JEUGD VOOR DE VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS Een goed volksboek Ruth, door Jilles Limburg. D. A. Daamen's U.M., 's-Oavenhage. Het is een paar jaar geleden, dat Jilles Limburg eijn eerste boek, De Twijfelaar, het licht deed zien. Dr Walch, bij wicn de schrijver op een Kerst avond onverwachts met enkele schetsten was ko- men binnenvallen, leidde dezen eersteling in als een bock dat gegroeid was „buiten de literaire broeikas". Hij diende den schrijver aan als een jongeman uit het volk, kweeker in het bollenvak, wien het tot nog toe in het leven niet was mee gegaan. De Christelijke literaire critiek heeftt aan di lboek tamelijk veel aandacht geschonken. De schrijver bleek iemand te zijn die zijn eigen wereldje goed kende en die, ondanks een tekort aan literaire oefening, in staat was om zeer boeiend te vertellen. Er zat in dit boek iets per soonlijks, dat de critiek, ook waar zij groote ge breken signaleerde, zeer hoopvol 6temde. Het deed de verwachting uitspreken, dat Limburg zich zou ontwikkelen tot een schrijver van Christelijke volksboeken, die het gewone vol'k zouden boeien cn toch naar het leven zouden zijn. Voor velen vond deze verwachting niet zoozeer baar grond in de groote positieve kwaliteiten van het book, daanoor raakte de critiek toch te veel de kern als wel in het zoo gelukkig ont broken van de onwaarachtigheid, die in zooveel vertaalde en oorspronkelijke romans, zoogenaamd voor het volk, een sentimenteele reconstructie van het leven, vooral ook met gemakkelijke be- keeringsoplossingen als werkelijkheid wilde op dringen. Intussohen geeft Jilles Limburg met dezen roman Ruth zijn vierde boek. We hebben zoo lang zamerhand wel het recht om te vragen of hij aan de verwachtingen heeft beantwoord. Echte groei gaat echter meestal langzaam. We willen daarom liever nog slechts vragen of Limburg zich merkbaar ontwikkelt in de goede richting, of we met dezen roman vóór ons kunnen consta- teeren dat Limburg meer en meer gaat worden de schrijver van boeiende, tevens ware volks boeken. Limburg is zich bewust, dat te willen zijn. In een lezing voor een letterkundigen kring in Utrecht heb ik hem hooren zeggen, dat hij schrij ven wil voor het eenvoudige volk. Hij wil een voudige mcnschen, in hun liefde en lijden, in hun moeiten en zorgen laten zien, zooals zo zijn. Hij houdt zich voor oogen dat het hem daarbij vóór alles om waarheid te doen is, ook in het hekelen van sociale toestanden en het ontmaskeren van schijnvroomheid. Het wekt bij mij altijd onmiddellijk ecnig wan trouwen, wanneer ik iemand hoor verklaren, dat hij schrijft of spreekt, voor het eenvoudige volk". Het maakt zoo dikwijls den indruk, dat men op die wijze met een nederig gebaar zichzelf bedriegt cn een vrijbrief uitreikt om de eischen die men aiohzelf voor inhoud cn vorm, vooral voor den vorm, stellen moet te vergemakkelijken en daarmee beminnelijk een bijzonderen maatstaf in handen duwt aan den critiseercnden enkeling. Bij Limburg is deze bewering echt. Van zijn vroege jeugd af heeft hij met een geweldigen lees honger alles gelezen, groen en rijp, wat binnen zijn bereik kwam, zonder voorlichting. En als soovelen heeft hij door de werken van schrijvers die ongeloovig waren, maar veel werkelijkheidezin hadden, de voosheid leeren zien van het genre Christelijke romans dat de diepe tegenstellingen van het leven verdoezelt en vervlakt en met een echoonen schijn omnevelt. Het ligt voor de hand dat hij, weder als zoovelen, niet ontkwam aan het gevaar te zeer te verwerpen en te verguizen wat hem eerst had geboeid, maar dit deed althans, toen hij zelf ging schrijven, de behoefte in hem groeien om vóór alles te trachten waar te zijn, niet alleen in de weergave van het maatschap pelijke, maar ook en vooral in de teekening van de diepere, innerlijke belevingen van den Christen. V' heb dez„n indruk van Limburg