JEUGD VOOR DE Ï/Éjfc. V?aD/ Literatuur en Leven In- en Uitzichten, Neue Sachlichkeit nieuwe zakelijkheid was voor kort het „schlagwort" in de Europeesclie, met name in de Durtsche en dus (helaas!) ook Hollamd- sche literatuur. Zakelijkheideen woord, leelijk, hard en koud. Nieuwe zakelijkheid d.w.z. steeds meer verzakelijkte <le literatuur. De jongste roman op dit gebied heet .yGelakte hersens", een titel, die voor tien jaar een krankzinnige alleen had kun nen uitvinden, nü een zekere meneer Revis, die in zijn roman de Ford-auto-industrie tot object van z'n literaire as- en inspiraties maakte. In een recensie lees ik: „Dit hoek vaai mensch en ma chine staat vol cijfers en technische namen maar het boeit ongemeen. Achter alles staat het bruisende leven." Ja, ja, dat bruisende leven hoe vaak heb ik, de stilte en de rust zoekend dat motor-geraas en -geronk om me heen, boven m'n hoofd, dóór me heen, verwensoht met een zware vorwensching, want ^bruisend leven" zoeken we het liefst in do 6tilte aan de stee, in de oneindigheid verglijdend om het bruise ml lawaai van het modern-verdwaas de verkeer te ontvluchten. Enfin, dat „bruisend leven" achter en in die Ford-industrie is zuiver zakelijk „ingesteld" (akelig modewoordje; men is tegenwoordig op alles en nog wat „ingesteld dus op alles .gesteld") op „de" zaak: den afgod der moderne industrie en verkeerstechniek. En hoe gaat het met de ziel van de mensch, die door de Ford-geest wordt opgeslorpt, via dricns bijna almachtige wereld-irwlustrie? Die wordt hard als staal: vandaar zeker; „Verlakte hersens'. Vóór bijna negentien jaar schreef ondergeteeken- de in het jubileumnummer van „De Rotterdam mer", toen nog een joggie van 12Vfc ja^1" (ondergeL niet, die wou 't overigens nog wel graag wezen, zoo'n joggie bedoel ik!). „Nog nimmer heeft zoo de tiwijfel, 't ongeloof, z'n schoonheidsklokken geluid door de liallen onzer literatuur als in deze tijden. Op t christen dom geïnspireerd was tot '80 alle Hollandsche verskunst, die van de eeuwige dingen ons hare rhytmisch-sehoone sprake bracht." Behoudens deze al te fraaie rhetorische slotzin, zou ik nu precies 'hetzelfde willen zeggen van de literatuur, de Europeesclie, inclusief de vadcrland- eche: nooit nog liee-ft de nuchtere, wreede zake lijkheid ons leven zoo doorvreten, onze kunst zoo vervlakt, ondanks dat .bruisende leven" dat in die Ford-industrie hoorbaar is. Want al lang had ik opgemerkt, dat een titel van een literair jaarboek véél zeggend was. „Erts" noemden de heeren hun product, een mam, die volkomen dekt 'liet geweldig-knappe, angstig-sol ierpztnnige hersenwerk van lieden als Menno ter Braak, die wel afscheid poogde te nemen van .dominé'sland" (de titel van één zijner boekjes is: Afscheid van dominé'sland) doch nog altoos blijft doorproducecren ate de blikken dominé van het jongste ongeloof. Jahet is een trieste historie voorloopig, de lite raire in- en uitzichten te bespiegelen, triest voor wie hoopt met Muus Jacobse, de christen-dichter en essayist, op een „derde réveil"; Want hij, deze jonge idealist, ervaart (hoe kan 't anders in dit polderland) dat zijn reveilverwacliting wordt be groet (is 't niet in „De Standaard" gebeurd?) met een: Wat wil toch deze kluppor zeggen? We zullen als Christelijke „jongeren" Seerp 'Anema in één ding moeten bijvallen, in dat ééne, waarin Anema zelf Dr A. Kuyper Sr bijvallen moest: het tafellaken doorsnijden met die mannen van '80 en de mannen van de tweede en de volgende generatie nó '80. ik beken het graag Anema ook op dit punt misverstaan te hebben. Hoe leelijk ik ook