JEUGD
VOOR DE
Midwintprsproken, door J. Oterdahl,
verzameld door N. Basenau Goemans.
Uitg.: J. M. Meulcnhoff, Amsterdam.
Deze wonderverhalen van Jcan>na Oterdahl, heb-
ben ale verbaal met midwinter evenveel te maken
ale met midzomer. Dit is geen gebrek, eerder een
deugd- Het zijn geen kerstverhalen, zooals wij die
hier kenner-, die (gelukkig met veel uitzonderin
gen) ongenietbaar kunnen zijn door hun opzette
lijkheid. Er komt geen verloren zoon op Kerst
avond thuis. Er wordt zelfs geen mand eetwaren
op Kerstavond bij een bijna verhongerd gezin
binnengebracht. De sproken vertellen van alle
jaargetijden. De bedoeling van de titel is blijk
baar, dat ze omstreeks midwinter, tijdens de
lange, stille avonden bij de haard, het best ge
lezen of verteld kunnen worden. In huizen, waar
de radio ook wel eens zwijgt.
Ze beginnen bijna alle mot de tooverfoimule:
„Er was eensof „Lang geledenen men
behoeft slechte een paar bladzijden te lezen, of
men komt omlor de bekoring van de naïeve, een
voudige stijl en men gaat mee op zoek naar het
■wonder, waaraan wij, moderne menschen, diep in
ons hart toch altijd nog behoefte hebben. De grol
len (te vergelijken met onze Saksische witte
wievenspoken in deze volksverhalen en de gees
ten van afgestorvenen, er zijn feeën en vlinders
en bloemen, er is... een sprekende slang. Het
gaat er nu maar om, of men met feeën en bloe
men nog goede vrienden kan zijn, of het harde
leven nog niet he>t kind in ons heeft vermoord.
Dan vindt men de eenvoudige leering, die in geen
gage of sproke ontbreekt, die niet meer zegt, dan
■wij allen reeds wisten, maar op zoo'n wijze, dat
een oude waarheid nog eens diep in ons door
dringt.
Dat brengt iets zonnigs, iets stal-fecstclijks in
je en droomen over je kinderjaren. Dat klinkt
wel niet erg modera-nuohter en zakelijk, maar 't
5s nu eenmaal niet anders cn Jeanna Oterdahl
heeft in haar ander werk bewezen, toch ook een
modern-zakelijk mensch te kunnen zijn.
De uitvoering van het boek is royaal. Christelijke
lectuur geven deze midwintersproken natuurlijk
niet en om te vertellen op het kerst feest, verlan
gen we iet anders. Dat wil echter niet zeggen,
dat ze voor onze jeugd niet geschikt zouden zijn.
Bazende Boeltje, door Diet Kramer,
met illustraties van G. Wildschut,
Uitg.: Bosch en Keuning te Baarn
(172 blz., formaat 18% X 25 cM.).
