ZONDAGSBIAD
k I eu - her - kra n fje
Voor knutselaars
EEN ZESHOEKIG BAKJE
Dit bakje maken we van stevig karton. Eerst
trekken we twee concentrische cirkels, dat zijn
cirkels, welke 't zelfde middelpunt hebben. Do
groote cirkel heeft een straal van 9 c.M. en de
kleinere een straal van 7 c.M. Zet den straal van
den grooten cirkel op den omtrek af en trek den
buitensten zeshoek. Van de hoekpunten naar het
middelpunt vinden we de hoekpunten van den
kleinen cirkel.
ft.»
Nu gaan we van de hoekpunten van den groo
ten zeshoek naar beide zijden telkens y2 c.M. uit
zetten en trekken dan de dwarslijntjes, de hoogte
.van de opstaande zijden.
De kleinste zeshoek wordt geritst. Langs dc
overige lijnen snijden. Met losse plakstrookjes in
elkaar zetten, omranden en met sierpapier be
plakken. Op den bodem aan den onderkant een
stukje olifantspapierl
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
Benijdenswaardig is de mensch, die zijn leven
begrijpt en die met zijn lot verzoend is.
van de raadsels in het vorige nummer
1 Brand weer licht.
Kerk klok hen.
Boor machine kamer.
Schrijf bureau stoel.
Bloemen tuin bank.
2 Veel honden zijn des hazen dood.
3 94 van y2 ct., 5 van 10 ct. en 1 van 3 ct.
4 Een horloge.
Nieuwe Raadsels
1 Welke schoenen passen aan niemands voeten?
2 Welke man vlucht voor de zon?
3 Hoe maak je een balk rond?
4 Welke appels eet men niet?
5 Ik ben nooit in water, maar toch wel in zee.
6 Welke man is geen mensch?
7 Welke paarden draven niet?
8 Welke kool wordt niet gegeten?
9 Welke grond is geen grond?
10 Wie heeft een staart en is geen dier?
(Volgende week de oplossing.)
Letterraadsel
Mijn geheel bestaat uit elf letters en stelt
ttekere suikerhoudende aardvruchten voor.
X 1
X 2
X 3
X 4
X 5
X6
X 7
X 8
X 9
X 10
X 11
1 Het toeken dat vóór een noot geplaatst, haar
een halve toon verlaagt.
2 Een hol metalen voorwerp, dat een klank
geeft, zoodra dc klepel of een hamertje er
tegen slaat en dat dient om te waarschuwen,
gehoor te krijgen, enz.
D Grasveld, waarop men linnengoed uitspreidt
ten einde het wit te doen worden.
4 Schietgat, opening in do vestingmuren, om
er de tromp van 't geweer door te steken en
op den vijand te schieten.
Twee jon-gens en een
bal
door
ANNE DE VRIES
I.
„Ik zal een gat in dc luclit gooien..,
kijk maar...
Va-der was naar zijn werk.
Moe-der was uit.
Door-tje, de meid, was in de keu-ken
be-zig.
En de bei-de broer-tjes speel-den in de
tuin. Groo-te Wim en klei-ne Henk. Het was
op een vrij-e Woens-dag-mid-dag.
Wim had zijn dik-ke bal ge-haald. Daar
speel-den ze mee.
Wim zei: „Ik zal zoo hoog gooi-en als het
huis".
En Wim gooi-deBom!Te-gen de
dak-goot.
Henk-je zei: „Ik zal zóó hoog gooi-en! Zoo
hoog als de pe-re-boom!"
En Henk-je gooi-deBomTe-gen
de tak-ken.
Wim zei: „Nu zal ik zóó hoog gooi-en!...
Zóó hoogzoo hoog als de lucht l
Ik zal een gat in de lucht gooi-enKijk
maar!"
En Wim gooi-deBom, klets, rin-kin-
kinkEen gat in het raam van de slaap-
ka-mer.
O, wat schrok-ken ze!