zijn boekje vond: „Moderne kunst en ontaarding" getiteld, leelijk omdat hij er de lieele Europeesclie psychiatrie in overhoop haalde, gelijk had hij in dit éóne hoofdthema: de geest der 80ors en der nó-80ers is met de geest van het Pinksterfeest in flagrante strijd. En dit heeft. Anema als auteur vooral van de „De Sjoenemietische" ervaren: die geest der tijds heeft ons, belijders van den Eénen en Eenigcn Naam, Die onder den hemel gegeven is, waardoor wij moeten zalig worden, zóó te pak ken, dat we ons zelf niet moer wezen kunnen. Laat het ons met schaamte bekennen. Daarom begrijp ik zoo heel goed de innige ver wachting van wie uitzien naar oen Reveil. Verzakelijking, d.i. al meer en meer doortrild, dooradomd worden van den goest dor wreede techniek, zoodat onze nieuwste kunst bijna opgaat in typografische oppervlakkigheden in do letter lijke zlh van het woord; immers, de „letters" moet liet vooral doen. En Paulus' woord geldt hier in z'n volle waarachtigheid: de letter doodt, de geest alleen maakt levend. Niet zonder het Woord (al of niet met een hoofdletter geschrevennatuurlijk, maar de literatuur van 1880, de woordkunst-lite ratuur, heeft ons zooL&ng te „grazen" geltad, ja, te .grazen" (we hebben er van gesmuld, tot wij er beu van zijn geworden) dat we nu o tragi sche diepte van onze „val" de weg terug niet anders kunnen vinden dan doordat er een nieuw Reveil leven blazen komt in de dorre doodsbeen deren van het literair nog zoo onvruchtbare dal onzer Ghristelijk-georiënteerde letteren. Laten we ellkaar niet opwekken om te blijven schrijven, zoo lang we bekennen m»-»,ten, eigenlijk niets te zeg gen hebben in en voor deze tijd, die zoo geweldig is van schrikkelijke mogelijkheden; ook van heerlijke mogelijkheden? Ja, indien we gelooven. 1 BHjft, waar, wat Christus zei: Indien gij gelooft, gij zult de heerlijkheid Gods zien.Heeft de Christus zelf niet dit vreesclijke voorvoeld: Als de Zoon des men- schen wederkomt, zal Hij nog geloof vinden op aarde? En te Zijn wederkomst -het zeer nabij?... Nietzsche, de profeet van do ©mkeering aller geestelijke waarden, schijnt wel gelijk te hebben gehad: wat hij zag in de verhitte fantasie van zijn demonische vurigheid, is voor do talloos velen, de „veel-to-velen", om N. zélf hier aan te halen, werkelijkheid geworden: deugd en ondeugd -hebben belaas! stuivertje gewisseld. En van dat stuivertje wisselen is de modernste literatuur nog altoos zwaar gelardeerd. En is er mi de jongste literatuur van Chrmtelijken huize inaet telkens het thema van: omkeering der geeste lijke waarden, b.v. de heilige waarde van het hu welijk? „De Kruisboom" van Wilma is immers ge schreven uit het hart vaai liet „heilig huwelijk" dat zijn scheur nauwelijks weet te boelen onder het Kruis. Wilma's boek eindigt tenminste met een zoo veelzeggend vraagteokoii. Wilma stelt het conflict een breuk in het huwelijk nog op z'n allergunstigst; de zede lijke ontaarding vindt ge bij een Ali v. Wijhe- Smedang allerwalgelijkst tot in een uiterste van brute uitleving der geslachtsdri ften. Feit is, dat onze gezinnen niet ontkomen kunnen aan de funeste invloeden die allerzijds de vastigheden bezig zijn te ontbinden. Ont-binding, dat is het wat ademt uit onze modernste literatuur in bin nen- en buitenland, een lijklucht waait er u uit tegen. Ik denk aan een nog ai iet zoo lang ver sohenen roman, waarin die ontbinding met name van 'het gezinsleven op een ailerontzottendste manier voor de dag komt. Titel en schrijfster noemen we met opzet niet,1waait al gelooven we dat bedoekl werk mag gelden als een „cri de