liet is een verblijdend teeken voor onze Ghriste-
Bjke jeugdlectuur, dat literair-volwaardige jonge
auteurs, die op het rrein van novelle of roman
naam hebben gemaakt, ook hun talenten in dienst
willen stellen van het kinderboek. Er is een tijd
geweest, dat romanschrijvers (en vooral -schrijf
sters) het schrijven van jeugdlectuur schijnbaar
beschouwden als een liefhebberijtje voor ontspan
ning. Tusschcn hun „eigenlijke" literaire arbeid
meenden ze met wat overgeschoten krachten, een
beetje fantasie, wat brave vermaningen en een
verregaande nonchalance, ook op dat gebied nog
wel iets te kunnen presteeren. Een paar avon
tuurtjes met een zeer onvernuftige intrigue en
een preek in groote-mensclien-taal, ziedaar een
kinderbockie. Dergelijke onverantwoordelijke pro
ducten vcrscliijnen helaas nög en ze worden nog
altijd door sommige weekbladen aanbevolen of
hartelijk aanbevolen. Maar de kinderen worden
teleurgesteld
Op het gebied van de kinderlectuur is meer
geknoeid dan op eenig ander. Het moest nu maar
eens uit zijn, daarmee. Tegenwoordig weet men,
dat een goed kinderboek niet iets minderwaardigs
is, vergclakcn bij een roman, dat het evengoed
kunstwaarde kan hebben, en dat het evengoed
moet voldoen aan de eischcn van goede compo
sitie, behoorlijke plastiek cn zuivere, eenvoudige
stijl. Men heelt ingezien, dat voor het schrijven er
van niet alleen noodig is pacdagogisch inzicht,
maar ook literair talent en bovendien diepgaande
kennis van het kind en zijn taal. Wie de wereld
van het kind van deze tijd, niet zijn geheel eigen
vragen, vreugden en verdrietelijkheden niet kent
cn de moeite niet wil nemen, die te bcstudeeren,
moest zoo eerlijk zijn, er niet over en voor te
durven schrijven. Hij geeft stocnen voor brood
cn zijn werk kan best gemist worden. Want ver
schillende jonge Christelijke airteuns hebben inge
zien, welk een mooie taak hier voor hen gereed
ligt en meerdere, die de laatste tijd opgang maak
ten met hun literair werk voor volwassenen zullen
dit jaar volgen. En, wie de jeugd heeft, heeft de
toekomst; hot is best mogelijk, dat hun werk
resultaten afwerpt voor een opbloei van de Ch/ris-
telijkc letterkunde over jaren en een verdiepte
belangstelling bij het publiek.
Doordat Diet Kramer haar volle, frissche talent
beschikbaar heeft villen stelten en met niet min-
dcr zorg gewerkt heeft, dan aan haar „Begin",
Is „Razende Roeltjc" een heerlijk geestdriftig,
Christelijk jongensboek geworden, dat gerakend
mag worden tot het beste, wat we hehben. Wij
zijn zeer dankoaar voor dit gezond-avontuurlijke,
beschaafd-geestige, sterke en toch zoo tee re hoek.
Als er ieder jaar drie of vier zóó verschenen voor
de rijpere jeugd, zou de zg. neutrale lectuur, die
mi bij veel vaai onze jongens nog de grootste
plaats inneemt op hun boekenplankjes, geen ge
vaar meer zijn en zouden er heel wat minder
boeken-voor-volwassenen in de schooltasschen
meegesmokkeld worden.
Hou zee, Diet Kramer! Geef ons nu ook nog
zoo'n boek over het Indische kind en de zending,
want ook daarover wordt meer geliefhebberd dan
voor kind en zending goed is.
Frouck van der Hooning: De Ten
Bruggecate's; ill. van Adri Alindo;
uiig. van Bosch en Keuning te Baarn.
Dit meisjesboek, dat ook arts schoolboek in de
bandel is gebracht, vertoont de typische gebreken,
waaraan veel meisjesboeken mank gaan. Het is
afwisselend even uitbundig, preutscli, sentimen
teel of vervelend, even onberekenbaar en veulen-
aohtig als die wichten op de leeftijd, waaro-p ze
heel langzaam mensch gaan worden, kunnen zijn.
Het heeft mooie pakkende gedeelten, geestig en
direct geschreven en het verliest zioh vlak er op
in breed-uitgewerkte kibbel partijtjes en kribbig-
hoidjes, die onze spanning weer geheel weg nemen.
Men zegt, dat dit bij meisjes niet het geval is; die
zouden wel houden van dergelijke lectuur. Het
mag zijn, maar zulk realisme is weinig verheffend
en wij meenen, dat een voornaam deel van de
paedagogische taak, die de lectuur voor deze
leeftijd heeft te vervullen hierin bestaat, dat zij
gezond en stevig voedsel geeft voor een altijd
hongerende fantasie en wel zulk voedsel, dat ver
lost uit de alledaagschheid van het eigen-ik-zuch-
tig wereldje en breeder belangstelling voor het
leven wekt De jeugdlectuur en vooral de Christe
lijke moet leidend, helpend, sturend werken, dat is
haar kostbaar maar gevaarlijk voorrecht en dat
heeft Frouck van der Hooning ingezien, maar
haar manier, waarop zij die taak wil vervullen,
lijkt ons niet de beste. Er zijn te veel dingen in
haar boek, die een flinke meid maar liever gauw
vergeet en waar men het best over zwijgen kan,
omdat ze te kleinzielig en vervelend zijn.