Wim fluis-ter-de„Niet ver-tel-len, hoor!
Niets van ver-tel-len
„Nee," zei Henk-je, „niets van ver-tel
len Maar te-gen moe-der wèl, hè?"
„Neen jon-gen, dom-me jon-gen! Te-gen
moe-der óók niet. Want dan krij-gen wy
straf. Pas op, hoor!"
„Goed," zei Henk-je. „Te-gen moe-der ook
niet. Ik zal wel op-pas-sen."
Toen ruim-den zij sa-men de scher-ven op,
heel haas-tig. Wim sneed :.lch aan zoo'n
scherp stuk-je glas, maar hij voel-de het
niet. Ze gooi-den de scher-ven in de vuil-nis-
bak. Wim gooi-de de bal in de schuur.
„Door-tje heeft niets ge-zien," zei hij.
„Kom maar."
„Ja, kom maar," zei Henk-je.
En toen gin-gen ze weer sa-men spe-len.
Ze gin-gen knik-ke-ren. En Wim bond zijn
zak-doek om zijn vin-ger. Die bloed-de zoo.
Maar het spel was niet leuk meer. Wim
schoot tel-kens mis. Henk-je stond tel-kens
naar de ruit te kij-ken.
„Toe, kijk toch niet, dom-me jon-gen!
Kijk toch naar de knik-kers," brom-de Wim.
De dag was in-eens heel ver-drie-tig ge-
wor-den.
Er was een gat in de ruit.
Er was ook een gat in hun vroo-lijk-heid.
En er was angst in hun hart, groo-te
angst.
(Vol-gen-de week ver-der.)
Van een stout beertje
door
JÖÖP VAN BREUKELEN
Een kleine stoute Teddybeer,
die had de juffrouw geplaagd,
en daarom had mijnheer Brombeer hem
voor straf van de school gejaagd.
Nu zat hy thuis en vader zei:
,,'k Heb veel geduld gehad,
maar nu is 't uit en 'k stuur je daarom
naar kostschool in Berenstad".
En toen hij eenmaal op kostschool was,
dacht Teddy keer op keer:
„Was 'k maar niet zoo ondeugend geweest!"
Maar ja, toen hielp het niet meer.
5 Zeker laag liandvoertuig met één wiel.
G Het te zoeken woord.
7 Zeker soort bleekgele bloemen, tot de familie
der roosachtigen behoorend.
8 Boomen, balken of masten met planken of
latten aan elkaar verbonden, om ze langs een
rivier, kanaal enz. te vervoeren.
9 Amcrikaansche leeuw zonder manen of haar
bosjes aan den staart, ook Coc-goc-ar gc-
heeten.
10 Een bekende boom met bruine schors, tot dc
bcrk-achtigen behoorend en die op vochtige
heidegronden en veengronden voorkomt.
11 Bomcinsch cijfer voor het getal 70.
(Volgende week de oplossing.)
Kunstjes en Spelletjes
DE LIFT
Een alleraardigst spelletje is het spelletje met
dc lift, dat dc ineestcn van jullie nog wel niet
zullen kennen. Je kunt er geweldig veel plezier
mee hebben!
Je neemt het deksel van een stevige kist, dat
je, met dc stutlattcn omlaag, plat op den grond
legt. Iemand moet daar geblinddoekt op gaan staan
met de handen gesteund op de schouders van
een ander. Dan tillen twee andere jongens het
deksel net zoo weinig als zo zelf willen, op, en
de jongen, waarop de geblinddoekte steunt, zakt
langzaam op zijn knieën. De geblinddoekte heeft
daardoor, en door dc beweging van het deksel,
het gevoel, alsof hij langzaam naar koven stijgt.
Kan de knielende jongen niet lager, dan wordt
het deksel op dc vloer gezet en roept iemand:
„Ho! Eerste etage. Afstappen!" 't Is een leuk ge
zicht om te zien, hoo de passagier absoluut niet
op den grond durft stappen, daar hij vreest,
anders een reuzen smak op den vloer te maken.
