Meneer en mevrouw
Dibbits
door
K. LANTERMANS
(Vervolg.)
'Als je meneer eens tegen komt, clan neem je
heel l>cleefd de pet voor hem af. Wie een beetje
aan de brutale kant is, zegt dan wel hard op: Dag
meneer Dibbits. Meneer vergeet nooit je goeden
dag te zoggen, als je hem eerst gegroet hebt. Wan
neer het voorkomt, dat meneer daarbij je naam
noemt, dan kam je thuis en zegt tegen moeder:
..Meneer Diibfoits kent mij, want hij heeft „Dag
Karei" tegen me gezegd.
Het levenswiel wentelde maar steeds voort.
Niet alleen dat van meneers leven, maar ook dat
[van de kleine jongens op het dorp.
XIV. BIJ GASJE IN DE KAMER
In die zonnervacantie zat iik weer bij Gasje in
'de schuur te praten, toen Willem Sanders in de
ach -ur kwam, om een zeis te leen te vragen. Hij
kon de zeis wel een dag krijgen, maar hij maakte
liecl geen aanstalten om weg te komen. Ik ver
dacht liem er sterk van, dat het leenen van de
zeis maar een uibvindseltje was om daar bij ons
een praatje te kunnen maken. Hij bleef imeer dan
een half uur. Hij kon er torli maar niet over uiit,
dat ik een paar weken ,<op dat dooie dorp" kwam,
els ik de kans had ergens anders heen te gaan,
waar ten minste nog wel eens wat gebeurde. Tel
kens als er maar aanleiding toe was, zat hij af te
geven op het dooie dorp. Er gebeurde niks, je kon
je niet eene vermaken, je zat je dood te kniezen,
to „versacherijnen", als Willem het beliefde te
noemen. Als Gasje er tegen in ging en aan kwam
tl-ragen met de opmerking, dat een mensdh niet
ontevreden zijn mag, maar dankbaar moest we
zen met wat God hem had toebeschikt, dan haa
Willem al weer wat anders aan te merken. Hij
had er maar geen vree mee, dat hij op het
dorp moest blijven wonen en noemde mij stapel
gek, dat ik me daar een paar dagen kwam ver-
;velen.
Toen hij weg was, begon Gasje tegen met uit te
pakken over de veranderde tijden. De jongelui wa
ren heel anders dan vroeger: er was niets meer
moe te beginnen. En als Willem Sanders meende,
<lat cr op dat dooie dorp niets gebeurde, dan
kwam dat eenvoudig luervan, dat die Willem de
oogen en de ooren niet open had, omdat hij al
tijd met de mond open liep om te kunnen pra
ten. Wie zou er aan denken om dien praterigen
Willem Sanders wat te gaan vertellen? Zou je
denken, dat hij, Gasje van plan was Willem toe
te vertrouwen, wat liij n»ij maar openlijk ver
telde? Hij docht er niet aan. Gasje had zich nooit
verveeld op het dorp. Hij was zelf altijd tijd te
kort gekomen om alles na te gaan. En in lijn
dagen gebeurde er net zoo goed wat, dat het bele-
,vcn waard was als vroeger. Maar daar hoorden
die pratere niks van. De belangrijkste dingen
gaan Mak langs zulke praters, zonder dat ze het
merken. Daar kon Gasje een mooi voorbeeld van
Toen ik oen jongen van een jaar of tien,
twaalf was, moet er eens een brief op het dorp
aangekomen zijn, die bet halve dorp veranderd
heelt. En dat hebben de meeste menschen op het
dorp niet eens bemerkt. Van die brief wist ik
ten minste niks, als Gasje me er niet mee in ken
nis gesteld had.
