ZONDAGSBLAD kleiT-tei'-kranfje F PB.? T7S i i öSrbïis u af a. g e s Voor de meisjes EEN EZEL, EEN VINK EN EEN GANS ALS KAMERVERSIERING Jc begint met de teekening driemaal zoo groot over te brengen op stevig papier. Weet je, hoe jo dat doen moet? Ruitjes over de gegeven teeko- ning trekken: dan de ruitjes op je papier drie maal zoo groot maken en je kunt aan de gang Je prikt dan met een naald, zooals de teekening aangeeft, op regelmatige afstanden gaatjes. Ben je daarmee klaar dan werk je een draadje zijdo langs do lijnen. Zoo krijg jo een aardige versiering voor je kamertje. Oplossing van de raadsels in het vorige nummer 1 Deurknoppen. 2 Een hijschkraan. 3 Een hobbelpaard. 4 De bol van een hooge hoed. Voetzalcn. G Levertraan. 7. Banketletters. 8 Wilgekatjes. Nieuwe Raadsels 1 „Hoe heet je?" vroeg ik aan een man. Hij gaf mij daar als antwoord op: Een knik en wees dan op een kop En zie, 'k begreep er alles van. Gij ook? Zeg dan, hoe heet die man? 2 Mijn eerste zweeft hoog in de lucht; Met mijn tweede heb je op school kennis ge maakt; Mijn geheel is een natuurverschijnsel, dat vaak groote schade aanricht. 3 Wat kan men vatten en toch niet grijpen? 4 Noem twee dorpjes in de nabijheid van Am sterdam, wier namen in uitspraak geheel ver schillen, maar toch beiden uit dezelfde tien letters zijn samengesteld. 5 Welke hoed is geen klecdingstuk? ^Volgende week de oplossing) Spelletjes voor buiten DE TORENWACHTER Jc hebt hiervoor noodig drie stokken van onge veer 1 meter lang, een touwtje en een bal. De slokken worden schuin tegen elkaar ge plaatst en van boven met een touwtje bijeen ge bonden .Nu is do toren gemaakt. Eén der spelers gaat bij de toren staan en ia lorcnwnchter. De andere spelers gaan op ecnige afstand, ongeveer 2 meter, in een kring Een boom om-trek-ken Poes en Tom-my NEL VAN DER VLIS Ben, Joop en A-rie gin-gen met z'n drie-en naar school. „Kijk, dien boom daar, jon-gens," zei Ben, „ga je mee?" Bo-ven-in zat een man, die een touw aan de tak-ken vast-bond. Met groo-te oo-gen ble-ven ze staan kij-ken, tot hij weer naar be-ne-den ge-klom-men was. Toen nam hij en drie an-de-re man-nen het touw, om den groo-ten zwa-ren boom te gaan om-trek-ken. „Hei-pen jul-lie mee, jon-gens?" vroeg één van de man-nen. E-ven ble-ven ze stil staan. Mee-hel-pen? Mocht dat? Toen, met één sprong wa-ren ze bij het touw, gie-pen het vast. De groo-te to-ren-klok sloeg twee uur, maar ze hoor-den het niet eens. „Nou op-let-ten", zei de man, „ik tel tot drie, bij den der-den tel, geef je een har-den ruk. Daar gaat 'ie! Eén... twée... drie!! Nee, mis. Nóg eens!" Met vuur-roo-de ge-zich-ten gre-pen de jon-gens het touw weer vast; „Eén, twee, drieAch-ter-uit, gauw Lang-zaam wan-kel-de de groo-te reus heen en weer. Toen, on-der luid ge-juich van de drie jon-gens, kwam hy met een dof-fen plof naar be-ne-den. „Dat heb-ben jul-lie flink ge-daan", lach te de man, nu maar gauw naar school". Naar school! Dat wa-ren ze hee-le-maal ver-ge-tenAch-ter el-kaar hol-den ze weg Het was maar ge-luk-kig, dat de juf-frouw het zoo leuk vond van den boom, want an ders had-den ze ze-ker straf ge-kre-gen! (Uit: Risseeuw en de Wilde „Ons Nieuwo Leesboek", J. B. Wolters, Groningen.) Grap-ver-haal-tje Daar kwam een boer met een kind En 't ver-tel-sel-ken be-gint. Daar kwam een boer met een kalf En 't ver-tel-sel-ken is half. Daar kwam een boer met een fluit En 't ver-tel-sel-ken is uit! (Vlaamsch vers-je). Poes en Tom-my al-le-bei slie-pen in een mand-je Tom-my was een rob-be-does Poes een bei-de hand-je. Soms als poes-je sla-pen wou, Wil-de Tom-my spe-len, want dat lig-gen al-tijd maar, ging hem gauw ver-ve-len. Tom-my had een schoen-tjerits uit el-kaar ge-re-ten. Poes-je keek en trok haar neus 'k Wensch je smaak-lijk e-ten. om de toren heen staan. De bal wordt binnen do kring gelegd en nu door de personen, die den kring vormen, naar de toren geworpen of ge schopt. Dczo spelers moeten probecren de toren om te werpen, terwijl