JEUGD VOOR DE Midwintprsproken, door J. Oterdahl, verzameld door N. Basenau Goemans. Uitg.: J. M. Meulcnhoff, Amsterdam. Deze wonderverhalen van Jcan>na Oterdahl, heb- ben ale verbaal met midwinter evenveel te maken ale met midzomer. Dit is geen gebrek, eerder een deugd- Het zijn geen kerstverhalen, zooals wij die hier kenner-, die (gelukkig met veel uitzonderin gen) ongenietbaar kunnen zijn door hun opzette lijkheid. Er komt geen verloren zoon op Kerst avond thuis. Er wordt zelfs geen mand eetwaren op Kerstavond bij een bijna verhongerd gezin binnengebracht. De sproken vertellen van alle jaargetijden. De bedoeling van de titel is blijk baar, dat ze omstreeks midwinter, tijdens de lange, stille avonden bij de haard, het best ge lezen of verteld kunnen worden. In huizen, waar de radio ook wel eens zwijgt. Ze beginnen bijna alle mot de tooverfoimule: „Er was eensof „Lang geledenen men behoeft slechte een paar bladzijden te lezen, of men komt omlor de bekoring van de naïeve, een voudige stijl en men gaat mee op zoek naar het ■wonder, waaraan wij, moderne menschen, diep in ons hart toch altijd nog behoefte hebben. De grol len (te vergelijken met onze Saksische witte wievenspoken in deze volksverhalen en de gees ten van afgestorvenen, er zijn feeën en vlinders en bloemen, er is... een sprekende slang. Het gaat er nu maar om, of men met feeën en bloe men nog goede vrienden kan zijn, of het harde leven nog niet he>t kind in ons heeft vermoord. Dan vindt men de eenvoudige leering, die in geen gage of sproke ontbreekt, die niet meer zegt, dan ■wij allen reeds wisten, maar op zoo'n wijze, dat een oude waarheid nog eens diep in ons door dringt. Dat brengt iets zonnigs, iets stal-fecstclijks in je en droomen over je kinderjaren. Dat klinkt wel niet erg modera-nuohter en zakelijk, maar 't 5s nu eenmaal niet anders cn Jeanna Oterdahl heeft in haar ander werk bewezen, toch ook een modern-zakelijk mensch te kunnen zijn. De uitvoering van het boek is royaal. Christelijke lectuur geven deze midwintersproken natuurlijk niet en om te vertellen op het kerst feest, verlan gen we iet anders. Dat wil echter niet zeggen, dat ze voor onze jeugd niet geschikt zouden zijn. Bazende Boeltje, door Diet Kramer, met illustraties van G. Wildschut, Uitg.: Bosch en Keuning te Baarn (172 blz., formaat 18% X 25 cM.). liet is een verblijdend teeken voor onze Ghriste- Bjke jeugdlectuur, dat literair-volwaardige jonge auteurs, die op het rrein van novelle of roman naam hebben gemaakt, ook hun talenten in dienst willen stellen van het kinderboek. Er is een tijd geweest, dat romanschrijvers (en vooral -schrijf sters) het schrijven van jeugdlectuur schijnbaar beschouwden als een liefhebberijtje voor ontspan ning. Tusschcn hun „eigenlijke" literaire arbeid meenden ze met wat overgeschoten krachten, een beetje fantasie, wat brave vermaningen en een verregaande nonchalance, ook op dat gebied nog wel iets te kunnen presteeren. Een paar avon tuurtjes met een zeer onvernuftige intrigue en een preek in groote-mensclien-taal, ziedaar een kinderbockie. Dergelijke onverantwoordelijke pro ducten vcrscliijnen helaas nög en ze worden nog altijd door sommige weekbladen aanbevolen of hartelijk aanbevolen. Maar de kinderen worden teleurgesteld Op het gebied van de kinderlectuur is meer geknoeid dan op eenig ander. Het moest nu maar eens uit zijn, daarmee. Tegenwoordig weet men, dat een goed kinderboek niet iets minderwaardigs is, vergclakcn bij een roman, dat het evengoed kunstwaarde kan hebben, en dat het evengoed