en jt VAK Het ontwaken van de kleine despoot G. K. A. NONHEBEL Apotheker te Middelburg Nog iets over vetzucht Vetzucht ontstaat menigmaal tengevolge van de levenswijze van den patiënt o.a. door: te veel te eten en door te weinig lichaamsbeweging te nemen, wat daarvan vaak het gevolg is. In zoo'n lichaam klopt dan de balans niet meer, d.w.z. er wordt méér voedsel opgenomen dan het lichaam noodig heeft. Een dikke smulpaap, dien ik hierop eens ernstig wees, zei me: „Als u eens wist, hoe grooten hon ger ik steeds heb en hoe heerlijk me alles smaakt cn hoe rustig en zielsvergenoegd ik dit alles ver teer, dan zoudt u heusch wel anders praten." Met het oog op bovengenoemde balans gaan we eens een zeer eenvoudig voorbeeld nemen. Iemand met een zeer bescheiden inkomen woont in een groote stad op een zeer hoog bovenhuis. Hij loopt tweemaal per dag naar zijn kantoor (een half uur ver) en verricht dus vooral door het beklim men der trappen heel wat arbeid. Nu kunnen we arbeid uitdrukken in calorieën, die dan door ons voedsel worden geleverd. Laat ons nu eens een bescheiden getal van 250 calorieën voor die ge presteerde arbeid aannemen. Nu bereikt hem op eenmaal een brief van den notaris, dat hij erfge naam is geworden van een vrij aanzienlijk kapi taal. Dat tippelen moe, huurt hij een mooi beneden huis vlak naast zijn kantoor. Daar men echter juist meer moet tippelen, als men ouder wordt, was die daad niet direct in het belang van zijn gezondheid. ïn ieder geval bespaarde hij die 250 calorieën per dag. Dit voedsel bleef dus in zijn lichaam en werd in den vorm van vet afgezet. Daar nu 250 calorieën overeenkomen met 27 gram vet en dit vet bovendien nog veel water bindt, zoo kunnen we aannemen, dat die mijnheer per «lag 4 gram in gewicht toenam: dat i6 15 K.G. per jaar. Eigenlijk is het wel meer, want er is alle reden om aan te nemen, dat die erfenis de culinaire ge neugten wel wat omhoog gedreven zal hebben. Als een tegenhanger hiervan is zeker wel te beschouwen het historische verhaal van een zeer bekwaam dokter en een vetzuchtigen, luien boer. De dokter had nl. den boer voorspeld, dat hij hem van die kwaal zou genezen, als hij alleen maar lederen dag even op zijn spreekuur wilde komen om zich te laten wegen. Daar ging de boer op in cn was na een paai- maanden ook werkelijk zijn vetzucht kwijt. De dokter woonde nl. twee uur ver op een vrij hoogen heuvel. Voor hen, die thuis zijn in de natuurkundige •wetenschappen is de bemerking niet onaardig, dat men zijn lichaamsgewicht kan verminderen zon der eeiiig dieet, of wat ook, dóór eenvoudig maar... naar den Aequator te reizen. (Doordat nl. de middenpuntvliedende kracht onder den Aequator grooter is dan hier, wordt als gevolg daarvan de zwaartekracht, die ons gewicht bepaalt, kleiner en daarmede dus tevens ons ge wicht.) Van het feit, dat dus veel voedsel en ook vooral gemis aan beweging onze vetreservë stérk ver meerdert, maakt men een maar weinig humaan gebruik bij het vetmesten van ganzen, door de arme dieren vaak met vastgebonden pooten in een te nauwe kooi op te sluiten. In het algemeen wordt de vetaanzetting bevor derd door spijzen, die vet bevatten, dat niet in de cellen ligt opgesloten, zooals bij melk en boter en dat dus gemakkelijk en snel verteert. Evenzoo door meelspijzen als Tapioca en Sago, waarbij geen vezelstoffen de opname in het bloed ver tragen. Het gevolg van dieeten is meerapalen, .dat de patiënten met een hongerig gevoel rondloopen, waardoor hun humeur een Lichte neiging vertoont een beetje om te loopen naar de richting van „storm of regen". Het is