Zendingsdag van den Geref Zendirgsbond Nuttie's Vader VRIJDAG 3 AUGUSTUS 1934 TWEEDE BLAD PAG. 5 VIERDUIZEND MFNSCHF.N TROTSEERDEN DEN REGEN Een moedig en getrouw volk Groote schare bleef tot het einde toe Zendingsliefde aangewakkerd Duizenden zijn gisteren opgegaan uit alle oorden des lands, naar Driebergen om don 27sten Zendingsdag van den Gereformeerden Zendingsbond bij te wonen. Dat de lucht dreigend zag, weerhield hen niet; dat het in den vorigen nacht gestortregend had, hield hen niet terug. En ook de buien, welke in den morgen vielen, vermochten de vierduizend men- schen, die het erop gezet hadden om den Zendingsdag bij te wonen, niet daarvan te doen afzien. Per spoor, met autobussen, in auto's en op de fiets, kwamen de duizenden, die 't ruime terrein om de twee spreek plaatsen, vulden. Men moet bewondering 'hebben voor de trouw van die groote menigte, voor den moed. welken ze betoonde, om on danks den stroomenden regen, opgewekt bijeen te blijven, den ganschen dag. tot het einde to® Ook nu weer had de regelingscommissie, bestaande uit Ds. J. H. F. Remme, te Am sterdam; Ds. P. A. A. Klusener te Vinkeveen; Ds. W. Bieshaar te Den Haag; Ds. A. J. W. van Ingen te Dordrecht; Ds. J. C. Klomp te Driebergen; en de heeren P. C. van Es te Zeist; J. M. Paap te Zeist; C. A. Enters te Hilversum en M. J. Lamme te Utrecht alle maatregelen getroffen .om het de duizenden bezoekers en bezoeksters aangenaam te maken Rondom de beide spreekplaatsen was zoo veel mogelijk zitgelegenheid gemaakt Helaas was het niet mogelijk om op den bodem een plaats te zoeken; de stroomende regen belette dit. Maar de parapluies deden uitnemend dienst, evenals regenjassen, en -mantels en de vele vouwstoeltjes, weftce men had meegebracht. De beide muziekkorpsen moesten het al spoedig opgeven; de muziek zou doorweekt worden van den regen en ook de instrumen ten werden niet beter van al het hemel water: zoo zong men de liederen zonder be geleiding, maar ook dat deed niet aan de volharding af, waarmee men dezen Zen dingsdag voltooide, 'Tegen de pauze klaarde het weer op, maar helaas, nauwelijks was de middagsamen komst 'begonnen, of weer goot het met bak ken uit de lucht. Maar men had aan don voorzitter, Ds Klomp, gezegd: we willen voortgaan, en 'heeft getoond, dat dit ernst was. Want aan het einde was een groote massa nog bij de slotsamenkomst. Toen was het gélukkig droog; er kwam zelfs blgmv aan den hemel" en de stemming werd iets behaaglijker tijdens het slotwoord. Maar laten we geregeld gaan vertellen. De opening De opening van den Zendingsdag ge schiedde door den voorzitter van 't bestuur van den Geref. Zendingsbond, D s J. C Klomp, van Driebergen, die de vraag stelde „Waarheen gaat gij?" en zulks deed naar aanleiding van Genesis 32:17. Wij zijn gekomen om te spreken en te hooren over de Zending, inzonderheid de Zending onder de Toradja's op Midden Celebes, aldus spreker. De zendingsarbeid moet de liefde van ons hart hebben, want die arbeid is van God. Die duidelijk heeft doen uitkomen, dat de redding door Chris tus een universeel karakter zou dragen. Christus zou een wereld-Heiland zijn. Het is nog uit vele dingen te bemerken, dat de gedachte nog niet voldoende in de Gemeen te leeft, dat de Zending een zaak des Heeren is, door Hem geboden. De oude kruisvaar ders liepen: „God wil het!" Dat moet ook onze leuze zijn op grond van Gods Woord. Alle heidenen zullen Hem dienen, luidt het Woord. De Zending mag niet als een lief- hebberijzaak worden beschouwd. Schadelijk zijn voor de Zending de financieele zorgen en daarom moeten we Zendingsliefde be- toonen in gebed en in gave Wij reizen naar de