moet voldoen aan de eischcn van goede compo sitie, behoorlijke plastiek cn zuivere, eenvoudige stijl. Men heelt ingezien, dat voor het schrijven er van niet alleen noodig is pacdagogisch inzicht, maar ook literair talent en bovendien diepgaande kennis van het kind en zijn taal. Wie de wereld van het kind van deze tijd, niet zijn geheel eigen vragen, vreugden en verdrietelijkheden niet kent cn de moeite niet wil nemen, die te bcstudeeren, moest zoo eerlijk zijn, er niet over en voor te durven schrijven. Hij geeft stocnen voor brood cn zijn werk kan best gemist worden. Want ver schillende jonge Christelijke airteuns hebben inge zien, welk een mooie taak hier voor hen gereed ligt en meerdere, die de laatste tijd opgang maak ten met hun literair werk voor volwassenen zullen dit jaar volgen. En, wie de jeugd heeft, heeft de toekomst; hot is best mogelijk, dat hun werk resultaten afwerpt voor een opbloei van de Ch/ris- telijkc letterkunde over jaren en een verdiepte belangstelling bij het publiek. Doordat Diet Kramer haar volle, frissche talent beschikbaar heeft villen stelten en met niet min- dcr zorg gewerkt heeft, dan aan haar „Begin", Is „Razende Roeltjc" een heerlijk geestdriftig, Christelijk jongensboek geworden, dat gerakend mag worden tot het beste, wat we hehben. Wij zijn zeer dankoaar voor dit gezond-avontuurlijke, beschaafd-geestige, sterke en toch zoo tee re hoek. Als er ieder jaar drie of vier zóó verschenen voor de rijpere jeugd, zou de zg. neutrale lectuur, die mi bij veel vaai onze jongens nog de grootste plaats inneemt op hun boekenplankjes, geen ge vaar meer zijn en zouden er heel wat minder boeken-voor-volwassenen in de schooltasschen meegesmokkeld worden. Hou zee, Diet Kramer! Geef ons nu ook nog zoo'n boek over het Indische kind en de zending, want ook daarover wordt meer geliefhebberd dan voor kind en zending goed is. Frouck van der Hooning: De Ten Bruggecate's; ill. van Adri Alindo; uiig. van Bosch en Keuning te Baarn. Dit meisjesboek, dat ook arts schoolboek in de bandel is gebracht, vertoont de typische gebreken, waaraan veel meisjesboeken mank gaan. Het is afwisselend even uitbundig, preutscli, sentimen teel of vervelend, even onberekenbaar en veulen- aohtig als die wichten op de leeftijd, waaro-p ze heel langzaam mensch gaan worden, kunnen zijn. Het heeft mooie pakkende gedeelten, geestig en direct geschreven en het verliest zioh vlak er op in breed-uitgewerkte kibbel partijtjes en kribbig- hoidjes, die onze spanning weer geheel weg nemen. Men zegt, dat dit bij meisjes niet het geval is; die zouden wel houden van dergelijke lectuur. Het mag zijn, maar zulk realisme is weinig verheffend en wij meenen, dat een voornaam deel van de paedagogische taak, die de lectuur voor deze leeftijd heeft te vervullen hierin bestaat, dat zij gezond en stevig voedsel geeft voor een altijd hongerende fantasie en wel zulk voedsel, dat ver lost uit de alledaagschheid van het eigen-ik-zuch- tig wereldje en breeder belangstelling voor het leven wekt De jeugdlectuur en vooral de Christe lijke moet leidend, helpend, sturend werken, dat is haar kostbaar maar gevaarlijk voorrecht en dat heeft Frouck van der Hooning ingezien, maar haar manier, waarop zij die taak wil vervullen, lijkt ons niet de beste. Er zijn te veel dingen in haar boek, die een flinke meid maar liever gauw vergeet en waar men het best over zwijgen kan, omdat ze te kleinzielig en vervelend zijn. Het is alles wat overdreven in dit verhaal. Joko, het hoofdpersoontje, die van haar koppigheid en