JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS
Een goed volksboek
Ruth, door Jilles Limburg.
D. A. Daamen's U.M., 's-Oavenhage.
Het is een paar jaar geleden, dat Jilles Limburg
eijn eerste boek, De Twijfelaar, het licht deed zien.
Dr Walch, bij wicn de schrijver op een Kerst
avond onverwachts met enkele schetsten was ko-
men binnenvallen, leidde dezen eersteling in als
een bock dat gegroeid was „buiten de literaire
broeikas". Hij diende den schrijver aan als een
jongeman uit het volk, kweeker in het bollenvak,
wien het tot nog toe in het leven niet was mee
gegaan.
De Christelijke literaire critiek heeftt aan di
lboek tamelijk veel aandacht geschonken. De
schrijver bleek iemand te zijn die zijn eigen
wereldje goed kende en die, ondanks een tekort
aan literaire oefening, in staat was om zeer
boeiend te vertellen. Er zat in dit boek iets per
soonlijks, dat de critiek, ook waar zij groote ge
breken signaleerde, zeer hoopvol 6temde. Het deed
de verwachting uitspreken, dat Limburg zich zou
ontwikkelen tot een schrijver van Christelijke
volksboeken, die het gewone vol'k zouden boeien
cn toch naar het leven zouden zijn.
Voor velen vond deze verwachting niet zoozeer
baar grond in de groote positieve kwaliteiten van
het book, daanoor raakte de critiek toch te
veel de kern als wel in het zoo gelukkig ont
broken van de onwaarachtigheid, die in zooveel
vertaalde en oorspronkelijke romans, zoogenaamd
voor het volk, een sentimenteele reconstructie
van het leven, vooral ook met gemakkelijke be-
keeringsoplossingen als werkelijkheid wilde op
dringen.
Intussohen geeft Jilles Limburg met dezen
roman Ruth zijn vierde boek. We hebben zoo lang
zamerhand wel het recht om te vragen of hij
aan de verwachtingen heeft beantwoord. Echte
groei gaat echter meestal langzaam. We willen
daarom liever nog slechts vragen of Limburg
zich merkbaar ontwikkelt in de goede richting,
of we met dezen roman vóór ons kunnen consta-
teeren dat Limburg meer en meer gaat worden
de schrijver van boeiende, tevens ware volks
boeken.
Limburg is zich bewust, dat te willen zijn. In
een lezing voor een letterkundigen kring in
Utrecht heb ik hem hooren zeggen, dat hij schrij
ven wil voor het eenvoudige volk. Hij wil een
voudige mcnschen, in hun liefde en lijden, in hun
moeiten en zorgen laten zien, zooals zo zijn. Hij
houdt zich voor oogen dat het hem daarbij vóór
alles om waarheid te doen is, ook in het hekelen
van sociale toestanden en het ontmaskeren van
schijnvroomheid.
Het wekt bij mij altijd onmiddellijk ecnig wan
trouwen, wanneer ik iemand hoor verklaren, dat
hij schrijft of spreekt, voor het eenvoudige volk".
Het maakt zoo dikwijls den indruk, dat men op
die wijze met een nederig gebaar zichzelf bedriegt
cn een vrijbrief uitreikt om de eischen die men
aiohzelf voor inhoud cn vorm, vooral voor den
vorm, stellen moet te vergemakkelijken en daarmee
beminnelijk een bijzonderen maatstaf in handen
duwt aan den critiseercnden enkeling.
Bij Limburg is deze bewering echt. Van zijn
vroege jeugd af heeft hij met een geweldigen lees
honger alles gelezen, groen en rijp, wat binnen
zijn bereik kwam, zonder voorlichting. En als
soovelen heeft hij door de werken van schrijvers
die ongeloovig waren, maar veel werkelijkheidezin
hadden, de voosheid leeren zien van het genre
Christelijke romans dat de diepe tegenstellingen
van het leven verdoezelt en vervlakt en met een
echoonen schijn omnevelt. Het ligt voor de hand
dat hij, weder als zoovelen, niet ontkwam aan het
gevaar te zeer te verwerpen en te verguizen wat
hem eerst had geboeid, maar dit deed althans,
toen hij zelf ging schrijven, de behoefte in hem
groeien om vóór alles te trachten waar te zijn,
niet alleen in de weergave van het maatschap
pelijke, maar ook en vooral in de teekening van
de diepere, innerlijke belevingen van den Christen.
