aanleiding van Genesis 32:17.
Wij zijn gekomen om te spreken en te
hooren over de Zending, inzonderheid de
Zending onder de Toradja's op Midden
Celebes, aldus spreker. De zendingsarbeid
moet de liefde van ons hart hebben, want
die arbeid is van God. Die duidelijk heeft
doen uitkomen, dat de redding door Chris
tus een universeel karakter zou dragen.
Christus zou een wereld-Heiland zijn. Het
is nog uit vele dingen te bemerken, dat de
gedachte nog niet voldoende in de Gemeen
te leeft, dat de Zending een zaak des Heeren
is, door Hem geboden. De oude kruisvaar
ders liepen: „God wil het!" Dat moet ook
onze leuze zijn op grond van Gods Woord.
Alle heidenen zullen Hem dienen, luidt het
Woord. De Zending mag niet als een lief-
hebberijzaak worden beschouwd. Schadelijk
zijn voor de Zending de financieele zorgen
en daarom moeten we Zendingsliefde be-
toonen in gebed en in gave Wij reizen naar
de eeuwigheid, ts alles in orde voor die
reis? Als we door genade mogen wandelen
aan 's Heeren hand. dan heeft ook de Zen
ding de liefde van ons hart Daartoe worden
we geroepen. Op onze rei? naar de eeuwig
heid mogen we mede-arbeiders Gods zijn,
óók in het werk der Zending.
Daarna sprak Ds J. Goslinga. van
Utrecht op dezelfde spreekplaats over het
onderwerp-
En het zal zijn
Ongetwijfeld leven wij in bewogen tijden.
Zij, die aan het hoofd staan van regeerin-
gen kunnen ternauwernood het veege lijf
bergen, getuige het feit dat dezer dagen
plaats had. Óveral valt het zelfde op te
merken 't Is één en dezelfde geest. Het
zijn vlammen, die uitslaan uit één vulcani
schen bodem, waarvan de onderaardsche
geluiden aan ieder die voorbijgaat, vertel
len dat inwendig nog veel verderfelijker
machten werken en woelen.
Al zouden we vanaf deze plaats over de
bewogen tijden willen zwijgen, dan zou de
gebiedende stem des Heeren ons wakker
schudden zeggende: laat geen stilzwijgen
bij u gevonden worden, leest uit de teeke
nen der tijden af welke geest rondwaart
over de wereld.
De komst van Gods Koninkrijk staat in
het teeken van bewogenheid. Nooit wordt
iets gebouwd of er wordt gegraven en ge
broken. Zoo gaat het in geestelijk opzicht
ook telkens. De Joden zwoeren bij den tem
pel. De discipelen kwamen tot den Heere,
Hem wijzende op hun schpone tempelgebou
wen. Doch hoe was het Antwoord: „Geen
steen zal op den anderen worden gelaten.
En hun vraag is: welke is'het teeken, wan
neer deze dingen zulen geschieden? Het ant
woord luidde: „Velen zullen komen onder
Mijn Naam, zeggende: ik ben de Christus".
Is dat het eerste, wat zich aandient, wat
er op volgt, wat er oorzakelijk aan verbon
den is: gij zult hooren van Oorlogen en be
roerten. Bewogenheid dus van allen kant.
De opbouw van, of wat wij noemen, de
uitbreiding van Gods Koninkrijk gaat met
deze uitingen gepaard. Als we het eens zoo
mogen weergeven: in de donkerste om
lijsting wordt gezet de lichtende prediking
van de genade Gods in Christus. Zoo kwam
spr. tot zijn tekst: „En het zal zijn, dat een
iegelijk die den Naam des Heeren zal aan
roepen, zalig zal worden"; waarna hij de
volgende gedachten ontwikkelde: Er zal
een ontkoming zijn. Daar is een vluch
tend, een roepend, een geheiligd
^olk, -
Öp den Pinksterdag mócht het den schijn
hebben dat alle tegenstand was gebroken, en
de vijandschap was geiuwd. mëer dan schijn
was het niet. Immers wat daarna gezien
wérd, wees heen naar wat de Profeet had
geprofeteerd: bloed en vuur en rookdamp
waren de teekenen waaraan de Geest Gods
onderkend kon worden. De Gemeente zelve
onderging den vuurdoop. Zoo is haar gang
gebleven. Het Evangelie van Gods vrije ge
nade in Christus wekt gedurige vijandschap.