conscience", de lectuur ervan zij contrabande in onze gezinnen. We willen alleen opmerken, dat het derde deel Van „De Opstandigen", hoewel ook reeds bewij zende dat het gezin inplaats van middelpunt, uit gangspunt werd, o zoo netjes en fatsoenlijk doet, Vergeleken bij wat de schrijfster bovenbedoeld aansnijden dorst. Laten we slechts dit opmerken: de studeerende 'jeugd met name komt in die roman uit als vroeg rijp, dus vroeg rot, d.w.z. er wordt op gruwelijke manier gezondigd tegen de geheimenissen van het sexueele leven, dat aan alle „moderne experi menten" gewaagd wordt, ten koste van de zalig heid der zielen. Ja, rampzalig is die jeugd, die geen jeugd meer kent. Het is de schuld van de ouders, dat het zoo gaat, dat de opgroeiende rijpere jeugd al „beursch" is voordat de lente is genoten. Deze jongeren slaan om zoo te zeggen de puberteit over: ze zijn ineens vol-wassen, maar als een rampzalige vergroeiing van wat heerlijk dn lente-schoonheid en -teerheid ontbloeien moest... O God, zoo roept ge als oudere uit bij het lezen Van zoo'n roman, hoe ver is het gekomen met wat Gij tot Uw eer geschapen hebt: hier is de zonde tegen de Heilige Geest misschien? En daar is geen vergeving voor. Wat afvalt van den hoogen God, móét vallen Neen, we willen niet generaliseeren, maar we gelooven dat meer dan ooit het sein op onveilig moet blijven staan voor ouders en opvoeders, om dat het mogelijk is dat er zulke boeken-over-onze- jeugd kunnen verschijnen. Wij zouden op dat hoek niet geattendeerd hebben als het niet met ,veel talent en inderdaad met een accent van groote waarachtigheid geschreven was Geen andere weg ter ontkoming dan de al-oude beproefde wegen der Evangelische tucht. Zouden de Christelijke romanciers(ières) ons kunnen ver halen van een „binding", een organisch verband in onze gezinnen alleen mogelijk door de genade der liefde die door de branding van de puberteit onze jongens en meisjes biddend helpt door-wor stelen tot zij het kostelijke maar gevaarlijke leven aanvaarden als een Godsgeschenk, waarmee niet teer genoeg kan worden omgegaan? Aan lectuur van 'n dergelijke strekking is groote behoefte, want er wordt meer dan ooit vèèl gelezen door onze rijpere jeugd Als onze jongens en meisjes niet leeren inzien dat het niet mag zooals lfet helaas al te vaak gaat dan is er geen uitzicht naar een dageraad .van geluk, van zaligheid ten allerleste Preeken we nu, inplaats van literaire in- en uit zichten tc openen? We constateeren slechta we zeiden alleen, hoe érg liet is, en hoè alleen de ontkoming naar beter uitzicht mogelijk wordt, ook voor een literatuur, die van negatie niet leven kan,tenzij dun om alle religie en zedelijk heid de doodsteek te geven. Want dat is ook mogelijk in de harten van onze in de branding yerkeerende rijpere jeugd Weet ge wat de oorzaak is van zooveel decaden tie in onze christelijk gehecten samenleving? De vereenzaming, het naast elkaar leven van ouders en kinderen. Daar is een eenzaamheid die koste lijk is: eenzaam, met God gemeenzaam. Maar die Laatste dag JACOB REVIUS Den1 gewissen dag der wreiken, Och! den dag begint te naken, Die de wereld zal doen blaken. Wiens gemoed on zal niet schromen Als ten oordeel zullen komen Beide, kwade ende vromen!2 Alle die ooit zijn geboren En ontslapen, met haar ooren Den aarts-engel zullen hooren. Zal de dood alsdan niet 'beven Als de beo miers weder leven, Met haar oude huid omgeven? Ziet, een hoek werd opgeslagen Dat ten vollen zal gewagen* Hoe hem ieder heeft gedragen. Alle kwaad zal zijn gewroken, Dat gedaan is of gesproken. Wat verholen