gekregen door zijn mcdedcelingen in zijn lezing te Utrecht en nog meer door spontane, toevallige en dus minder weloverwogen uitlatingen bij ont moetingen op een paar conferenties van hef Verbond van Letterkundige Kringen. In dit verband is er een zin in zijn laatste boek typeerend. Van Bertha, de lijdende vrouw en moeder, heet het, als haar ongeloovig gewoi*- den zoon zwaar ziek is: „Bitter jalocrsch kon ze soms worden op de moeders uit boeken, die zoo heerlijk bij ziekbedden met hun kinderen kon den spreken". Ik meen ook in één zijner vorige boeken eens iets dergelijks gelezen te hebben, liet bewijst, dat de schrijver zich tracht te hoe den voor liet gevaar in de fout te vervallen, waaraan hij zich in anderen zoo ergert. Limburg tiaclit alles te vermijden wat zijn boeken wcekclijk en schijnvroom zou maken. Deze negatieve verdienste heeft ook zijn laat ste boek. Ook aan zijn positieve doelstelling om eenvou dige mcnschen te geven in hun liefde en lijden is Limburg in dit boek trouw gebleven. Ruth is het verhaal van een familie uit do bollenstreek, die een laatste rest van liet be drijfskapitaal reilt door likwidatie cn naar Am sterdam verhuist. Adriaan Velthuizen, de zaken man, die altijd het meerdere wil, ontplooit hier een groote energie, maar wordt dan het slacht offer van zijn speculatiezucht en werp zich In wanhoop voor den trein. Zijn vrouw Bertha blijft met haar tweo jongens in armoede achter. Met hard naaien moet ze trachten haar brood te ver dienen. Anton wordt loopjongen op een kantoor en komt goed vooruit. Jan wordt werkman aan de aardappelmarkt. Fietje, een atelicrmcisjo, een volkskind uit oen socialistisch milieu, weet Jan voor zich te winnen, nadat ze belooft heeft mee te zullen gaan naar de kerk. Jan keert ziek uit dienst terug. Na het huwelijk gaat het een paar jaar goed, maar dan komt de instorting. Intus- schen is Jan onder invloed van het milieu van zijn schoonvader, socialist, geworden. Ook op zijn ziekbed groeit-zijn opstandigheid en hij sterft in vijandschap tegen God. Anton is door hard en trotsch werken snel opgeklommen tot een mooie kantoorpositie. Bij een Christelijkcn chef, die een hypocriet is, leeft hij ook uiterlijk godsdienstig, zonder dat het zijn hart raakt. Voor Bcrtba wordt het leven hoe langer hoe donkerder. Het lijden over het onbekeerde sterven van haar zoon, voor wien ze toch zoo vurig gebeden bad, on dermijnt haar krachten. Door rhcumatische pij nen hulpeloos moet ze ten slotte bij haar zoon Anton verpleegd worden. Ze sleept zich vandaar weg, als de oplichterijen ran Anton's chef aan den dag komen en ook Anton, hoewel hij wet telijk vrijuit gaat, blijkt niet onschuldig te zijn. Dan keert Bertha ten slotte als een Naomi met Fietje naar haar dorp terug. Peter Velthuizen, de jongere neef van baar man, zal voor liaar zorgen. Peter heeft reeds jong de wat oudere Bertha liefgehad en ls onge huwd gebleven, nadat Bertha zijn ouderen neef gekozen had. Ook na den dood van haar man heeft hij vergeefs getracht haar voor zich te winnen. Nu kan hij, de welgestelde bollenkwce- ker, die zich nog jong en krachtig voelt, de ge broken vrouw alleen nog maar maatschappelijk Kelpen. Als Bertha aangekomen is in het dorp, begrijpt hij dat de Bertha, zooals hij haar ge kend had, was gestorven en met het inrichten van het mooie huisje had hij de laatste eer be wezen aan een doode. Dan groeit langzaam in hem een nieuwe liefde voor Fietje. Fietje ver pleegt trouw liaar schoonmoeder, die door de lcveneanoeiten ook het uitzicht op dc eeuwige dingen gedeeltelijk is kwijtgeraakt. Intusschcn is Fietje gekomen tot innerlijke aanvaarding van de eeuwige waarheden, die tot nu toe haar slechts uiterlijk hadden geraakt. Zoo vinden ten slotte Peter en Fietje elkaar. En Bertha dankt met kromgetrokken, ineengekrampto vingers God voor Zijn zegen. Het moet opvallen dat het voor een vlot vertel