Gasje vertelde me, dat bet gebeurd moet zijn,
'dat meneer Dibbits op de Driekamp in zijn werk
kamer of kantoor zat en dat de post een heel
pak brieven en kranten gebracht had, die meneer
op de rij af zat na te kijken en te lezen. Daar
komt hij eindelijk in de stapel ook aan een heel
gewone brief. Hij maakt het ding open en leest:
Geachte Hoer Dibbits,
Naar ik hoor, is Bcrtha^iof te huur. Met het
oog daarop verzoek ik U, wanneer U eens in de
klad komt, mij te willen bezoeken. Na zooveel
jaren van afwezigheid valt het mij nog moeilijk
zelf naar hot dorp te gaan.
Ik verzoek U dus naar mij toe te komen.
Hoogachtend,
Mevr. de Wed. B. Willemsen.
Die brief moet liet volgens Gasje geweest zijn,
'die zoo ongeveer het halve dorp op de kop gezet
Jieefl. Gasje kende de brief nog uit zijn hoofd,
Want hij liad cr veel mee te maken gehad.
Het was op een Dinsdagmiddag geweest, dat
meneer DLhbits daar op de Driekamp, waar hij
zoo'n eenzaam leven leidde ,nu de jongens hem zoo
goed als nooit kwamen bezoeken, die brief gele
zen had. Het zou Gasje niks verwonderd heb-
hen, als meneer die brief wel honderd keer had
gelezen, voordat hij er de volgende morgen mee
bij Gasje aankwam.
Met die brief is meneer Dibbits bij Gasje raad
komen vragen. Dat er nou iemand vreemd van zou
opkijken, als een dorpsgenoot eens bij Gasje, zoo
«tiekum achter oen heg of even in de schuur, als
Inj daar alleen was of over de straat liep, een
praatje maakte en dan zoo ongemerkt met zija
206
Hij maakt het ding open en leest.
zwarigheden voor den dag kwam, waar Gasje dan
zijn welgemeende raad bij voegde, dat zou zeker
niks -vreemd zijn. Daar zou ieder wel een voor
beeld van kunnen geven, al lieten ze dan ook
het geval van zicfli zelf maar onvernoemd. Gasje
stond er voor bekend. Maar nu ook al de voorna
me, geleerde meneer Dibbits?
Meneer was eerst a1 naar de tabaksschuur ge
weest, maar daar was toevallig de oude 'baas niet
aan het werk. Hij was thuis op het kleine stukje
land, dat er nog bij hoorde, voor zijn schoondoch
ter bezig om een maaltje mophoonen te plukken.
Zul-ke lichte werkjes deed hij graag, vooral als het
hem gevraagd werd. Hij zou dan in staat geweest
zijn z'n eigen werk te laten liggen om maar een
ander te kunnen helpen. Daar is wel eens mis
bruik van gemaakt. Hij was altijd een goedig
kereltje geweest en dat word er met de jaren niet
minder op. Zoo liep hij daar dan ook op die zo
merdag ©ens een beetje boonen te plukken, Na
tuurlijk niet de hooge, want hij mocht niet te ver
reiken en ook niet de allerlaagste, want hij mocht
ook niet bukken van den dokter.
Daar ziet hij in eens, dat meneer Dibbits naast
het huisje van de straat af aangekomen is en
naar hem toe komt in het pad, netjes iedere keer
de -boonenranken op zij houdend, als dat een
eahte buitenman past, om toch maar geen enkel
uitstekend rankje te breken.
„Goeden morgen, Gaasbeek."
„Goeie morgen, meneer Dibbits. Mooi weer
hé?" f
„Ja, het is mooi weer. Hoe gaat het met
je?"
„Zoo'n gangetje, meneer. Ik mag alleen maar
wat lichte werkjes doen van den dokter, niet met
de schop of de hark of zoo, maar wel helpen bij
het aanmaken van de tabak, Als ik maar goed
doe, wat meneer zegt, kan ik wel honderd jaar
worden, zeit meneer. Dat doe ik dan ook. Het
epijt me meneer, dat hij weggegaan is. Wij had
den hem hier graag gehouden. Maar hij vond het
dorp te klein, kon niet genoeg verdienen, zei hij
tegen me. We hadden hem moeten houden, me
neer. Hij kende ons nou allemaal zoo'n beetje. Hij
paste hier best, -beter dan die vorige. Komt er
weer gauw een nieuwe dokter in Bertha-hof?"
