Meneer en mevrouw Dibbits door K. LANTERMANS (Vervolg.) 'Als je meneer eens tegen komt, clan neem je heel l>cleefd de pet voor hem af. Wie een beetje aan de brutale kant is, zegt dan wel hard op: Dag meneer Dibbits. Meneer vergeet nooit je goeden dag te zoggen, als je hem eerst gegroet hebt. Wan neer het voorkomt, dat meneer daarbij je naam noemt, dan kam je thuis en zegt tegen moeder: ..Meneer Diibfoits kent mij, want hij heeft „Dag Karei" tegen me gezegd. Het levenswiel wentelde maar steeds voort. Niet alleen dat van meneers leven, maar ook dat [van de kleine jongens op het dorp. XIV. BIJ GASJE IN DE KAMER In die zonnervacantie zat iik weer bij Gasje in 'de schuur te praten, toen Willem Sanders in de ach -ur kwam, om een zeis te leen te vragen. Hij kon de zeis wel een dag krijgen, maar hij maakte liecl geen aanstalten om weg te komen. Ik ver dacht liem er sterk van, dat het leenen van de zeis maar een uibvindseltje was om daar bij ons een praatje te kunnen maken. Hij bleef imeer dan een half uur. Hij kon er torli maar niet over uiit, dat ik een paar weken ,<op dat dooie dorp" kwam, els ik de kans had ergens anders heen te gaan, waar ten minste nog wel eens wat gebeurde. Tel kens als er maar aanleiding toe was, zat hij af te geven op het dooie dorp. Er gebeurde niks, je kon je niet eene vermaken, je zat je dood te kniezen, to „versacherijnen", als Willem het beliefde te noemen. Als Gasje er tegen in ging en aan kwam tl-ragen met de opmerking, dat een mensdh niet ontevreden zijn mag, maar dankbaar moest we zen met wat God hem had toebeschikt, dan haa Willem al weer wat anders aan te merken. Hij had er maar geen vree mee, dat hij op het dorp moest blijven wonen en noemde mij stapel gek, dat ik me daar een paar dagen kwam ver- ;velen. Toen hij weg was, begon Gasje tegen met uit te pakken over de veranderde tijden. De jongelui wa ren heel anders dan vroeger: er was niets meer moe te beginnen. En als Willem Sanders meende, <lat cr op dat dooie dorp niets gebeurde, dan kwam dat eenvoudig luervan, dat die Willem de oogen en de ooren niet open had, omdat hij al tijd met de mond open liep om te kunnen pra ten. Wie zou er aan denken om dien praterigen Willem Sanders wat te gaan vertellen? Zou je denken, dat hij, Gasje van plan was Willem toe te vertrouwen, wat liij n»ij maar openlijk ver telde? Hij docht er niet aan. Gasje had zich nooit verveeld op het dorp. Hij was zelf altijd tijd te kort gekomen om alles na te gaan. En in lijn dagen gebeurde er net zoo goed wat, dat het bele- ,vcn waard was als vroeger. Maar daar hoorden die pratere niks van. De belangrijkste dingen gaan Mak langs zulke praters, zonder dat ze het merken. Daar kon Gasje een mooi voorbeeld van Toen ik oen jongen van een jaar of tien, twaalf was, moet er eens een brief op het dorp aangekomen zijn, die bet halve dorp veranderd heelt. En dat hebben de meeste menschen op het dorp niet eens bemerkt. Van die brief wist ik ten minste niks, als Gasje me er niet mee in ken nis gesteld had. Gasje vertelde me, dat bet gebeurd moet zijn, 'dat meneer Dibbits op de Driekamp in zijn werk kamer of kantoor zat en dat de post een heel pak brieven en kranten gebracht had, die meneer op de rij af zat na te kijken en te lezen. Daar komt hij eindelijk in de stapel ook aan een heel gewone brief. Hij maakt het ding open en leest: Geachte Hoer Dibbits, Naar ik hoor, is Bcrtha^iof te huur. Met het oog daarop verzoek ik U, wanneer U eens in de klad komt, mij te willen bezoeken. Na zooveel jaren van afwezigheid valt het mij nog moeilijk zelf naar hot dorp te gaan. Ik verzoek U dus naar mij toe te komen. Hoogachtend, Mevr. de Wed. B. Willemsen. Die brief moet liet volgens Gasje geweest zijn, 'die