ler niet veel moeite zou kosten om uit al de ge noemde gegevens een scntimcntcclen, drakerigen en zeer onwaarschijnlijkcn roman te bouwen. Laat ik er dadelijk bijzeggen dat Limburg niet in die lout is vervallen. Men krijgt nergens on der het lezen het gevoel dat het, wat den gang der dingen betreft, in het leven niet zoo zou kunnen gaan. En toch is dit geen sterk bock. Het best geslaagd is de figuur van Bertha. Men vraagt zich af of de titel Naomi niet juister ge weest was. Wellicht heeft Limburg bij zijn titel- keuze minder aan de vrouw Ruth dan aan het hock Ruth gedacht. Bertha heeft in haar jeugd oppervlakkig, om uiterlijke welvaartsmotievcn, den ouderen Adri- aan in plaats van Peter gekozen. Toen zij inzag dat ten slotte Peter flinker zakenman was dan haar fantastisch wagenden man, die vooral snel rijk wilde worden, is in liaar eon wantrouwen voor het kunnen van haar man gegroeid. Na de eerste ineenstorting ziet Adriaan Velthuizen scherp voor zich dut dat stille wantrouwen van zijn vrouw hem geprikkeld heeft tot tc meer overmoed. In hartstochtclijko woorden vertelt hij haar dan zijn levensstrijd en verwijt liaar haar liefdeloosheid. Dit is voor Lctha het keerpunt. „Dien nacht kreeg ze een klaar inzicht van den plicht, welken God haar op dc schouders legde. Dien nacht legde zij haar eigen verlangens het zwijgen op." Toch redt dit dc verhouding tusschen man en vrouw niet. Bertha kan alleen wat geld sparen, als zij ziet dat de speculatiezucht haar man naar den financieelen ondergang jaagt. Met dit geld wendt zij het gevaar van dc dreigende gijzeling af. Na zijn wanhoopsdaad begrijpt ze dat ze „den man, met wien ze zeventien jaar van ellende had doorgebracht, had Jeercn liefhebben op een geheel eigen manier. Ze had in hem Jeercn kennen den strijdenden, lijdenden mcdcmcnsch, een mensch, zooals ze zichzelf wilde, wanneer ze dagen had, dat ze niet op God vertrouwde." Daarom moet ze ook Peter afwijzen. En heel haar verder leven blijft ze dc vrouw die het leed van haar kinderen niet kan afwenden, terwijl ze toch telkens het onheil voelt naderen. Haar diep- sten strijd heeft ze om het sterven van haar on- geloovigen zoon. En daarna komt voor do sterke, hoogmoedige vrouw do diepe beproeving zichzelf hulpeloos te moeten voelen. Eindelijk heeft ze zelfs het bidden verleerd. „Ze had geen man, geen zoon, geen kleinkind, ja, ze had geen God meer". Tot ten slotte deze gees telijk cn lichamelijk gebroken vrouw in het hu welijk van Peter en Fietje weer Gods leiding leert zien. Het is een karakter dat voor de uitbeelding groote mogelijkheden bood. En toch is ook deze gave figuur meer goed doordacht dan doorleefd. Dc hoofdmomenten van haar levensgang zijn te veel meegedeeld, te weinig vergroeid met den al- gemeenen gang der dingen. Dit bezwaar geldt echter in \eel sterker mate .voor alle andere figuren. Noch het ongeloovig worden van Jan, noch het geloovig worden van Fietje, noch de late liefde van Peter groeien in den gang van het gebeuren voor ons uit tot een noodzakelijkheid. Het staat daar door de mede- deeling van den schrijver ineens vóór ons en de schrijver duwt ons weer verder naar het vervolg. Dal heeft ten gevolge dat men wel geboeid wordt, maar toch te zeer dc innerlijke motiveering mist om aan het slot zich niet onbevredigd af te vra gen, of het niet evengoed wat anders had kun nen loopen. Er is weinig dat we als onontkoom baar voelen. Daarom heeft dit boek, dat toch veel levensleed teekent, nergens iets beklemmends. Dit boek is niet onwaar, maar het is oppervlak kig. Dat wreekt zich het sterkst in de nog verder afstaande bijfiguren. De schijnheilige patroon van Anton; de dominee die Jan komt opzoeken; de ouderling die Fietje tracht te verleiden en daar na in opspraak brengt; zij allen kunnen zoo in bet leven wel voorkomen. Maar daarmee is hun teekening op deze wijze niet gerechtvaardigd. De