Wat staat hij verbaasd te kijken als de blind
doek wordt afgedaan en hij ziet, dat hijnog
altijd op den grond stuat!
't Best is, dc jongens, die met de „lift" mee
moeten, een voor een dc kamer te laten binnen
komen, daii heb je elke keer weer opnieuw schik.
216
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 7 JULI
JAARGANG 1934
Zoo iemand dorst
En op den laatsten dag-, zijnde de groote
dag van het feest, stond Jezus en riep,
zeggende: Zoo iemand dorst, die komo
tot Mij en dirlnke. Johannes 7 37
Het loofhuttenfeest werd door de Joden in het
najaar gevierd als afsluiting van de groote, natio-
naal-godsdienstige feesttijden. Gedurende zeven
dagen was het dan in het oude Jeruzalem heel
druk. Van alle kanten waren er groepen van
Israëlieten naar de oude godstad gekomen om te
gedenken den wonderlijken tijd, toen het voorge
slacht in de woestijn nog in tenten woonde en
om naar later gebruik dan tevens den voleindigden
wijnoogst te vieren.
Nu heeft er in die week van het loofhuttenfeest
in het Jeruzalem van Jezus' dagen eiken morgen
een zinrijke plechtigheid plaats. Er gaat dan op
een bepaald uur, als het morgenoffer is gebracht,
een priester in ambtsgewaad den tempelvoorhof
uit, op den voet gevolgd door een menigte van
tempelgangers. Die priester draagt een gouden
kruik, die hij beneden in het dal, aan den voet
van den tempelberg, gaat vullen met het hcldcro
water uit de Silóa-bron. Daar is het meegegane
volk bij tegenwoordig en het zingt er den lofzang
uit Jesaja: Gijlieden zult water scheppen met
vreugde uit de fonteinen des heils!
Intusschen wordt de nu gevulde gouden kruik
door den priester omhoog gedragen naar het tem
pelplein. En daar wordt in aller bijzijn het klare
water uitgegoten in een zilveren bekken. Terwijl
dit water daar vloeit, zingen de levieten hun fecst-
psalm en begint het verzamelde volk, al maar
zwaaiend met palmtakken, uitbundig te juichen.
En Oosterlingen kunnen juichen. Het wordt daar
in den tempclvoorhof een zoo daverende volks
vreugde, dat een der latere rabbijnen verklaren
kon: Wie de vreugde van het waterplengen niet
heeft meegemaakt ,die heeft in zijn leven nog
geen vreugde gezien!
We venstaan, wat de Joden met die symbolische
handeling van de waterplcnging bedoelden.
Hier was allereerst een teruggreep naar de veer
tigjarige woestijnreis, een herinnering aan den
bij tijden zoo kwellenden dorst in dat barre leven.
Dan vloeide er door de wondermacht des Ileercn
op Mozes' woord water uit de steenrots en het
versmachtende volk leefde er van op. Daarnaar
moest nu die waterplcnging op het loofhutten
feest terugwijzen.
Maar er was meer. Diezelfde waterplenging was
ook een symbolische greep vooruit naar de too-
komst van den beloofden Messias. Naar Jesaja's
godspraak zou er dan immers water op den dor
stige en zouden er stroomen op het droge worden
uitgegoten. Ezechiël had in een zijner visoenen in
den tempel zien opborrelen een beek, die tot aan
dc Doode Zee het dorre land zou bevochtigen.
En Zacharia had gesproken van een fontein, die
geopend zou zijn voor het huis van David en voor
de inwoners van Jeruzalem tegen de zonde en
tegen dc onrcinigheid.
En daarnaar moest die waterplenging in den
tempel voorhof nu ook héén wijzen. Bij de terug
greep naar het verleden werd heongegrepen naar
de voorzegde toekomst!