dan in die gevallen soms gewenscht om de maag een beetje te verschalken door voedingsmiddelen toe te dienen, die weinig koolhydraten en veel vezels be\atten, veel ruimte innemen zooals b.v. fruit, zuurkool, groenten en roggebrood. Dan is de maag vol, de honger over en kan zich uit dit soort voedsel maar heel weinig Spijzen, die de eigenschap zouden bezitten iemand bepaald mager te doen worden, die zijn er niet. Alles hangt af van de totale hoeveelheid voedsel. P.S. O, DIE VLEKKEN! Mevrouw van der S. te H. schrijft me op een avond te zijn thuis gekomen met (het is heelc- maal niet sensationeel!)... een vlek op haar mantel, van een haar volkomen onbekenden oor sprong en deed me nu tevens het verzoek haar te willen mcdedeelen, wat men dan in een derge lijk geval doen moet. Ik zou haar nu kunnen vra gen, of zij nog nauwkeurig wist, wat ze dien avond had gedaan, waar ze geweest was, enz., enz., maar„bescheidenheid zij allen menschen bekend". Men doet in zoo'n geval voorzichtig eerst een middel toe te passen, dat als het niet baat, dan in ieder geval ook niet schaadt. Koop dus een stukje groene, beste galzeep, doe dit in een steenen potje en maak met een stevig kwastje met lauw water flink schuim en wrijf dit zachtjes door de vlek. Herhaal dit na vijf tot 10 minuten. Zorg voor een stevigen, witten doek onder den mantel. Neem nu met een niet te zacht borsteltje en een weinig lauw water dit schuim goed weg en laat den mantel bij zeer matige temperatuur drogen. Meestal is de vlek dan verdwenen, omdat het uit den aard der zaak meest vetvlekken zijn, waar bet mensohdom zoo nu en dan eens mee verrast wordt. Waarom nu juist Galzeep? Omdat gal de zeer bijzondere eigenschap bezit met vetten een zeer fijne emulsie te vormen, m.a.w. het vet geheel in zich te kunnen opnemen. wéér. Nicks moeder heeft zelf gezegd, dat het jiict wéér is." Instinctief herhaalde ze telkens dezelfde woor den, opdat hij er vat aan zou krijgen. Begreep hij? Zijn trekken stonden minder gespannen. Hij werd weer een jongen leek niet langer een achtervolgd dier. Maar zeggen deed hij niets. Zijn moeder zei: „Zie je nou wel? Meester zei het ook al. Zie je nou wel?'' Nieks moeder vroeg, om de haast ondragelijke Spanning te breken: „Meester?"' „Ja. Hij is hier geweest. Hij zei net als u. Maar het hielp niét." Ze zuchtte. Toen zei ze hoopvol: „Misschien, nu uzelf Hij kent u wel, dat u Nieks moeder ben. Maar als hij deze buien heeft," weet jé niet, of hij iets begrijpt." En alsof het haar goed deed, nu onverwacht aemand gevonden te hebben, die begreep (en dan juist déze vrouw) begon ze te vertellen: „Hij heeft télkens van die buien, dat het zoo erg met hem is. Soms kan hij niet eens goed meer praten. En niet stil zitten. Geen oogenblik. En hij scheurt alles, wat hij in zijn handen krijgt. De dokter heeft wel eens gepraat over een ge sticht. Maar liet wordt altijd vanzelf weer beter. Dokter kan niks doen dan een drank geven, waar ïiij wat kalmer door wordt. En dan komt het langzaam aan weer terecht. Maar 't is nooit goed als hij veel met andere jongens speelt. Dan wordt hij te druk. Dat was het ook die middag, «lat hij opgewonden deed. 't Was geen moedwil. En hij was zoo geschrokken. Ze hadden hem bang gemaakt voor de politie. Ze vinden het een pretje, als hij kwaad wordt, of begint te schreeu wen. Ik ben zoo vaak bang dat toch, aan 't eind liet gestichtMaar dan heb ik niks meer, ais ze hem daar opbergen..../." Haar gezicht herkreeg de gewone geslotenheid; haar oogen staarden Nieks moeder wist: het is omdat ze vreest, dat anderen zich teveel «net haar en haar jongen zullen bemoeien. Dat ze hem haar af zullen nemen. „Ik ga dan maar weer", zei ze. En de ander antwoordde, als was zc nog ver weg met haar gedachten: „Ja." Maar dadelijk daarop, met een warmte, die vreemd leek aan haar strakke natuur.