„Dat weet ik niet. Ik zou ook graag weer een
dokter hier op het dorp hebben, want het is oen
groot ongerief, als je eerst een groot uur moet
loopen, voor je 1>:' den naasten dokter bent."
„Bertha-hof is er het huis voor, me
neer, maar als cr geen dokter aan wil, dan hoop
ik toch, dat 't buis niet te lang leeg staat. Het is
oon leelijk gezicht al die leegc ramen inet niks
ervoor: net een dood mensen, is er kans op, dat
het gauw weer verhuurd wordt?"
„Daarover wilde ik nu juist eens met je ko
men praten, Gasje."
„Met mij, meneer Dibbits? O, ik begr 'p hel
al; meneer wil er mij zeker in hefbl>oi»"
Ze lachten allebei een beetje om die mop.
„Dat kan wel, meneer, en ik wil ook wel,
maar dan mot meneer me er eerst een paar la
den uit het kabinet van de Driekamp bijgeven.
Maar de Iaden eerst vol doen. Een plankje van de
brandkast zal ook wel voldoende zijn. Als ik dan
honderd jaar wordt, krijgt U het huis tot die tijd
nooit meer leeg."
„Hoe oud hen je Gasje?"
„Ik ben nog niet oud, meneer, ik §>cn nog
jong, nog geen vijftig. Maar de moeste menschen
geven me meer dan zestig. Maar dat kpmt, omdat
ik zoo strumpcldg loop en zoo zacht. Ook zie ik
er oud uit in het zicht, maar het hart is gezond.
Ik ben nog onder de vijftig, maar toch gauw or
boven."
„Dan win je het toch nog van me.*1
„Ja meneer, een paar jaar."
„Zoo. Weet je dat zoo goed? Iloe dat zoo?
„Van .vroeger, van de jongensjaren."
„Daar weet ik niet veel meer van. Ik doe ook
altijd mijn best om dat alles te vergeten."
„lk weet er nog alles van meneer, van-vroeger,
en ik wil cr ook niks van vergeten. Me dunkt toch
.dat meneer ook nog niet alles zal vergeten zijn".
„Ja, zoo'n paar losse gebeurtenissen zijn me wel
bijgebleven .niaar die weet ik dan ook nog heel
goed: die hebben, om zelf friscli te kunnen blij
ven, alle andere herinneringen maar laten ver
dorren. Het is me wel eens opgevallen, dat som
mige dingen in mijn geheugen zooveel plaats noo-
dig hebben, dat er voor andere geen ruimte meer
overschiet. Maar het is een feit, dat ik nog niet
alles vergeten ben. Mijn geheugen laat me op
sommige punten gelukkig niet in de steek."
„Misschien weet ik die dan ook nog heel goed,-
meneer", zei Gasje en lachte heel vreemd bij die
woorden.
Meneer begreep niet, wat Gasje met die laatste
woorden bedoelde. Moest het weer een mop zijn?
Dan begreep hij hem niet. Daarom keek meneer,
eens de lucht in. Nu stak hij maar van wal met
zijn boodschap.
„Gaasbeek ik heb gemerkt, dat de menschen
van het dorp vaak bij jou komen om hulp ert
raad, zooals ze bij mij wel eens komen om geldt
Ik heb opgemerkt, dat ze dat doen, omdat jij goed
zwijgen kunt, want anders komen de lui er niet
toe hun vertrouwen te schenken."
„Dat zou kunnen wezen, meneer."
„En nu kom ik ook eens bij je om je raad."
