JEUGD
VOOR DE
Ï/Éjfc. V?aD/
Literatuur en Leven
In- en Uitzichten,
Neue Sachlichkeit nieuwe zakelijkheid was
voor kort het „schlagwort" in de Europeesclie, met
name in de Durtsche en dus (helaas!) ook Hollamd-
sche literatuur.
Zakelijkheideen woord, leelijk, hard en
koud. Nieuwe zakelijkheid d.w.z. steeds meer
verzakelijkte <le literatuur. De jongste roman op
dit gebied heet .yGelakte hersens", een titel, die
voor tien jaar een krankzinnige alleen had kun
nen uitvinden, nü een zekere meneer Revis, die
in zijn roman de Ford-auto-industrie tot object
van z'n literaire as- en inspiraties maakte. In een
recensie lees ik: „Dit hoek vaai mensch en ma
chine staat vol cijfers en technische namen
maar het boeit ongemeen. Achter alles staat het
bruisende leven."
Ja, ja, dat bruisende leven hoe vaak heb ik,
de stilte en de rust zoekend dat motor-geraas
en -geronk om me heen, boven m'n hoofd, dóór
me heen, verwensoht met een zware vorwensching,
want ^bruisend leven" zoeken we het liefst in do
6tilte aan de stee, in de oneindigheid verglijdend
om het bruise ml lawaai van het modern-verdwaas
de verkeer te ontvluchten. Enfin, dat „bruisend
leven" achter en in die Ford-industrie is zuiver
zakelijk „ingesteld" (akelig modewoordje; men is
tegenwoordig op alles en nog wat „ingesteld
dus op alles .gesteld") op „de" zaak: den afgod
der moderne industrie en verkeerstechniek.
En hoe gaat het met de ziel van de mensch,
die door de Ford-geest wordt opgeslorpt, via dricns
bijna almachtige wereld-irwlustrie? Die wordt hard
als staal: vandaar zeker; „Verlakte hersens'.
Vóór bijna negentien jaar schreef ondergeteeken-
de in het jubileumnummer van „De Rotterdam
mer", toen nog een joggie van 12Vfc ja^1" (ondergeL
niet, die wou 't overigens nog wel graag wezen,
zoo'n joggie bedoel ik!).
„Nog nimmer heeft zoo de tiwijfel, 't ongeloof,
z'n schoonheidsklokken geluid door de liallen
onzer literatuur als in deze tijden. Op t christen
dom geïnspireerd was tot '80 alle Hollandsche
verskunst, die van de eeuwige dingen ons hare
rhytmisch-sehoone sprake bracht."
Behoudens deze al te fraaie rhetorische slotzin,
zou ik nu precies 'hetzelfde willen zeggen van de
literatuur, de Europeesclie, inclusief de vadcrland-
eche: nooit nog liee-ft de nuchtere, wreede zake
lijkheid ons leven zoo doorvreten, onze kunst zoo
vervlakt, ondanks dat .bruisende leven" dat in die
Ford-industrie hoorbaar is. Want al lang had ik
opgemerkt, dat een titel van een literair jaarboek
véél zeggend was.
„Erts" noemden de heeren hun product, een
mam, die volkomen dekt 'liet geweldig-knappe,
angstig-sol ierpztnnige hersenwerk van lieden als
Menno ter Braak, die wel afscheid poogde te
nemen van .dominé'sland" (de titel van één zijner
boekjes is: Afscheid van dominé'sland) doch nog
altoos blijft doorproducecren ate de blikken dominé
van het jongste ongeloof.
Jahet is een trieste historie voorloopig, de lite
raire in- en uitzichten te bespiegelen, triest voor
wie hoopt met Muus Jacobse, de christen-dichter
en essayist, op een „derde réveil"; Want hij, deze
jonge idealist, ervaart (hoe kan 't anders in dit
polderland) dat zijn reveilverwacliting wordt be
groet (is 't niet in „De Standaard" gebeurd?) met
een: Wat wil toch deze kluppor zeggen?