eeuwigheid, ts alles in orde voor die reis? Als we door genade mogen wandelen aan 's Heeren hand. dan heeft ook de Zen ding de liefde van ons hart Daartoe worden we geroepen. Op onze rei? naar de eeuwig heid mogen we mede-arbeiders Gods zijn, óók in het werk der Zending. Daarna sprak Ds J. Goslinga. van Utrecht op dezelfde spreekplaats over het onderwerp- En het zal zijn Ongetwijfeld leven wij in bewogen tijden. Zij, die aan het hoofd staan van regeerin- gen kunnen ternauwernood het veege lijf bergen, getuige het feit dat dezer dagen plaats had. Óveral valt het zelfde op te merken 't Is één en dezelfde geest. Het zijn vlammen, die uitslaan uit één vulcani schen bodem, waarvan de onderaardsche geluiden aan ieder die voorbijgaat, vertel len dat inwendig nog veel verderfelijker machten werken en woelen. Al zouden we vanaf deze plaats over de bewogen tijden willen zwijgen, dan zou de gebiedende stem des Heeren ons wakker schudden zeggende: laat geen stilzwijgen bij u gevonden worden, leest uit de teeke nen der tijden af welke geest rondwaart over de wereld. De komst van Gods Koninkrijk staat in het teeken van bewogenheid. Nooit wordt iets gebouwd of er wordt gegraven en ge broken. Zoo gaat het in geestelijk opzicht ook telkens. De Joden zwoeren bij den tem pel. De discipelen kwamen tot den Heere, Hem wijzende op hun schpone tempelgebou wen. Doch hoe was het Antwoord: „Geen steen zal op den anderen worden gelaten. En hun vraag is: welke is'het teeken, wan neer deze dingen zulen geschieden? Het ant woord luidde: „Velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: ik ben de Christus". Is dat het eerste, wat zich aandient, wat er op volgt, wat er oorzakelijk aan verbon den is: gij zult hooren van Oorlogen en be roerten. Bewogenheid dus van allen kant. De opbouw van, of wat wij noemen, de uitbreiding van Gods Koninkrijk gaat met deze uitingen gepaard. Als we het eens zoo mogen weergeven: in de donkerste om lijsting wordt gezet de lichtende prediking van de genade Gods in Christus. Zoo kwam spr. tot zijn tekst: „En het zal zijn, dat een iegelijk die den Naam des Heeren zal aan roepen, zalig zal worden"; waarna hij de volgende gedachten ontwikkelde: Er zal een ontkoming zijn. Daar is een vluch tend, een roepend, een geheiligd ^olk, - Öp den Pinksterdag mócht het den schijn hebben dat alle tegenstand was gebroken, en de vijandschap was geiuwd. mëer dan schijn was het niet. Immers wat daarna gezien wérd, wees heen naar wat de Profeet had geprofeteerd: bloed en vuur en rookdamp waren de teekenen waaraan de Geest Gods onderkend kon worden. De Gemeente zelve onderging den vuurdoop. Zoo is haar gang gebleven. Het Evangelie van Gods vrije ge nade in Christus wekt gedurige vijandschap. Hoe gevaarlijk de tijden van uiterlijke ze geningen en voorspoed zijn voor de Kerk van Christus merkt ge het best in onze dagen. De geestelijke achterstand zal moei- Het laatste gedeelte van den nieuwen weg Rotterdam—Gouda nl. van Moordrecht tot Gouda is voor het verkeer in gebruik gesteld. Overzicht van den nieuwen weg nabij de sluiswerken bij Gouda. j lijk worden ingehaald. Onder de oordeelen en gerichten wordt menigeen wakker ge- schud, die anders zou blijven doorslapen. Gods bemoeienissen worden hierin open baar. Hij leert de Zijnen vluchten, hen wij zende op den weg der ontkoming. 