V' heb dez„n indruk van Limburg gekregen
door zijn mcdedcelingen in zijn lezing te
Utrecht en nog meer door spontane, toevallige en
dus minder weloverwogen uitlatingen bij ont
moetingen op een paar conferenties van hef
Verbond van Letterkundige Kringen.
In dit verband is er een zin in zijn laatste
boek typeerend. Van Bertha, de lijdende vrouw
en moeder, heet het, als haar ongeloovig gewoi*-
den zoon zwaar ziek is: „Bitter jalocrsch kon ze
soms worden op de moeders uit boeken, die zoo
heerlijk bij ziekbedden met hun kinderen kon
den spreken". Ik meen ook in één zijner vorige
boeken eens iets dergelijks gelezen te hebben,
liet bewijst, dat de schrijver zich tracht te hoe
den voor liet gevaar in de fout te vervallen,
waaraan hij zich in anderen zoo ergert. Limburg
tiaclit alles te vermijden wat zijn boeken
wcekclijk en schijnvroom zou maken.
Deze negatieve verdienste heeft ook zijn laat
ste boek.
Ook aan zijn positieve doelstelling om eenvou
dige mcnschen te geven in hun liefde en lijden
is Limburg in dit boek trouw gebleven.
Ruth is het verhaal van een familie uit do
bollenstreek, die een laatste rest van liet be
drijfskapitaal reilt door likwidatie cn naar Am
sterdam verhuist. Adriaan Velthuizen, de zaken
man, die altijd het meerdere wil, ontplooit hier
een groote energie, maar wordt dan het slacht
offer van zijn speculatiezucht en werp zich In
wanhoop voor den trein. Zijn vrouw Bertha blijft
met haar tweo jongens in armoede achter. Met
hard naaien moet ze trachten haar brood te ver
dienen. Anton wordt loopjongen op een kantoor
en komt goed vooruit. Jan wordt werkman aan
de aardappelmarkt. Fietje, een atelicrmcisjo, een
volkskind uit oen socialistisch milieu, weet Jan
voor zich te winnen, nadat ze belooft heeft mee
te zullen gaan naar de kerk. Jan keert ziek uit
dienst terug. Na het huwelijk gaat het een paar
jaar goed, maar dan komt de instorting. Intus-
schen is Jan onder invloed van het milieu van
zijn schoonvader, socialist, geworden. Ook op zijn
ziekbed groeit-zijn opstandigheid en hij sterft in
vijandschap tegen God. Anton is door hard en
trotsch werken snel opgeklommen tot een mooie
kantoorpositie. Bij een Christelijkcn chef, die een
hypocriet is, leeft hij ook uiterlijk godsdienstig,
zonder dat het zijn hart raakt. Voor Bcrtba
wordt het leven hoe langer hoe donkerder. Het
lijden over het onbekeerde sterven van haar zoon,
voor wien ze toch zoo vurig gebeden bad, on
dermijnt haar krachten. Door rhcumatische pij
nen hulpeloos moet ze ten slotte bij haar zoon
Anton verpleegd worden. Ze sleept zich vandaar
weg, als de oplichterijen ran Anton's chef aan
den dag komen en ook Anton, hoewel hij wet
telijk vrijuit gaat, blijkt niet onschuldig te zijn.
Dan keert Bertha ten slotte als een Naomi met
Fietje naar haar dorp terug.