schrijver laat ons alleen tegen den buitenkant van deze figuren aankijken. In bet laatste deel van het bock voelen we het verwijt van den schrijver tegen de kletsende dorpelingen die Fiet je bekladden na valsche geruchten uit Amster dam. Dit verwijt keert zich ten deele tegen den schrijver zelf, als hij zijn bijfiguren alleen tee kent, zooals „men" ze ziet en den innerlijken strijd of de verstriktheid in zonde achter de uiter lijkheden niet voelbaar maakt. Slechts een zwakke poging tot die indringing in de bijfiguren vinden we, als de patroon van Anton tegenover zijn zoon, die alleen verkeerd wil, zijn schuld bekent en dan toch op den ingeslagen weg voortgaat Jilles Limburg is een vlot verteller, maar hij maakt het zich tc gemakkelijk. Hij zal, wil hij werkelijk de goede schrijver worden „voor het eenvoudige volk", met veel meer toewijding moe ten doordringen tot den geestelijken achtergrond der levens die hij tcekent Ook bij de beste figuur van dit laatste boek is er nog een groot tekort. Een figuur goed door denken en dan vlot beschrijven is nog niet het zelfde, als ze als een levend wezen vóór zich zien cn dan uitbeelden. Als Limburg doorloopend Bertha innerlijk had gezien, had hem over deze Pxotestantsche, worstelende Christin, die het on- verzoend sterven van haar dooden beweent, niet kunnen ontglippen: „Voor Gods Rechterstoel zul len de goddeloozcn niet bestaan, hamerde bet in haar moegetobd hoofd, maar dan vouwde ze weer de handen cn bracht hen beiden voor Gods troon". Dat kón Bertha niet gedaan hebben. Dat is op pervlakkige er-op-los-schrij verij over de diepste dingen van het leven. Ik weet niet of Jilles Limburg tot die indrin ging in staat zal zijn, waardoor alleen een roman worden kan tot oen hecht en sterk geheel. Hij is er in dit laatste bock verder afgebleven dan in zijn eerste en tweede. Dat is bedenkelijk, maar het is ook een bewijs dat hij beter kan. Misschien moet Limburg ook nog leeren dat dc meeste goe de dingen langzaam groeien, ook de goede romans. Dan kan er gegronde hoop zijn dat er nog iets veel beters van hem het licht ziet. Lukt het aan Limburg niet zich te verdiepen, dan zullen er misschien nog vele vlotte, voor velen zeer leesbare boeken, die technisch nog wel wat knapper zullen worden, uit zijn pen komen, maar die \crmocdclijk innerlijk leeger zullen zijn. Dan zal hij ook nog wel velen blijven boeien; dat is ten minste iets. Maar er zullen ook velen lee ren heenkijken door de knapheid van zijn genre, zooals het hem in zijn jeugd tegenover anderen overkwam. Het zou heel jammer zijn als het dien kant uitging. Voor hemzelf cn voor de velen aan wie hij het goede volksboek wil brengen. D. J. GALLE. Corrigendum In het artikel „Een kortzichtig apologeet" van P. van ltenssen (Zondagsblad van 2 Juni jl., pag. 170/171) komen enkele zinstorende drukfouten voor. „Lodcwijk Rakeblijde" moet zijn: „Makc- blijdc", „van der Ruinen": „van der Minnen „Jofflrouwcn-hondekcn" strofe 1 (pag. 170, 3e ko lom) moet aanvangen: Gelukkig hondeken, gelukkig beestjen, Dat op den schoot van mijn beminde speelt etc. (hier stond nl. i.p.v. „mijn" abusievelijk „zijn"). Zelfde pag., 3c kolom, rcg. 34 en 33 v.o. luidt: „Meent v. D. zóó der Katholieke poëzie recht te doen?" (hier stond: „der Katholieken poëzie"). De overige drukfouten hebben den belangstellenden lozer hopelijk geen aanleiding tot misverstand gegeven. 