Het is alles wat overdreven in dit verhaal. Joko,
het hoofdpersoontje, die van haar koppigheid en
brutaliteit moet genezen, doet vaak denken aan
een zenuwpatiëntje, haar vader, van wien zij die
gebroken heeft geërfd, is wel een heel erg onver
standige driftkop, en ofschoon schoolhoofd, be
woont hij een villa en bezit een auto! Ach, benij
denswaardige!
Maar dit boekje heeft een zuivere en levendige
stijl, veel warms, veel liefs en het is niet over
dreven vroom. Dat vergoedt veel. Tol» genoegen,
Joko, ondanks al je gebreken. Woixl maar gauw
een groote, verstandige meid en kom dan vooral
nog eens terug. Maar niet meer zoo dramatisch
doen, hoor!
ANNE DE VRIES.
Poëzie contrabande? door Camp
de Basscbaerde.
Laten we maar eerlijk zijn: we hebben lak aan
poëzie. We laten alle dichtere, de protestantsche
incluis, liever in de kou staan, dan ook maar met
één oor naar hen te luisteren.
Romans worden, zooal niet veel gekocht, dan
toch bij honderdtallen uit bibliotheken gehaald en
verslonden; muziek vindt noj- tal van ter zake
kundige liefhebbers en de schilderkunst kan nog
wel eens een nuttig ornament in onze omgeving
voortbrengen schilderijen bedekken zoo heer
lijk de verschoten plekken in ons behang en ze
staan wel gekleed ook maar gedichten...:
daarvoor zijn geen terzake kundige en geen onkun
dige belangstellenden te vinden; ze zijn als orna
ment in onze kamers niet te gebruikenze zijn
eigenlijk totaal overbodig!
De vraag is derhalve wel gewettigd, waaraan de
poëzie een zoo groote veronachtzaming te danken
mag hebben. Want het is ook niet zoo, dat we
er onverschillig tegenover staan, neen, diep in ons
hart koesteren we er een wrok tegen.
De oorzaak hiervan kan, naar wij meenen, in
het algonveen drieërlei zijn: Zij kan hierin zijn
gelegen, dat wij de huidige poëzie te weinig nuch
ter vinden; zij kan voortkomen uit de overweging,
dat de vormgeving onzer dichters niet protes-
tantsch, maar „heidensoh" is en zij kan de ver
meende onbegrijpelijkheid der verzen betroffen.
Laten wij deze bezwaren eens nader bezien.
Er wordt zoo graag beweerd, dat het nuchtere
leven geen plaats laat voor mcnsclicn, die niet
met beide beenen op de grond staan en contact
met de werkelijkheid missen; daarmee dan doe
lende op de poëten, met de groote flambards, de
fluweclen jas cn de spikkeldas.
Voorts is het onze vaste overtuiging, dat onze
dichters in wezen eigenlijk niet protos tan tsch
zijn; dat hun vormgeving niet christelijk is. „Ze
wachten ecret af, hoe de „pagan isten" zich ont
wikkelen om ze uit de verte te kunnen volgen,"
zeggen wc dan.
Ten slotte meenen we, dat gedichten, wil hun
creator ze geslaagd achten, por sé zwaar om te
A. Wapenaar
Voor de vele vrienden en lezers van ons Zon
dagsblad zal het een blijde tijding zijn, te verne
men, dat de heer A. Wapenaar herstellende is van
een ernstige en langdurige ongesteldheid. Wel
zal met algeheel herstel nog ge ruimen tijd ge
moeid zijn, doch er os gegronde hoop op volledig
herstel.
