en jt
VAK
Het ontwaken
van de
kleine
despoot
G. K. A. NONHEBEL
Apotheker te Middelburg
Nog iets over vetzucht
Vetzucht ontstaat menigmaal tengevolge van
de levenswijze van den patiënt o.a. door: te veel te
eten en door te weinig lichaamsbeweging te nemen,
wat daarvan vaak het gevolg is. In zoo'n lichaam
klopt dan de balans niet meer, d.w.z. er wordt
méér voedsel opgenomen dan het lichaam noodig
heeft.
Een dikke smulpaap, dien ik hierop eens ernstig
wees, zei me: „Als u eens wist, hoe grooten hon
ger ik steeds heb en hoe heerlijk me alles smaakt
cn hoe rustig en zielsvergenoegd ik dit alles ver
teer, dan zoudt u heusch wel anders praten."
Met het oog op bovengenoemde balans gaan we
eens een zeer eenvoudig voorbeeld nemen. Iemand
met een zeer bescheiden inkomen woont in een
groote stad op een zeer hoog bovenhuis. Hij loopt
tweemaal per dag naar zijn kantoor (een half
uur ver) en verricht dus vooral door het beklim
men der trappen heel wat arbeid. Nu kunnen we
arbeid uitdrukken in calorieën, die dan door ons
voedsel worden geleverd. Laat ons nu eens een
bescheiden getal van 250 calorieën voor die ge
presteerde arbeid aannemen. Nu bereikt hem op
eenmaal een brief van den notaris, dat hij erfge
naam is geworden van een vrij aanzienlijk kapi
taal.
Dat tippelen moe, huurt hij een mooi beneden
huis vlak naast zijn kantoor. Daar men echter
juist meer moet tippelen, als men ouder wordt,
was die daad niet direct in het belang van zijn
gezondheid. ïn ieder geval bespaarde hij die 250
calorieën per dag. Dit voedsel bleef dus in zijn
lichaam en werd in den vorm van vet afgezet.
Daar nu 250 calorieën overeenkomen met 27 gram
vet en dit vet bovendien nog veel water bindt,
zoo kunnen we aannemen, dat die mijnheer per
«lag 4 gram in gewicht toenam: dat i6 15 K.G.
per jaar.
Eigenlijk is het wel meer, want er is alle reden
om aan te nemen, dat die erfenis de culinaire ge
neugten wel wat omhoog gedreven zal hebben.
Als een tegenhanger hiervan is zeker wel te
beschouwen het historische verhaal van een zeer
bekwaam dokter en een vetzuchtigen, luien boer.
De dokter had nl. den boer voorspeld, dat hij hem
van die kwaal zou genezen, als hij alleen maar
lederen dag even op zijn spreekuur wilde komen
om zich te laten wegen. Daar ging de boer op in
cn was na een paai- maanden ook werkelijk zijn
vetzucht kwijt. De dokter woonde nl. twee uur ver
op een vrij hoogen heuvel.
Voor hen, die thuis zijn in de natuurkundige
•wetenschappen is de bemerking niet onaardig, dat
men zijn lichaamsgewicht kan verminderen zon
der eeiiig dieet, of wat ook, dóór eenvoudig
maar... naar den Aequator te reizen.
(Doordat nl. de middenpuntvliedende kracht
onder den Aequator grooter is dan hier, wordt als
gevolg daarvan de zwaartekracht, die ons gewicht
bepaalt, kleiner en daarmede dus tevens ons ge
wicht.)
Van het feit, dat dus veel voedsel en ook vooral
gemis aan beweging onze vetreservë stérk ver
meerdert, maakt men een maar weinig humaan
gebruik bij het vetmesten van ganzen, door de
arme dieren vaak met vastgebonden pooten in
een te nauwe kooi op te sluiten.
In het algemeen wordt de vetaanzetting bevor
derd door spijzen, die vet bevatten, dat niet in de
cellen ligt opgesloten, zooals bij melk en boter en
dat dus gemakkelijk en snel verteert. Evenzoo
door meelspijzen als Tapioca en Sago, waarbij
geen vezelstoffen de opname in het bloed ver
tragen.