was, ontloken.4 Ah! wie is 't die mij beraón zal Als ik voor den Richter gaan zal Daar de reinste nauw bestaan zal? Eeuwig Konink, wiens genade Geenen zondaar komt te spade, Slaat Uw arrem schepsel gade. Gij, die van den Hemel daalde Om te zoeken het verdwaalde, En voor mijne schuld betaalde, Alles wat Gij hebt geleden, .Mies wat Gij hebt geboden, Heiland, wilt aan mij besteden. Doet in mijner herten melding Van vergeving en kwijtschelding, Eer den dag komt van vergelding. Laas! ik ken mijn snoode gangen, Rood van schaamte zijn mijn wangen: Wilt mij in Uw ami ontvangen. Die de grootste zondariivne Troostodet5 met zoeten tinne,® Laat mij smaken Uwe minne. Mijn begeerten zijn onaardig,1 Mijne weiken onrechtvaardig, Maakt mij Uwer goedheid waardig. Voor Uw schaapken mij belijde. Van de bokken scheidt mij wijde,8 Zet mij aan Uw rechter zijde. Als de boozen gaan verloren, Schenkt mij dat zoo lang tevoren Is bereid Uw uitverkoren'.8 Uit de diepte der ellende Mijn gebed ik tot U zeilde: Draagt toch zorge voor mijn ende. 1 De; 2 goeden; 8 melding zal maken; 4 wat ver borgen was, zal openbaar zijn geworden; 6 troostte; 6 woordèn; 1 boosaardig; 8 ver; 8 Dat Uw uit verkorene reeds lang bereid is. eenzaamheid is niet tc dragen, als er niet telkens gevoeld wordt: leden te zijn van één lichaam, elkanders lasten dragende En onze literatuur zal nooit van do negatie komen tot de (christelijke) positivitcit, als er niet (we herhalen het weer) een opwaken komt tet een inniger geestelijk contact... Dus een Reveil..* Er is een zoekenzij er ook een vinden Want we hebben nu lang genoeg getreurd over „verscheurdheid" en „gebrokenheid". Dan komt het met de literatuur onzerzijds te schrijven, wel terecht. Want sinds 1880 heeft de epidemie van het god-looze individ/ualismc steeds "wijder zich uitgebreid, zoo dat wc de ziekte niet eens meer bomerken. Ook hier „crisolt" het nog altoos. Er is te veel geweest de interesse voor de on doorgrondelijkheden van het egocentrisch bestaan; daarom staat elk naar het woord van Jacq Perk met zichzelf alleen, of: voelt „zich door zich aan zich alleen verbonden" Kunnen we nog anders worden? Alleen in en door den EóneDat is de voorwaarde. Zonder welke niets. A. WAPENAAR. J) Wij bemerkten voor oenigc weken dat be doeld boek in 't literaire halfuurtje voor de micro foon is besproken. Dus het geniet al te veel be kendheid nu. Wij zijn het echter eens met v. Haan, die in „Opw. Wegen" schreef: „Uit zuiver prec- tisch oogpunt bezien betwijfel ik voor dit boek een publiek. De ouders, die dit boek noodig heb ben, achten 'het veitboden lectuur, de jeugd vindt dn de zwakke houding dezer kinderen, die door zelfmoord en abortus uit de moeilijkheden li-ach ten te komen, niet het sterkende voorbeeld, de zedelijke steun die zij noodig heeft; voor hen aoht ik het hoek' beslist verkeerd." 226 De heidebrand door ANNIE VREELAND (Vervolg.) Luuk glimlachte weer. Hij hield nog veel over. Hij kon lézenin gedachten was hij door ver schillende landen gereisd. „En ik kan ons mooie dorp zien," dacht hij. ,,G» daar staat Moeder al aan de deur. Zij is zeker ongerust over mij. Luuk liep wat harder. „Waar blijf je zoolang?" vroeg zijn Moeder, toen Luuk op haar toestapte. Haar gedachten gingen vaak bezorgd met hem mee. Luuk kon niet altijd op de trottoirsteentjes loopen en de auto's joegen zoo snel over de straat weg! Dan vergat zijn Moeder soms, dat de Heer© ook over Luuk wilde waken. „Ik heb het zoo prettig bij Jenny en Jochcra gehad," vertelde Luuk. „De hondjes zijn veel grootcr geworden, ze stoeiden weer zoo. En ik heb de