„Uwees bij mij komen om raad? Bij mij? Me
neer Dibbits van de Driekamp? Andersom zou ik
beter kunnen gelooven. Meneer heeft in de wereld
beter geboerd dan ikke."
„O, als het gaat over zaken-doen, Gaasbeek, dan
ga ik aan niemand raad vragen. Dan doe ik, wat
ik meen, dat goed is en neem ook de volle risico
.voor mijn rekening. Maar liet betreft nu eens een
zaak, die van belang kan zijn voor het heele dorp.
Misschien zijn mijn oogen, die de wereld toch
.van uit de Driekamp bekijken, wel een beetje on
geschikt om de toestanden van het dorp te zien,
als ze zijn. Het betreft namelijk het verhuren van
Bertha-hof, waar jij het daareven over had. Nu
weet ik werkelijk niet, of ik het aanbod, dat ik
gekregen heb, moet aannemen."
„Dat is dan toch zeker de eerste keer van zijn
leven, dat meneer niet goed weet, wat hij doen
moet."
„Ik moet je toegeven, Gasje, dat me dat in mijn
leven ook niet vaak overkomen is. Maar vergis
je niet: wij menschen zien alleen de buitenkant
en die is niet altijd gelijk aan de binnenkant. Ik
zal je even .vertellen, wat er eigenlijk aan de
hand is."
„Laten we dan even daar naast het huis op
'de bank gaun zitten, als het meneer om het even
is: ik kan wel loopen en wel zitten, maar heel
slecht staan. Ik moet het ook niet doen, zei de
dokter."
„Maar ik zou.graag hebben, dat die zaak tus-
schen jou en mij bleef en dat geen ander ons
kon hooren. Het gaat niet om jou en het gaat
niet om mij, maar het gaat om het belang van
het dorp: je zult me wel begrijpen, als ik je de
zaak vertel."
Zonder een woord te zeggen, stapte Gasje het
smalle paadje naast de boonenheg op en liet me
neer achter zich aankomen, in het volle besef, dat
hij heel beleefd was tegen meneer, want hoe zou
het in zij'n hoofd opgekomen zijn onbeleefd te
worden tegen meneer Dibbits van de Driekamp,
voor wien hij van jongsaf aan zooveel respect
gehad had en dat er niet de jaren zeker niet min
der op geworden was. Maar ieder lieeft zoo zijn
eigen meening over beleefdheidsvormen en dus
ook een goeiig kereltje, dat in het besef voortstapt,
dat een voornaam heer bij hem komt om zijn raad
in te winnen.
Niet minder verguld met het bezoek was Gasje'ss
schoondochter, toen ze vernam, dat meneer met
vader in do voorkamer wat moest bepraten. Gauw
pakte ze de Zondagsche jurk van haar weg, die
over een stoel hing, schopte de nieuwe schoenen
van haar man onder de kast en streek nog gauw
met een doek over het blinkende blad van de tafel,
juist toen meneer achter Gasje aan de kamer
binnenkwam.
Ze klapte de deur dicht en ook die naar de bij-
iMukani m waron dus alloon
„Komt meneer nou ook al om me een pak op
het geweten to binden, waar ik later over zwijgen,
mot en dat me dan het heele verdere leven op de
rug hangt?" zei hij terwijl hij een stoel nam en
meneer er daarna een pakte tegenover hem aan
de tafel.
,AIs je het liever niet doet, dan moet je lief
zeggen, Gasje, dan zal ik zien, of ik zelf de goede
beslissing maar nemen kan."
„Nee, zoo meen ik het niet, meneer: Uwees is
'daar straks eerlijk gowecst door te zeggen, dat
meneer niet vaak raad noodig heeft, en nou wil
ik ook eerlijk zijn door te zeggen, dat ik er blij
om ben, dat meneer bij mij om raad komt. Als
meneer nou maar met de stukken op tafel komen
wil."
(Wordt vervolgd.)!