Hoe gevaarlijk de tijden van uiterlijke ze
geningen en voorspoed zijn voor de Kerk
van Christus merkt ge het best in onze
dagen. De geestelijke achterstand zal moei-
Het laatste gedeelte van den nieuwen weg Rotterdam—Gouda nl. van Moordrecht tot
Gouda is voor het verkeer in gebruik gesteld. Overzicht van den nieuwen weg nabij de
sluiswerken bij Gouda.
j lijk worden ingehaald. Onder de oordeelen
en gerichten wordt menigeen wakker ge-
schud, die anders zou blijven doorslapen.
Gods bemoeienissen worden hierin open
baar. Hij leert de Zijnen vluchten, hen wij
zende op den weg der ontkoming. 't Is dan
ook opmerkelijk hoe duidelijk de voetstap
pen Gods staan ingedrukt in wat wij noe
men dagen van bezoeking en ongewonen
druk. Niet toen het goud binnenstroomde en
het eene rijke land na het andere als
schoone parelen aan elkander werden gere
gen, gelijk in de dagen van de O I. Com
pagnie, werd de hand aan de ploeg gesla
gen om de heidenen te laten weten, dat zij
inenschen zijn, doch toen de hemel donker
zag en de malaise drukte ontwaakte de
lust om den Naam des Heeren bekend te
maken. God maakt het nog altijd waar:
Mijn gedachten zijn niet ulieder gedachten
en Mijne wegen zijn niet ulieder wegen,
spreekt de Heere.
De Heere geeft blijk, dat letterlijk niets
Hem de toegang kan versperren. Hij han
delt Koninklijk, dat blijkt wel uit den
teksteen iegelijk ruimer aanbod kan
niet worden gedaan, een iegelijk die den
Naam des Heeren aanroept, zal zalig wor
den. Er is geen andere mogelijkheid om za
lig te worden. Zie hier de Zendingsdrang.
Wie eigen naam noemt, noemt „zondaar'
wie den naam van eenig ander schepsel
noemt, zegt niet anders. Alleen wie den
Naam van Christus spelt, ziet zich het heil
geheim aangewezen. Onze naam moet be
dekt worden door dien van den. eeuwigen
Zaligmaker, onzen Heere Jezus Christus
Welgelukzalig, die met overgave des harten
zeggen mag: „ik zal mij gansch op Jozus
leggen, amen op Zijn wegen zeggen: Zijn
naam, mijn naam."
Gezongen werd ,,'k Zal eeuwig zingen van
Gods goedertierenheid" waarna Zendeling
Zendeling H. Pol sprak over 't onderwerp:
Uit bet diensthuis uitgeleid
Voor de redevoering van den Zendeling
bestond uiteraard ook groote belangstelling.
De spreker bepaalde in den aanvang ter
inleiding van zijn betoog zijn gehoor bij het
volk Israël, dat uit het diensthuis werd
uitgeleid, en nam zijn hoorders daarna mede
naar het Toradjaland, waar de Toradja's
ook uit het diensthuis uitgeleid worden.