We zullen als Christelijke „jongeren" Seerp
'Anema in één ding moeten bijvallen, in dat ééne,
waarin Anema zelf Dr A. Kuyper Sr bijvallen
moest: het tafellaken doorsnijden met die mannen
van '80 en de mannen van de tweede en de volgende
generatie nó '80. ik beken het graag Anema ook op
dit punt misverstaan te hebben. Hoe leelijk ik ook
zijn boekje vond: „Moderne kunst en ontaarding"
getiteld, leelijk omdat hij er de lieele Europeesclie
psychiatrie in overhoop haalde, gelijk had hij in
dit éóne hoofdthema: de geest der 80ors en der
nó-80ers is met de geest van het Pinksterfeest in
flagrante strijd. En dit heeft. Anema als auteur
vooral van de „De Sjoenemietische" ervaren: die
geest der tijds heeft ons, belijders van den Eénen
en Eenigcn Naam, Die onder den hemel gegeven
is, waardoor wij moeten zalig worden, zóó te pak
ken, dat we ons zelf niet moer wezen kunnen.
Laat het ons met schaamte bekennen.
Daarom begrijp ik zoo heel goed de innige ver
wachting van wie uitzien naar oen Reveil.
Verzakelijking, d.i. al meer en meer doortrild,
dooradomd worden van den goest dor wreede
techniek, zoodat onze nieuwste kunst bijna opgaat
in typografische oppervlakkigheden in do letter
lijke zlh van het woord; immers, de „letters" moet
liet vooral doen. En Paulus' woord geldt hier in
z'n volle waarachtigheid: de letter doodt, de geest
alleen maakt levend. Niet zonder het Woord (al
of niet met een hoofdletter geschrevennatuurlijk,
maar de literatuur van 1880, de woordkunst-lite
ratuur, heeft ons zooL&ng te „grazen" geltad, ja,
te .grazen" (we hebben er van gesmuld, tot wij
er beu van zijn geworden) dat we nu o tragi
sche diepte van onze „val" de weg terug niet
anders kunnen vinden dan doordat er een nieuw
Reveil leven blazen komt in de dorre doodsbeen
deren van het literair nog zoo onvruchtbare dal
onzer Ghristelijk-georiënteerde letteren. Laten we
ellkaar niet opwekken om te blijven schrijven, zoo
lang we bekennen m»-»,ten, eigenlijk niets te zeg
gen hebben in en voor deze tijd, die zoo geweldig is
van schrikkelijke mogelijkheden; ook van heerlijke
mogelijkheden? Ja, indien we gelooven. 1 BHjft,
waar, wat Christus zei: Indien gij gelooft, gij zult
de heerlijkheid Gods zien.Heeft de Christus zelf
niet dit vreesclijke voorvoeld: Als de Zoon des men-
schen wederkomt, zal Hij nog geloof vinden op
aarde? En te Zijn wederkomst -het zeer nabij?...
Nietzsche, de profeet van do ©mkeering aller
geestelijke waarden, schijnt wel gelijk te hebben
gehad: wat hij zag in de verhitte fantasie van
zijn demonische vurigheid, is voor do talloos velen,
de „veel-to-velen", om N. zélf hier aan te halen,
werkelijkheid geworden: deugd en ondeugd -hebben
belaas! stuivertje gewisseld.
En van dat stuivertje wisselen is de modernste
literatuur nog altoos zwaar gelardeerd. En is er
mi de jongste literatuur van Chrmtelijken huize
inaet telkens het thema van: omkeering der geeste
lijke waarden, b.v. de heilige waarde van het hu
welijk? „De Kruisboom" van Wilma is immers ge
schreven uit het hart vaai liet „heilig huwelijk"
dat zijn scheur nauwelijks weet te boelen onder
het Kruis. Wilma's boek eindigt tenminste met een
zoo veelzeggend vraagteokoii.
Wilma stelt het conflict een breuk in
het huwelijk nog op z'n allergunstigst; de zede
lijke ontaarding vindt ge bij een Ali v. Wijhe-
Smedang allerwalgelijkst tot in een uiterste van
brute uitleving der geslachtsdri ften. Feit is, dat
onze gezinnen niet ontkomen kunnen aan de
funeste invloeden die allerzijds de vastigheden
bezig zijn te ontbinden. Ont-binding, dat is het
wat ademt uit onze modernste literatuur in bin
nen- en buitenland, een lijklucht waait er u uit
tegen. Ik denk aan een nog ai iet zoo lang ver
sohenen roman, waarin die ontbinding met name
van 'het gezinsleven op een ailerontzottendste
manier voor de dag komt. Titel en schrijfster
noemen we met opzet niet,1waait al gelooven we
dat bedoekl werk mag gelden als een „cri de
conscience", de lectuur ervan zij contrabande in
onze gezinnen.