brutaliteit moet genezen, doet vaak denken aan een zenuwpatiëntje, haar vader, van wien zij die gebroken heeft geërfd, is wel een heel erg onver standige driftkop, en ofschoon schoolhoofd, be woont hij een villa en bezit een auto! Ach, benij denswaardige! Maar dit boekje heeft een zuivere en levendige stijl, veel warms, veel liefs en het is niet over dreven vroom. Dat vergoedt veel. Tol» genoegen, Joko, ondanks al je gebreken. Woixl maar gauw een groote, verstandige meid en kom dan vooral nog eens terug. Maar niet meer zoo dramatisch doen, hoor! ANNE DE VRIES. Poëzie contrabande? door Camp de Basscbaerde. Laten we maar eerlijk zijn: we hebben lak aan poëzie. We laten alle dichtere, de protestantsche incluis, liever in de kou staan, dan ook maar met één oor naar hen te luisteren. Romans worden, zooal niet veel gekocht, dan toch bij honderdtallen uit bibliotheken gehaald en verslonden; muziek vindt noj- tal van ter zake kundige liefhebbers en de schilderkunst kan nog wel eens een nuttig ornament in onze omgeving voortbrengen schilderijen bedekken zoo heer lijk de verschoten plekken in ons behang en ze staan wel gekleed ook maar gedichten...: daarvoor zijn geen terzake kundige en geen onkun dige belangstellenden te vinden; ze zijn als orna ment in onze kamers niet te gebruikenze zijn eigenlijk totaal overbodig! De vraag is derhalve wel gewettigd, waaraan de poëzie een zoo groote veronachtzaming te danken mag hebben. Want het is ook niet zoo, dat we er onverschillig tegenover staan, neen, diep in ons hart koesteren we er een wrok tegen. De oorzaak hiervan kan, naar wij meenen, in het algonveen drieërlei zijn: Zij kan hierin zijn gelegen, dat wij de huidige poëzie te weinig nuch ter vinden; zij kan voortkomen uit de overweging, dat de vormgeving onzer dichters niet protes- tantsch, maar „heidensoh" is en zij kan de ver meende onbegrijpelijkheid der verzen betroffen. Laten wij deze bezwaren eens nader bezien. Er wordt zoo graag beweerd, dat het nuchtere leven geen plaats laat voor mcnsclicn, die niet met beide beenen op de grond staan en contact met de werkelijkheid missen; daarmee dan doe lende op de poëten, met de groote flambards, de fluweclen jas cn de spikkeldas. Voorts is het onze vaste overtuiging, dat onze dichters in wezen eigenlijk niet protos tan tsch zijn; dat hun vormgeving niet christelijk is. „Ze wachten ecret af, hoe de „pagan isten" zich ont wikkelen om ze uit de verte te kunnen volgen," zeggen wc dan. Ten slotte meenen we, dat gedichten, wil hun creator ze geslaagd achten, por sé zwaar om te A. Wapenaar Voor de vele vrienden en lezers van ons Zon dagsblad zal het een blijde tijding zijn, te verne men, dat de heer A. Wapenaar herstellende is van een ernstige en langdurige ongesteldheid. Wel zal met algeheel herstel nog ge ruimen tijd ge moeid zijn, doch er os gegronde hoop op volledig herstel. Wij wenechen onze vriend en medewerker van harte een algeheel en spoedig herstel toe en hopen dat het hem gegeven moge worden zijn zoo zeer gewaardeerde plaats onder ons eerlang weer in te nemen. DE REDACTIE. verstaan moeten zajn. Dat naar de opvatting der dichters mooi-mooier-mooiBt parallel loopt metc du is ter-du isterder-pikduister. In die Egyptische duisternis is echter één ding wel klaar als de dag: nl. dat al deze grieven niet anders dan uit grove onbekendheid met het ge wraakte kunnen voortkonten. Want het is niet waar, dat poëten noodzakelijker wijze buiten bet leven zouden moeten staan en maar wat over de realiteit heen zouden meditec- ren. Zij