zoo ongeveer het halve dorp op de kop gezet Jieefl. Gasje kende de brief nog uit zijn hoofd, Want hij liad cr veel mee te maken gehad. Het was op een Dinsdagmiddag geweest, dat meneer DLhbits daar op de Driekamp, waar hij zoo'n eenzaam leven leidde ,nu de jongens hem zoo goed als nooit kwamen bezoeken, die brief gele zen had. Het zou Gasje niks verwonderd heb- hen, als meneer die brief wel honderd keer had gelezen, voordat hij er de volgende morgen mee bij Gasje aankwam. Met die brief is meneer Dibbits bij Gasje raad komen vragen. Dat er nou iemand vreemd van zou opkijken, als een dorpsgenoot eens bij Gasje, zoo «tiekum achter oen heg of even in de schuur, als Inj daar alleen was of over de straat liep, een praatje maakte en dan zoo ongemerkt met zija 206 Hij maakt het ding open en leest. zwarigheden voor den dag kwam, waar Gasje dan zijn welgemeende raad bij voegde, dat zou zeker niks -vreemd zijn. Daar zou ieder wel een voor beeld van kunnen geven, al lieten ze dan ook het geval van zicfli zelf maar onvernoemd. Gasje stond er voor bekend. Maar nu ook al de voorna me, geleerde meneer Dibbits? Meneer was eerst a1 naar de tabaksschuur ge weest, maar daar was toevallig de oude 'baas niet aan het werk. Hij was thuis op het kleine stukje land, dat er nog bij hoorde, voor zijn schoondoch ter bezig om een maaltje mophoonen te plukken. Zul-ke lichte werkjes deed hij graag, vooral als het hem gevraagd werd. Hij zou dan in staat geweest zijn z'n eigen werk te laten liggen om maar een ander te kunnen helpen. Daar is wel eens mis bruik van gemaakt. Hij was altijd een goedig kereltje geweest en dat word er met de jaren niet minder op. Zoo liep hij daar dan ook op die zo merdag ©ens een beetje boonen te plukken, Na tuurlijk niet de hooge, want hij mocht niet te ver reiken en ook niet de allerlaagste, want hij mocht ook niet bukken van den dokter. Daar ziet hij in eens, dat meneer Dibbits naast het huisje van de straat af aangekomen is en naar hem toe komt in het pad, netjes iedere keer de -boonenranken op zij houdend, als dat een eahte buitenman past, om toch maar geen enkel uitstekend rankje te breken. „Goeden morgen, Gaasbeek." „Goeie morgen, meneer Dibbits. Mooi weer hé?" f „Ja, het is mooi weer. Hoe gaat het met je?" „Zoo'n gangetje, meneer. Ik mag alleen maar wat lichte werkjes doen van den dokter, niet met de schop of de hark of zoo, maar wel helpen bij het aanmaken van de tabak, Als ik maar goed doe, wat meneer zegt, kan ik wel honderd jaar worden, zeit meneer. Dat doe ik dan ook. Het epijt me meneer, dat hij weggegaan is. Wij had den hem hier graag gehouden. Maar hij vond het dorp te klein, kon niet genoeg verdienen, zei hij tegen me. We hadden hem moeten houden, me neer. Hij kende ons nou allemaal zoo'n beetje. Hij paste hier best, -beter dan die vorige. Komt er weer gauw een nieuwe dokter in Bertha-hof?" „Dat weet ik niet. Ik zou ook graag weer een dokter hier op het dorp hebben, want het is oen groot ongerief, als je eerst een groot uur moet loopen, voor je 1>:' den naasten dokter bent." „Bertha-hof is er het huis voor, me neer, maar als cr geen dokter aan wil, dan hoop ik toch, dat 't buis niet te lang leeg staat. Het is oon leelijk gezicht al die leegc ramen inet niks ervoor: net een dood mensen, is er kans op, dat het gauw weer verhuurd wordt?" „Daarover wilde ik nu juist eens met je ko men praten, Gasje." „Met mij, meneer Dibbits? O, ik begr 'p hel al; meneer wil er mij zeker in hefbl>oi»" Ze lachten allebei een beetje om die mop. „Dat kan wel, meneer, en ik wil ook wel, maar dan mot meneer me er eerst een paar la den uit het kabinet van de Driekamp bijgeven. Maar de Iaden eerst vol doen. Een plankje van de brandkast zal ook wel voldoende zijn. Als ik dan honderd jaar wordt, krijgt U het huis tot die tijd nooit meer leeg." „Hoe oud hen je Gasje?" „Ik ben nog niet oud, meneer, ik §>cn nog jong, nog geen vijftig. Maar de moeste menschen geven me meer dan zestig. Maar dat kpmt, omdat ik zoo strumpcldg loop en zoo zacht. Ook zie ik er oud uit in het zicht, maar het hart is gezond. Ik ben nog onder de vijftig, maar toch gauw or boven." „Dan win je het toch nog van me.