Spr. vertelde van de zeden en de gewoon
ten van de Toradja's, nadat hij eerst het
getuigenis van een Toradja had overge
bracht, dat zij God noodig hebben voor hun
ziel. Uit deze verklaring, waarmee spr. mis
schien wel kon volstaan, kon hij duidelijk
maken, dat er zegen was op den arbeid. Hij
vertelde van de vrees voor geesten, welke
den Toradja bezielt, waarvan hij treffende
staaltjes mededeelde, van den voortgang,
welke het Zendingswerk heeft, van de vrees
van liet opperhoofd, dat, nu de mensohen
Christenen werden, de geesten vertoornd
zouden zijn en dit zouden doen blijken door
misgewas en slechte oogsten enz. en hoe
heerlijk het was, dat deze vrees beschaamd
Er is groote zegen in den Zendingsarbeid
en er is.veel begeerte om het Evangelie te
hooren. Spr. gaf voorbeelden van bekeerin
gen, om daarmee duidelijk te maken, dal
het moeilijke Zendingswerk kennelijk door
God gezegend wordt en wekte op tot veel
gebed voor het wérk, dat onder de Toradja's
geschiedt.
Na zijn rede zong men den Zendeling to®
Psalm 134:3.
Nadat nog gezongen was Psalm 981 en
2, trad de pauze in.
Op spreekplaats II had tijdens de toe
spraak van Zendeling Pol, Ds W.'Rijns
burger, hoorders om zich veriameid,
toen hij sprak over
Een onuitsprekelijke gave
Deze spreker heeft zijn gehoor erbij be
paald hoe de mensch, verloren in zonde en
schuld, geheel onmachtig om zichzelf te
redden, de genadegave aangeboden krijgt,
een onuitsprekelijke gave Gods, waardoor
hij verzoend kan worden met zijn Schepper
door de zoen verdienste van den Heere Jezus
Christus. Het moet ook in den Zendingsar
beid uitkomen, dat wij werkzaam willen zijn
met die gave. door ook anderen er deelge
noot van te willen maken, onder den zegen
des Heere
In de pauze
In de pauze was er volop gelegenheid om
den inwendigen mensch te versterken; de
consumptieregeling was evenals andere ja
ren weer uitstekend verzorgd, en het bonnen
stelsel maakte het mogelijk, dat allen vlug
en goed geholpen werden. De rustpoos werd
gebruikt om zich te vertreden in het bosch,
er waren ook Zendingsvrienden, die elkaar
opzochten, zoo werd de band versterkt en
eer men het wist vingen de middagsamen
komsten aan.
Aangevangen werd op spreekplaats II om
twee uur met het zingen van ,,'s Heeren
goedheid kent geen palen" en onder de
krachtige begeleiding van de muziek klonk
de Psalmmelodie gewijd door het bosch.
„Als duiven tol hare vensters."
Spr.'s onderwerp is ontleend aan Jesaja
60 8. Er is daar sprake van het komen der
heidenen tot de Kerk des Heeren. Dat ko
men wordt voorgesteld als onverwacht Wij
verwachten niet dat een heidensch volk
zich zal bekeeren. Wij verwachten het even
min van de drinkers, de vloekers, de kaart
spelers of de nette menschen onder ons.
Werkelijke bekeering komt weinig voor. Het
land is vol godsdienst maar leeg van bc-
keering. De kerken zijn vol bedrog dienaan
gaande. Doch als wij het niet verwachten
doet God het onverwachte. Daarom moeten
wij menigmaal zeggen. Hoe is het mogelijk
dat wij dit volk een christenvolk zien wor
den of die persoon werkelijk zien komen tot
Christus.
Wat is de oorzaak van dit komen?
De eeuwige liefde Gods voor heidenen,
drinkers, nette doode godsdienstige en on
godsdienstige menschen. De liefde verschijnt
voor ons oog als een verkiezende, trekkende,
volhardende, met een zondaar meeloopende
liéfde. Gods werkende genade is de eenigc
grond. Dit sluit echter de middelen niet uit
Zonder de prediking van het evangelie
geen komen tot Christus. Het heeft Gode be
haagd door de dwaasheid der prediking za
lig te maken degenen die gelooven. Door het
woord werkt de Geest des Heeren het Gods
besef en het Godsgemis in de ziel. Geen echt
komen zonder kwijt-zijn. Door dat woord
werkt 's Heeren Geest overtuiging van zonde
waardoor een mensch werkelijk verloren
raakt en gebroken cn verslagen voor den
Heere Jezus neervalt. Door dat woord open
baart de Geest des Heeren Christus in het
hart. Dat zijn wonderen telkens als zij ge
beuren. Des Heeren werken zijn zeer groot.