zijn geheel kinderen van hun tijd. Aan de ecne kant ondergaan zij die als de heerlijkste, die er ooit geweest is (Jan H. de Groot dicht over een vliegtocht, Van Oostcns eerste bundel heet „His Mastera Voice" en Leo van Brecn noemt ©en verzenboek „De Stroomlijn"!), en aan de andere zijde beleven zij de tijd aJe één, zonder idealen en zonder uitzicht en weten ze, dat de mensch willens en wetens de afgrond tegen reist („Qod geef antwoord: Wéé ram leven wij?"). De oh riste ndich ter weet daarenboven, dat er Eén is, die nooit laat varen heit werk van Zijn handen, want „uit de open monden van de stad stijgt de bevrijde kreet tot God, dat Hij genezc." En het is niet waar, dat onze poëten om cl kriste* lijk in hun vormgeving zouden zijn. De tijd ligt nog maar pas achter oms, dat we Diet Kramer ©en ingezonden stuk te beantwoorden kregen, waarin letterlijk het volgende stond geschreven: „D« tegenwoordige christendichtere laten zich begeesteren door de werken van de mannen des ongeloofs, als KIoos en consorten, die zich inder tijd aanstelden, of met hen de litteratuur pas was begonnen. Zelfs het banale en gowrongene van rijm cn maat wordt nagevolgd, zoodat tenslotte wat poëzie wil heeten, vaak nonsens wondt." De haren kunnen iemand ten berge rijzen over zooveel wanbegrip. Het is weer als van ouds: men zegt: „vormge ving" cn men heeft de „verstechniek" op het oog. Want onze bezwaren gelden niet de vorm gegeven idee, maar de uiterlijkheden: metrum, rhythm e, versvorm (zie het hiervoren aangehaalde inge zonden stuk). Eigenlijk zouden wc dus zoggen moeten: „de techniek onzer poëten is niet christe lijk", waarmee tegelijk het lichtelijk dwaze van de redeneering duidelijk is. Want het zal te allen tijde duister blijven, waarom het een öhristeivdich- ter kwalijk genomen wordt, dat hij een sonnet schrijft en Kloos ook, alsmede dat hij zich bij zijn creatieven arbeid bedient van een zeker me trum of van een „banaal en verwrongen" rijm. De techniek doet bij de vraag „christelijk of niet- ohristelijk" in geen enkel opzicht terzake; de vormgegeven idee echter is bij de beoordeeling er van van uitnemend belang, omdat ware de vormgeving niet christelijk (in casu protestant sell), de protestantsche poëzie wel naar het rijk def fabelen kon worden verwezen. Altijd weer wordt de nadruk gelegd op uiterlijk heden (maat, rijm enz.), die de primaire functies van oen vers niet zijn. Wat een gedicht tot poëzie maakt ligt dieper. Dat ligt in de wijze, waarop de auteur zich verhoudt tot zijn onderwerp. Herman Poort hooft bi één van zijn lezingen gezegd: „Poëzie wordt direct van binnen-uit geschapen; ze ïb niet de min-of-meer schoone en min-of-mecr getrouwe weergave van een gevoel of gedachte; ze is het gevoel-zelf en de gedachte-zoML 154 Toen ze nog in Loorn- dorp woonden (Vervolg.) Verschrikt bleef Kier staan. Wat een geluid in de donkere stilte. Zouden ze niet naar buiten ko men. Even stond hij doodstil te luisteren. Alles bleef rustig. Nog één trap tegen de voorkant en dan gauw weg. Wat een huisje was 't eigenlijk, je kon 't zoomaar omver trappen. „Krak rifikeling ling!" klonk 't weer. Wat was dat andere geluid geweest? 