17S Anc vertelde, ook .van 's smorgens. Gelukkig, dat vond Pa ook niet in orde van de onderwijzer, maar dat van 's middags vond Pa wel erg. Eigenlijk wós dat ook zoo. Dat had Anc heel de avond al gedacht, en daarom beloofde hij beterschap. Zoo eindigde het schoolfeest niet zoo prettig als de „soldaat" wel gedacht had. (Wordt vervolgd.) Toen ze nog in Loorn- dorp woonden door O. Gilhuis (Vervolg.) Duidelijk hoorde hij de jongens op de bank achter liem praten. Daar zei de meester weer niks van. H ij moest alleen blijven. H ij, die 't meeste ge geven had. Wist dc meester dat dan niet meer? O, hij zou wel 's rechtop in z'n bank willen gaan staan, en dan hard door de klas roepen, dat 't vèlsch was, dat 't per ongeluk gekomen was, en dat hij alleen een dubbeltje had gegeven. Tranen van spijt en ergernis sprongen hem in de oogen. Maar hij duwde ze terug. Niemand mocht ze zien! Toen de kinderen een kwartiertje later de klas uitgingen, om op de speelplaats to kijken naar al diic mooie dieren die hij anders alleen in boeken zag, sprongen do waterlanders hem weer in de. oogen. Hij beet z'n lippen zeer en duwde z'n vuis ten tegen do oogen om ze toch maar tegen te hou den. Hij wilde er niet om huilen. Toch drupten er een paar tranen over z'n han den. Telkens kwamen er meer, omdat 't in de school al stiller begon tc worden. Nu waren ze allemaal buiten Hoor, daar kwam iemand dc gang overDe meester?Misschien mocht ic nog?Maar nou ging ic tóch niet. O nee, 't was iemand op klompen, een school kind. Anc wilde alweer z'n hoofd verstoppen tusschen z'n armen, toen langzaam de deur openging. Dien kwam binnen. Zijn vriendinnetje ,,'k Eb me zakdoek vergete," zei ze verlegen, maar ze vergat hem op te zoeken. ,,'t Is zoo fijn jö, allemaal groote diere; hecle gekke met bulte op dorlui rug ook!" begon ze liem tc vertellen. Ane deed alsof hij niet hoorde. „Ga mee jö, meester merkt 't toch niet, hij 's al lang vergete dat jc hier zit," stelde ze voor. Anc trok mokkend z'n schouders op. „Toe Ane, doe 't nou?!" pleitte zo nog eens. ,,'k Doe 't toch niet" beet Ane nu opens boos terug ,,'k wil me dubbeltje terug, 't is valsch!" Nu vroeg Dien niet meer, cn zonder zakdoek, verdween ze weer even stil als ze gekomen was. Zc vond de dieren zonder Ane niks leuk. Toen ze weg was, stond Ane toch op in z'n bank, 't kon hem ook niks meer schelen, 't was toch oneerlijk. Stil sloop hij de school uit cn dwaalde op 't plein tusschen de andere jongens door. Je kon haast niks zien, voor elke kooi stond een lieele troep jongens, cn 't ging klns voor klas! Hij durf de niet bij de zijne tc gaan staan, want dan kon meester hem wel eens ontdekken. Opeens schoot een trilling van vreugd door hem heen. In hun tuin was de tuinman bezig! De tuin man, die altijd zoo lang op zich liet wachten. Waar Ane erg naar verlangde omdat hij de tuin zoo mooi maakte. Do lieele dicrenbcwcging kon li'm opeens niks meer schelen, al gauw stond hij hij Fredcriks in dc tuin cn keek toe hoe hij de bedden legde en zc met een net randje liet afste ken van de paden. Vier uur... Blij cn rumoerig duwden de kinderen elkaar de school uit De tweede schooldag waarop 't nog .feest'' zou zijn, was alweer voorbij. „Waar was Fed?" dacht Ane. Hij zocht tus schen dc jongens tot hij merkte dat Feds klas nog niet uit was. Vlug liep hij de gang weer in. In de achtergang zaten raampjes, waardoor jc in Freds klas kon zien. Hij wou Fed wel 's even zien zitten bij zijn meester. Ane was cr nog goed afgekomen. Mees ter had niets gemerkt cn vanmiddag hadden ze dc bovenmeester gehad, omdat dc hunne in Feds klas mocht zijn. Kijk duar zaten ze! Fed op 't tweede bankje, vooraan. Zc zaten allemaal met de rug naar hem toe. Zou ic 's tikken? Waar hij de moed vandaan haalde begreep hij vijf minuten later heclcmaal niet meer,hij tikte heel duidelijk! Kwam 't nog door z'n boos heid van vanmorgen? Allo kinderen keken om. Meester die al 's naar hem gezien had, wees nu dat ie weg moest gaan. En Ane bleefstaan! Anders zou hij 't nooit gedurfd hebben, maar nu zat er iets in z'n hoofd dat zei: blijf staan! Meester wenkte heftiger, doch Ane verroerde zich niet. De kinderen keken in spanning toe. Toen werd het meester te erg! Driftig stapte hij naar 't raampje en riep dat ie onmiddellijk verdwijnen moest! Ane zag meesters gezicht vlak voor zich en nu pas begon hij eraan te denken, weg