Wij wenechen onze vriend en medewerker van
harte een algeheel en spoedig herstel toe en hopen
dat het hem gegeven moge worden zijn zoo zeer
gewaardeerde plaats onder ons eerlang weer in te
nemen.
DE REDACTIE.
verstaan moeten zajn. Dat naar de opvatting der
dichters mooi-mooier-mooiBt parallel loopt metc
du is ter-du isterder-pikduister.
In die Egyptische duisternis is echter één ding
wel klaar als de dag: nl. dat al deze grieven niet
anders dan uit grove onbekendheid met het ge
wraakte kunnen voortkonten.
Want het is niet waar, dat poëten noodzakelijker
wijze buiten bet leven zouden moeten staan en
maar wat over de realiteit heen zouden meditec-
ren. Zij zijn geheel kinderen van hun tijd. Aan
de ecne kant ondergaan zij die als de heerlijkste,
die er ooit geweest is (Jan H. de Groot dicht
over een vliegtocht, Van Oostcns eerste bundel
heet „His Mastera Voice" en Leo van Brecn noemt
©en verzenboek „De Stroomlijn"!), en aan de
andere zijde beleven zij de tijd aJe één, zonder
idealen en zonder uitzicht en weten ze, dat de
mensch willens en wetens de afgrond tegen reist
(„Qod geef antwoord: Wéé ram leven wij?"). De
oh riste ndich ter weet daarenboven, dat er Eén is,
die nooit laat varen heit werk van Zijn handen,
want „uit de open monden van de stad stijgt
de bevrijde kreet tot God, dat Hij genezc."
En het is niet waar, dat onze poëten om cl kriste*
lijk in hun vormgeving zouden zijn.
De tijd ligt nog maar pas achter oms, dat we
Diet Kramer
©en ingezonden stuk te beantwoorden kregen,
waarin letterlijk het volgende stond geschreven:
„D« tegenwoordige christendichtere laten zich
begeesteren door de werken van de mannen des
ongeloofs, als KIoos en consorten, die zich inder
tijd aanstelden, of met hen de litteratuur pas was
begonnen. Zelfs het banale en gowrongene van
rijm cn maat wordt nagevolgd, zoodat tenslotte
wat poëzie wil heeten, vaak nonsens wondt."
De haren kunnen iemand ten berge rijzen over
zooveel wanbegrip.
Het is weer als van ouds: men zegt: „vormge
ving" cn men heeft de „verstechniek" op het oog.
Want onze bezwaren gelden niet de vorm gegeven
idee, maar de uiterlijkheden: metrum, rhythm e,
versvorm (zie het hiervoren aangehaalde inge
zonden stuk). Eigenlijk zouden wc dus zoggen
moeten: „de techniek onzer poëten is niet christe
lijk", waarmee tegelijk het lichtelijk dwaze van
de redeneering duidelijk is. Want het zal te allen
tijde duister blijven, waarom het een öhristeivdich-
ter kwalijk genomen wordt, dat hij een sonnet
schrijft en Kloos ook, alsmede dat hij zich bij
zijn creatieven arbeid bedient van een zeker me
trum of van een „banaal en verwrongen" rijm.
De techniek doet bij de vraag „christelijk of niet-
ohristelijk" in geen enkel opzicht terzake; de
vormgegeven idee echter is bij de beoordeeling er
van van uitnemend belang, omdat ware de
vormgeving niet christelijk (in casu protestant sell),
de protestantsche poëzie wel naar het rijk def
fabelen kon worden verwezen.
Altijd weer wordt de nadruk gelegd op uiterlijk
heden (maat, rijm enz.), die de primaire functies
van oen vers niet zijn. Wat een gedicht tot poëzie
maakt ligt dieper. Dat ligt in de wijze, waarop de
auteur zich verhoudt tot zijn onderwerp. Herman
Poort hooft bi één van zijn lezingen gezegd:
„Poëzie wordt direct van binnen-uit geschapen; ze
ïb niet de min-of-meer schoone en min-of-mecr
getrouwe weergave van een gevoel of gedachte;
ze is het gevoel-zelf en de gedachte-zoML
154
Toen ze nog in Loorn-
dorp woonden
(Vervolg.)