- „En ik dank u. Ik had dit niet durven hopen. Misschien helpt het hem." Had ook zij gedacht, dat dit het cenige was? Had zc het willen vragen en het niet gedurfd? Nieks moeder wist het niet. Ze wist ook niet, of ze Jan werkelijk had geholpen. Was het eigenlijk wel noodig geweest, dat ze deze zware gang deed? Als Jan toch telkens die vreemde buien liaïl? Misschien voelde hij het niet eens als een last, dat, wat hij ongewild had gedaan. Was hij alleen maar bang. En héér had het zooveel gekost. Ze voelde zich zoo moe, nu, terwijl ze terug ging. Als het toch voor niets was geweest! Langs de avond-stille dorpswegen liep ze naar liuis. Om haar de ruimte van het vlakke land. Slechts hier en daar een paar huisjes, als bijeen gehurkt. Boven haar dé wijdte van een koe pelen de hemel vol sterren. Zóó stil, zóó wijd, dat Gods nabijheid bijna voel baar leek. En ineens wist zc: het is niet vergecfsch ge weest. Misschien wel voor Jan, maar niet voor mijzelf. Als wc doen, wat we Gods wil weten te zijn, dan is dat nooit vergeefsch Even plots kwam de bevrijding uit de starheid van haar verdriet. Voor 't eerst, nu ze aan Niek dacht, zag ze niet de gapende kuil, de donkere aarde, de Iangzaam-weg<zinkende kist. Voor 't eerst geloofde ze niet alleen, maar wist ze, .voelde ze hem: ingegaan tot een beter leven. M. A. M. RENESBOLDINGH Een herdenkingsfeest (Zendeling Nommensen 6 Febr. 1834— 6 Febr. 1934) Een Bataksche boeta midden in het dal. De ecnige hoeta, die oeroude waringins, een zeld zaamheid in deze hooge koele be-gstreek, onder zijn geboomte telt. Als zware monumenten uit grijzen oertijd rijzen de knoestige stammen op; als weldoende sluiers beschut net ijle luchtwortehveef- sel de tot stofjes ineenkrimpende menschheid tegen den zonnebrand; als zegenende oudvader- armen breiden de breede kruinen hun gebladerte uit hoog boven de woelende menigte. De twee rivieren van SiLindoeng, de aek Sigeaon en de aek Sitoemandi, glinsteren traag ter weerszijden van bet dorp; zoete schoolkinderen, die straks geza menlijk lmn weg verder zullen vervolgen en wien men het niet meer aan kan zien, wat voor dolle sprongen ze, hooger op in het gebergte, hebben gemaakt. De jongbeplante rijstvelden lachen in wonderbaar gouden groen en de zon straalt in het midden van een hemelblauw, waaraan slechts enkele witte stapelwolken wachten op een wenk om verder te trekken. Er is een zandig marktplein, waar op gewone dagen de zwijntjes wroeten en het kijvende lioen- Het opstellen van het altadr voor het offert dervolk rondscharrelt naar verborgen lekkernijen; cn waar op passerdagen de koopvrouwtjes hurken onder 'hun gele pajong van geolied papier, bewa kend de duizend-en-één artikelen, die de substantie uitmaken van een Batakschen marktdag. Nu is echter het pleintje versierd met eerebogen van palmbladeren, waaraan dennegroen en gele en roode bloemen het treurwilgachtige pogen te ont nemen; met een spreekgestoelte en vele rijen zit plaatsen, waaromheen zich een duizendkoppige menigte verdringt. Te schatten is het aantal feest gangers slechts zeer ten naastebij; en nog steeds voeren vrac lit auto's nieuwe menschen-massa's aan. Zangkoren uit ver gelegen gemeenten, meis- kes in kleurige sarong en nog kleuriger baadje, de zijden of katoenen sjaal sierlijk afhangend van de smalle schoudertjes; en jonge mannen in stijf'gestreken