Dit door God gewerkte komen is een ko
men als duiven tot haar vensters. Wij hoo
ren bij God. Niet bij de afgoden, niet bij de
zonde of de wereld, hij God. Wij stammen uit
het hemelrijk. Alle komen is terugkeeren.
Alle komen is terugkeeren tot ons eigen
huis. Tot het huis van onzen Vader, ja tot
onzen Vader zelf. Wij komen niet tot een
vreemde.
Dat komen tot God is even onverklaar
baar als de terugkeer der duiven. Het ge
schiedt met even groote richtingszekerheid.
Met evenveel inspanning. Zooals duiven
met storm en onweer te kampen hebben en
soms ver afgedreven worden, zoo ook de
mensch. Maar de moed der volharding is
niet uit te blusschen. Het is een komen uit
de verste hoeken. Een zondaar kan niet zoo
ver weggedoold zijn of er is een rechte weg
voor hem tot God. En hij zal daar ko
men als een duif tot haar huis.
Onder het zingen van Psalm 138 3 be
klom D s J. C. Terlouw, van Alkmaar 't
spreekgestoelte, die sprak over:
Adeldom verplicht.
en zulks deed naar aanleiding van den
tekst Rom. 1 14: Beiden Grieken en Bar
baren, beiden wijzen en onwijzen ben ik
een schuldenaar.
Adeldom verplicht. D.w.z. indien iemand
stamt uit een adellijk geslacht behoort hij
zich als een edel mensch te gedragen. De
grootste ergernis wordt gewekt, indien een
hooggeplaatst persoon de wet schendt. Pau-
lus is door genade uit de stand van ver
loren, strafwaardige Adamskinderen over
gegaan in die der kinderen Gods; uit de
duisternis geroepen tot he* licht. Hij is als
rank van de Opperste Wijnstok met Chris
tus „verwant"; behoort dus tot de hoogste,
goddelijke adel, en voelt zich nu verplicht
om van het licht te getuigen. Het is geen
verdienste van den apostel, als hij het
Evangelie verkondigt; de Heere heeft hem
de uitdeeling toebetrouwd; de nood is hem
opgelegd. Betalen van schuld is immers
geen verdienste, doch niet anders dan
Paulus ziet rondom zich vermoeide, dwa
lende, verontruste, wanhopige menschen.
Laat de aanblik van die schare, vermoeid
en verstrooid gelijk schapen, die geen her
der hebben, hem onbewogen? Neen, maar
hij wordt er door tot in het diepst van zijn
Ziel geroeid. Hij weet: slechts het Evange
lie des Kruises, het. Evangelie van Jezus
Christus heeft voor die allen uitkomst.
Groot is de nood van onzen tijd; in ellen
de verkeeren zoowel „wijzen" als „onwij
zen". Slechts het Evangelie van Gods ge
nade in Christus kan redden.
Wat deed, wat doet het volk dat het go-
klank kent? We kunnen slechts geven als
we iets bezitten. Ons gebed moet opgaan
om diep, innerlijk, geestelijk leven. Hoeden
we ons voor schijn en oppervlakkigheid.
.Vervuld met den Heiligen Geest kunnen
we zijn het zout der aarde; het licht der
wereld; kunnen we 'onze roeping vervulleD
ten opzichte van onze naaste van welke
huidskleur,'.' taal, oïftwfkkéltrig, stónd hij
zijn moge, ten opzichte van Griek en Bar
baar, wijze en onwijze.