't Leek wel op val lend geld. Hadden ze hier gèld in? O ja die gekke koffiemolen misschien. Ha, als dat 's waar was, dan zou ie ze nog eens even kun nen krijgen. Z'n valsche pre; werd al sterker, en 't vreemde wilde licht in z'n oogen, al heller. Nog altijd bleef 't stil. „Ga 's kijken, ga er maar 's in" fluisterden hon derden stemmen in z'n hart. Kier ging naar binnen. Hu, wat was 't er donker. Hij stootte zich tegen allerlei dingen. Met zijn handen tastte hij om zich heen. Ha daar voelde hij 't al. Hij beurde de molen op. Er rammelde iets. Ja hoor, die ezels hadden hier hun geld neergezet. Ook effe dom. Hij zou zo eens een dag lang in de penarie laten zitten. De bus nu meenemen en morgen avond hem er weer neerzetten. „Niet doen, niet doen" fluisterden zachte stem metjes binnen in hem. „Niet doen?!" lachte Kier ze weg. Niet doen? waarom mocht hij dan niet meedoen aan 't plan? Waarom hadden ze hem weggeduwd? En hij stal dit niet, morgenavond kregen ze 't weer. Een dag lang zouden ze in benauwdheid zitten! Hij lachte bijna hardop, van leclijk plezier. Even stilletjes als hij gekomen was, verdween hij weer door de heg. Zijn winterjas bolde aan de eene kant heelemaal op, daar zat de koffiemolen, met 't geld uit het Kersthuisje „Pa, Pa, kom 's" huilde Anc de volgende imongoii „d'r is iemand aan geweest, 't heele huisje is kapot en 't geld is weg, 'r Lagen alleen nog een paur dubbeltjes op de grond!" Fed sprong uit z'n bed en schoot in z'n broek cn „hup twee" was ie ook al gekamd en gewas- schen! Daar moest ie bij zijn. „Dat heeft Kier gedaan", beweerde Fed beslist toen hij de verwoesting zag. „Suut suut", stilde vader, „jij mag iemand zoo maar niet beschuldigen". Ane probeerde het huisje weer recht te zetten en bromde „als hij 't gedaan heeft, dan zal ik 't pruimeboompjo uit zijn tuintje eens omtrappen!" „Jullie weten al precies wie 't gedaan heeft hè?" lachte Pa, „ik weet 't nog lang niet. Maar 't is geen manier van doen, we leven hier niet bij de Russen. Loop maar 's gauw naar Groenendijk, die moet 't zaakje maar 's opknappen." Wèg waren de jongens al, dèt mochten ze lioo- ren. Groenendijk streek z'n snor op toen hij 't geval hoorde. Dat zou ie 's fijn uit de doekjes doen. Bin nen een dag zou hij de dader te pakken hebben, anders was ie Groenendijk niet meer!! Stilletjes liep Kier om twaalf uur uit school naar lmis. Nog één middag en dan kregen ze vacantie. Maar déé-r dacht hij niet aan. Meester had in zijn klas nu ook verteld over de Heidens cn dc Heerc Jezus, en had ook iets gevraagd voor do Zending en de Evangelisatie. 't Was toch eigenlijk gemeen wat hij gedaan had. Valsoh. Hij gaf 't vanavond wel weer terug maarde Heere Jezus zou *t toch niet goed vin den, wat hij gedaan had, eigenlijk was 't geld van Hè 111. je héht 't toch niet gestolen, jc houdlt 't im mers niet!" fluisterden andere stemmetjes er tegen in. Wat? Liep de veldwaohter daar bij hum huis. Kier werd zoo bleek als een doek. Domi dat ie daar niet aangedacht had. 't Was vast voor hèm. Kijk, vader stond met Groenendijk te praten. Kier probeerde gewoon te doen. Hij zou op «dies nee zeggen, straks bracht ie 't immers terug sn was alles weer voor elkaar. „Zoo mannetje, zoo" begon de veldwachter, ter wijl hij hem over z'n breede snor heen scherp aan keek „zoo, goed dat je er bent, we moeten jou 's even hehlien. Weet jij ook iets van dat Kerst huisje af?" „Ikke... ja 't geld is er uitgehaald, dat vertel den ze vanmorgen, op school!" praatte Kier vlug. Hij durfde Groenendijk zelfs aan te zien. Hij was Binmers geen dièf. E11 met een grapje had een veld wachter niets te maken. „Ben jij ei' gisterenavond niet langs gekomen?" «Jawel". Even dacht Groenendijk na. Als hij nu maar precies wist hoe laat 't gebeurd was. 