Het gevolg van dieeten is meerapalen, .dat de
patiënten met een hongerig gevoel rondloopen,
waardoor hun humeur een Lichte neiging vertoont
een beetje om te loopen naar de richting van
„storm of regen". Het is dan in die gevallen soms
gewenscht om de maag een beetje te verschalken
door voedingsmiddelen toe te dienen, die weinig
koolhydraten en veel vezels be\atten, veel ruimte
innemen zooals b.v. fruit, zuurkool, groenten en
roggebrood. Dan is de maag vol, de honger over
en kan zich uit dit soort voedsel maar heel weinig
Spijzen, die de eigenschap zouden bezitten
iemand bepaald mager te doen worden, die zijn
er niet. Alles hangt af van de totale hoeveelheid
voedsel.
P.S. O, DIE VLEKKEN!
Mevrouw van der S. te H. schrijft me op een
avond te zijn thuis gekomen met (het is heelc-
maal niet sensationeel!)... een vlek op haar
mantel, van een haar volkomen onbekenden oor
sprong en deed me nu tevens het verzoek haar
te willen mcdedeelen, wat men dan in een derge
lijk geval doen moet. Ik zou haar nu kunnen vra
gen, of zij nog nauwkeurig wist, wat ze dien
avond had gedaan, waar ze geweest was, enz.,
enz., maar„bescheidenheid zij allen menschen
bekend".
Men doet in zoo'n geval voorzichtig eerst een
middel toe te passen, dat als het niet baat, dan in
ieder geval ook niet schaadt. Koop dus een stukje
groene, beste galzeep, doe dit in een steenen potje
en maak met een stevig kwastje met lauw water
flink schuim en wrijf dit zachtjes door de vlek.
Herhaal dit na vijf tot 10 minuten. Zorg voor een
stevigen, witten doek onder den mantel. Neem
nu met een niet te zacht borsteltje en een weinig
lauw water dit schuim goed weg en laat den
mantel bij zeer matige temperatuur drogen.
Meestal is de vlek dan verdwenen, omdat het
uit den aard der zaak meest vetvlekken zijn, waar
bet mensohdom zoo nu en dan eens mee verrast
wordt.
Waarom nu juist Galzeep? Omdat gal de zeer
bijzondere eigenschap bezit met vetten een zeer
fijne emulsie te vormen, m.a.w. het vet geheel in
zich te kunnen opnemen.
wéér. Nicks moeder heeft zelf gezegd, dat het
jiict wéér is."
Instinctief herhaalde ze telkens dezelfde woor
den, opdat hij er vat aan zou krijgen.
Begreep hij?
Zijn trekken stonden minder gespannen. Hij
werd weer een jongen leek niet langer een
achtervolgd dier.
Maar zeggen deed hij niets.
Zijn moeder zei: „Zie je nou wel? Meester zei
het ook al. Zie je nou wel?''
Nieks moeder vroeg, om de haast ondragelijke
Spanning te breken: „Meester?"'
„Ja. Hij is hier geweest. Hij zei net als u. Maar
het hielp niét."
Ze zuchtte.
Toen zei ze hoopvol: „Misschien, nu uzelf
Hij kent u wel, dat u Nieks moeder ben. Maar
als hij deze buien heeft," weet jé niet, of hij iets
begrijpt."
En alsof het haar goed deed, nu onverwacht
aemand gevonden te hebben, die begreep (en dan
juist déze vrouw) begon ze te vertellen: „Hij
heeft télkens van die buien, dat het zoo erg met
hem is. Soms kan hij niet eens goed meer
praten. En niet stil zitten. Geen oogenblik. En
hij scheurt alles, wat hij in zijn handen krijgt.
De dokter heeft wel eens gepraat over een ge
sticht. Maar liet wordt altijd vanzelf weer beter.
Dokter kan niks doen dan een drank geven, waar
ïiij wat kalmer door wordt. En dan komt het
langzaam aan weer terecht. Maar 't is nooit goed
als hij veel met andere jongens speelt. Dan
wordt hij te druk. Dat was het ook die middag,
«lat hij opgewonden deed. 't Was geen moedwil.
En hij was zoo geschrokken. Ze hadden hem
bang gemaakt voor de politie. Ze vinden het een
pretje, als hij kwaad wordt, of begint te schreeu
wen. Ik ben zoo vaak bang dat toch, aan 't eind
liet gestichtMaar dan heb ik niks meer, ais
ze hem daar opbergen..../."