Peter Velthuizen, de jongere neef van baar
man, zal voor liaar zorgen. Peter heeft reeds
jong de wat oudere Bertha liefgehad en ls onge
huwd gebleven, nadat Bertha zijn ouderen neef
gekozen had. Ook na den dood van haar man
heeft hij vergeefs getracht haar voor zich te
winnen. Nu kan hij, de welgestelde bollenkwce-
ker, die zich nog jong en krachtig voelt, de ge
broken vrouw alleen nog maar maatschappelijk
Kelpen. Als Bertha aangekomen is in het dorp,
begrijpt hij dat de Bertha, zooals hij haar ge
kend had, was gestorven en met het inrichten
van het mooie huisje had hij de laatste eer be
wezen aan een doode. Dan groeit langzaam in
hem een nieuwe liefde voor Fietje. Fietje ver
pleegt trouw liaar schoonmoeder, die door de
lcveneanoeiten ook het uitzicht op dc eeuwige
dingen gedeeltelijk is kwijtgeraakt. Intusschcn is
Fietje gekomen tot innerlijke aanvaarding van de
eeuwige waarheden, die tot nu toe haar slechts
uiterlijk hadden geraakt. Zoo vinden ten slotte
Peter en Fietje elkaar. En Bertha dankt met
kromgetrokken, ineengekrampto vingers God
voor Zijn zegen.
Het moet opvallen dat het voor een vlot vertel
ler niet veel moeite zou kosten om uit al de ge
noemde gegevens een scntimcntcclen, drakerigen
en zeer onwaarschijnlijkcn roman te bouwen.
Laat ik er dadelijk bijzeggen dat Limburg niet
in die lout is vervallen. Men krijgt nergens on
der het lezen het gevoel dat het, wat den gang
der dingen betreft, in het leven niet zoo zou
kunnen gaan.
En toch is dit geen sterk bock.
Het best geslaagd is de figuur van Bertha. Men
vraagt zich af of de titel Naomi niet juister ge
weest was. Wellicht heeft Limburg bij zijn titel-
keuze minder aan de vrouw Ruth dan aan het
hock Ruth gedacht.
Bertha heeft in haar jeugd oppervlakkig, om
uiterlijke welvaartsmotievcn, den ouderen Adri-
aan in plaats van Peter gekozen. Toen zij inzag
dat ten slotte Peter flinker zakenman was dan
haar fantastisch wagenden man, die vooral snel
rijk wilde worden, is in liaar eon wantrouwen
voor het kunnen van haar man gegroeid. Na de
eerste ineenstorting ziet Adriaan Velthuizen
scherp voor zich dut dat stille wantrouwen van
zijn vrouw hem geprikkeld heeft tot tc meer
overmoed. In hartstochtclijko woorden vertelt hij
haar dan zijn levensstrijd en verwijt liaar haar
liefdeloosheid. Dit is voor Lctha het keerpunt.
„Dien nacht kreeg ze een klaar inzicht van den
plicht, welken God haar op dc schouders legde.
Dien nacht legde zij haar eigen verlangens het
zwijgen op."
Toch redt dit dc verhouding tusschen man en
vrouw niet. Bertha kan alleen wat geld sparen,
als zij ziet dat de speculatiezucht haar man naar
den financieelen ondergang jaagt. Met dit geld
wendt zij het gevaar van dc dreigende gijzeling
af. Na zijn wanhoopsdaad begrijpt ze dat ze „den
man, met wien ze zeventien jaar van ellende had
doorgebracht, had Jeercn liefhebben op een geheel
eigen manier. Ze had in hem Jeercn kennen den
strijdenden, lijdenden mcdcmcnsch, een mensch,
zooals ze zichzelf wilde, wanneer ze dagen had,
dat ze niet op God vertrouwde."
Daarom moet ze ook Peter afwijzen. En heel
haar verder leven blijft ze dc vrouw die het leed
van haar kinderen niet kan afwenden, terwijl ze
toch telkens het onheil voelt naderen. Haar diep-
sten strijd heeft ze om het sterven van haar on-
geloovigen zoon. En daarna komt voor do sterke,
hoogmoedige vrouw do diepe beproeving zichzelf
hulpeloos te moeten voelen.
Eindelijk heeft ze zelfs het bidden verleerd.