Bidden is als het ademen onzer ziel. We doen
het vanzelf zonder ons af te vragen boe bet werkt.
En uLzoo eerst weet onze eigen ziel dot het waar
lijk bidden is.
Dr. A. KUYPER.
KORT VERHAAL
Het geluk vliegt
J. G. 'VERMEULEN
De dorpsklok riep dat het halfvijf was.
„Hè, wat jammer", zuchtte Jantje, terwijl hij zijn
'vliegertouw langzaam begon op te rollen. „Nou
doet ie 't net zoo fijn en ik moet om .vijf uuc
thuis zijn
Zijn fonkelnieuwe vlieger, waar hij erg trotscli
op was, deinde zoó sierlijk en stond zóó prachtig
op den wind, dat het hcni zeer aan liet hart ging
om er een eind aan tc maken.
„Neem 'm méé, Jan Ik bedoel: laat 'm mee
vliegen naar huis!" ried een der Vriendjes. „De
wind is juist goed".
Jantje keek peinzend naar de eerste huizen van
liet dorp, dan naar den stand van de vlieger, stak
ten overvloede een vinger in den mond en daarna
in de lucht om nauwkeurig de windrichting tc be
palen en besloot den raad op te volgen.
Voetje voor voetje begon hij achteruit te loopen,
Voortdurend liet oog gericht op den vlieger die
zacht rukkend aan het dunne touw, als onwille
keurig volgde.
Maar in de dorpsstraat gekomen, speet liet hem
reeds dat hij zich tot het experiment had laten
verleidenStraks moest hij een hoek omslaan
en dan zouden de huizen leelijk in den tveg staan.
Ongelukken voorziend bleef hij opeens wijdbeens
midden op den weg staan en ging verwoed met
het kluwen aan 't werk, zoodat de vlieger, zij het
onder hevig tegenspartelen en met grillige zij
sprongen, zijn daling aanving.
Doch toen het touw voor driekwart ingekort
was, kwam het kwispelstaartende vliegtuig plotse
ling „in een vrille", deed een paar onbereken
bare zijsprongen en maakte na een laatsten nijd-ig-en
ruk aan zijn ankerkabel een noodlanding op een
sterk-liefiend terrein van roodc dakjianncn
Jantje trok een bedenkelijk gezicht en toen hij
bemerkte, dat het touw onwrikbaar vastzat achter
den schoorsteen, barstte hij in snikken uit.
Hij schreide zoo erbarmelijk, dat Flip de Koeier,
de jonge veekoopman uit de stad, die langzaam
fietsend een paard mende, dat hij van de boot ge
haald had, zijn ros inhield, één been op den grond
zette en welwillend-belangstellcnd vroeg:
„Moeilijkheden, kleine man? Je vlieger op hol
geslagen?"
„Hu't touw zit vastzei Jantje klage
lijk. „Nou ben ik 'm kwijtEn ik heb 'm pus
.voor mijn verjaardag gekregen
Flip had medelijden.
„Geef 's hier Ho, ,Vos!"
Hij nam het touw in een van zijn solide knuis
ten, trok eerst voorzichtig, daarna wat -hartiger, en
bemerkend dat het nóg niet losschoot, gaf hij er
een ongeduldig rukje aan.
Het dunne touwtje knapte vlak -hij den schoor
steen af cn de vlieger bleef rustig liggen
Het teleurgestelde Jantje begon, nu liet contact
met zijn eigendom heelemaal verbroken was, op
nieuw te huilen.
„Kom, kom," suste de Koeier, „niet zoo somber
jong." En lachend rondkijkend ontdekte hij een
vijftigtal passen verder, tegen hot liuis vun den
bakker, een lange ladder.
„Wel, dat treft! Hier jö Hou m'n paard
,vast. En je laat 'm niet woglooj>cn, hoor."
De behulpzame koopman liep naar den bak
kerswinkel en ging naar binnen.