't Is dan ook opmerkelijk hoe duidelijk de voetstap pen Gods staan ingedrukt in wat wij noe men dagen van bezoeking en ongewonen druk. Niet toen het goud binnenstroomde en het eene rijke land na het andere als schoone parelen aan elkander werden gere gen, gelijk in de dagen van de O I. Com pagnie, werd de hand aan de ploeg gesla gen om de heidenen te laten weten, dat zij inenschen zijn, doch toen de hemel donker zag en de malaise drukte ontwaakte de lust om den Naam des Heeren bekend te maken. God maakt het nog altijd waar: Mijn gedachten zijn niet ulieder gedachten en Mijne wegen zijn niet ulieder wegen, spreekt de Heere. De Heere geeft blijk, dat letterlijk niets Hem de toegang kan versperren. Hij han delt Koninklijk, dat blijkt wel uit den teksteen iegelijk ruimer aanbod kan niet worden gedaan, een iegelijk die den Naam des Heeren aanroept, zal zalig wor den. Er is geen andere mogelijkheid om za lig te worden. Zie hier de Zendingsdrang. Wie eigen naam noemt, noemt „zondaar' wie den naam van eenig ander schepsel noemt, zegt niet anders. Alleen wie den Naam van Christus spelt, ziet zich het heil geheim aangewezen. Onze naam moet be dekt worden door dien van den. eeuwigen Zaligmaker, onzen Heere Jezus Christus Welgelukzalig, die met overgave des harten zeggen mag: „ik zal mij gansch op Jozus leggen, amen op Zijn wegen zeggen: Zijn naam, mijn naam." Gezongen werd ,,'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheid" waarna Zendeling Zendeling H. Pol sprak over 't onderwerp: Uit bet diensthuis uitgeleid Voor de redevoering van den Zendeling bestond uiteraard ook groote belangstelling. De spreker bepaalde in den aanvang ter inleiding van zijn betoog zijn gehoor bij het volk Israël, dat uit het diensthuis werd uitgeleid, en nam zijn hoorders daarna mede naar het Toradjaland, waar de Toradja's ook uit het diensthuis uitgeleid worden. Spr. vertelde van de zeden en de gewoon ten van de Toradja's, nadat hij eerst het getuigenis van een Toradja had overge bracht, dat zij God noodig hebben voor hun ziel. Uit deze verklaring, waarmee spr. mis schien wel kon volstaan, kon hij duidelijk maken, dat er zegen was op den arbeid. Hij vertelde van de vrees voor geesten, welke den Toradja bezielt, waarvan hij treffende staaltjes mededeelde, van den voortgang, welke het Zendingswerk heeft, van de vrees van liet opperhoofd, dat, nu de mensohen Christenen werden, de geesten vertoornd zouden zijn en dit zouden doen blijken door misgewas en slechte oogsten enz. en hoe heerlijk het was, dat deze vrees beschaamd Er is groote zegen in den Zendingsarbeid en er is.veel begeerte om het Evangelie te hooren. Spr. gaf voorbeelden van bekeerin gen, om daarmee duidelijk te maken, dal het moeilijke Zendingswerk kennelijk door God gezegend wordt en wekte op tot veel gebed voor het wérk, dat onder de Toradja's geschiedt. Na zijn rede zong men den Zendeling to® Psalm 134:3. Nadat nog gezongen was Psalm 981 en 2, trad de pauze in. Op spreekplaats II had tijdens de toe spraak van Zendeling Pol, Ds W.'Rijns burger, hoorders om zich veriameid, toen hij sprak over Een onuitsprekelijke gave Deze spreker heeft zijn gehoor erbij be paald hoe de mensch, verloren in zonde en schuld, geheel onmachtig om zichzelf te redden, de genadegave aangeboden krijgt, een onuitsprekelijke gave Gods, waardoor hij verzoend kan worden met zijn Schepper door de zoen verdienste van den Heere Jezus Christus. Het moet ook in den Zendingsar beid uitkomen, dat wij werkzaam willen zijn met die gave. door ook anderen er deelge noot van te willen maken, onder den zegen des Heere In de pauze In de pauze was er volop gelegenheid om den inwendigen mensch te versterken; de consumptieregeling was evenals andere ja ren weer uitstekend verzorgd, en het bonnen stelsel maakte het mogelijk, dat allen vlug en goed geholpen werden. De rustpoos werd gebruikt om zich te vertreden in het bosch, er waren ook Zendingsvrienden, die elkaar opzochten, zoo werd