't Kon net zoo goed vannacht gebeurd zajn. ,yDus jij hebt dat geld niet!" „Nee" zei Kier. Hij had 't nu immers ook niet, waait 't lag heelemaal achter 't kippenhok in een donker hoekje. „Ja, 't is een raar geval" beet Groenendijk zich op z'n snor, hij durfde ook niet verder te vra gen. De Meyere waren fatsoenlijke inensclien. Nou ja, die Kier haalde wel 's kwajongensstreken uit, maar dit kon jc toch geen streek noemen, dit was dièfstal. Dan ging ie maar 's verder kijken. Deze men schen durfde hij vooralsnog, niet van diefstal te beschuldigen. Kiers vader richtte z'n hoofd we erop. Hoe durf den ze zijn zoon daar ook van te verdenken, '1 was geen straatjongen. Hij had hem altijd een nette opvoeding gegeven. Even was hij bang geweest De jongen kon zoo vreemd en brutaal zijn de laatste tijd. Hij liep te veel op straat. Dat moest nu maar 's wat ver minderen. Kier verdween zou gauw mogelijk in 't achter huis. Hij wou vader liever niet in de oogen zrien. Was 't geld maar weer weg, op 't oude plaatsje. (Wordt vervolgd.) den opgetild. Zijn ze erg mak, laat ze dan in je hand loopen; .pak ze in hun gehéél beet, óf bij het vel der schouders. Kleine hondjes kunnen bij liet nekvel gepakt worden. Katten worden bijna steeds verkeerd op getild. Leg de linkerhand onder hun voorpooten, til zc dén op, en leg hun aohterpooten in je rechterhand, zoodat ze daar steunen kunnen en de kat niet hangt, maar zit! Wees zacht en beheerscht in je bewegingen bij dieren. Kalme, zachte menschen worden door die ren vertrouwd; maar van bruuske menschen schrikken ze! Bovenal: houd van de dieren en eerbiedig ze als schepselen Gods. Dan zul je nooit slecht voor ze wezen. HOE BOOMSTAMMEN VERVOERD WORDEN De Oregon of Columbia is een groote rivier, die door ©enige der meest bosclirijke staten van Ame rika loopt Aan den mond dezer rivier ligt dé stad Astoria. De rivier heeft een groot verval, d.w.z.: ze loopt overal snel naar beneden. Er wordt nu ©en ruw geraamte van sterke latten getimmerd, en hierop worden de gevelde boomstammen ge legd. Zulk een gevaarte heeft soms een lengte van meer dan 200 M. Nu drijven de boomstammen» als een vlot, de rivier af. Slechts enkele mannen gaan mee oan het vlot te besturen en weer vrij te maken als het soons hier of daar mocht blijven haken of steken. Komen de stammen nu te Astoria aan, dan worden ze daar tegengehouden, vastge legd en verkorht aan kapiteins, die uit alle dcelen van de wereld met hun schepen naar hier komen. Het hout gaat grif weg, want het ie uitstekend geschikt voor timmerhout. Het hout, dat op deze wijze vervoerd wordt en verhandeld, is het Arae- rikaansche grenen hout, je weet wol, met die mooie vlammen er m! WIST JE DAT HOE JE MET DIEREN MOET OMGAAN Als konijnen niet meer héél klein zijn, moet je zc niet bij de ooren opnemen. De goede manier, om een volwassen konijn op te pakken is, het vel juist bij de 6c.houdere heet te grijpen. Als het dier eng zwaar is, kunnen de aohterpooten door de andere hand ondersteund worden. Guineesche biggetjes zijn zulke zenuwachtige beestjes, dat het heter is ze alléén op te pakken, als dit strikt noodzakelijk is. Als je het doet, leg dan de duimen juist onder de voorpooten en steun het dier met de overige vingers. Druk het niet te veel en je zult zien, dat jc het zoo gemakkelijk kunt optillen. Witte muizen, die ook dikwijls voor liefhebberij gehouden worden, mogen nooit bij de staart wor- Een eekhoorntje. Bediende in een schoenwinkel: „Het spijt me, mijnheer, maar we hebben geen schoenen mee* maat 40." Klant: „Dat geeft niet, dan neem ik twee paa* van 20!" Rebus In 't midden van de laatste regel moet staan: - 159

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12