*1 „Ja meneer, een paar jaar." „Zoo. Weet je dat zoo goed? Iloe dat zoo? „Van .vroeger, van de jongensjaren." „Daar weet ik niet veel meer van. Ik doe ook altijd mijn best om dat alles te vergeten." „lk weet er nog alles van meneer, van-vroeger, en ik wil cr ook niks van vergeten. Me dunkt toch .dat meneer ook nog niet alles zal vergeten zijn". „Ja, zoo'n paar losse gebeurtenissen zijn me wel bijgebleven .niaar die weet ik dan ook nog heel goed: die hebben, om zelf friscli te kunnen blij ven, alle andere herinneringen maar laten ver dorren. Het is me wel eens opgevallen, dat som mige dingen in mijn geheugen zooveel plaats noo- dig hebben, dat er voor andere geen ruimte meer overschiet. Maar het is een feit, dat ik nog niet alles vergeten ben. Mijn geheugen laat me op sommige punten gelukkig niet in de steek." „Misschien weet ik die dan ook nog heel goed,- meneer", zei Gasje en lachte heel vreemd bij die woorden. Meneer begreep niet, wat Gasje met die laatste woorden bedoelde. Moest het weer een mop zijn? Dan begreep hij hem niet. Daarom keek meneer, eens de lucht in. Nu stak hij maar van wal met zijn boodschap. „Gaasbeek ik heb gemerkt, dat de menschen van het dorp vaak bij jou komen om hulp ert raad, zooals ze bij mij wel eens komen om geldt Ik heb opgemerkt, dat ze dat doen, omdat jij goed zwijgen kunt, want anders komen de lui er niet toe hun vertrouwen te schenken." „Dat zou kunnen wezen, meneer." „En nu kom ik ook eens bij je om je raad." „Uwees bij mij komen om raad? Bij mij? Me neer Dibbits van de Driekamp? Andersom zou ik beter kunnen gelooven. Meneer heeft in de wereld beter geboerd dan ikke." „O, als het gaat over zaken-doen, Gaasbeek, dan ga ik aan niemand raad vragen. Dan doe ik, wat ik meen, dat goed is en neem ook de volle risico .voor mijn rekening. Maar liet betreft nu eens een zaak, die van belang kan zijn voor het heele dorp. Misschien zijn mijn oogen, die de wereld toch .van uit de Driekamp bekijken, wel een beetje on geschikt om de toestanden van het dorp te zien, als ze zijn. Het betreft namelijk het verhuren van Bertha-hof, waar jij het daareven over had. Nu weet ik werkelijk niet, of ik het aanbod, dat ik gekregen heb, moet aannemen." „Dat is dan toch zeker de eerste keer van zijn leven, dat meneer niet goed weet, wat hij doen moet." „Ik moet je toegeven, Gasje, dat me dat in mijn leven ook niet vaak overkomen is. Maar vergis je niet: wij menschen zien alleen de buitenkant en die is niet altijd gelijk aan de binnenkant. Ik zal je even .vertellen, wat er eigenlijk aan de hand is." „Laten we dan even daar naast het huis op 'de bank gaun zitten, als het meneer om het even is: ik kan wel loopen en wel zitten, maar heel slecht staan. Ik moet het ook niet doen, zei de dokter." „Maar ik zou.graag hebben, dat die zaak tus- schen jou en mij bleef en dat geen ander ons kon hooren. Het gaat niet om jou en het gaat niet om mij, maar het gaat om het belang van het dorp: je zult me wel begrijpen, als ik je de zaak vertel." Zonder een woord te zeggen, stapte Gasje het smalle paadje naast de boonenheg op en liet me neer achter zich aankomen, in het volle besef, dat hij heel beleefd was tegen meneer, want hoe zou het in zij'n hoofd opgekomen zijn onbeleefd te worden tegen meneer Dibbits