de torenwachter dit voor komen moet. Wie de toren omgooit wordt torenwachter. DE ZEE Jullie gaat allemaal in een kring zitten, be halve één, die de zee is en in 't midden moet staan, leder speler, die in de kring zit, kiest nu een zcevisch uit, die hij zijn wil. De zee gaat uit de kring en loopt rond. Hij roept de namen der verschillende visschen af. Wie genoemd wordt gaat achter de zee in wiege lende gang, als do golven. Onverwachts zegt de zee: „De golven zijn stil", cn de zee gaat zitten. Iedere visch moet nu een plaatsje zien te be machtigen. Wie geen plaats heeft gevonden in de kring, is voor 't volgende spel zee. Grapjes NOG ZWAARDER Postbeambte: Deze brief is te zwaar, er moet nog een vijf-ccnts-postzegel bij. V rou w Maar meneer, dan io is nog zwaarder IN ARTIS Jantje, staande voor de kooi met zebra's „Mammie, is dat nou een wit paard met zwarte strepen of een zwart paard met witte strepen". UIT DE KAZERNE Sergeant (dio appèl houdt): Dirkscn, Van Vliet, Meijer. Meijer (komt buiten adem aanloopcn): Present! Sergeant: Present? Waar dan? Ik moet jou in cit gaten houden, jij roept altijd present, ook al ben jc er niet. VERKEERD BEGREPEN Kantonrechter: „Je hebt te kiezen: een dsg gevangenisstraf of drie gulden". Beklaagde: „Och edelachtbare, zou ik dan maar om dc drie gulden mogen verzoeken". OP 'T PLATTELAND Reiziger: Zeg eens vrind waar gaat dezö weg hetn? Boertje: Wel, nergens, dien houden we hier, aers konden we niet in dc stad komen. NIET GEMAKKELIJK Kapitein lot rccruut: Er is rapport van je opgemaakt, omdat je niet om tien uur binnen wh" toen jc van verlof thuis kwam. Ilcb jo iets tot verontschuldiging? Rccruut: Ja kapitein, de trein was een half uur te laat Kapitein: Nu, dan zal ik het dezen keer door dc viugers zien. Maar als dc trein weer eens te laat is, zorg jc dat je met ccn vroegeren 184 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 9 JUNI - No. 23 JAARGANG 1934 Wijnstok en ranken Ilc ben de wfinstok. en rü «lit dc ranken; die in My blijft cn Ik in hem. die draapt veel vrucht; want zonder Mtf kunt sU nleta doen. Johannes 16 C. Wanneer Nebukadnezar droomt over zijn reus achtige wereldrijk, ziet hij het als een boom, zwaar van stam, diep-geworteld, en dc bladerkroon op heffend tot aan den hemel toe. Deze omschrijving past uitnemend op de machtige monarchieën cn hun heerschers; zij zijn altoos indrukwekkend door hun forsche, alles te boven gaande verschijning en de breede ontplooiing hunner uitwendige ma jesteit cn heerlijkheid, die het oog der massa tot zich trekt, boeit en verblindt; maar zij zijn niet temin, gelijk Nobukadnezar's boom, alle bestemd voor de kap, de bijl ligt reeds aan den wortel, wanneer zij nog in 't volle blad staan te pronken, omdat zij geen eeuwigheidskracht in zich dra gen, voor alle geldt dc spreuk van het opgaan, blinken en verzinken. Stel tegenover die pralende grootspraak der anti-goddelijke wereldmacht dc nederige taal van Jezus Christus, den Vorst cn Gebieder der natiën, wiens rijk eenmaal de uiterste einden der aarde zal omvatten, wanneer Ilij omtrent zich zelven cn zijn gemeente zegt: „Ik ben de wijnstok, en gij zijt de ranken". Er is geen boomgewas, zoo onaan zienlijk en armelijk als de wijnstok, indien gij alléén op het uitwendige ziot: een schrale, dunne, gekromde stam, die niet de minste vastheid van hout bezit, en zich ook niet ten hemel verheft, ja, niot eens een kroon of kruin bezit, onder wier schaduw de volken beschutting zouden kunnen vinden. Er is aan den wijnstok, zooals hij op de hellingen der bergen geplant is cn nauwelijks eens mans hoogte bereikt, voor het vlceschelijk oog geen majesteit of glorie te zien. In dut opzicht is hij het getrouwe beeld van Hem, die, toen Hij onder ons wandelde geen gedaante of heerlijkheid had: „Als wij Ilem aanzagen, zoo was er gccne gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben. Hij was veracht en de onwaardigste onder dc