We willen alleen opmerken, dat het derde deel
Van „De Opstandigen", hoewel ook reeds bewij
zende dat het gezin inplaats van middelpunt, uit
gangspunt werd, o zoo netjes en fatsoenlijk doet,
Vergeleken bij wat de schrijfster bovenbedoeld
aansnijden dorst.
Laten we slechts dit opmerken: de studeerende
'jeugd met name komt in die roman uit als vroeg
rijp, dus vroeg rot, d.w.z. er wordt op gruwelijke
manier gezondigd tegen de geheimenissen van het
sexueele leven, dat aan alle „moderne experi
menten" gewaagd wordt, ten koste van de zalig
heid der zielen. Ja, rampzalig is die jeugd, die
geen jeugd meer kent. Het is de schuld van de
ouders, dat het zoo gaat, dat de opgroeiende
rijpere jeugd al „beursch" is voordat de lente is
genoten. Deze jongeren slaan om zoo te zeggen
de puberteit over: ze zijn ineens vol-wassen, maar
als een rampzalige vergroeiing van wat heerlijk
dn lente-schoonheid en -teerheid ontbloeien moest...
O God, zoo roept ge als oudere uit bij het lezen
Van zoo'n roman, hoe ver is het gekomen met wat
Gij tot Uw eer geschapen hebt: hier is de zonde
tegen de Heilige Geest misschien? En daar is geen
vergeving voor. Wat afvalt van den hoogen God,
móét vallen
Neen, we willen niet generaliseeren, maar we
gelooven dat meer dan ooit het sein op onveilig
moet blijven staan voor ouders en opvoeders, om
dat het mogelijk is dat er zulke boeken-over-onze-
jeugd kunnen verschijnen. Wij zouden op dat
hoek niet geattendeerd hebben als het niet met
,veel talent en inderdaad met een accent van
groote waarachtigheid geschreven was
Geen andere weg ter ontkoming dan de al-oude
beproefde wegen der Evangelische tucht. Zouden
de Christelijke romanciers(ières) ons kunnen ver
halen van een „binding", een organisch verband
in onze gezinnen alleen mogelijk door de genade
der liefde die door de branding van de puberteit
onze jongens en meisjes biddend helpt door-wor
stelen tot zij het kostelijke maar gevaarlijke leven
aanvaarden als een Godsgeschenk, waarmee niet
teer genoeg kan worden omgegaan? Aan lectuur
van 'n dergelijke strekking is groote behoefte,
want er wordt meer dan ooit vèèl gelezen door
onze rijpere jeugd
Als onze jongens en meisjes niet leeren inzien
dat het niet mag zooals lfet helaas al te vaak
gaat dan is er geen uitzicht naar een dageraad
.van geluk, van zaligheid ten allerleste
Preeken we nu, inplaats van literaire in- en uit
zichten tc openen? We constateeren slechta
we zeiden alleen, hoe érg liet is, en hoè alleen de
ontkoming naar beter uitzicht mogelijk wordt, ook
voor een literatuur, die van negatie niet leven
kan,tenzij dun om alle religie en zedelijk
heid de doodsteek te geven. Want dat is ook
mogelijk in de harten van onze in de branding
yerkeerende rijpere jeugd
Weet ge wat de oorzaak is van zooveel decaden
tie in onze christelijk gehecten samenleving? De
vereenzaming, het naast elkaar leven van ouders
en kinderen. Daar is een eenzaamheid die koste
lijk is: eenzaam, met God gemeenzaam. Maar die
Laatste dag
JACOB REVIUS
Den1 gewissen dag der wreiken,
Och! den dag begint te naken,
Die de wereld zal doen blaken.
Wiens gemoed on zal niet schromen
Als ten oordeel zullen komen
Beide, kwade ende vromen!2
Alle die ooit zijn geboren
En ontslapen, met haar ooren
Den aarts-engel zullen hooren.
Zal de dood alsdan niet 'beven
Als de beo miers weder leven,
Met haar oude huid omgeven?
Ziet, een hoek werd opgeslagen
Dat ten vollen zal gewagen*
Hoe hem ieder heeft gedragen.
Alle kwaad zal zijn gewroken,
Dat gedaan is of gesproken.
Wat verholen was, ontloken.4
Ah! wie is 't die mij beraón zal
Als ik voor den Richter gaan zal
Daar de reinste nauw bestaan zal?
Eeuwig Konink, wiens genade
Geenen zondaar komt te spade,
Slaat Uw arrem schepsel gade.