Welk een onderscheid^ als wij met elkan
der spreken over de dingen van Gods Ko
ninkrijk. of wijzelf aan het woord zijn of
dat de Heere aan het woord is. Als wij aan
het woord zijn, dan is er niet anders als
dankbaarheid, doch als de Heere aan hel
woord is. dan is de begeerte levendig, dat.
er meer en meer toegedaan worden tot de
Gemeente, die zalig wordt. Welk een won
derlijk gezicht viel deij profeet Zacharia ten
deel. Hier wordt vertoond, de heerlijkheid
van Jeruzalem, van Gods Kerk, waarin de
Heere de volheid van Zijn vrijmachtige lief
de komt te openbaren. Njet minder dan de
bittere dood van den Zaligmaker was daar
toe noodig. God rust niet, voordat de laat
ste van Góds gekenden zal zijD toegevoegd
als een levende steen aan dat Godsgebouw.
Wat zal dat Jeruzalem groot wezen! Het
getal van de inwoners zal zijn als de ster
ren des hemels. Jeruzalem zal dus zijn als
een menigte van dorpen, die een ieder hunl
eigenaardigheid hadden, die wel van elkan
der te onderscheiden waren, doch die alle
tezamen één stad vormden, onder één be
stuur. Alzoo zal dat Jeruzalem dorpsgewijza
bewoond worden. Doch het zal wezen één
stad, met één koning, één heer!
Welk een rijke belofte ligt hierin voor hefi
werk der Zending. Want tot de inwoners
van. dat geestelijke Jeruzalem behooren
Filistijnen, Tyriërs en Mooren. En nu kan
wel over dorheid geklaagd worden, maar
aan de andere zijde: Bij den Heere is zulk
een volheid! Al de ge-kenden des Heeren,
ook onder de Toradja's, zullen toegebracht
worden en het zal wezen een groote schare,
die niemand tellen kan!
Visschers van menschen:
Hij zette uiteen, dat het merkwaardig is,
dal de Heiland zijn discipelen koos uit de
visschers, die dus een eenvoudig handwerk
beoefenden en dat hij later tot hen zeide:
Ik zal u visschers van menschen maken.
Welke eenvoud bij de visschers; geringe
hulpmiddelen hebben ze om daarmee de
groote zee op te gaan en de buit te pogen
binnen te halen. Zoo is het ook met de ver
kondiging van het Evangelie; geringe hulp
middelen, alleen de prediking des Woords,
de verkondiging van één Naam. In de Pro
fetie staat, dat er visschers zullen staan van
Engedi. tot Engloim toe. dat wil zeggen, van
het Noorden tot het Zuiden, langs de Doode
Zee. Waar geen vruchtbaarheid was, daar
zal dus overal gevangen kunnen worden.
Zoover is het nog niet. Er is nog veel werk
te doen. Overal zijn visschers noodig. Het
werk is moeilijk; stormen en gevaren be
dreigen de visschers, en zij steken af in de
diepteop hoop van zegen. Er is gevaar,
dat de netten niet vastgehouden zullen
kunnen worden, en dat nu de vangst zoo
groot is, niet vastgehouden, omdat de vis
schers en de middelen ontbreken. Dat mag
niet. We moeten visschen. we moeten de
netten uitwerpen en vasthouden en daarom
in het geloof allen medewerken. En zoo
heeft niet alleen dit woord betrekking op
hen, die uitgaan in dc heidenwerold, maar
ook op ons, die hier blijven, omdat wij in
onze omgeving maar ook door ons gebed en
onze gaven zullen medewerken aan den
Zendingsarbeid, omdat wij visschers van
menschen zijn
Slotrede
D s J. H. F. Remme, van 'Amsterdam!,
heeft eenige maJon de schare geprezen als
een moedig volk, omdat ze den regen trot
seerde en nadat Ds Kleyne uitgesproken
had, heeft hij nog den wensch geuit, dat
ondanks den regen de harten brandende
mochten zijn geworden door liet vuur vaiï
Gods genade, opdat zoo deze Zendingsdag
een rijken zegen van zich zou geven.