sluiergoudvischjes gevoerd. Wat duurt het nog lang, eer het Maart is." Lachend om zijn ongeduldig verlangen, trok zijn Moeder hem binnen. Van alle menschen wist Moeder het best, welke mondstand Luuk het ge makkelijkst aflezen kon. Zij gaf hem een hand spiegel. „Je moet je nog wat in 't spreken oefenen" zei zij. Toen Luuk de eerste maal de onderwijzer vel schillende klinkers en medeklinkers voor de spie gel nazeggen moest, had hij dit heel vreemd ge vonden. Telkens zag hij zijn eigen gezicht weer kaatst. Alle letters lieten zich niet even gemak kelijk vormen. Dan moest Luuk de oefening dik wijls herhalen, tot hij het eindelijk goed had ge daan. En nog voortdurend moest hij zich in deze spreekwijze oefenen blijven. „In Effatha, de doofstommeninrichting te Voor burg, wonen bijna honderd kinderen, die zoo leeren spreken," dacht Luuk. Omdat hij ecnig kind was, hadden zijn oudera niet van hem kunnen scheiden. Toen hij voor vandaag genoeg woordjes gezegd had, borg hij de spiegeld weg en nam zijn teeken cahier. Daarin lmd hij veel aardige plekjes uit do omtrek getcckend. Ook de molen! „Moe, als liet Zaterdag mooi weer is, willen Jenny cn Jochein mij voor een heiwandeling halen," zei hij. „Dat is prettig voor je", vond mevrouw L&mmers „Op de heide is het wel rustig." „En dan teeken ik van het mooie weer iets in mijn cahier", dacht Luuk. „Jammer, dat hier geen herder met zijn schapen dwaalt." Het wérd 's Zaterdags een bijna zomersche middag. Om half drie waren Jenny en Jochem aan Luuk's woning present. „Voorzichtig met Luuk zijn," waarschuwde me vrouw Lammers, toen zij met hem vertrokken. Dc kinderen beloofden het. Zij zwaaiden me vrouw goedendag en gingen op staap. In de dorps straat sloegen zij rechts af en naar een weg, dio hen oj) een bosch- en heideterrein bracht. Dc heide, die de vorige maand nog zoo dor leek, was nu met een warm, wazig paars over trokken. „Wat is het mooi!" riep Jenny verrukt. „Do gouden zandverstuivingen maken de heideklcur nog dieper." Luuk's oogen zeiden hetzelfde. Hij zocht een plekje, waar de heide donker en Vol biocide. Zij wilden daar mandjes vlechten. Opeens trok Jochem hem aan zijn jasmouw. „Daar komt een ruiter," zei hij. „Ik hoor de 'doffe stap van een paard." Luuk keerde zijn gezicht naar de richting, waar uit Jochem het geluid had vernomen. Even later zagen zij de ruiter op het dravend paard. .„Het moet de hindernis nemen," Met flinke tusschenruimten waren op de helde houten hekken geplaatst. Naar één daarvan joeg de officier zijn mooi, bruin glanzend paard. „Zou het de sprong dadelijk nemen?" vroeg Jochem gespannen. Hij hóórde reeds de hijgende adem van 't ros. „Het dómpt door het transpireeren," zag Luuk. „Dc schuimvlokken (vallen als sneeuw van zijn (bek naar de grond". Het paard rende naar de hindernis, zijn voor- pootcn steigerden reeds hoog van de grond, toen het plotseling bang leek te worden. Aarzelend schudde het de dampende kop en liep hinnekond een eindje terug. „Hij doet het niet, hoor," zei Jochem. Hij hield veel van paarden, 's Zomers gaf hij WIST JE DAT 'de ponny, die op het land achter de molen graas de, vaak suikerklontjes. En hij mocht ook dik wijls brood aan de magere paarden van 't woon wagenkamp brengen. De ruiter trok aan de teugels. Bedarend beklopte hij dc rug van zijn ro®. „Hij moet er tóch over! zei Jochem. De officier was van dezelfde gedachte. Onver wacht gaf hij het paard dieper de sporen. „Op zij, Luuk!" riep Jenny. Toen bedacht zij, dat haar vriendje haar stem niet kon hooren. Zij rukte vlug aan zijn jasmouw. Luuk tuimelde een eindje met haar