Gij, die van den Hemel daalde
Om te zoeken het verdwaalde,
En voor mijne schuld betaalde,
Alles wat Gij hebt geleden,
.Mies wat Gij hebt geboden,
Heiland, wilt aan mij besteden.
Doet in mijner herten melding
Van vergeving en kwijtschelding,
Eer den dag komt van vergelding.
Laas! ik ken mijn snoode gangen,
Rood van schaamte zijn mijn wangen:
Wilt mij in Uw ami ontvangen.
Die de grootste zondariivne
Troostodet5 met zoeten tinne,®
Laat mij smaken Uwe minne.
Mijn begeerten zijn onaardig,1
Mijne weiken onrechtvaardig,
Maakt mij Uwer goedheid waardig.
Voor Uw schaapken mij belijde.
Van de bokken scheidt mij wijde,8
Zet mij aan Uw rechter zijde.
Als de boozen gaan verloren,
Schenkt mij dat zoo lang tevoren
Is bereid Uw uitverkoren'.8
Uit de diepte der ellende
Mijn gebed ik tot U zeilde:
Draagt toch zorge voor mijn ende.
1 De; 2 goeden; 8 melding zal maken; 4 wat ver
borgen was, zal openbaar zijn geworden; 6 troostte;
6 woordèn; 1 boosaardig; 8 ver; 8 Dat Uw uit
verkorene reeds lang bereid is.
eenzaamheid is niet tc dragen, als er niet telkens
gevoeld wordt: leden te zijn van één lichaam,
elkanders lasten dragende
En onze literatuur zal nooit van do negatie
komen tot de (christelijke) positivitcit, als er niet
(we herhalen het weer) een opwaken komt tet
een inniger geestelijk contact... Dus een Reveil..*
Er is een zoekenzij er ook een vinden
Want we hebben nu lang genoeg getreurd over
„verscheurdheid" en „gebrokenheid".
Dan komt het met de literatuur onzerzijds te
schrijven, wel terecht. Want sinds 1880 heeft de
epidemie van het god-looze individ/ualismc steeds
"wijder zich uitgebreid, zoo dat wc de ziekte niet
eens meer bomerken. Ook hier „crisolt" het nog
altoos.
Er is te veel geweest de interesse voor de on
doorgrondelijkheden van het egocentrisch bestaan;
daarom staat elk naar het woord van Jacq Perk
met zichzelf alleen, of: voelt „zich door zich aan
zich alleen verbonden"
Kunnen we nog anders worden? Alleen in en
door den EóneDat is de voorwaarde. Zonder
welke niets. A. WAPENAAR.
J) Wij bemerkten voor oenigc weken dat be
doeld boek in 't literaire halfuurtje voor de micro
foon is besproken. Dus het geniet al te veel be
kendheid nu. Wij zijn het echter eens met v. Haan,
die in „Opw. Wegen" schreef: „Uit zuiver prec-
tisch oogpunt bezien betwijfel ik voor dit boek
een publiek. De ouders, die dit boek noodig heb
ben, achten 'het veitboden lectuur, de jeugd vindt
dn de zwakke houding dezer kinderen, die door
zelfmoord en abortus uit de moeilijkheden li-ach
ten te komen, niet het sterkende voorbeeld, de
zedelijke steun die zij noodig heeft; voor hen
aoht ik het hoek' beslist verkeerd."
226
De heidebrand
door
ANNIE VREELAND
(Vervolg.)
Luuk glimlachte weer. Hij hield nog veel over.
Hij kon lézenin gedachten was hij door ver
schillende landen gereisd.
„En ik kan ons mooie dorp zien," dacht hij. ,,G»
daar staat Moeder al aan de deur. Zij is zeker
ongerust over mij.
Luuk liep wat harder.
„Waar blijf je zoolang?" vroeg zijn Moeder,
toen Luuk op haar toestapte.
Haar gedachten gingen vaak bezorgd met hem
mee. Luuk kon niet altijd op de trottoirsteentjes
loopen en de auto's joegen zoo snel over de straat
weg! Dan vergat zijn Moeder soms, dat de Heer©
ook over Luuk wilde waken.
„Ik heb het zoo prettig bij Jenny en Jochcra
gehad," vertelde Luuk. „De hondjes zijn veel
grootcr geworden, ze stoeiden weer zoo. En ik
heb de sluiergoudvischjes gevoerd. Wat duurt het
nog lang, eer het Maart is."