Op den laatsten, grooten dag van het loofhutten
feest heeft nu Jezus zich bij dat gebruik van die
waterplenging aangesloten. Het feest raakt nu
voorbij. Moeten de monschcn nu weer terug naar
het eentonige leven van eiken dag, alsof Israels
Messiasverwachting nog altijd onvervuld is ge
bleven?
Daar begint Jezus in den tempclvoorhof dc men-
echen tot zich te roepen. Hij gebruikt daarbij don
roep van don waterdrager, dien men dagelijks
door Jeruzalems straten en stegen zag gaan om
den dorstigen een frisschen dronk te presenteeren.
Zooals nog heden ten dage in het conservatieve
Oosten de Arabische waterdragers het in hun
taaltje roepen, zoodat het heinde en ver weer
klinkt: Zoo iemand dorst, die kome tot mij en
drinke!
Jezus presenteert zich hier in de nederigste
positie, die er im het Oostersche leven valt te
denken, want er is geen schraler baantje dan
van zoo'n waterdrager. Maar tegelijk geeft Hij
ziohzclven te kennen als de vervulling van de
profetie, waaraan de feestelijke waterplenging nu
dag aan dag heeft herinnerd. Nu is de beloofde
dag gekomen. De menschen behoeven niet naar
huis met de trieste gedachte, dat het nu weer
voor een jaar uit is- De steenrots, waaruit het
voorgeslacht in de woestijn heeft gedronken, is nu
geestelijk hier.
Vroeger, in Kapernaüm heeft Jezus zichzelven
genoemd: het brood des levens, waarnaar het
manna in Mozes' dagen heen wees. Hier biedt Hij
zichzelven aan als de brenger van het water des
levens, dat den dorst naar eeuwig geluk kan
stillen. Mozes heeft u niet gegeven het ware water,
maar mijn Vader geeft u dat in Mij. Ik ben voor
u, wat die steenrots was voor het smachtende
woestijnvolk. Door Mij zult ge uit uw verkwijning
opleven!
Want onze Heiland heeft nu enkele dagen dat
loofhuttenfeest met zijn volk meegemaakt. Hij
heeft hun drukte gezien, hun rumoer gehoord. Het
scheen zoo'n vroolijk volk! Maar hoe hol is dat
lawaai! Hoe voos is die vreugde! Hoe zinneloos al
die zinvolle plechtigheden, als ze niet geschieden in
geest en waarheid! Daarom roept Hij nu elk, die
in dat alles geen vrede kan vinden en toch naar
waarachtigen vrede en eohte vreugde dorst, naar
zich toe. Ik geef dat! Ik geef het waarachtige ge
luk! Ik breng de echte blijdschap! Ik bied u aan
de vreugde, die blijft! Zoo iemand dorst, die kome
tot Mij en drinke!
Dorsten wat is dat?
Dorsten is: behoefte hebben aan lafenis, onbe
vredigd zijn met het verkregene, met spanning bc-
geeren wat opleven doet, gekweld worden door
verlangen naar levensverkwikking.
Wie door twijfel wordt heen en weer geslingerd,
dorst, als 't goed is, naar zekerheid. Wie door schuld
besef wordt gekweld, dorst naar vergeving. Wie
door het levensleed wordt neergebogen, dorst naar
troost en moed. Wie zucht onder do broosheid van
eigen en anderer bestaan, dorst naar onvergan
kelijk, eeuwig leven. En nu houdt de Heiland zijn
roepend woord opzettelijk zoo generaal, als maar
mogelijk is: Zoo iemand dorst....
Dit dorsten moet gevolgd worden door het ko
men tot dien Eéne, in wien het water des levens
bereid en gereed is. Want het dorsten zelf brengt
geen lafenis. Bekommering moet leiden tot geloof!