„Ze had geen man, geen zoon, geen kleinkind, ja,
ze had geen God meer". Tot ten slotte deze gees
telijk cn lichamelijk gebroken vrouw in het hu
welijk van Peter en Fietje weer Gods leiding
leert zien.
Het is een karakter dat voor de uitbeelding
groote mogelijkheden bood. En toch is ook deze
gave figuur meer goed doordacht dan doorleefd.
Dc hoofdmomenten van haar levensgang zijn te
veel meegedeeld, te weinig vergroeid met den al-
gemeenen gang der dingen.
Dit bezwaar geldt echter in \eel sterker mate
.voor alle andere figuren. Noch het ongeloovig
worden van Jan, noch het geloovig worden van
Fietje, noch de late liefde van Peter groeien in
den gang van het gebeuren voor ons uit tot een
noodzakelijkheid. Het staat daar door de mede-
deeling van den schrijver ineens vóór ons en de
schrijver duwt ons weer verder naar het vervolg.
Dal heeft ten gevolge dat men wel geboeid wordt,
maar toch te zeer dc innerlijke motiveering mist
om aan het slot zich niet onbevredigd af te vra
gen, of het niet evengoed wat anders had kun
nen loopen. Er is weinig dat we als onontkoom
baar voelen. Daarom heeft dit boek, dat toch veel
levensleed teekent, nergens iets beklemmends.
Dit boek is niet onwaar, maar het is oppervlak
kig. Dat wreekt zich het sterkst in de nog verder
afstaande bijfiguren. De schijnheilige patroon van
Anton; de dominee die Jan komt opzoeken; de
ouderling die Fietje tracht te verleiden en daar
na in opspraak brengt; zij allen kunnen zoo in
bet leven wel voorkomen. Maar daarmee is hun
teekening op deze wijze niet gerechtvaardigd. De
schrijver laat ons alleen tegen den buitenkant
van deze figuren aankijken. In bet laatste deel
van het bock voelen we het verwijt van den
schrijver tegen de kletsende dorpelingen die Fiet
je bekladden na valsche geruchten uit Amster
dam. Dit verwijt keert zich ten deele tegen den
schrijver zelf, als hij zijn bijfiguren alleen tee
kent, zooals „men" ze ziet en den innerlijken
strijd of de verstriktheid in zonde achter de uiter
lijkheden niet voelbaar maakt. Slechts een zwakke
poging tot die indringing in de bijfiguren vinden
we, als de patroon van Anton tegenover zijn zoon,
die alleen verkeerd wil, zijn schuld bekent en dan
toch op den ingeslagen weg voortgaat
Jilles Limburg is een vlot verteller, maar hij
maakt het zich tc gemakkelijk. Hij zal, wil hij
werkelijk de goede schrijver worden „voor het
eenvoudige volk", met veel meer toewijding moe
ten doordringen tot den geestelijken achtergrond
der levens die hij tcekent
Ook bij de beste figuur van dit laatste boek is
er nog een groot tekort. Een figuur goed door
denken en dan vlot beschrijven is nog niet het
zelfde, als ze als een levend wezen vóór zich zien
cn dan uitbeelden. Als Limburg doorloopend
Bertha innerlijk had gezien, had hem over deze
Pxotestantsche, worstelende Christin, die het on-
verzoend sterven van haar dooden beweent, niet
kunnen ontglippen: „Voor Gods Rechterstoel zul
len de goddeloozcn niet bestaan, hamerde bet in
haar moegetobd hoofd, maar dan vouwde ze weer
de handen cn bracht hen beiden voor Gods troon".
Dat kón Bertha niet gedaan hebben. Dat is op
pervlakkige er-op-los-schrij verij over de diepste
dingen van het leven.
Ik weet niet of Jilles Limburg tot die indrin
ging in staat zal zijn, waardoor alleen een roman
worden kan tot oen hecht en sterk geheel. Hij is
er in dit laatste bock verder afgebleven dan in
zijn eerste en tweede. Dat is bedenkelijk, maar
het is ook een bewijs dat hij beter kan. Misschien
moet Limburg ook nog leeren dat dc meeste goe
de dingen langzaam groeien, ook de goede
romans. Dan kan er gegronde hoop zijn dat er
nog iets veel beters van hem het licht ziet.