Haar gezicht herkreeg de gewone geslotenheid;
haar oogen staarden
Nieks moeder wist: het is omdat ze vreest, dat
anderen zich teveel «net haar en haar jongen
zullen bemoeien. Dat ze hem haar af zullen
nemen.
„Ik ga dan maar weer", zei ze.
En de ander antwoordde, als was zc nog ver
weg met haar gedachten: „Ja." Maar dadelijk
daarop, met een warmte, die vreemd leek aan
haar strakke natuur.- „En ik dank u. Ik had dit
niet durven hopen. Misschien helpt het hem."
Had ook zij gedacht, dat dit het cenige was?
Had zc het willen vragen en het niet gedurfd?
Nieks moeder wist het niet. Ze wist ook niet,
of ze Jan werkelijk had geholpen.
Was het eigenlijk wel noodig geweest, dat ze
deze zware gang deed? Als Jan toch telkens die
vreemde buien liaïl? Misschien voelde hij het
niet eens als een last, dat, wat hij ongewild had
gedaan. Was hij alleen maar bang.
En héér had het zooveel gekost. Ze voelde zich
zoo moe, nu, terwijl ze terug ging.
Als het toch voor niets was geweest!
Langs de avond-stille dorpswegen liep ze naar
liuis. Om haar de ruimte van het vlakke land.
Slechts hier en daar een paar huisjes, als bijeen
gehurkt. Boven haar dé wijdte van een koe pelen
de hemel vol sterren.
Zóó stil, zóó wijd, dat Gods nabijheid bijna voel
baar leek.
En ineens wist zc: het is niet vergecfsch ge
weest. Misschien wel voor Jan, maar niet voor
mijzelf. Als wc doen, wat we Gods wil weten te
zijn, dan is dat nooit vergeefsch
Even plots kwam de bevrijding uit de starheid
van haar verdriet. Voor 't eerst, nu ze aan Niek
dacht, zag ze niet de gapende kuil, de donkere
aarde, de Iangzaam-weg<zinkende kist. Voor 't
eerst geloofde ze niet alleen, maar wist ze,
.voelde ze hem: ingegaan tot een beter leven.
M. A. M. RENESBOLDINGH
Een herdenkingsfeest
(Zendeling Nommensen 6 Febr. 1834—
6 Febr. 1934)
Een Bataksche boeta midden in het dal. De
ecnige hoeta, die oeroude waringins, een zeld
zaamheid in deze hooge koele be-gstreek, onder
zijn geboomte telt. Als zware monumenten uit
grijzen oertijd rijzen de knoestige stammen op; als
weldoende sluiers beschut net ijle luchtwortehveef-
sel de tot stofjes ineenkrimpende menschheid
tegen den zonnebrand; als zegenende oudvader-
armen breiden de breede kruinen hun gebladerte
uit hoog boven de woelende menigte. De twee
rivieren van SiLindoeng, de aek Sigeaon en de aek
Sitoemandi, glinsteren traag ter weerszijden van
bet dorp; zoete schoolkinderen, die straks geza
menlijk lmn weg verder zullen vervolgen en wien
men het niet meer aan kan zien, wat voor dolle
sprongen ze, hooger op in het gebergte, hebben
gemaakt. De jongbeplante rijstvelden lachen in
wonderbaar gouden groen en de zon straalt in het
midden van een hemelblauw, waaraan slechts
enkele witte stapelwolken wachten op een wenk
om verder te trekken.
Er is een zandig marktplein, waar op gewone
dagen de zwijntjes wroeten en het kijvende lioen-
Het opstellen van het altadr voor het offert
dervolk rondscharrelt naar verborgen lekkernijen;
cn waar op passerdagen de koopvrouwtjes hurken
onder 'hun gele pajong van geolied papier, bewa
kend de duizend-en-één artikelen, die de substantie
uitmaken van een Batakschen marktdag. Nu is
echter het pleintje versierd met eerebogen van
palmbladeren, waaraan dennegroen en gele en
roode bloemen het treurwilgachtige pogen te ont
nemen; met een spreekgestoelte en vele rijen zit
plaatsen, waaromheen zich een duizendkoppige
menigte verdringt. Te schatten is het aantal feest
gangers slechts zeer ten naastebij; en nog steeds
voeren vrac lit auto's nieuwe menschen-massa's
aan. Zangkoren uit ver gelegen gemeenten, meis-
kes in kleurige sarong en nog kleuriger baadje,
de zijden of katoenen sjaal sierlijk afhangend
van de smalle schoudertjes; en jonge mannen in
stijf'gestreken wit of in een minder goed gelukt
Europeesch pak. Moeders komen aan met haar
zuigelingen in den ouden draagdoek op haar rug
en ander kleingoed aan haar rokken bengelend.