En daarna kwam Ds W. L. van Lok
horst, van Hilversum, om de slotrede uit
te spreken. Het is geen mislukte dag. deze
Zendingsdag: wij zijn met elkaar bijeen ge
weest en hebben de heerlijkheid van den
Zendingsarbeid mogen bespreken. Maar als
we nu straks weer naar huis ga-an. en al
leen zijn met onze moeiten, onze strijd, onze
zorgenDan blijft de Heme, want Hij
zegt in, Zijn Woord, Hebr. 13: 3: „Jezus
Christus is gisteren en heden dezelfde tot in
der eeuwigheid". Naar aanleiding van dit
woord bepaalde spr. zijn gehoor bij de stand:
vastigheid en onbeweeglijkheid vin Gods
Koninkrijk.
En nadat gezongen was Psalm 119 17,
werd de Zendingsdag met gebed gesloten
en keerden de duizenden iuu-r hun woon
plaatsen terug, gesterkt tct de Zendingstaak,
aangewakkerd in hun Zendingsliefde, vuri
ger begeerend tot ZendiugsgeheiL
Schade aan de oesterkweek. Door oeverver schuiving tvaarschijnlijk ontstaan door on derholling, werd bij Kattendijke schade aan
gericht aan de oester- en mosselkweekerij. Het opvisschen der oesterpannen waarvan er dertigduizend in de diepte zijn verdwenen
FEUILLETON
UIT HET ENGELSCH
VAN CHARLOTTE M. YONGE
(14
„O ja, allerhartelijkst, opgetogen haar
schooner dan ooit terug te vinden; ik hoop
bij, „dat hij bereid is om haar volk--men recld
hem te hard beoordeel, maar ik geloof vast
dat hij in de kerk op verkenning is gegaan
om te zien of ze hem beviel
„En gelooft u", voegde mijnheer Dutton er
bij, dat bij bereid is om haar volkomen recht
te doen wedervaren, en haar bij zijn familie
en vrienden als huns gelijke, als zijn vrouw
te introduceeren? Anders zou het, ook al wil
de zij niet voor zich zelf opkomen, de plicht
barer betrekkingen zijn eenige bepalingen
te maken".
„Ik ben zoo goed als zeker, dat hij dit doen
wil", zei de tante; „ik ben niet lang binnen
gebleven toen ik zag dat ik er niet noodig
was, maar ik hoorde hem zeggen, dat bij nu
een tehuis voor haar had, en beschreef baar
de dames van Redcastle".
„En dan is er nog die neef, mijnheer Mark
Egremont", zei Mary. „Die zal wel voor haar
zorgen".
„Ja", zei mijnheer Dutton. „Het schijnt al
les in orde. In elk geval kan er van onzen
kant geen reden zijn om er ons in te
mengen".
Met deze weorden nam mijnheer Duttci af
scheid, door zijn stevigen handdruk zijn sym
pathie aan juffrouw Head worth te kennen
gevende, die, toen hij weg was, in bittere
tranen uitbarstte over de onzekere toekomst
van haar die zij als haar eigen kinderen had
liefgehad en die haar nu alleen moesten
achterlaten. Mary deed haar best om met
haar mee te voelen en haar te troosten, en
'bracht haar toen bij de vriendelijke oude me
vrouw Nugent om ook aan deze haar droef
heid en vrees mee te deel en.
HOOFDSTUK VHI.
De vader
Nuttie in haar frisch linnen Zondags
kleed, door haar moeder zelf met wilde aard
beien geborduurd, en met haar wit-gegar-
neerden stroohoed, werd door mijnheer Dut
ton, schoon hij zelf niet te zien kwam, bijna
in de kleine zijkamer geschoven.
Er was zulk een nevel van tranen voor
haar oogen, dat zij eerst nauwelijks iets an
ders zag dan dat er iemand naast haar moe
der op de sofa zat. „Ha, daar is ze!" hoorde
zij haar moeder zeggen en beide stonden op.