Lukt het aan Limburg niet zich te verdiepen,
dan zullen er misschien nog vele vlotte, voor
velen zeer leesbare boeken, die technisch nog wel
wat knapper zullen worden, uit zijn pen komen,
maar die \crmocdclijk innerlijk leeger zullen zijn.
Dan zal hij ook nog wel velen blijven boeien; dat
is ten minste iets. Maar er zullen ook velen lee
ren heenkijken door de knapheid van zijn genre,
zooals het hem in zijn jeugd tegenover anderen
overkwam. Het zou heel jammer zijn als het dien
kant uitging. Voor hemzelf cn voor de velen aan
wie hij het goede volksboek wil brengen.
D. J. GALLE.
Corrigendum
In het artikel „Een kortzichtig apologeet" van
P. van ltenssen (Zondagsblad van 2 Juni jl., pag.
170/171) komen enkele zinstorende drukfouten
voor. „Lodcwijk Rakeblijde" moet zijn: „Makc-
blijdc", „van der Ruinen": „van der Minnen
„Jofflrouwcn-hondekcn" strofe 1 (pag. 170, 3e ko
lom) moet aanvangen:
Gelukkig hondeken, gelukkig beestjen,
Dat op den schoot van mijn beminde speelt
etc.
(hier stond nl. i.p.v. „mijn" abusievelijk „zijn").
Zelfde pag., 3c kolom, rcg. 34 en 33 v.o. luidt:
„Meent v. D. zóó der Katholieke poëzie recht te
doen?" (hier stond: „der Katholieken poëzie"). De
overige drukfouten hebben den belangstellenden
lozer hopelijk geen aanleiding tot misverstand
gegeven.
17S
Anc vertelde, ook .van 's smorgens.
Gelukkig, dat vond Pa ook niet in orde van de
onderwijzer, maar dat van 's middags vond Pa
wel erg.
Eigenlijk wós dat ook zoo.
Dat had Anc heel de avond al gedacht, en
daarom beloofde hij beterschap.
Zoo eindigde het schoolfeest niet zoo prettig als
de „soldaat" wel gedacht had.
(Wordt vervolgd.)
Toen ze nog in Loorn-
dorp woonden
door
O. Gilhuis
(Vervolg.)
Duidelijk hoorde hij de jongens op de bank
achter liem praten. Daar zei de meester weer
niks van.
H ij moest alleen blijven. H ij, die 't meeste ge
geven had. Wist dc meester dat dan niet meer?
O, hij zou wel 's rechtop in z'n bank willen
gaan staan, en dan hard door de klas roepen, dat
't vèlsch was, dat 't per ongeluk gekomen was,
en dat hij alleen een dubbeltje had gegeven.
Tranen van spijt en ergernis sprongen hem in
de oogen. Maar hij duwde ze terug. Niemand
mocht ze zien!
Toen de kinderen een kwartiertje later de klas
uitgingen, om op de speelplaats to kijken naar al
diic mooie dieren die hij anders alleen in boeken
zag, sprongen do waterlanders hem weer in de.
oogen. Hij beet z'n lippen zeer en duwde z'n vuis
ten tegen do oogen om ze toch maar tegen te hou
den. Hij wilde er niet om huilen.
Toch drupten er een paar tranen over z'n han
den. Telkens kwamen er meer, omdat 't in de
school al stiller begon tc worden. Nu waren ze
allemaal buiten
Hoor, daar kwam iemand dc gang overDe
meester?Misschien mocht ic nog?Maar
nou ging ic tóch niet.
O nee, 't was iemand op klompen, een school
kind.
Anc wilde alweer z'n hoofd verstoppen tusschen
z'n armen, toen langzaam de deur openging.
Dien kwam binnen. Zijn vriendinnetje
,,'k Eb me zakdoek vergete," zei ze verlegen,
maar ze vergat hem op te zoeken.
,,'t Is zoo fijn jö, allemaal groote diere; hecle
gekke met bulte op dorlui rug ook!" begon ze
liem tc vertellen.