Verschrikt bleef Kier staan. Wat een geluid in
de donkere stilte. Zouden ze niet naar buiten ko
men. Even stond hij doodstil te luisteren. Alles
bleef rustig. Nog één trap tegen de voorkant en
dan gauw weg. Wat een huisje was 't eigenlijk,
je kon 't zoomaar omver trappen.
„Krak rifikeling ling!" klonk 't weer. Wat
was dat andere geluid geweest? 't Leek wel op val
lend geld. Hadden ze hier gèld in?
O ja die gekke koffiemolen misschien. Ha, als
dat 's waar was, dan zou ie ze nog eens even kun
nen krijgen.
Z'n valsche pre; werd al sterker, en 't vreemde
wilde licht in z'n oogen, al heller.
Nog altijd bleef 't stil.
„Ga 's kijken, ga er maar 's in" fluisterden hon
derden stemmen in z'n hart.
Kier ging naar binnen. Hu, wat was 't er donker.
Hij stootte zich tegen allerlei dingen. Met zijn
handen tastte hij om zich heen. Ha daar voelde
hij 't al. Hij beurde de molen op. Er rammelde
iets. Ja hoor, die ezels hadden hier hun geld
neergezet. Ook effe dom.
Hij zou zo eens een dag lang in de penarie
laten zitten. De bus nu meenemen en morgen
avond hem er weer neerzetten.
„Niet doen, niet doen" fluisterden zachte stem
metjes binnen in hem.
„Niet doen?!" lachte Kier ze weg. Niet doen?
waarom mocht hij dan niet meedoen aan 't plan?
Waarom hadden ze hem weggeduwd? En hij stal
dit niet, morgenavond kregen ze 't weer. Een dag
lang zouden ze in benauwdheid zitten!
Hij lachte bijna hardop, van leclijk plezier.
Even stilletjes als hij gekomen was, verdween
hij weer door de heg.
Zijn winterjas bolde aan de eene kant heelemaal
op, daar zat de koffiemolen, met 't geld uit het
Kersthuisje
„Pa, Pa, kom 's" huilde Anc de volgende
imongoii „d'r is iemand aan geweest, 't heele
huisje is kapot en 't geld is weg, 'r Lagen alleen
nog een paur dubbeltjes op de grond!"
Fed sprong uit z'n bed en schoot in z'n broek
cn „hup twee" was ie ook al gekamd en gewas-
schen! Daar moest ie bij zijn.
„Dat heeft Kier gedaan", beweerde Fed beslist
toen hij de verwoesting zag.
„Suut suut", stilde vader, „jij mag iemand zoo
maar niet beschuldigen".
Ane probeerde het huisje weer recht te zetten
en bromde „als hij 't gedaan heeft, dan zal ik 't
pruimeboompjo uit zijn tuintje eens omtrappen!"
„Jullie weten al precies wie 't gedaan heeft hè?"
lachte Pa, „ik weet 't nog lang niet. Maar 't is
geen manier van doen, we leven hier niet bij de
Russen. Loop maar 's gauw naar Groenendijk, die
moet 't zaakje maar 's opknappen."
Wèg waren de jongens al, dèt mochten ze lioo-
ren.
Groenendijk streek z'n snor op toen hij 't geval
hoorde. Dat zou ie 's fijn uit de doekjes doen. Bin
nen een dag zou hij de dader te pakken hebben,
anders was ie Groenendijk niet meer!!
Stilletjes liep Kier om twaalf uur uit school
naar lmis. Nog één middag en dan kregen ze
vacantie. Maar déé-r dacht hij niet aan. Meester
had in zijn klas nu ook verteld over de Heidens cn
dc Heerc Jezus, en had ook iets gevraagd voor do
Zending en de Evangelisatie.
't Was toch eigenlijk gemeen wat hij gedaan
had. Valsoh. Hij gaf 't vanavond wel weer terug
maarde Heere Jezus zou *t toch niet goed vin
den, wat hij gedaan had, eigenlijk was 't geld van
Hè 111.
je héht 't toch niet gestolen, jc houdlt 't im
mers niet!" fluisterden andere stemmetjes er
tegen in.