wit of in een minder goed gelukt Europeesch pak. Moeders komen aan met haar zuigelingen in den ouden draagdoek op haar rug en ander kleingoed aan haar rokken bengelend. Ouden van dagen strompelen onwennig nader, de rumoerende jeugd speelt krijgertje tusschen de rijen en groepjes der volwassenen. Er zijn typen bij, die de moeite waard zijn, om heel apart in 't geheugen te prenten. Dat ééne comité!id bv., dat de volle zwaarte van de verantwoordelijkheid op zich voelt rusten en maar heen en weer rent, gelijk een schepershond langs zijn kudde. En de persman, kort maar krachtig op zijn beenen staand, die oogen kan opzetten alsof hij de gan- sche wereld wil hervormen of verslinden. Vier radja's, in zeldzaam geworden adatkleeding, de gegroefde en verweerde gezichten zonderling om- wapperd door de vergulde franje van hun veel voudig gcplooiden hoofddoek, begeven zich naar de tafel, waaraar. pers en comité zetelen. Ook een stok-oudc man, radja Salomo, wordt naar voren gebracht, geleid door een jongeren man, die zijn zoon kan zijn. Straks zal de oude spreken, her inneringen ophalen uit zijn veelbewogen leven, ilierinneringen aangaande dengene, wiens feest men lieden vieren wil; dan zal de zoon als tolk moeten dienst doen voor de oude versleten mum- meistern, die zich over een grooteren afstand niet meer verstaanbaar maken kan. Lioht gebogen en onzeker schrijdt de ompoe door de .menigte, die eerbiedig hem doorlaat; vreemd flappert de 180 Kedekt, waarmee Hij mij bewaard heeft, hoe ver baasd zouden 'wij «Jan staan te kijken." Zoo hield hij vol op de post, waar God hem gesteld had cn het heidendom hield ook vol. In .September 18G4 zou er in Sili.idoeng een groot heidensch feest gehouden worden, ter ecre van den GEZELLIGE STEENEN Tot een van de bizonderheden van den Ameri- kaanschen staat Nevada behooren de „gezellige steenen". Deze steenen zijn natuurlijke magneten. Want, als drie of vier op den grond liggen, onge veer 30 cM. onderling van elkaar verwijderd, be ginnen ze op een eigenaardige manier naar elkaar toe te rollen. Deze soort steenen werden Vmtdekt door een ge zelschap, dat aan 't picnicken was. Men legde een tafellaken op den grond en om te voorkomen, dat dit zou opwaaien, lei men een aantal steenen op de uithoeken. Enkelo minuten later waren alle steenen naaf het midden van het servet gerold. Daar men dacht, dat de wind hieraan schuld had, ging het gezel schap naar een meer beschutte plaats. Doch lner gebeurde precies hetzelfde. Toon lette men eens goed op, en men zag, dat, dadelijk nadat ze op het tafellaken waren gelegd, de steenen alle naar elkaar toe rolden en niet tot stilstand kwamen, vóór ze bij elkaar op een hoopje lagen. Wéér men de steenen ook legde, som6 zelfs op een afstand van 60 cM. van elkaar, toch wisten zc elkaar te bereiken! iGoed geslapen? paars en zwart geruite sarong om de onwaar schijnlijk magere leden. Voor het groote portret van Nommensen, te -lidden van bloemen opge hangen tegen den voorkant van den katheder, blijft de oude radja stil staan. Hij kijkt naar het beeld, met oogen die zeggen: „wij tweeën, hè?, wij beiden weten wel, wat er te koop is in de wereld. Wij weten, wat 't gekost heeft, eer we zoo verwaren als nu; daar weet dit'heele geslacht niets van. Maar ik zal 't ze vertellen." En het portret met de sprekende oogen, die in hoogen ouderdom de trouwhartige argeloosheid van het kind hebben bewaard, ziet den radja in 't nog altijd listige, vervallen gelaat, 't Lijkt, alsof de goede glimlach dieper en levendiger wordt. Ja, werkelijk, zij weten; alleen weet zendeling Nom