Lachend om zijn ongeduldig verlangen, trok
zijn Moeder hem binnen. Van alle menschen wist
Moeder het best, welke mondstand Luuk het ge
makkelijkst aflezen kon. Zij gaf hem een hand
spiegel.
„Je moet je nog wat in 't spreken oefenen"
zei zij.
Toen Luuk de eerste maal de onderwijzer vel
schillende klinkers en medeklinkers voor de spie
gel nazeggen moest, had hij dit heel vreemd ge
vonden. Telkens zag hij zijn eigen gezicht weer
kaatst. Alle letters lieten zich niet even gemak
kelijk vormen. Dan moest Luuk de oefening dik
wijls herhalen, tot hij het eindelijk goed had ge
daan. En nog voortdurend moest hij zich in deze
spreekwijze oefenen blijven.
„In Effatha, de doofstommeninrichting te Voor
burg, wonen bijna honderd kinderen, die zoo
leeren spreken," dacht Luuk.
Omdat hij ecnig kind was, hadden zijn oudera
niet van hem kunnen scheiden.
Toen hij voor vandaag genoeg woordjes gezegd
had, borg hij de spiegeld weg en nam zijn teeken
cahier. Daarin lmd hij veel aardige plekjes uit
do omtrek getcckend. Ook de molen!
„Moe, als liet Zaterdag mooi weer is, willen
Jenny cn Jochein mij voor een heiwandeling
halen," zei hij.
„Dat is prettig voor je", vond mevrouw L&mmers
„Op de heide is het wel rustig."
„En dan teeken ik van het mooie weer iets in
mijn cahier", dacht Luuk. „Jammer, dat hier geen
herder met zijn schapen dwaalt."
Het wérd 's Zaterdags een bijna zomersche
middag. Om half drie waren Jenny en Jochem
aan Luuk's woning present.
„Voorzichtig met Luuk zijn," waarschuwde me
vrouw Lammers, toen zij met hem vertrokken.
Dc kinderen beloofden het. Zij zwaaiden me
vrouw goedendag en gingen op staap. In de dorps
straat sloegen zij rechts af en naar een weg, dio
hen oj) een bosch- en heideterrein bracht.
Dc heide, die de vorige maand nog zoo dor
leek, was nu met een warm, wazig paars over
trokken.
„Wat is het mooi!" riep Jenny verrukt. „Do
gouden zandverstuivingen maken de heideklcur
nog dieper."
Luuk's oogen zeiden hetzelfde.
Hij zocht een plekje, waar de heide donker en
Vol biocide. Zij wilden daar mandjes vlechten.
Opeens trok Jochem hem aan zijn jasmouw.
„Daar komt een ruiter," zei hij. „Ik hoor de
'doffe stap van een paard."
Luuk keerde zijn gezicht naar de richting, waar
uit Jochem het geluid had vernomen. Even later
zagen zij de ruiter op het dravend paard.
.„Het moet de hindernis nemen,"
Met flinke tusschenruimten waren op de helde
houten hekken geplaatst. Naar één daarvan joeg
de officier zijn mooi, bruin glanzend paard.
„Zou het de sprong dadelijk nemen?" vroeg
Jochem gespannen.
Hij hóórde reeds de hijgende adem van 't ros.
„Het dómpt door het transpireeren," zag Luuk.
„Dc schuimvlokken (vallen als sneeuw van zijn
(bek naar de grond".
Het paard rende naar de hindernis, zijn voor-
pootcn steigerden reeds hoog van de grond, toen
het plotseling bang leek te worden. Aarzelend
schudde het de dampende kop en liep hinnekond
een eindje terug.
„Hij doet het niet, hoor," zei Jochem.
Hij hield veel van paarden, 's Zomers gaf hij
WIST JE DAT
'de ponny, die op het land achter de molen graas
de, vaak suikerklontjes. En hij mocht ook dik
wijls brood aan de magere paarden van 't woon
wagenkamp brengen.
De ruiter trok aan de teugels. Bedarend beklopte
hij dc rug van zijn ro®.
„Hij moet er tóch over! zei Jochem.
De officier was van dezelfde gedachte. Onver
wacht gaf hij het paard dieper de sporen.
„Op zij, Luuk!" riep Jenny.
Toen bedacht zij, dat haar vriendje haar stem
niet kon hooren.
Zij rukte vlug aan zijn jasmouw. Luuk tuimelde
een eindje met haar terug, 't Was net bijtijds,
want het paard maakte een geweldige zijsprong,
eer het opnieuw naar de hindernis rende.