Ouden van dagen strompelen onwennig nader, de
rumoerende jeugd speelt krijgertje tusschen de
rijen en groepjes der volwassenen. Er zijn typen
bij, die de moeite waard zijn, om heel apart in
't geheugen te prenten. Dat ééne comité!id bv.,
dat de volle zwaarte van de verantwoordelijkheid
op zich voelt rusten en maar heen en weer rent,
gelijk een schepershond langs zijn kudde. En de
persman, kort maar krachtig op zijn beenen
staand, die oogen kan opzetten alsof hij de gan-
sche wereld wil hervormen of verslinden. Vier
radja's, in zeldzaam geworden adatkleeding, de
gegroefde en verweerde gezichten zonderling om-
wapperd door de vergulde franje van hun veel
voudig gcplooiden hoofddoek, begeven zich naar
de tafel, waaraar. pers en comité zetelen. Ook een
stok-oudc man, radja Salomo, wordt naar voren
gebracht, geleid door een jongeren man, die zijn
zoon kan zijn. Straks zal de oude spreken, her
inneringen ophalen uit zijn veelbewogen leven,
ilierinneringen aangaande dengene, wiens feest
men lieden vieren wil; dan zal de zoon als tolk
moeten dienst doen voor de oude versleten mum-
meistern, die zich over een grooteren afstand niet
meer verstaanbaar maken kan. Lioht gebogen en
onzeker schrijdt de ompoe door de .menigte, die
eerbiedig hem doorlaat; vreemd flappert de
180
Kedekt, waarmee Hij mij bewaard heeft, hoe ver
baasd zouden 'wij «Jan staan te kijken."
Zoo hield hij vol op de post, waar God hem
gesteld had cn het heidendom hield ook vol. In
.September 18G4 zou er in Sili.idoeng een groot
heidensch feest gehouden worden, ter ecre van den
GEZELLIGE STEENEN
Tot een van de bizonderheden van den Ameri-
kaanschen staat Nevada behooren de „gezellige
steenen". Deze steenen zijn natuurlijke magneten.
Want, als drie of vier op den grond liggen, onge
veer 30 cM. onderling van elkaar verwijderd, be
ginnen ze op een eigenaardige manier naar
elkaar toe te rollen.
Deze soort steenen werden Vmtdekt door een ge
zelschap, dat aan 't picnicken was. Men legde een
tafellaken op den grond en om te voorkomen, dat
dit zou opwaaien, lei men een aantal steenen op
de uithoeken.
Enkelo minuten later waren alle steenen naaf
het midden van het servet gerold. Daar men dacht,
dat de wind hieraan schuld had, ging het gezel
schap naar een meer beschutte plaats. Doch lner
gebeurde precies hetzelfde. Toon lette men eens
goed op, en men zag, dat, dadelijk nadat ze op
het tafellaken waren gelegd, de steenen alle naar
elkaar toe rolden en niet tot stilstand kwamen,
vóór ze bij elkaar op een hoopje lagen.
Wéér men de steenen ook legde, som6 zelfs op
een afstand van 60 cM. van elkaar, toch wisten
zc elkaar te bereiken!
iGoed geslapen?
paars en zwart geruite sarong om de onwaar
schijnlijk magere leden. Voor het groote portret
van Nommensen, te -lidden van bloemen opge
hangen tegen den voorkant van den katheder,
blijft de oude radja stil staan. Hij kijkt naar het
beeld, met oogen die zeggen: „wij tweeën, hè?,
wij beiden weten wel, wat er te koop is in de
wereld. Wij weten, wat 't gekost heeft, eer we
zoo verwaren als nu; daar weet dit'heele geslacht
niets van. Maar ik zal 't ze vertellen." En het
portret met de sprekende oogen, die in hoogen
ouderdom de trouwhartige argeloosheid van het
kind hebben bewaard, ziet den radja in 't nog
altijd listige, vervallen gelaat, 't Lijkt, alsof de
goede glimlach dieper en levendiger wordt. Ja,
werkelijk, zij weten; alleen weet zendeling Nom
mensen het misschien nog beter, dan de oude
radja, wét de kerstening van 3atakland gekost
beeft.