de band versterkt en eer men het wist vingen de middagsamen komsten aan. Aangevangen werd op spreekplaats II om twee uur met het zingen van ,,'s Heeren goedheid kent geen palen" en onder de krachtige begeleiding van de muziek klonk de Psalmmelodie gewijd door het bosch. „Als duiven tol hare vensters." Spr.'s onderwerp is ontleend aan Jesaja 60 8. Er is daar sprake van het komen der heidenen tot de Kerk des Heeren. Dat ko men wordt voorgesteld als onverwacht Wij verwachten niet dat een heidensch volk zich zal bekeeren. Wij verwachten het even min van de drinkers, de vloekers, de kaart spelers of de nette menschen onder ons. Werkelijke bekeering komt weinig voor. Het land is vol godsdienst maar leeg van bc- keering. De kerken zijn vol bedrog dienaan gaande. Doch als wij het niet verwachten doet God het onverwachte. Daarom moeten wij menigmaal zeggen. Hoe is het mogelijk dat wij dit volk een christenvolk zien wor den of die persoon werkelijk zien komen tot Christus. Wat is de oorzaak van dit komen? De eeuwige liefde Gods voor heidenen, drinkers, nette doode godsdienstige en on godsdienstige menschen. De liefde verschijnt voor ons oog als een verkiezende, trekkende, volhardende, met een zondaar meeloopende liéfde. Gods werkende genade is de eenigc grond. Dit sluit echter de middelen niet uit Zonder de prediking van het evangelie geen komen tot Christus. Het heeft Gode be haagd door de dwaasheid der prediking za lig te maken degenen die gelooven. Door het woord werkt de Geest des Heeren het Gods besef en het Godsgemis in de ziel. Geen echt komen zonder kwijt-zijn. Door dat woord werkt 's Heeren Geest overtuiging van zonde waardoor een mensch werkelijk verloren raakt en gebroken cn verslagen voor den Heere Jezus neervalt. Door dat woord open baart de Geest des Heeren Christus in het hart. Dat zijn wonderen telkens als zij ge beuren. Des Heeren werken zijn zeer groot. Dit door God gewerkte komen is een ko men als duiven tot haar vensters. Wij hoo ren bij God. Niet bij de afgoden, niet bij de zonde of de wereld, hij God. Wij stammen uit het hemelrijk. Alle komen is terugkeeren. Alle komen is terugkeeren tot ons eigen huis. Tot het huis van onzen Vader, ja tot onzen Vader zelf. Wij komen niet tot een vreemde. Dat komen tot God is even onverklaar baar als de terugkeer der duiven. Het ge schiedt met even groote richtingszekerheid. Met evenveel inspanning. Zooals duiven met storm en onweer te kampen hebben en soms ver afgedreven worden, zoo ook de mensch. Maar de moed der volharding is niet uit te blusschen. Het is een komen uit de verste hoeken. Een zondaar kan niet zoo ver weggedoold zijn of er is een rechte weg voor hem tot God. En hij zal daar ko men als een duif tot haar huis. Onder het zingen van Psalm 138 3 be klom D s J. C. Terlouw, van Alkmaar 't spreekgestoelte, die sprak over: Adeldom verplicht. en zulks deed naar aanleiding van den tekst Rom. 1 14: Beiden Grieken en Bar baren, beiden wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar. Adeldom verplicht. D.w.z. indien iemand stamt uit een adellijk geslacht behoort hij zich als een edel mensch te gedragen. De grootste ergernis wordt gewekt, indien een hooggeplaatst persoon de wet schendt. Pau- lus is door genade uit de stand van ver loren, strafwaardige Adamskinderen over gegaan in die der kinderen Gods; uit de duisternis geroepen tot he* licht. Hij is als rank van de Opperste Wijnstok met Chris tus „verwant"; behoort dus tot de hoogste, goddelijke adel, en voelt zich nu verplicht om van het licht te getuigen. Het is geen verdienste van den apostel, als hij het Evangelie verkondigt; de Heere heeft hem de