van de Driekamp, voor wien hij van jongsaf aan zooveel respect gehad had en dat er niet de jaren zeker niet min der op geworden was. Maar ieder lieeft zoo zijn eigen meening over beleefdheidsvormen en dus ook een goeiig kereltje, dat in het besef voortstapt, dat een voornaam heer bij hem komt om zijn raad in te winnen. Niet minder verguld met het bezoek was Gasje'ss schoondochter, toen ze vernam, dat meneer met vader in do voorkamer wat moest bepraten. Gauw pakte ze de Zondagsche jurk van haar weg, die over een stoel hing, schopte de nieuwe schoenen van haar man onder de kast en streek nog gauw met een doek over het blinkende blad van de tafel, juist toen meneer achter Gasje aan de kamer binnenkwam. Ze klapte de deur dicht en ook die naar de bij- iMukani m waron dus alloon „Komt meneer nou ook al om me een pak op het geweten to binden, waar ik later over zwijgen, mot en dat me dan het heele verdere leven op de rug hangt?" zei hij terwijl hij een stoel nam en meneer er daarna een pakte tegenover hem aan de tafel. ,AIs je het liever niet doet, dan moet je lief zeggen, Gasje, dan zal ik zien, of ik zelf de goede beslissing maar nemen kan." „Nee, zoo meen ik het niet, meneer: Uwees is 'daar straks eerlijk gowecst door te zeggen, dat meneer niet vaak raad noodig heeft, en nou wil ik ook eerlijk zijn door te zeggen, dat ik er blij om ben, dat meneer bij mij om raad komt. Als meneer nou maar met de stukken op tafel komen wil." (Wordt vervolgd.)! Bidden is als het ademen onzer ziel. We doen het vanzelf zonder ons af te vragen boe bet werkt. En uLzoo eerst weet onze eigen ziel dot het waar lijk bidden is. Dr. A. KUYPER. KORT VERHAAL Het geluk vliegt J. G. 'VERMEULEN De dorpsklok riep dat het halfvijf was. „Hè, wat jammer", zuchtte Jantje, terwijl hij zijn 'vliegertouw langzaam begon op te rollen. „Nou doet ie 't net zoo fijn en ik moet om .vijf uuc thuis zijn Zijn fonkelnieuwe vlieger, waar hij erg trotscli op was, deinde zoó sierlijk en stond zóó prachtig op den wind, dat het hcni zeer aan liet hart ging om er een eind aan tc maken. „Neem 'm méé, Jan Ik bedoel: laat 'm mee vliegen naar huis!" ried een der Vriendjes. „De wind is juist goed". Jantje keek peinzend naar de eerste huizen van liet dorp, dan naar den stand van de vlieger, stak ten overvloede een vinger in den mond en daarna in de lucht om nauwkeurig de windrichting tc be palen en besloot den raad op te volgen. Voetje voor voetje begon hij achteruit te loopen, Voortdurend liet oog gericht op den vlieger die zacht rukkend aan het dunne touw, als onwille keurig volgde. Maar in de dorpsstraat gekomen, speet liet hem reeds dat hij zich tot het experiment had laten verleidenStraks moest hij een hoek omslaan en dan zouden de huizen leelijk in den tveg staan. Ongelukken voorziend bleef hij opeens wijdbeens midden op den weg staan en ging verwoed met het kluwen aan 't werk, zoodat de vlieger, zij het onder hevig tegenspartelen en met grillige zij sprongen, zijn daling aanving. Doch toen het touw voor driekwart ingekort was, kwam het kwispelstaartende vliegtuig plotse ling „in een vrille", deed een paar onbereken bare zijsprongen en maakte na een laatsten nijd-ig-en ruk aan zijn ankerkabel een noodlanding op een sterk-liefiend terrein van roodc dakjianncn Jantje trok een bedenkelijk gezicht en toen hij bemerkte, dat het touw onwrikbaar vastzat achter den schoorsteen, barstte hij in snikken uit. Hij schreide zoo erbarmelijk, dat Flip de Koeier, de jonge veekoopman uit de stad, die langzaam fietsend een paard mende, dat hij van de boot ge haald had, zijn ros inhield, één been op den grond zette en welwillend-belangstellcnd vroeg: „Moeilijkheden, kleine man? Je vlieger op hol geslagen?" „Hu't