Haar moeder sloeg baar arm om haar heen,
legde haar hand in die van een ander en zei-
de met een stem, bevende van aandoening
en vreugde, „ons kind, onze Ursula, onze
Nuttie! Óch! al die jaren heb ik zoo ge-
wensoht dit te mogen doen! O dank, dank!"
en haar handen lieten haar dochter los om
een oogenblik gevouwen en opgeheven te
worden tot een vurig dankgebed, tenvijl
Nuttie's hand weixl vastgehouden en een
vreemde, harige kus, sterk -'"'-ende naar
tabaksrook, op haar voorhoof 1 gedrukt
een kus van een man, zot .ij, behalve
die van baar neef Mark, niei gekend had
sedert dat de oude predikant gestorven was,
en zij te groot was geworden voor de omhel
zingen van mijnheer Dutton. Het was meer
vreemd dan aangenaam, en toch gevoelde zij
het beschaafde in den toon waarop tot haai
gezegd werd: „Onze kennismaking is wel wat
laat, Ursula, maar 'beter laat dan nooit".
Zij keek op naar haar nieuwen vader en
begreep oogenbl ikke lijk wat zij van zijn
voornaamheid gehoord had. Zijn geheele
voorkomen dicteerde den man van aanzien
lijke geboorte; door zijn fijne manieren en
zijn gemakkelijkheid van spreken scheen al
les wat hij deed of zeide als een minzame
wehvillenheid die iemand de macht benam
om ze voor een oogenblik in twijfel te trek
ken. Hij was niet meer dan middelmatig van
grootte en vrij gezet; maar er was iets def
tigs en zelfs aangenaams in Zijn houding,
en zijn kaal lang voorhoofd, aan weei's-
witte bakkebaarden en moustaches, die la
Victor Emanuel in scherpe punten waren
gedraaid en zijn ronde, witte, gekrulde baard
gaven hem iets aristocratisch. Zijn oogen wa
ren donker en dof met gele ongezonde hoe
ken en zijn gelaatskleur was niet mooi; maar
toch was Nuttie ondanks haar voornemen
om hem met afgrijzen aan te zien, ten on
der gebracht, deels door zijn voorname ma
nieren en zijn deftigheid, deels door het ge
voel van sympathie, dat haar bij den aanblik
van volmaakt geluk en levendige vreugde
harer moeder doorstroomde. Zij kon niet an
ders dan het als een gunst beschouwen, dat
zulk een groot personage tot haar zei: „een
echte Egremont, zooals ik zie. Zij heeft al dc
familietrekken".
„Ik ben blij, dat gij het vindt", antwoord
de haar moeder.
„Het is goed, maar 't was nog beter ge
weest als zij op u geleken had, Edda", zei
hij liefkoozend, <ymaar dat was misschien te
erg geweest voor de bewoners van Earsl-
fortli. De dochters van William zullen zon
der deze dubbele eclips genoeg te verduren
hebben!" en hij lachte.
„Ik ik zou niet gaarne begon de moe
der aarzelend.
„Gij zoudt niet gaarne, maar gij kunt er
niet aan doen", zeide hij blijkbaar met t.rot-
sche ingenomenheid met haar schoon gelaat
Nu ik het kind gezien heb", voegde hij er
bij, „ga ik terug naar het hotel".
„Wilt ge niet blijven theedrinken of dinee-
ren?" zeide zijn vrouw op smeekenden toon.
welke iets aarzelends kreeg toen zij aan de
mogelijkheid van osselappen en aan de ont
steltenis harer tante begon te denken.
„Dank u, ik heb mijn diner besteld in het
hotel", antwoordde hij, „Gregorio wacht op
me met een vigilante. Gij hebt zeker schik
kingen te maken met mevrouw de oude
dame en ik wil haar vanavond niet langer
lastig vallen. Ik zal morgenochtend Gre
gorio hier sturen om u te vertellen welke
schikkingen ik heb gemaakt Waarschijnlijk
zullen we een namiddagtrein kie7-en, want
we zullen niet verder gaan dan Londen Ge
zegt dat lady Kirkalcly u een bezoek beeft
gebracht. We zouden haar vóór ons vertrek
een tegenbezoek kunnen brengen, maar ik
zal het u laten zeggen wanneer ik de trei
nen heb nagezien. Mijn groeten aan juf
frouw Headworth. Goeden avond, liefste."