uitdeeling toebetrouwd; de nood is hem opgelegd. Betalen van schuld is immers geen verdienste, doch niet anders dan Paulus ziet rondom zich vermoeide, dwa lende, verontruste, wanhopige menschen. Laat de aanblik van die schare, vermoeid en verstrooid gelijk schapen, die geen her der hebben, hem onbewogen? Neen, maar hij wordt er door tot in het diepst van zijn Ziel geroeid. Hij weet: slechts het Evange lie des Kruises, het. Evangelie van Jezus Christus heeft voor die allen uitkomst. Groot is de nood van onzen tijd; in ellen de verkeeren zoowel „wijzen" als „onwij zen". Slechts het Evangelie van Gods ge nade in Christus kan redden. Wat deed, wat doet het volk dat het go- klank kent? We kunnen slechts geven als we iets bezitten. Ons gebed moet opgaan om diep, innerlijk, geestelijk leven. Hoeden we ons voor schijn en oppervlakkigheid. .Vervuld met den Heiligen Geest kunnen we zijn het zout der aarde; het licht der wereld; kunnen we 'onze roeping vervulleD ten opzichte van onze naaste van welke huidskleur,'.' taal, oïftwfkkéltrig, stónd hij zijn moge, ten opzichte van Griek en Bar baar, wijze en onwijze. Welk een onderscheid^ als wij met elkan der spreken over de dingen van Gods Ko ninkrijk. of wijzelf aan het woord zijn of dat de Heere aan het woord is. Als wij aan het woord zijn, dan is er niet anders als dankbaarheid, doch als de Heere aan hel woord is. dan is de begeerte levendig, dat. er meer en meer toegedaan worden tot de Gemeente, die zalig wordt. Welk een won derlijk gezicht viel deij profeet Zacharia ten deel. Hier wordt vertoond, de heerlijkheid van Jeruzalem, van Gods Kerk, waarin de Heere de volheid van Zijn vrijmachtige lief de komt te openbaren. Njet minder dan de bittere dood van den Zaligmaker was daar toe noodig. God rust niet, voordat de laat ste van Góds gekenden zal zijD toegevoegd als een levende steen aan dat Godsgebouw. Wat zal dat Jeruzalem groot wezen! Het getal van de inwoners zal zijn als de ster ren des hemels. Jeruzalem zal dus zijn als een menigte van dorpen, die een ieder hunl eigenaardigheid hadden, die wel van elkan der te onderscheiden waren, doch die alle tezamen één stad vormden, onder één be stuur. Alzoo zal dat Jeruzalem dorpsgewijza bewoond worden. Doch het zal wezen één stad, met één koning, één heer! Welk een rijke belofte ligt hierin voor hefi werk der Zending. Want tot de inwoners van. dat geestelijke Jeruzalem behooren Filistijnen, Tyriërs en Mooren. En nu kan wel over dorheid geklaagd worden, maar aan de andere zijde: Bij den Heere is zulk een volheid! Al de ge-kenden des Heeren, ook onder de Toradja's, zullen toegebracht worden en het zal wezen een groote schare, die niemand tellen kan! Visschers van menschen: Hij zette uiteen, dat het merkwaardig is, dal de Heiland zijn discipelen koos uit de visschers, die dus een eenvoudig handwerk beoefenden en dat hij later tot hen zeide: Ik zal u visschers van menschen maken. Welke eenvoud bij de visschers; geringe hulpmiddelen hebben ze om daarmee de groote zee op te gaan en de buit te pogen binnen te halen. Zoo is het ook met de ver kondiging van het Evangelie; geringe hulp middelen, alleen de prediking des Woords, de verkondiging van één Naam. In de Pro fetie staat, dat er visschers zullen staan van Engedi. tot Engloim toe. dat wil zeggen, van het Noorden tot het Zuiden, langs de Doode Zee. Waar geen vruchtbaarheid was, daar zal dus overal gevangen kunnen worden. Zoover is het nog niet. Er is nog veel werk te doen. Overal zijn visschers noodig. Het werk is moeilijk; stormen en gevaren be dreigen de visschers, en zij steken af in de diepteop hoop van zegen. Er is gevaar, dat de netten