Ane deed alsof hij niet hoorde.
„Ga mee jö, meester merkt 't toch niet, hij 's al
lang vergete dat jc hier zit," stelde ze voor.
Anc trok mokkend z'n schouders op.
„Toe Ane, doe 't nou?!" pleitte zo nog eens.
,,'k Doe 't toch niet" beet Ane nu opens boos
terug ,,'k wil me dubbeltje terug, 't is valsch!"
Nu vroeg Dien niet meer, cn zonder zakdoek,
verdween ze weer even stil als ze gekomen was.
Zc vond de dieren zonder Ane niks leuk.
Toen ze weg was, stond Ane toch op in z'n
bank, 't kon hem ook niks meer schelen, 't was
toch oneerlijk.
Stil sloop hij de school uit cn dwaalde op 't
plein tusschen de andere jongens door. Je kon
haast niks zien, voor elke kooi stond een lieele
troep jongens, cn 't ging klns voor klas! Hij durf
de niet bij de zijne tc gaan staan, want dan kon
meester hem wel eens ontdekken.
Opeens schoot een trilling van vreugd door
hem heen.
In hun tuin was de tuinman bezig! De tuin
man, die altijd zoo lang op zich liet wachten.
Waar Ane erg naar verlangde omdat hij de tuin
zoo mooi maakte. Do lieele dicrenbcwcging kon
li'm opeens niks meer schelen, al gauw stond hij
hij Fredcriks in dc tuin cn keek toe hoe hij de
bedden legde en zc met een net randje liet afste
ken van de paden.
Vier uur...
Blij cn rumoerig duwden de kinderen elkaar de
school uit De tweede schooldag waarop 't nog
.feest'' zou zijn, was alweer voorbij.
„Waar was Fed?" dacht Ane. Hij zocht tus
schen dc jongens tot hij merkte dat Feds klas
nog niet uit was.
Vlug liep hij de gang weer in. In de achtergang
zaten raampjes, waardoor jc in Freds klas kon
zien. Hij wou Fed wel 's even zien zitten bij zijn
meester. Ane was cr nog goed afgekomen. Mees
ter had niets gemerkt cn vanmiddag hadden ze
dc bovenmeester gehad, omdat dc hunne in Feds
klas mocht zijn.
Kijk duar zaten ze!
Fed op 't tweede bankje, vooraan.
Zc zaten allemaal met de rug naar hem toe.
Zou ic 's tikken?
Waar hij de moed vandaan haalde begreep hij
vijf minuten later heclcmaal niet meer,hij
tikte heel duidelijk! Kwam 't nog door z'n boos
heid van vanmorgen?
Allo kinderen keken om.
Meester die al 's naar hem gezien had, wees nu
dat ie weg moest gaan.
En Ane bleefstaan!
Anders zou hij 't nooit gedurfd hebben, maar
nu zat er iets in z'n hoofd dat zei: blijf staan!
Meester wenkte heftiger, doch Ane verroerde
zich niet.
De kinderen keken in spanning toe.
Toen werd het meester te erg!
Driftig stapte hij naar 't raampje en riep dat ie
onmiddellijk verdwijnen moest!
Ane zag meesters gezicht vlak voor zich en nu
pas begon hij eraan te denken, weg te gaan. Maar
dat ging meester veel tc langzaam af.
Driftig zag Ane hem verdwijnen naar de deur
van 't lokaal.
Nü pas drong alles tot hem door en hij schrok
geweldig.
Hij rende de achtergang verder in, misschien
was do deur daar wel open, al werd ie nooit ge
bruikt.
Achter hem voelde hij meester, die hem zoo-
meteen in de kraag zou grijpen als de deur niet
open was.
En de deur wós niet open, maar op slot.
„Pats" klonk 't door de gang. Meesters hand
kletste tegen z'n hoofd. Hij voelde de ring.
„Dar, brutale jongen, vlegel dat je d'r bent; kun
je niet luisteren? Heb je geen gehoorzaamheid
geleerd bij je vader thuis; jc moest jc schamen.