„Nu gaat het er sierlijk over," zei Jochem.
„Mooi gedaan", zei de ruiter.
Hij groette de kinderen. Toen joeg hij het paard
naar de volgende hindernis.
„Hè," zei Jochem, „was dót effen een sprong!"
„Nou, ik dacht, dat het paard struikelen of
Luuk omvergooien zou," rilde Jenny.
Luuk glimlachte om haar bezorgdheid.
„Maar het beest ging toch vlak langs ons," zei
Jenny, „Luukals je per ongeluk een trap
.van het paard had gekregen
Op een zandverstuiving tusschen een mooi
plekje heide namen zij plaats.
„Jenny is in haar zacht rose jurkje op het
paars een apart schilderijtje," vond Luuk.
Jochem had voor mesjes gezorgd. Daarmee
sneden zij de heipolletjes af.
„Daar zingt een merel!" zei Jenny tot Luuk.
Hij vond het prettig, als zij hem de namen det
zangers af en toe noemde.
„En nu kwekt in het slootje een kikvorsch,"
zei Jochem.
„En nu sist en gilt er een treinfluit," vertelde
Zijn zusje.
Luuk werkte tevreden aan zijn mandje. Hij
probeerde, van de geluiden een voorstelling bij
dc omgeving te maken.
Soms was het ook heel stil In de Natuur.
„Nu hóór je de stilte," dacht Jenny dan. „Zoo
Stil is het nu altijd voor Luuk."
Vlindertjes fladderden hen langzaam voorbij.
Luuk zag de fijne teekening op hun heel teero
vleugels. Een paar zangertjes durfden ook dichter
bij komen, ze lieten de zachte tinten van hun
mooie pakje aan Luuk zien en bewogen rap de
kleurige kopjes.
„leuter wil ik jullie teekenen," dacht Luuk.
Wim van den slager had eens onnadenkend
tot hem gezegd: „jij... jij bent ook zoo stom als
een visch!"
Dat had Luuk wel even een pijnlijk prikje ge
geven. Maar later had hij bedacht, dat een visch
op hóór wijze van den Schepper vertelde. En zoo
zou hij later ook doen.
„Jij ben| een vingerkunstenaar," zei Jenny, toon
Luuk het eerst zijn mandje omhoog hield, ,,'t Is
mooi, en wat heb je het hengseltje stevig gevloch
ten! Jochem vecht nóg met de bodem."
„De hei is ook zoo weerbarstig," bromde haar
broer.
(Wordt vervolgd.)
Telefoon-beambten in Egypte moeten Engclsch',
Fransoh, Italiaanscli, Griekseh en Arabisch kun
nen spreken.
Een olifant heeft een zeer fijnen reuk en kan
een mensohelijk wezen op een afstand van bijna
1000 meter ruiken.
Tusschen 1 en 30 September verliezen wij gelei
delijk 2 uur zonlicht De zon gaat 1 uur later op
en 1 uur vroeger onder.
Een stuk menschel ijk been kan anderhalf maal
zooveel gewicht torsen als een stuk van het beste
eikenhout van dezelfde dikte.
Wortel groen ten en peulvruchten bevatten kalk-
zoutcn en zijn op grond hiervan aan te hevelen
bij bloedarmoede en zenuwzwakte.
In de 13c eeuw bracht Roger Bacon het idee
omtrent een locomotief te berde en in de 17e eeuw
Isaac Newton, maar de eerste practische stoom-
trolley werd uitgevonden door Nicholas Joseph
Cugnot in 1769. De snelheid daarvan bedroeg 2>/£
mijl per uur.
zijn ge-
Van een ijsberg bevinden zich acht kubieke voet
onder water tegen één voet boven de oppervlakte.
Vele dooven kunnen het best hooren in den trein.
Het geraas van de wielen doet de gehoorbeentjes
trillen en verhoogt zoo het gehoorvenmogen.
Australiërs zijn de grootste theedrinkers; Engel-
sclien de grootste vleescheters, Hollanders de groot
ste Tookers, Amerikanen de grootste „zuur"-etere.
Bij kalm weer vliegt een postduif met een snel
heid van 1 K.M. per minuut, met behulp van een
matigen wind brengt zij het tot bijna l1/^ K.M.
en met oen sterken wind tot 2 KJJ.
Een kudde rendieren
Rebus
231