niet vastgehouden zullen kunnen worden, en dat nu de vangst zoo groot is, niet vastgehouden, omdat de vis schers en de middelen ontbreken. Dat mag niet. We moeten visschen. we moeten de netten uitwerpen en vasthouden en daarom in het geloof allen medewerken. En zoo heeft niet alleen dit woord betrekking op hen, die uitgaan in dc heidenwerold, maar ook op ons, die hier blijven, omdat wij in onze omgeving maar ook door ons gebed en onze gaven zullen medewerken aan den Zendingsarbeid, omdat wij visschers van menschen zijn Slotrede D s J. H. F. Remme, van 'Amsterdam!, heeft eenige maJon de schare geprezen als een moedig volk, omdat ze den regen trot seerde en nadat Ds Kleyne uitgesproken had, heeft hij nog den wensch geuit, dat ondanks den regen de harten brandende mochten zijn geworden door liet vuur vaiï Gods genade, opdat zoo deze Zendingsdag een rijken zegen van zich zou geven. En daarna kwam Ds W. L. van Lok horst, van Hilversum, om de slotrede uit te spreken. Het is geen mislukte dag. deze Zendingsdag: wij zijn met elkaar bijeen ge weest en hebben de heerlijkheid van den Zendingsarbeid mogen bespreken. Maar als we nu straks weer naar huis ga-an. en al leen zijn met onze moeiten, onze strijd, onze zorgenDan blijft de Heme, want Hij zegt in, Zijn Woord, Hebr. 13: 3: „Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde tot in der eeuwigheid". Naar aanleiding van dit woord bepaalde spr. zijn gehoor bij de stand: vastigheid en onbeweeglijkheid vin Gods Koninkrijk. En nadat gezongen was Psalm 119 17, werd de Zendingsdag met gebed gesloten en keerden de duizenden iuu-r hun woon plaatsen terug, gesterkt tct de Zendingstaak, aangewakkerd in hun Zendingsliefde, vuri ger begeerend tot ZendiugsgeheiL Schade aan de oesterkweek. Door oeverver schuiving tvaarschijnlijk ontstaan door on derholling, werd bij Kattendijke schade aan gericht aan de oester- en mosselkweekerij. Het opvisschen der oesterpannen waarvan er dertigduizend in de diepte zijn verdwenen FEUILLETON UIT HET ENGELSCH VAN CHARLOTTE M. YONGE (14 „O ja, allerhartelijkst, opgetogen haar schooner dan ooit terug te vinden; ik hoop bij, „dat hij bereid is om haar volk--men recld hem te hard beoordeel, maar ik geloof vast dat hij in de kerk op verkenning is gegaan om te zien of ze hem beviel „En gelooft u", voegde mijnheer Dutton er bij, dat bij bereid is om haar volkomen recht te doen wedervaren, en haar bij zijn familie en vrienden als huns gelijke, als zijn vrouw te introduceeren? Anders zou het, ook al wil de zij niet voor zich zelf opkomen, de plicht barer betrekkingen zijn eenige bepalingen te maken". „Ik ben zoo goed als zeker, dat hij dit doen wil", zei de tante; „ik ben niet lang binnen gebleven toen ik zag dat ik er niet noodig was, maar ik hoorde hem zeggen, dat bij nu een tehuis voor haar had, en beschreef baar de dames van Redcastle". „En dan is er nog die neef, mijnheer Mark Egremont", zei Mary. „Die zal wel voor haar zorgen". „Ja", zei mijnheer Dutton. „Het schijnt al les in orde. In elk geval kan er van onzen kant geen reden zijn om er ons in te mengen". Met deze weorden nam mijnheer Duttci af scheid, door zijn stevigen handdruk zijn sym pathie aan juffrouw Head worth te kennen gevende, die, toen hij weg was, in bittere tranen uitbarstte over de onzekere toekomst van haar die zij als haar eigen kinderen had liefgehad en die haar nu alleen moesten achterlaten. Mary deed haar best om met haar mee te voelen en haar te troosten, en 'bracht haar toen bij de vriendelijke oude me vrouw Nugent om ook aan deze haar droef heid en vrees mee te deel en. HOOFDSTUK VHI. De vader Nuttie in haar frisch linnen Zondags