En nu staat Jezus Christus, gisteren en heden
dezelfde, onder zijn volk van toen en nu en zegt:
Die Ecne, die u lafenis kan bieden, ben Ik! Ik ben
die levensbron in uw dorre bestaan. Ik ben voor
het dorstige Sion, wat die Siloa-bron is voor het
aardsche Jeruzalem. Ik ben dc vervulling van wat
ge daar zooeven hebt gezongen: Gijlieden zult wa
ter scheppen met vreugde uit do fonteinen des
heils! In Mij ruischt die hcilsfontein! Daarom
blijvo die dorstige niet verre. Zoo iemand dorst,
die kome tot Mij en drinke!
Zoo iemand dorst
Die „iemand" heeft misschien lang en héél lang
zijn Ioegc leven willen vullen met schijn en waan
van vreugde om te ervaren: och, het is toch alle
maal niets, het laat het hart leeg.
Zoo iemand dorst
Die „iemand" heeft tot vrede voor zijn hart wil
len komen door wat hij zelf doen en laten zou
on hij wist het héél wettrtch en héél precies. Maar
hij vond er het leven niet in.
Zoo iemand dorst....
Die „iemand" is misschien na ontvangen genado
weer deerlijk gestruikeld of allengs uit de gemeen
schap met Christus weggedwaald. Die „iemand'*
denkt met smart terug aan beter tijden van har
telijker toevluchtnemen tot Christus en voller
levensovergaaf aan Hem. Van dien „iemand" zou
zelfs kunnen gelden het scherpe woord van Jezus:
dit heb Ik tegen u, dat gij uwe eerste liefde hebt
verlaten
Dat is alles erg. Heel erg.
En toch: zoo iemand dorst.... wie hij ook zij,
wat zijn verleden ook zij, die kome tot Jezus
Christus. Er is bij Hem voor eiken dorstige lafe
nis. Alle gij dorstigen, komt tot de wateren!
Zoo iemand dorstDie kome! En drinkef
Op de mist tusschen
Dordrecht en Rotterdam
JODOCUS v. LODENSTEYN (1620-1677)]
Dat gaat taamlijk, dat gaat vlugge,
Zoo, matroos, dat gaat al fijn: 1
Dordrecht moest ons achter rugge,
Zoud(c) 't Rotterdam ooit zijn! 2
Dat gaat zach(t)jes lieenen schampen.
Beter dan het gistren dee.
Maar wat's dit! wat dikker dampen
Stijgen uit de Noorder Zee!
Waar of Rotterdam mag blijven?
Ik en jzie den toren niet,
Die men nochthans, als 't te drijven
Voorbij Krimpen komt, wèl ziet! 3
Dordrecht... dat is meed' verdwenen!
'k Zie daar óók geen toren staan...
Dat is vreemd! 'k Zie niet waarheenen
Dat ik reis, nóch waarvandaan.
't Beurt 4 wel, vrienden, dat gij moede
Handen na (ar) don Hemel strekt,
En, komt gij ten Hemel spoeden,
Zich dc(n) Hemel voor u dekt!
Keert gij u dan weer te rugge
Om na (ar) Sodoma te zien
Hemels-kind, da's daadlijk vlugge
Om den Ilcmelling 6 te ontvlien!
Dus, gij kunt geen zaligheden
Zien, wat moeite dat gij biedt,
En uw lust in d' a a r dbesteden
(Kondt gij schoon) en wilt gij niet. 0
Wil 't ook nooit. Maar blijft verwachten
Zuidewinden van Gods Geest,
Die de dampen, die u(w) klachten
Wegdrijft, en u(w) ?.icl geneest.
Uit: Eenige Invallen, voorgekomen op een Reyzo
van Sluys in Vlaanderen na Holland en wederom,
in 't Jaar 1G52.
J. van Lodensteyns Lytspanningen, Den Dertien
de Druk merkelijk verbetero. Te Amst:>rdam, By
Joannes Kunr.ewet, 1752. Pag. 348.
1 Heel goed; u D. moesten wij achter den rug heb
ben, om ooit in It. te komen; 3 Als men voorbij
Krimpen vaart; 4 't Gebeurt; 6 God; 0 al köndt gij
het ook, gij wilt het niet.
209