te gaan. Maar dat ging meester veel tc langzaam af. Driftig zag Ane hem verdwijnen naar de deur van 't lokaal. Nü pas drong alles tot hem door en hij schrok geweldig. Hij rende de achtergang verder in, misschien was do deur daar wel open, al werd ie nooit ge bruikt. Achter hem voelde hij meester, die hem zoo- meteen in de kraag zou grijpen als de deur niet open was. En de deur wós niet open, maar op slot. „Pats" klonk 't door de gang. Meesters hand kletste tegen z'n hoofd. Hij voelde de ring. „Dar, brutale jongen, vlegel dat je d'r bent; kun je niet luisteren? Heb je geen gehoorzaamheid geleerd bij je vader thuis; jc moest jc schamen. Marsch, m'n lokaal in!" bestrafte meester. Hij gaf Anc een zet en deze vloog de gang door, maar rende in (wilde angst de deur van 't lokaal voorbij cn verdween door de hoofduitgang. Nee, alles liever dan bij die kleine joggies, bij Fed, voor straf in de klas te moeten zitten. Achter in de tuin viel hij neer in 't gras, met een angstig hart. Fed vond hem al gauw al zat ic op zoo'n vreem de plaats. „Je moet direct komme" bracht Fed z'n bood schap over, „anders moet ik 't tegen Pa zeggen!" ,,'k Doe 't niet", mokte Ane terug. Hij wilde nu wel, maar durfde njet meer. „Dan ga ik 't aan Pa zeggen hoor!" dreigde Fred. „Flauwerd!" „Ja, ik zeker ook nog op me kop krijge hè, 't moet voor de meester. Ga je nou?1' Ane mompelde iets onverstaanbaars maar stond 'toch op om weer naar school terug tc gaan. „Wilt U even teekenen Pa?" vroeg Ane die avond heel bedeesd. „Teekenen?, een aangeteekende brief soms?" deed vader quasi verwonderd. Hij. wist wel waar het voor was! Fed had zijn mond natuurlijk niet kunnen houden! „Nee, deze regels Pa „O, régels, daar had ik heclemaal niet aan ge dacht, die had ik van jou niet verwacht, maar laat zc 's kijken." „Ik moet altijd dadelijk gehoorzamen" las Pa. „Zoo, en waarin ben je nu ongehoorzaam ge weest?" WIST JE DAT ER ZIJN SPINNEN die zulke sterke webben weven, dat kleinere vo gels erdoor worden gevangen en vastgehouden. Dit is b.v. het geval met een spin, die op het eiland Madagascar voorkomt, cn zich voedt met vogeltjes. Deze spin is zeer vraatzuchtig, maar tóch verdraagt ze het gezelschap en het web van 'n kameraad in haar spinsel cn verdedigt dezen zelfs tegen dc aanvallen van vijanden. DE EERSTE HUIZEN der mcnschen waren rotsholcn en gaten in de aarde, dicht struikgewas, holle boomen cn over hangende rots-wanden. Langzamerhand werden deze krochten uitgebouwd: hutten en tenten ont stonden uit boomschors of dierenhuiden. Daarin kwamen geleidelijk planken, boomstronken, be waarplaatsen, waardoor zij tot een eigenlijk „huis" werden. DE ESKIMO'S hebben dikwijls dc eigenaardigheid hun wangen dóór tc prikken, nabij de mondhoeken; in de hol te dragen zij dan, als sieraad, een knoop' Do Australische inboorlingen doorboren hun ncus- tusschenschot met beentjes, staafjes hout of lan ge schelpen. Zij dragen een band om hun voor hoofd en luisteren een en ander op met staarten, tanden van dieren, deelen van planten, veeren enz.! Bij feestelijke gelegenheden poederen zij hun kroeskop met oker of maken hem vet met smeersel! De punicn van den baard worden ver sierd met mosselen of hondenstaarten! De Vuur- landers van Zuid-Amerika winden reigerveeren om hun voorhoofd cn hangen slakkenhuisjes als juweelcn aan hun lichaam! VAN DE 42.000 PLANTEN die in Europe voorkomen, verspreidt slechts één tiende deel een aangenaam parfum. Het lekker ste ruiken die gewassen, welke wit of rozerood gekleurd zijn. DE LAVENDELPLANT behoort tot do altijd-groene gewassen met grijs groene bladeren. De bloemen zijn flets-paars cn met haren bedekt; tusschen deze haren bevinden zich olie-klieren, welke den bloemen haar parfum verleencn. Doze olie wordt opgelost in wijngeest en als lavendelwater verkocht. Rebus 183

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12