men- sclien, oen Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende bet aangezicht voor Hem; Hij was veracht, cn wij hebben Hem niet geacht!" De heerlijkheid van den Christus ontbreekt echter óók niet, al is zij niet van uitwendigen aard. Er is aan Hem als aan den aardschen wijnstok een geestelijke schoonheid, die aan de aandacht der grove wereld ontgaut. Zijn onvergankelijke glorie schuilt hierin, dat Hij uit zijn schamelen stam een ontelbare menigte van vruchtdragende ir.nkcn doet ontbotten en uitschie ten, die de zegeningen van den waren Wijnstok naar alle kanten heen moeten dragen, ccn waar heid, die Hij uitdrukt in 't woord; „Ik ben do wijnstok, cn gij zijt de ranken". Gij zijt de ranken!... deze naam is weinig ge schikt orn den hoogmoed der gcloovigon te stroo ien. 't Is een zoo verootmoedigende naain, want wat is een rank van den wijnstok?; zij heeft in zich zelve niets om er zich op te verheffen. Elke boom heeft zwaarder wa minder zware takken, die zich leenen tot allerlei diendt. Maar een rank is niet eens te vergelijken me; een tak of zelfs ecu twijg der andere hoornen, die altoos ergens nog nuttig voor zijn. Eén rank, losgescheurd van den wijn stok, is beslist voor geen enkel doel tc gebruiken, zij is volkomen waardeloos cn slechts voedsel voor het vuur, dat ze echter in een oogwenk verslindt! Een rank is feitelijk niet.- dan ccn holle buis ge vormd uit broze -.chors, die gij tussohen vinger en duim stuk kunt drukken, en dit, o,' discipelen des Heeren, dit :s uw beeld. Ja, alsof het zoo nog niet genoeg was om allen roem uit tc sluiten, voegt Jezus or bovendien aan too: want zonder Mij, d.w.z. los van Mij, als een afgerukte rank, kunt gij niets doen, om er den homelschcn Land man mede te verheerlijken. Anders gezegd vinden wij hier de teekening van de geestelijke onmacht der geloovigcn, om uit eigen middelen en kracht of wijsheid ook maar iets te doen, waardoor God groot gemaakt wordt. Hier wordt de veel gesmade leer der „vijf nie er" door Jezus zelf met andere woorden geformrleerd, maar bij Hem is het niet mogelijk er een aansporing tot lijdelijkheid in te lozen. Hij zegt wél, dat de geloovigc zonder Hem, of liever buiten zijn gemeenschap niets geestelijks kan doen, maar Hij laat er dc vermanende woor den aan voorafgaan: „Die in Mij blijft, cn Ik in hem, die draagt "eel vrucht!" Niets doen óf veel vrucht dragen! Eén dier twee zal het zijn. En wilt het zal zijn wordt beslist door het antwoord op de vraag, of gij door het geloof in levensgemeenschap met Christus gekomen, en één plant met Hem gewor den zijt in de gelijkmaking zijns doods cn zijner wederopstanding; dan wel of gij ondanks een altoos mogelijk naam-geloof, sleur-gcloof, schijn geloof geen zielscontact met Hem hebt, doch nog steeds buiten zijn levensgemeenschap verkeert? Voor het vruchtdragcn is de mystieke unie, die Christus als het Hoofd met zijn lichaam, d.i. dc Gemeente, verbindt, volstrekt onontbeerlijk, daar alles wat God van u eischt, u als genadegift moet toekomen uit de volheid \an Christus. Zie het aan den wijnstok en de ranken. De levenssappen stijgen óp, al hoogcr-óp in den wijnstok. Door hun schier uitbundigen overvloed worden zij als 't ware naar boven goj>erst. En is er nu een levende aansluiting van holle ranken aan den wijnstok, dan storten die sappen zich uit in de ledige kanalen of buizen. Zij vullen ze met levenskracht. En de ranken stuwen op hun beurt die sappen en krachten verder, totdat alles gevuld is cn de sappen een uitwog zoeken door dc broze bast l\een, cn zoo naar buiten komen als straks rijpende trossen kostelijke druiven. Zoo is het nu ook met Christus cn zijn leden. De overvloedige levenskracht van-Hem, die dood is geweest om de schuld der zijnen te boeten, maar nu in eeuwigheid leeft om hen to behouden en tc beschermen, ja, naar de uiteindelijke volmaaktheid te leiden, die Christus stort zijn levenskracht in dc op zich zelf gansch ledige geloovigcn uit, mits die holle, slappo ranken in wezenlijk