„Die ladder is van den schilder," lichtte de
kakker hem iq.
„O, dat baasje ken ik well" zei Flip die op zijn
weg naar of van de boot heel vaak door liet dorp
kwam en daardoor verscheidene menschen opper
vlakkig kende. „Waar is ie?"
„Hij is even naar huis want zijn verf was op."
„Zoo Nou, ik neem zijn ladder een oogenblik
je mee, hoor bakker, 'k Moet daar even een jon
gen uit (le penarie helpen."
De ladder stond nu spoedig tegen liet huis met
het roode dak. Flip behoefde niet eens meer aan
te schellen om permissie voor de beklimming te
.vragen want een van de bewoonsters, de dochter
des huizes, was intusschcn naar buiten gekomen
en verleende haar volle medewerking.
In een oogwenk zat hij op het dak cn werkte
zich op handen en voeten langs de pannen om
hoog. Het kleine incident zou dun vermoedelijk
geen verder© gevolgen gehad hebben als niet op
het laatste oogenblik, namelijk juist toen de
redder weer behouden met den vlieger in de
dakgoot stond, liet schildertje ten tooneele ver
schenen ware.
„Hollo, Rembrandt!" riep de redder vroolijk.
„Ik ben zoo vrij geweest om je ladder even te
leenen."
De schilder was echter een kort-aangebonden,
grimmig mannetje, dat Flips goede bedoelingen
maar matig apprecieercn kon...
„Jawel! Eerst mijn ladder weghalen zonder,
-te vragen en dan nog schelden óók foeterde hij.
Zie nu maar dat je beneden komt, hoor!"
En zonder verder nog een woord te verspillen,
liet hij de ladder op zijn schouder zakken en
stapte er parmantig mee weg..4
Daar stond onze koopman nu. Gevangen in een
'dakgoot. Hij was zoo verbluft dat hij geen woord
wist uit tc brengen.
>..Maar toen hij wat van zijn verbazing bekomen
was, begon hij hartelijk te lachen.
„Die is goed! O, o. wat heb ik me op den
hals gehaald", mompelde hij. En dan met ver
heffing van stem: „Je hebt het gewonnen, oude
teerkwast! Als ik óók eens wat voor je doen
kan..."
De juffrouw was hoogst verontwaardigd over
liet optreden van het schildertje en Jantje vond
de situatie pijnlijk genoeg om zijn derde huil-
couplet in te zetten.
„Is het dakraam erg hoog boven den zolder, juf
frouw?" vroeg de gevangene tenslotte.
„Ja... nog al", antwoordde het meisje aarze
lend, „maar we kunnen" toch beter hier of daar
een andere ladder leenen?"
„Nou juffrouw. Als u 't mij vraagt... Ik zie dien
bakker daar óók al op zijn knieën slaan van 't
lachen...
De juffrouw begreep en rende zonder verdere
bekenkingen naar binnen om langs den zeer on-
gebruikelijken weg toegang tot haar woning le
.verleenen. De koerier liet nu gauw den vlieger
zakken en klauterde onder groote hilariteit van
den bakker, diens knecht en den schilder naar het
dakvenster waar hij zich met veel moeite en le
vensgevaar doorheen wist te wringen, doch niet
dan nadat hij bij ongeluk de ruit stukgestootcn
had
Toen hij na eenige minuten naar buiten kwam
en het paard van Jantje overnam, zei hij vrien
delijk:
„Zie zoo, jó. En al ligt nu een volgenden keer
je heele familie op liet dak, dan moet je toch vast
niet gelooven... Enfin, 'k weet nog niet ook... Maak
nu maar gauw dat je thuis komt!"