mensen het misschien nog beter, dan de oude radja, wét de kerstening van 3atakland gekost beeft. In Mei 1864 had hij zich als Godsgezant geves tigd in het Silindoengdal, het wilde hart van Batakland. In dien tijd was er van een geordend koloniaal bestuur in deze streken nog geen sprake en de Europeaan, die den moed had, er zich te vestigen, deed dat buiten verantwoordelijkheid der regeering, geheel op genade of ongenade der heidensche bewoners. Dc Bataks waren er trotsch op, dat ze hun onafhankelijkheid hadden weten te bewaren tegenover de steeds voortschrijdende regeer.ingsinvloed en hun van dc vaderen over geleverde heidendom bewaakten ze Sis een kost baar volksbezit. Df g aan dag, week aan week, maand na maand had Nommensen de huivering wekkende ellende van dien Pidari-tijd (de tijd van ruw geweld) doorstaan, hij, de ecnige blanke te onidden van een vijandig Indisch volk, en in Sep tember van datzelfde jaar 1864 meende hij te zullen vallen als offer van dc boosheid cn waan «lor Ba taks. Enkele malen reeds had men geprobeerd hem te (vergiftigen; men had beproefd zijn hut boven zijn hoofd te doen instorten, men had zich beijverd hem door vraaggesprekken en listige plagerijen huiten zich zeiven te brengen; men had hem ge dreigd met de mcnscheneters van Tova, die stellig Eouden komen, om „jou den hals af te snijden", maar al deze dingen hadden niet geholpen, om don gehaten vreemdeling, dezen Wit-oog, uit Batak land te verdrijven. "Bij de meest woedende uitval len der menigte glimlachte hij eens vriendelijk, haalde zijn harmonica voor den dag om wat voor ze te spelen, of liet de wonderen van brandglas, horloge cn verrekijker voor hun verl>aasde oogen schitteren. En zoo nu en dan legde hij wat van de Eeuwige Waarheden in hun midden neer. Zaad, uitgestrooid in hope. Hij zelf schreef van dezen «liereersten tijd: „Als God eens de sluier zou weg nemen, die nu nog al de wonderlijke bewaringon. Kommensen. Kog slaap?? grootvader der \ier voornaamste stammen, die als geest resideerde op een nabijeu berg, dc Siatas Barita gcheeten. Reeds weken van te voren ging bet gerucht, dat dien stamvader, behalve het ge wone offerdier nu ook een mcnsch geofferd zou worden, er. het gerucht maakte er geen geheim van, dat dit offer de vreemdeling, de Witoog, zou zijn. „Vlucht toch, toewan," kwamen de weinige goedgezinden hem raden. Maar vluchten kon Nommensen niet. „Wat zouden de heidenen denken van een God, wiens dienaren vluchten, zoodra er gevaar dreigt!" Integendeel besloot hij persoonlijk op het feest te verschijnen en in de dagen, die er nog verloopen moesten, schreef hij afscheidsbrieven naar zijn familie en naar Barmen, dat hem uitgezonden had. Later zei hij van deze wachtenstijd: „Ik dacht veel aan Mozes, die ook met zoo een halsstarrig volk moest verkeeren. Dat ik bang was, kan ik niet zeggen. Ik kon maar niet aannemen, dat de Heer, die mij van mijn jeugd af aan zoo wonder baar had bewaard en die me ook op 't groote water op de handen gedragen heeft, opdat de oude kast niet naar de diepte zou gaan (de Pontifex, waarmee Nommensen reisde, is inderdaad op de volgende reis vergaan) me op eens in den steek zou laten. I-Ioewel ik tegelijkertijd ook zeer goed wist, dat de wegen des Heercn dikwijls onbe grijpelijk zijn en dat 1-Iij meerdere van Zijn knech ten op het midden van den dag uit zijn wijn gaard heeft opgeroepen De 23ste September was de dag, die door het heele volk met spanning werd tegemoet gezien. Duizenden menschen, de meesten gewapend, stroomden naar het marktplein van Sitahoeroe (dezelfde, plaats, waar nu het