touw zit vastzei Jantje klage lijk. „Nou ben ik 'm kwijtEn ik heb 'm pus .voor mijn verjaardag gekregen Flip had medelijden. „Geef 's hier Ho, ,Vos!" Hij nam het touw in een van zijn solide knuis ten, trok eerst voorzichtig, daarna wat -hartiger, en bemerkend dat het nóg niet losschoot, gaf hij er een ongeduldig rukje aan. Het dunne touwtje knapte vlak -hij den schoor steen af cn de vlieger bleef rustig liggen Het teleurgestelde Jantje begon, nu liet contact met zijn eigendom heelemaal verbroken was, op nieuw te huilen. „Kom, kom," suste de Koeier, „niet zoo somber jong." En lachend rondkijkend ontdekte hij een vijftigtal passen verder, tegen hot liuis vun den bakker, een lange ladder. „Wel, dat treft! Hier jö Hou m'n paard ,vast. En je laat 'm niet woglooj>cn, hoor." De behulpzame koopman liep naar den bak kerswinkel en ging naar binnen. „Die ladder is van den schilder," lichtte de kakker hem iq. „O, dat baasje ken ik well" zei Flip die op zijn weg naar of van de boot heel vaak door liet dorp kwam en daardoor verscheidene menschen opper vlakkig kende. „Waar is ie?" „Hij is even naar huis want zijn verf was op." „Zoo Nou, ik neem zijn ladder een oogenblik je mee, hoor bakker, 'k Moet daar even een jon gen uit (le penarie helpen." De ladder stond nu spoedig tegen liet huis met het roode dak. Flip behoefde niet eens meer aan te schellen om permissie voor de beklimming te .vragen want een van de bewoonsters, de dochter des huizes, was intusschcn naar buiten gekomen en verleende haar volle medewerking. In een oogwenk zat hij op het dak cn werkte zich op handen en voeten langs de pannen om hoog. Het kleine incident zou dun vermoedelijk geen verder© gevolgen gehad hebben als niet op het laatste oogenblik, namelijk juist toen de redder weer behouden met den vlieger in de dakgoot stond, liet schildertje ten tooneele ver schenen ware. „Hollo, Rembrandt!" riep de redder vroolijk. „Ik ben zoo vrij geweest om je ladder even te leenen." De schilder was echter een kort-aangebonden, grimmig mannetje, dat Flips goede bedoelingen maar matig apprecieercn kon... „Jawel! Eerst mijn ladder weghalen zonder, -te vragen en dan nog schelden óók foeterde hij. Zie nu maar dat je beneden komt, hoor!" En zonder verder nog een woord te verspillen, liet hij de ladder op zijn schouder zakken en stapte er parmantig mee weg..4 Daar stond onze koopman nu. Gevangen in een 'dakgoot. Hij was zoo verbluft dat hij geen woord wist uit tc brengen. >..Maar toen hij wat van zijn verbazing bekomen was, begon hij hartelijk te lachen. „Die is goed! O, o. wat heb ik me op den hals gehaald", mompelde hij. En dan met ver heffing van stem: „Je hebt het gewonnen, oude teerkwast! Als ik óók eens wat voor je doen kan..." De juffrouw was hoogst verontwaardigd over liet optreden van het schildertje en Jantje vond de situatie pijnlijk genoeg om zijn derde huil- couplet in te zetten. „Is het dakraam erg hoog boven den zolder, juf frouw?" vroeg de gevangene tenslotte. „Ja... nog al", antwoordde het meisje aarze lend, „maar we kunnen" toch beter hier of daar een andere ladder leenen?" „Nou juffrouw. Als u 't mij vraagt... Ik zie dien bakker daar óók al op zijn knieën slaan van 't lachen... De juffrouw begreep en rende zonder verdere bekenkingen naar binnen om langs den zeer on- gebruikelijken weg toegang tot haar woning le .verleenen. De koerier liet nu gauw den vlieger zakken en klauterde onder groote hilariteit van den bakker, diens knecht en den schilder naar het dakvenster waar hij zich met veel moeite en le vensgevaar doorheen wist te wringen, doch niet dan nadat hij bij ongeluk de ruit stukgestootcn had Toen hij na eenige minuten naar buiten kwam en het paard van Jantje