kleed, door haar moeder zelf met wilde aard beien geborduurd, en met haar wit-gegar- neerden stroohoed, werd door mijnheer Dut ton, schoon hij zelf niet te zien kwam, bijna in de kleine zijkamer geschoven. Er was zulk een nevel van tranen voor haar oogen, dat zij eerst nauwelijks iets an ders zag dan dat er iemand naast haar moe der op de sofa zat. „Ha, daar is ze!" hoorde zij haar moeder zeggen en beide stonden op. Haar moeder sloeg baar arm om haar heen, legde haar hand in die van een ander en zei- de met een stem, bevende van aandoening en vreugde, „ons kind, onze Ursula, onze Nuttie! Óch! al die jaren heb ik zoo ge- wensoht dit te mogen doen! O dank, dank!" en haar handen lieten haar dochter los om een oogenblik gevouwen en opgeheven te worden tot een vurig dankgebed, tenvijl Nuttie's hand weixl vastgehouden en een vreemde, harige kus, sterk -'"'-ende naar tabaksrook, op haar voorhoof 1 gedrukt een kus van een man, zot .ij, behalve die van baar neef Mark, niei gekend had sedert dat de oude predikant gestorven was, en zij te groot was geworden voor de omhel zingen van mijnheer Dutton. Het was meer vreemd dan aangenaam, en toch gevoelde zij het beschaafde in den toon waarop tot haai gezegd werd: „Onze kennismaking is wel wat laat, Ursula, maar 'beter laat dan nooit". Zij keek op naar haar nieuwen vader en begreep oogenbl ikke lijk wat zij van zijn voornaamheid gehoord had. Zijn geheele voorkomen dicteerde den man van aanzien lijke geboorte; door zijn fijne manieren en zijn gemakkelijkheid van spreken scheen al les wat hij deed of zeide als een minzame wehvillenheid die iemand de macht benam om ze voor een oogenblik in twijfel te trek ken. Hij was niet meer dan middelmatig van grootte en vrij gezet; maar er was iets def tigs en zelfs aangenaams in Zijn houding, en zijn kaal lang voorhoofd, aan weei's- witte bakkebaarden en moustaches, die la Victor Emanuel in scherpe punten waren gedraaid en zijn ronde, witte, gekrulde baard gaven hem iets aristocratisch. Zijn oogen wa ren donker en dof met gele ongezonde hoe ken en zijn gelaatskleur was niet mooi; maar toch was Nuttie ondanks haar voornemen om hem met afgrijzen aan te zien, ten on der gebracht, deels door zijn voorname ma nieren en zijn deftigheid, deels door het ge voel van sympathie, dat haar bij den aanblik van volmaakt geluk en levendige vreugde harer moeder doorstroomde. Zij kon niet an ders dan het als een gunst beschouwen, dat zulk een groot personage tot haar zei: „een echte Egremont, zooals ik zie. Zij heeft al dc familietrekken". „Ik ben blij, dat gij het vindt", antwoord de haar moeder. „Het is goed, maar 't was nog beter ge weest als zij op u geleken had, Edda", zei hij liefkoozend, <ymaar dat was misschien te erg geweest voor de bewoners van Earsl- fortli. De dochters van William zullen zon der deze dubbele eclips genoeg te verduren hebben!" en hij lachte. „Ik ik zou niet gaarne begon de moe der aarzelend. „Gij zoudt niet gaarne, maar gij kunt er niet aan doen", zeide hij blijkbaar met t.rot- sche ingenomenheid met haar schoon gelaat Nu ik het kind gezien heb", voegde hij er bij, „ga ik terug naar het hotel". „Wilt ge niet blijven theedrinken of dinee- ren?" zeide zijn vrouw op smeekenden toon. welke iets aarzelends kreeg toen zij aan de mogelijkheid van osselappen en aan de ont steltenis harer tante begon te denken. „Dank u, ik heb mijn diner besteld in het hotel", antwoordde hij, „Gregorio wacht op me met een vigilante. Gij hebt zeker schik kingen te maken met mevrouw de oude dame en ik wil haar vanavond niet langer lastig vallen. Ik zal morgenochtend Gre gorio hier sturen om u te vertellen