ziels verband met Hem staan. Is bet contact slechts uitwendig, zooals gij uw rank niet bindgaren aan den wijnstok kunt hechten, dan gaan dc levenssappen aan hen voorbij; cn boe rechtainnig ook, hun geloof is cn blijft een dood geloof, dat geen vrucht ten eeuwigen leven draagt. Maar ligt er een kloppende levcnsadci tusschen het Hoofd in den hemel en dc leden zijns lichuams op aarde, dit is de mystieke jnie, dan zullen zijn krachten in hen overvloeien, en zich in spreken, denken, handel en wandel oj>onbaren als vrucht van den wijnstok, ja, zij zullen véél vrucht dra gen. Als gij blijft n Hem on Hij in u, kan het niet missen, of uw rank wordt met druiventrossen behangen. Aan do takken van uw levenshout komt al meer rijpende vrucht uit: vrucht van dagelijk- sche bokcering cn vernieuwing, vrucht van oot moed en trouw, vrucht van liefde en zaclrtmoedig- heid, vrucht van ootmoed er gebedsdrang, vrucht van barmhartigheid cn milddadigheid voor dc zaak des Heeren en voor de armen, die Hij u als erfdeel nagelaten heeft. Gij kunt het nu zelf wel aanvullen. En gij zult daarbij bodenken, dat de rijkst beladen rank zich 't diepst ter aarde buigt er. geenszins de hóógte in-gaall Op één punt zij tenslotte nog gewezen. Het dragen van véél vrucht is geen voorrecht Van enkelen, maar do roeping vun allen. Er zijn onder de geloovigcn steeds kleininocdigen, die i dat deze zegen buiten hun bereik ligt, cn zij wel tot aan het einde ledige ranken zullen moetien blijven, omdat zij in de wereld haast niet meegeteld worden. Wcnechon zij zich van die dwa ling te bekceren, dan kan het leerzaam zijn een blik op den wijnstok in de vrije natuur te slaan. Daaraan zijn stellig ranken, die boven aan*den stam van den wijnstok ontsproten, cn daarom lioog-gcplaatst zijn. Andere ranken zijn in 't midi den aan den stok verbonden. Maar er zijn er ook vlak bij den grond, de laag-geplaatstcn. En nu moogt gij het gclooven, de plukkers en pluksters zoeken de laagste ranken even goed als de aller bovenste af, er wordt er niet één vergeten, want van elke rank wordt véél vrucht verwacht. Steekt u dit geen hart onder den riem, gij, kleinmoedi- gen? Dacht gij dat het andere toeging bij den hemelschen Wijrstok cn zijn ranken? O, zeker, daar zijn mannen van beteokenis en invloed onder die ranken, hun verantwoordelijkheid is zwaar om op hun hooge stoelen Gods oer tc vermelden en er te toonen wat Christus aan een slappe rank kan doen groc cn. Maar ook in den middel stand cn in de volksklasse heeft ieder zijn roe ping om verkwikkende druiven aan de vermoeiden en verslagenen tc reiken. Ieder heeft zoo zijn eigen levenskring om er ten zegen te zijn. De hemclsche Wijnstok wil dat zijn genade overal gesmaakt worde, daarom Iaat Hij zijn ranken op alle af standen uitbotten. En de hemclsche Landman bindt ze daar vast, als om hun tc zeggen; ddart juist in dien kring moet gij dc lafenis uwer vrucht aan anderen bieden. Sta niet naar hoogó dingen, die buiten uw bereik liggen, maar wees getx-ouw op uw post, al zou de Landman u uw leven lang aan het ziekbed gebonden hebben wie weet? aan üw rank hangen de trossen wel licht zóó laag, opdat een kinderhand er bij zou kunnen om ze te plukken! In Jezus ontslapen BERT BAKKER Het is voorbij ik zal u niet hervinden. Alles wat om u riep, is hiermeo afgeduan. Dit is het einde van een veilig samengaan, waarin wij kinderen waren en elkaar beminden* Nu gij gestorven zijt, wil ik herdenken, hoe gij mij liefhad cn gedurig naast mij ging* Iloe ik van u gedurig meer ontving, dan ik o, aanklacht u kon schenken. Thans laat gij mij gebroken achter. Gij gaaft u over aan Gods wil. Het zonlioht op uw mond wordt zachter. Het bonzen van uw bloed staat stil. Maar dit is mij als troost gegeven: Zoo kalm en vredig sliept gij in. Dood was voor u geen einde, maar begin van nieuw en onaanrandbaar leven. Wat mij verborgen is gebleven, Werd u tot ruimto cn gewin. 177.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 11