overnam, zei hij vrien delijk: „Zie zoo, jó. En al ligt nu een volgenden keer je heele familie op liet dak, dan moet je toch vast niet gelooven... Enfin, 'k weet nog niet ook... Maak nu maar gauw dat je thuis komt!" Hij had natuurlijk oj> zich genomen om de kosten van een nieuwe ruit te betalen. En hij liet het waarlijk niet bij beloften. Reeds den volgen den dag bracht hij zijn tweede bezoek onder de roode pannen. Maar ditmaal niet door het dak raam. Het scheen echter met de rekening van de nieuwe ruit een ingewikkeld geval te zijn, want dit tweede -bezoek werd door ontelbare andere ge volgd. Na korten tijd .verscheen hij zelf des Zon dags op het dorp- 'Ongeveer een jaar na het vlieger-ongeval kreeg het onvriendelijke schildertje een kistje sigaren, merk „Rembrandt" thuisgestuurd en Jantje een kolossale vlieger. Dien zelfden dag verklaarde de bakker, als gc- noodigde aan het bruiloftsmaal, veelbeteekenend: „Het geluk vliegt Wie het grijpt, die heeft liet!" Waarop het bruidje met een ondeugende blik op kien bruidegom opmerkte: „Soms heeft men cr niet eens een ladder voor. noodig." Boulevard de la Grande Armée, Parijs* HOE PAR IJ S LEEFT Een studenten-eethuis Restaurant réservé aux étudiants door NONO KUYPER Zooals van alle klassen van menschen de meest uiteenloopende nationaliteiten ia Parijs vertegen woordigd zij, is ook de studentenwereld hier een zeldzaam cosuiopolitisch geheel. Vun alle wereld- deelen, uithoeken van de aardbol, komen een aan tal jonge menschen in Purijs r.tudeeren. In allo declen van de stad, van Montparnasse, Quarticc Latin, tot boven op Mont-Mnrtre, wonen ze in de kleine, fransche gemeubileerde kamertjes. Met roode pluche meubelen en geel zijden gordijnen* In alle deelen van de stad zijn dan ook dc Stu denten-restaurants te vinden. Vooral in Quartiec Latin vindt men op dat gebied beroemde plaat sen. Veel orientalistische, ook Russische, Hon- gaarsche restaurants. Er zijn speriule voor man nen en aparte voor vrouwen. Dat zijn de z.g. cafetieria's, die volgens een Amerikaanse!» sy steem zijn ingericht. Ze heeten algemeen: restau rant féminin omdat het eerste door een Aineri- kaansche vrouw, uitsluitend voor meisjes en vrouwen werd opgericht. Er volgden direct cafe tieria's voor mannen, die echter in tegenstelling niet de „feminin's", die streng uitsluitend zijn, ook voor vrouwen toegankelijk zijn. De bekendste en grootste vindt men op de bui ten-boulevard, de boulevard Jounlun, in de Cité Universitaire. Dit laatste is een complex studenten tehuizen van verschillende nationaliteiten. Het Ilollandsche Huis, gebouwd door den beroemden architect Dudok, wordt algemeen als het mooiste gewaardeerd. Eli ook het Maison Héléniquo is een van de meest stijlvolle huizen. Tegenover deze studententehuizen ligt een lage, lange barak, waar huiten opgeschreven staat: restaurant exolusivement réservé aux étMdiants. Hetgeen niet wegneemt, dat er nóóit controle is, en iedereen er even prettig behandeld wordt. Van bedienen is geen sprake, vandaar dat „fooien" er een niet-voorkomend verschijnsel is, hetgeen voor do meestal arme studenten op zich zelf al een voordeel is. Men passeert nu het binnenkomen een lange tafel waarachter de bediensters staan. Eerst neemt men van de hoogopgebouwde stapels een groot blad, een mes, een vork, een glas en wat men verder noodig heeft. Dan jmsseert nien do hakken met hors d'ouvres, met aardappelen, groen ten, soepen, plftts, eierspij-zen, ton slotte de des serts, de vruchten cn de wijnen. Van ullcs zijn meerdere soorten en smaken voorhanden. Men kiest zich uit: een uitgebreid diner van meerder© gangen, of een eenvoudig maal bestaande uit een 203

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 13