terug, 't Was net bijtijds, want het paard maakte een geweldige zijsprong, eer het opnieuw naar de hindernis rende. „Nu gaat het er sierlijk over," zei Jochem. „Mooi gedaan", zei de ruiter. Hij groette de kinderen. Toen joeg hij het paard naar de volgende hindernis. „Hè," zei Jochem, „was dót effen een sprong!" „Nou, ik dacht, dat het paard struikelen of Luuk omvergooien zou," rilde Jenny. Luuk glimlachte om haar bezorgdheid. „Maar het beest ging toch vlak langs ons," zei Jenny, „Luukals je per ongeluk een trap .van het paard had gekregen Op een zandverstuiving tusschen een mooi plekje heide namen zij plaats. „Jenny is in haar zacht rose jurkje op het paars een apart schilderijtje," vond Luuk. Jochem had voor mesjes gezorgd. Daarmee sneden zij de heipolletjes af. „Daar zingt een merel!" zei Jenny tot Luuk. Hij vond het prettig, als zij hem de namen det zangers af en toe noemde. „En nu kwekt in het slootje een kikvorsch," zei Jochem. „En nu sist en gilt er een treinfluit," vertelde Zijn zusje. Luuk werkte tevreden aan zijn mandje. Hij probeerde, van de geluiden een voorstelling bij dc omgeving te maken. Soms was het ook heel stil In de Natuur. „Nu hóór je de stilte," dacht Jenny dan. „Zoo Stil is het nu altijd voor Luuk." Vlindertjes fladderden hen langzaam voorbij. Luuk zag de fijne teekening op hun heel teero vleugels. Een paar zangertjes durfden ook dichter bij komen, ze lieten de zachte tinten van hun mooie pakje aan Luuk zien en bewogen rap de kleurige kopjes. „leuter wil ik jullie teekenen," dacht Luuk. Wim van den slager had eens onnadenkend tot hem gezegd: „jij... jij bent ook zoo stom als een visch!" Dat had Luuk wel even een pijnlijk prikje ge geven. Maar later had hij bedacht, dat een visch op hóór wijze van den Schepper vertelde. En zoo zou hij later ook doen. „Jij ben| een vingerkunstenaar," zei Jenny, toon Luuk het eerst zijn mandje omhoog hield, ,,'t Is mooi, en wat heb je het hengseltje stevig gevloch ten! Jochem vecht nóg met de bodem." „De hei is ook zoo weerbarstig," bromde haar broer. (Wordt vervolgd.) Telefoon-beambten in Egypte moeten Engclsch', Fransoh, Italiaanscli, Griekseh en Arabisch kun nen spreken. Een olifant heeft een zeer fijnen reuk en kan een mensohelijk wezen op een afstand van bijna 1000 meter ruiken. Tusschen 1 en 30 September verliezen wij gelei delijk 2 uur zonlicht De zon gaat 1 uur later op en 1 uur vroeger onder. Een stuk menschel ijk been kan anderhalf maal zooveel gewicht torsen als een stuk van het beste eikenhout van dezelfde dikte. Wortel groen ten en peulvruchten bevatten kalk- zoutcn en zijn op grond hiervan aan te hevelen bij bloedarmoede en zenuwzwakte. In de 13c eeuw bracht Roger Bacon het idee omtrent een locomotief te berde en in de 17e eeuw Isaac Newton, maar de eerste practische stoom- trolley werd uitgevonden door Nicholas Joseph Cugnot in 1769. De snelheid daarvan bedroeg 2>/£ mijl per uur. zijn ge- Van een ijsberg bevinden zich acht kubieke voet onder water tegen één voet boven de oppervlakte. Vele dooven kunnen het best hooren in den trein. Het geraas van de wielen doet de gehoorbeentjes trillen en verhoogt zoo het gehoorvenmogen. Australiërs zijn de grootste theedrinkers; Engel- sclien de grootste vleescheters, Hollanders de groot ste Tookers, Amerikanen de grootste „zuur"-etere. Bij kalm weer vliegt een postduif met een snel heid van 1 K.M. per minuut, met behulp van een matigen wind brengt zij het tot bijna l1/^ K.M. en met oen sterken wind tot 2 KJJ. Een kudde rendieren Rebus 231

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12