Hij omarmde zijn vrouw feeder, kuste haar
voorhoofd en wangen, drukte haar tegen
zich aan en voegde er toen met een goed
aardige, nonchalante beweging zijner hand
hij: „Goeden avond, kleintje." waarmee
Nuttie volkomen tevreden was, want zij had
een zekeren afkeer van de lic'koozingen,
die haar moeder zoo aangenaam v aren. Het
bevel om zich gereed te maken was mot
zulk een overtuiging van gezag gegeven,
dat de gedachte om er zich tegen te ver-,
zetten, zelfs niet in haar opkwam, schoon
zij hem nog stil stond na te kijken toen
haar moeder met hem de kamer uitging.
Terug komende sloeg zij de armen om
haar dochter, kuste haar keer op keer en
riep onder het storten van lang onderdrukte
tranen van blijdschap: „O Nuttie. mijn kind
welk een blijdschap! Hoe zal ik dankbaar
genoeg zijn! Uw vader, uw lieve vader! Nu
is alles goed." Het waren allceu dergeliike
kleine uitroepen van opgetogenhad, afge
wisseld met liefkoozingen, gehec! onsamen
hangend door de overweldigen Je vreugde
Zij geloofde vast en zeker dat (.e verloren
echtgenoot haar al die jaren bemind en
naar haar verlangd had, maar niet in staat
was geweest haar op te sporen, en evn
gelukkig was met de heree.iigi.ug als
zelf.
Het meisje was min of meer in de war
maar werd meegesleept door dezen stroom
van bovenmatige vreugde en blijdschap.
De Marmion en Thcseusbeelden waren dooi
de werkelijkheid verdreven en onder den
indruk van mijnheer Dutton's terechtwijzing
gevoelde zij haar vader een groot onrecht
aangedaan te hebben: zij geloofde al wat
haar moeder vertelde, en vond zichzelf oen
werp eener romantische hei kenning
zooals niet het bedelaarstertje tot prinses
da.a toch zeker het schoolmeesteresje *ot
een deftige dame verheven. Zij had haar
moeder nooit zoo opgewonden, z^o onuit
sprekelijk gelukkig gezien. Daardoor kreeg
zij ook het gevoel dat er iets heerlijks ge i
beurd was.
„Wat gaan we doen?" vroeg zij, toen de
ontroering van mevrouw Egremont wat
begon te bedaren.
„Naar huis! Hij neemt ons mee naar z>jn
huis! Zijn huis!" herhaalde haar moeder in
verrukking, dat het smachtend verlangen
van haar eenzaam hart nu vervuld werd.
„O; maar tante Ursula?"
„Die arme tante Ursula! O, Nuttie. dat
had ik bijna vergeten! Hoe was dat moge
lijk. en zij barstte uit in een stroom vaïï
tranen van berouw. „Maar hij zei. dat hij
alles aan haar verplicht was! Zij zal n et
ons mee gaan! Of als zij niet bij ons gaat
wonen zullen we zorgen dat zii een lief
buitentje dicht bij ons krijgt Maar is zij?
Wanneer is zij weggegaan? Ik heb in "'t
geheel met gemerkt dat zij wegging."
Zij hoorden de voordeur opengaan, want
nu men den bezoeker had zien .'ertrekken
keerde juffrouw Headworth naar haar eigen
huis terug om daar ontvangen te worden
met een vernieuwde uitstorting van juich
tonen die haar, de arme ziel, veel meer
aandeden dan Nuttie.
Het werd tijd voor den «vondzane en
daarom was voor het ooftenblik niets zoo
noodig als de harmoniumspeelster genoeg
zaam te kalmeeren om haar werk te kunnen
waarnemen. Juffrouw Headwortn was be"
paald blij dat er iets was waarmee al'en
zich moesten bezighouden, omdat men nu
niets behoefde te bespreken en Nuttie het
hJ °Pfel.e*d was- totuat allen van
de eerste agitatie bekomen waren.
(Wordt vervolgd)