In Mei 1864 had hij zich als Godsgezant geves
tigd in het Silindoengdal, het wilde hart van
Batakland. In dien tijd was er van een geordend
koloniaal bestuur in deze streken nog geen sprake
en de Europeaan, die den moed had, er zich te
vestigen, deed dat buiten verantwoordelijkheid
der regeering, geheel op genade of ongenade der
heidensche bewoners. Dc Bataks waren er trotsch
op, dat ze hun onafhankelijkheid hadden weten
te bewaren tegenover de steeds voortschrijdende
regeer.ingsinvloed en hun van dc vaderen over
geleverde heidendom bewaakten ze Sis een kost
baar volksbezit. Df g aan dag, week aan week,
maand na maand had Nommensen de huivering
wekkende ellende van dien Pidari-tijd (de tijd van
ruw geweld) doorstaan, hij, de ecnige blanke te
onidden van een vijandig Indisch volk, en in Sep
tember van datzelfde jaar 1864 meende hij te
zullen vallen als offer van dc boosheid cn waan
«lor Ba taks.
Enkele malen reeds had men geprobeerd hem te
(vergiftigen; men had beproefd zijn hut boven zijn
hoofd te doen instorten, men had zich beijverd
hem door vraaggesprekken en listige plagerijen
huiten zich zeiven te brengen; men had hem ge
dreigd met de mcnscheneters van Tova, die stellig
Eouden komen, om „jou den hals af te snijden",
maar al deze dingen hadden niet geholpen, om don
gehaten vreemdeling, dezen Wit-oog, uit Batak
land te verdrijven. "Bij de meest woedende uitval
len der menigte glimlachte hij eens vriendelijk,
haalde zijn harmonica voor den dag om wat voor
ze te spelen, of liet de wonderen van brandglas,
horloge cn verrekijker voor hun verl>aasde oogen
schitteren. En zoo nu en dan legde hij wat van
de Eeuwige Waarheden in hun midden neer. Zaad,
uitgestrooid in hope. Hij zelf schreef van dezen
«liereersten tijd: „Als God eens de sluier zou weg
nemen, die nu nog al de wonderlijke bewaringon.
Kommensen.
Kog slaap??
grootvader der \ier voornaamste stammen, die als
geest resideerde op een nabijeu berg, dc Siatas
Barita gcheeten. Reeds weken van te voren ging
bet gerucht, dat dien stamvader, behalve het ge
wone offerdier nu ook een mcnsch geofferd zou
worden, er. het gerucht maakte er geen geheim
van, dat dit offer de vreemdeling, de Witoog, zou
zijn.
„Vlucht toch, toewan," kwamen de weinige
goedgezinden hem raden.
Maar vluchten kon Nommensen niet.
„Wat zouden de heidenen denken van een God,
wiens dienaren vluchten, zoodra er gevaar dreigt!"
Integendeel besloot hij persoonlijk op het feest te
verschijnen en in de dagen, die er nog verloopen
moesten, schreef hij afscheidsbrieven naar zijn
familie en naar Barmen, dat hem uitgezonden had.
Later zei hij van deze wachtenstijd: „Ik dacht
veel aan Mozes, die ook met zoo een halsstarrig
volk moest verkeeren. Dat ik bang was, kan ik
niet zeggen. Ik kon maar niet aannemen, dat de
Heer, die mij van mijn jeugd af aan zoo wonder
baar had bewaard en die me ook op 't groote
water op de handen gedragen heeft, opdat de oude
kast niet naar de diepte zou gaan (de Pontifex,
waarmee Nommensen reisde, is inderdaad op de
volgende reis vergaan) me op eens in den steek
zou laten. I-Ioewel ik tegelijkertijd ook zeer goed
wist, dat de wegen des Heercn dikwijls onbe
grijpelijk zijn en dat 1-Iij meerdere van Zijn knech
ten op het midden van den dag uit zijn wijn
gaard heeft opgeroepen
De 23ste September was de dag, die door het
heele volk met spanning werd tegemoet gezien.