Marsch, m'n lokaal in!" bestrafte meester.
Hij gaf Anc een zet en deze vloog de gang door,
maar rende in (wilde angst de deur van 't lokaal
voorbij cn verdween door de hoofduitgang.
Nee, alles liever dan bij die kleine joggies, bij
Fed, voor straf in de klas te moeten zitten.
Achter in de tuin viel hij neer in 't gras, met
een angstig hart.
Fed vond hem al gauw al zat ic op zoo'n vreem
de plaats.
„Je moet direct komme" bracht Fed z'n bood
schap over, „anders moet ik 't tegen Pa zeggen!"
,,'k Doe 't niet", mokte Ane terug. Hij wilde nu
wel, maar durfde njet meer.
„Dan ga ik 't aan Pa zeggen hoor!" dreigde
Fred.
„Flauwerd!"
„Ja, ik zeker ook nog op me kop krijge hè, 't
moet voor de meester. Ga je nou?1'
Ane mompelde iets onverstaanbaars maar stond
'toch op om weer naar school terug tc gaan.
„Wilt U even teekenen Pa?" vroeg Ane die
avond heel bedeesd.
„Teekenen?, een aangeteekende brief soms?"
deed vader quasi verwonderd. Hij. wist wel waar
het voor was! Fed had zijn mond natuurlijk niet
kunnen houden!
„Nee, deze regels Pa
„O, régels, daar had ik heclemaal niet aan ge
dacht, die had ik van jou niet verwacht, maar
laat zc 's kijken."
„Ik moet altijd dadelijk gehoorzamen" las Pa.
„Zoo, en waarin ben je nu ongehoorzaam ge
weest?"
WIST JE DAT
ER ZIJN SPINNEN
die zulke sterke webben weven, dat kleinere vo
gels erdoor worden gevangen en vastgehouden.
Dit is b.v. het geval met een spin, die op het
eiland Madagascar voorkomt, cn zich voedt met
vogeltjes. Deze spin is zeer vraatzuchtig, maar
tóch verdraagt ze het gezelschap en het web van
'n kameraad in haar spinsel cn verdedigt dezen
zelfs tegen dc aanvallen van vijanden.
DE EERSTE HUIZEN
der mcnschen waren rotsholcn en gaten in de
aarde, dicht struikgewas, holle boomen cn over
hangende rots-wanden. Langzamerhand werden
deze krochten uitgebouwd: hutten en tenten ont
stonden uit boomschors of dierenhuiden. Daarin
kwamen geleidelijk planken, boomstronken, be
waarplaatsen, waardoor zij tot een eigenlijk
„huis" werden.
DE ESKIMO'S
hebben dikwijls dc eigenaardigheid hun wangen
dóór tc prikken, nabij de mondhoeken; in de hol
te dragen zij dan, als sieraad, een knoop' Do
Australische inboorlingen doorboren hun ncus-
tusschenschot met beentjes, staafjes hout of lan
ge schelpen. Zij dragen een band om hun voor
hoofd en luisteren een en ander op met staarten,
tanden van dieren, deelen van planten, veeren
enz.! Bij feestelijke gelegenheden poederen zij
hun kroeskop met oker of maken hem vet met
smeersel! De punicn van den baard worden ver
sierd met mosselen of hondenstaarten! De Vuur-
landers van Zuid-Amerika winden reigerveeren
om hun voorhoofd cn hangen slakkenhuisjes als
juweelcn aan hun lichaam!
VAN DE 42.000 PLANTEN
die in Europe voorkomen, verspreidt slechts één
tiende deel een aangenaam parfum. Het lekker
ste ruiken die gewassen, welke wit of rozerood
gekleurd zijn.
DE LAVENDELPLANT
behoort tot do altijd-groene gewassen met grijs
groene bladeren. De bloemen zijn flets-paars cn
met haren bedekt; tusschen deze haren bevinden
zich olie-klieren, welke den bloemen haar parfum
verleencn. Doze olie wordt opgelost in wijngeest
en als lavendelwater verkocht.
Rebus
183