welke schikkingen ik heb gemaakt Waarschijnlijk zullen we een namiddagtrein kie7-en, want we zullen niet verder gaan dan Londen Ge zegt dat lady Kirkalcly u een bezoek beeft gebracht. We zouden haar vóór ons vertrek een tegenbezoek kunnen brengen, maar ik zal het u laten zeggen wanneer ik de trei nen heb nagezien. Mijn groeten aan juf frouw Headworth. Goeden avond, liefste." Hij omarmde zijn vrouw feeder, kuste haar voorhoofd en wangen, drukte haar tegen zich aan en voegde er toen met een goed aardige, nonchalante beweging zijner hand hij: „Goeden avond, kleintje." waarmee Nuttie volkomen tevreden was, want zij had een zekeren afkeer van de lic'koozingen, die haar moeder zoo aangenaam v aren. Het bevel om zich gereed te maken was mot zulk een overtuiging van gezag gegeven, dat de gedachte om er zich tegen te ver-, zetten, zelfs niet in haar opkwam, schoon zij hem nog stil stond na te kijken toen haar moeder met hem de kamer uitging. Terug komende sloeg zij de armen om haar dochter, kuste haar keer op keer en riep onder het storten van lang onderdrukte tranen van blijdschap: „O Nuttie. mijn kind welk een blijdschap! Hoe zal ik dankbaar genoeg zijn! Uw vader, uw lieve vader! Nu is alles goed." Het waren allceu dergeliike kleine uitroepen van opgetogenhad, afge wisseld met liefkoozingen, gehec! onsamen hangend door de overweldigen Je vreugde Zij geloofde vast en zeker dat (.e verloren echtgenoot haar al die jaren bemind en naar haar verlangd had, maar niet in staat was geweest haar op te sporen, en evn gelukkig was met de heree.iigi.ug als zelf. Het meisje was min of meer in de war maar werd meegesleept door dezen stroom van bovenmatige vreugde en blijdschap. De Marmion en Thcseusbeelden waren dooi de werkelijkheid verdreven en onder den indruk van mijnheer Dutton's terechtwijzing gevoelde zij haar vader een groot onrecht aangedaan te hebben: zij geloofde al wat haar moeder vertelde, en vond zichzelf oen werp eener romantische hei kenning zooals niet het bedelaarstertje tot prinses da.a toch zeker het schoolmeesteresje *ot een deftige dame verheven. Zij had haar moeder nooit zoo opgewonden, z^o onuit sprekelijk gelukkig gezien. Daardoor kreeg zij ook het gevoel dat er iets heerlijks ge i beurd was. „Wat gaan we doen?" vroeg zij, toen de ontroering van mevrouw Egremont wat begon te bedaren. „Naar huis! Hij neemt ons mee naar z>jn huis! Zijn huis!" herhaalde haar moeder in verrukking, dat het smachtend verlangen van haar eenzaam hart nu vervuld werd. „O; maar tante Ursula?" „Die arme tante Ursula! O, Nuttie. dat had ik bijna vergeten! Hoe was dat moge lijk. en zij barstte uit in een stroom vaïï tranen van berouw. „Maar hij zei. dat hij alles aan haar verplicht was! Zij zal n et ons mee gaan! Of als zij niet bij ons gaat wonen zullen we zorgen dat zii een lief buitentje dicht bij ons krijgt Maar is zij? Wanneer is zij weggegaan? Ik heb in "'t geheel met gemerkt dat zij wegging." Zij hoorden de voordeur opengaan, want nu men den bezoeker had zien .'ertrekken keerde juffrouw Headworth naar haar eigen huis terug om daar ontvangen te worden met een vernieuwde uitstorting van juich tonen die haar, de arme ziel, veel meer aandeden dan Nuttie. Het werd tijd voor den «vondzane en daarom was voor het ooftenblik niets zoo noodig als de harmoniumspeelster genoeg zaam te kalmeeren om haar werk te kunnen waarnemen. Juffrouw Headwortn was be" paald blij dat er iets was waarmee al'en zich moesten bezighouden, omdat men nu niets behoefde te bespreken en Nuttie het hJ °Pfel.e*d was- totuat allen van de eerste agitatie bekomen waren. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 5