Duizenden menschen, de meesten gewapend,
stroomden naar het marktplein van Sitahoeroe
(dezelfde, plaats, waar nu het herdenkingsfeest
wordt gehouden).
Rustig begaf ook Nommensen zich daarheen
cn wist ze tot liet afleggen der wapens te over
reden. Nu werd het otfeidicr geslacht en daarna
liet zich, zooals hij deze feesten gebruik was, de
geest van den voorvade. op een medium neer. En
die geest liet door dezen mediummond de adem
loos toelioorende menigte aanzeggen, dat hij onte
vreden was over het geofferde dier, en dat er ook
een mcnsch geofferd moest worden, die in het
schimmenrijk zijn dienaar zou kunnen zijn.
Voor het tot een groot tumult kon komen, trad
Nommensen naar voren cn sprak: „De geest, die
zoo iets eisclvt kan toch jullie grootvader niet
zijn; je grootvader zou je toch niet tot moorde
naars willen maken? Neen, de geest die hier
spreekt, is de geest van den duivel, van Sibolis,
die niets liever wil, dan de menschen ongelukkig
maken. Maar God heeft jullie lief en wil je uit je
ellende redden."
Deze eenvoudige woorden, gezegd door dezen
man, met den vreeselijkston dood voor oogen,
maakten diepen indruk op het Batakvolk, cn
weinige weken later kon Nommensen aan zijn
zenders melden, dit Silindoeng open was voor het
Christendom.
Deze scène op het marktplein heeft de oude
radja Salomo als jongeling meegemaakt cn het 'i
waarlijk geen wonder, dat hij in herinnering ver
loren knikt tegen hem, die later zijn vriend en
leeraar is geweest.
Maar ook de Europeesche gonoodigden zijn lang
zamerhand het marktplein komen vullen cn wan
neer nu ook nog de Toewan Besar, de groote heer
der Bataklanden, de Assistent-resident met zijn
staf van ambtenaren is gezeten, kan het pro
gramma met succes worden afgewikkeld. En daar
dat programma niet minder dan 29 nummers telt,
gaat er een zucht van verlichting door de wach
tenden, wanneer nummer één wordt aangekondigd:
éen ommegang rond den ouden waringin, waar
onder destijds Nommensen den dood in het aan
gezicht heeft gezien.
Voorop gaat het comité, dan volgen de radja's,
dan een rudimentair muziekkorpsje en vervolgens
allen, die volgen willen. En dat zijn er heol wat.
Er wordt gesproken en gebeden, er wordt een
koraal gespeeld door de muzikanten, waarvan we
eerst niet weten wat het worden zal, maar dat zkb
tenslotte ontpopt als:' „Een vaste burcht is onze
God", en na van dit lied een paar verzen gezon-
te hebben, zoekt éen ieder zijn plaats weer
Ik zou wel
wat lusten, j
Krijg ik nu nög niets?
op rond het spreekgestoelte.
Nu gaat de afwerking verder vlot. Om de beurt
zingt er een zangkoor cn verheft een redenaar
zijn stem; de pers spreekt, de radja spreekt, de
Assistent-resident spreekt, de zoon van Ompoe
Nommensen spreekt ook en nog eer we het ver
wachten is de feestelijke bijeenkomst aan zijn eind.
De zon is hooger en hooger gerezen; zelfs de
waringins vermogen niet meer ons te beschermen
tegen haar krachtigen gloed. De bloeiende strui
ken van een koffie-aanplant geuren bedwelmend
en de rijst lijkt groener geworden in die paar uren.
Langzaam, heel langzaam slechts kan de men-
schenmenigte zich verspreiden over de twee smalle
landwegen, die nu bovendien nog door vele auto's
onveilig worden gemaakt.
Fleurige gedaanten gaan in lange rijen langs de
smalle akkerpaadjes, tussohen de rijstvelden door
die ze met zooveel onverwoestibaren ijver hebben
bewerkt en beplant. We denken aan dc bekende
plaat, waar ook Jezus te midden van het gezaaide
gaat. „En zij volgden Hem"... Jezus, schrijdend
door de akkers der wereld; Jezus schrijdend ook
door de velden van Batakland. Welzalig degeen,
die meehelpen mag, om Zijn wegen te banen.
Taroetoéüg, 10/2/'34.