herdenkingsfeest wordt gehouden). Rustig begaf ook Nommensen zich daarheen cn wist ze tot liet afleggen der wapens te over reden. Nu werd het otfeidicr geslacht en daarna liet zich, zooals hij deze feesten gebruik was, de geest van den voorvade. op een medium neer. En die geest liet door dezen mediummond de adem loos toelioorende menigte aanzeggen, dat hij onte vreden was over het geofferde dier, en dat er ook een mcnsch geofferd moest worden, die in het schimmenrijk zijn dienaar zou kunnen zijn. Voor het tot een groot tumult kon komen, trad Nommensen naar voren cn sprak: „De geest, die zoo iets eisclvt kan toch jullie grootvader niet zijn; je grootvader zou je toch niet tot moorde naars willen maken? Neen, de geest die hier spreekt, is de geest van den duivel, van Sibolis, die niets liever wil, dan de menschen ongelukkig maken. Maar God heeft jullie lief en wil je uit je ellende redden." Deze eenvoudige woorden, gezegd door dezen man, met den vreeselijkston dood voor oogen, maakten diepen indruk op het Batakvolk, cn weinige weken later kon Nommensen aan zijn zenders melden, dit Silindoeng open was voor het Christendom. Deze scène op het marktplein heeft de oude radja Salomo als jongeling meegemaakt cn het 'i waarlijk geen wonder, dat hij in herinnering ver loren knikt tegen hem, die later zijn vriend en leeraar is geweest. Maar ook de Europeesche gonoodigden zijn lang zamerhand het marktplein komen vullen cn wan neer nu ook nog de Toewan Besar, de groote heer der Bataklanden, de Assistent-resident met zijn staf van ambtenaren is gezeten, kan het pro gramma met succes worden afgewikkeld. En daar dat programma niet minder dan 29 nummers telt, gaat er een zucht van verlichting door de wach tenden, wanneer nummer één wordt aangekondigd: éen ommegang rond den ouden waringin, waar onder destijds Nommensen den dood in het aan gezicht heeft gezien. Voorop gaat het comité, dan volgen de radja's, dan een rudimentair muziekkorpsje en vervolgens allen, die volgen willen. En dat zijn er heol wat. Er wordt gesproken en gebeden, er wordt een koraal gespeeld door de muzikanten, waarvan we eerst niet weten wat het worden zal, maar dat zkb tenslotte ontpopt als:' „Een vaste burcht is onze God", en na van dit lied een paar verzen gezon- te hebben, zoekt éen ieder zijn plaats weer Ik zou wel wat lusten, j Krijg ik nu nög niets? op rond het spreekgestoelte. Nu gaat de afwerking verder vlot. Om de beurt zingt er een zangkoor cn verheft een redenaar zijn stem; de pers spreekt, de radja spreekt, de Assistent-resident spreekt, de zoon van Ompoe Nommensen spreekt ook en nog eer we het ver wachten is de feestelijke bijeenkomst aan zijn eind. De zon is hooger en hooger gerezen; zelfs de waringins vermogen niet meer ons te beschermen tegen haar krachtigen gloed. De bloeiende strui ken van een koffie-aanplant geuren bedwelmend en de rijst lijkt groener geworden in die paar uren. Langzaam, heel langzaam slechts kan de men- schenmenigte zich verspreiden over de twee smalle landwegen, die nu bovendien nog door vele auto's onveilig worden gemaakt. Fleurige gedaanten gaan in lange rijen langs de smalle akkerpaadjes, tussohen de rijstvelden door die ze met zooveel onverwoestibaren ijver hebben bewerkt en beplant. We denken aan dc bekende plaat, waar ook Jezus te midden van het gezaaide gaat. „En zij volgden Hem"... Jezus, schrijdend door de akkers der wereld; Jezus schrijdend ook door de velden van Batakland. Welzalig degeen, die meehelpen mag, om Zijn wegen te banen. Taroetoéüg, 10/2/'34.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 14