Hij had natuurlijk oj> zich genomen om de
kosten van een nieuwe ruit te betalen. En hij liet
het waarlijk niet bij beloften. Reeds den volgen
den dag bracht hij zijn tweede bezoek onder de
roode pannen. Maar ditmaal niet door het dak
raam. Het scheen echter met de rekening van de
nieuwe ruit een ingewikkeld geval te zijn, want
dit tweede -bezoek werd door ontelbare andere ge
volgd. Na korten tijd .verscheen hij zelf des Zon
dags op het dorp-
'Ongeveer een jaar na het vlieger-ongeval kreeg
het onvriendelijke schildertje een kistje sigaren,
merk „Rembrandt" thuisgestuurd en Jantje een
kolossale vlieger.
Dien zelfden dag verklaarde de bakker, als gc-
noodigde aan het bruiloftsmaal, veelbeteekenend:
„Het geluk vliegt Wie het grijpt, die heeft
liet!"
Waarop het bruidje met een ondeugende blik op
kien bruidegom opmerkte:
„Soms heeft men cr niet eens een ladder voor.
noodig."
Boulevard de la Grande Armée, Parijs*
HOE PAR IJ S LEEFT
Een studenten-eethuis
Restaurant réservé aux étudiants
door
NONO KUYPER
Zooals van alle klassen van menschen de meest
uiteenloopende nationaliteiten ia Parijs vertegen
woordigd zij, is ook de studentenwereld hier een
zeldzaam cosuiopolitisch geheel. Vun alle wereld-
deelen, uithoeken van de aardbol, komen een aan
tal jonge menschen in Purijs r.tudeeren. In allo
declen van de stad, van Montparnasse, Quarticc
Latin, tot boven op Mont-Mnrtre, wonen ze in de
kleine, fransche gemeubileerde kamertjes. Met
roode pluche meubelen en geel zijden gordijnen*
In alle deelen van de stad zijn dan ook dc Stu
denten-restaurants te vinden. Vooral in Quartiec
Latin vindt men op dat gebied beroemde plaat
sen. Veel orientalistische, ook Russische, Hon-
gaarsche restaurants. Er zijn speriule voor man
nen en aparte voor vrouwen. Dat zijn de z.g.
cafetieria's, die volgens een Amerikaanse!» sy
steem zijn ingericht. Ze heeten algemeen: restau
rant féminin omdat het eerste door een Aineri-
kaansche vrouw, uitsluitend voor meisjes en
vrouwen werd opgericht. Er volgden direct cafe
tieria's voor mannen, die echter in tegenstelling
niet de „feminin's", die streng uitsluitend
zijn, ook voor vrouwen toegankelijk zijn.
De bekendste en grootste vindt men op de bui
ten-boulevard, de boulevard Jounlun, in de Cité
Universitaire. Dit laatste is een complex studenten
tehuizen van verschillende nationaliteiten. Het
Ilollandsche Huis, gebouwd door den beroemden
architect Dudok, wordt algemeen als het mooiste
gewaardeerd. Eli ook het Maison Héléniquo is een
van de meest stijlvolle huizen.
Tegenover deze studententehuizen ligt een lage,
lange barak, waar huiten opgeschreven staat:
restaurant exolusivement réservé aux étMdiants.
Hetgeen niet wegneemt, dat er nóóit controle is,
en iedereen er even prettig behandeld wordt. Van
bedienen is geen sprake, vandaar dat „fooien" er
een niet-voorkomend verschijnsel is, hetgeen voor
do meestal arme studenten op zich zelf al een
voordeel is. Men passeert nu het binnenkomen een
lange tafel waarachter de bediensters staan. Eerst
neemt men van de hoogopgebouwde stapels een
groot blad, een mes, een vork, een glas en wat
men verder noodig heeft. Dan jmsseert nien do
hakken met hors d'ouvres, met aardappelen, groen
ten, soepen, plftts, eierspij-zen, ton slotte de des
serts, de vruchten cn de wijnen. Van ullcs zijn
meerdere soorten en smaken voorhanden. Men
kiest zich uit: een uitgebreid diner van meerder©
gangen, of een eenvoudig maal bestaande uit een
203