Wat? Liep de veldwaohter daar bij hum huis.
Kier werd zoo bleek als een doek. Domi dat ie
daar niet aangedacht had. 't Was vast voor hèm.
Kijk, vader stond met Groenendijk te praten.
Kier probeerde gewoon te doen. Hij zou op «dies
nee zeggen, straks bracht ie 't immers terug sn
was alles weer voor elkaar.
„Zoo mannetje, zoo" begon de veldwachter, ter
wijl hij hem over z'n breede snor heen scherp aan
keek „zoo, goed dat je er bent, we moeten jou 's
even hehlien. Weet jij ook iets van dat Kerst
huisje af?"
„Ikke... ja 't geld is er uitgehaald, dat vertel
den ze vanmorgen, op school!" praatte Kier vlug.
Hij durfde Groenendijk zelfs aan te zien. Hij was
Binmers geen dièf. E11 met een grapje had een veld
wachter niets te maken.
„Ben jij ei' gisterenavond niet langs gekomen?"
«Jawel".
Even dacht Groenendijk na. Als hij nu maar
precies wist hoe laat 't gebeurd was. 't Kon net
zoo goed vannacht gebeurd zajn.
,yDus jij hebt dat geld niet!"
„Nee" zei Kier. Hij had 't nu immers ook niet,
waait 't lag heelemaal achter 't kippenhok in een
donker hoekje.
„Ja, 't is een raar geval" beet Groenendijk zich
op z'n snor, hij durfde ook niet verder te vra
gen. De Meyere waren fatsoenlijke inensclien. Nou
ja, die Kier haalde wel 's kwajongensstreken uit,
maar dit kon jc toch geen streek noemen, dit was
dièfstal.
Dan ging ie maar 's verder kijken. Deze men
schen durfde hij vooralsnog, niet van diefstal te
beschuldigen.
Kiers vader richtte z'n hoofd we erop. Hoe durf
den ze zijn zoon daar ook van te verdenken, '1 was
geen straatjongen. Hij had hem altijd een nette
opvoeding gegeven.
Even was hij bang geweest De jongen kon zoo
vreemd en brutaal zijn de laatste tijd. Hij liep te
veel op straat. Dat moest nu maar 's wat ver
minderen.
Kier verdween zou gauw mogelijk in 't achter
huis. Hij wou vader liever niet in de oogen zrien.
Was 't geld maar weer weg, op 't oude plaatsje.
(Wordt vervolgd.)
den opgetild. Zijn ze erg mak, laat ze dan in je
hand loopen; .pak ze in hun gehéél beet, óf bij
het vel der schouders.
Kleine hondjes kunnen bij liet nekvel gepakt
worden. Katten worden bijna steeds verkeerd op
getild. Leg de linkerhand onder hun voorpooten,
til zc dén op, en leg hun aohterpooten in je
rechterhand, zoodat ze daar steunen kunnen en de
kat niet hangt, maar zit!
Wees zacht en beheerscht in je bewegingen bij
dieren. Kalme, zachte menschen worden door die
ren vertrouwd; maar van bruuske menschen
schrikken ze!
Bovenal: houd van de dieren en eerbiedig ze als
schepselen Gods. Dan zul je nooit slecht voor ze
wezen.
HOE BOOMSTAMMEN VERVOERD
WORDEN
De Oregon of Columbia is een groote rivier, die
door ©enige der meest bosclirijke staten van Ame
rika loopt Aan den mond dezer rivier ligt dé stad
Astoria. De rivier heeft een groot verval, d.w.z.:
ze loopt overal snel naar beneden. Er wordt nu
©en ruw geraamte van sterke latten getimmerd,
en hierop worden de gevelde boomstammen ge
legd. Zulk een gevaarte heeft soms een lengte van
meer dan 200 M. Nu drijven de boomstammen»
als een vlot, de rivier af. Slechts enkele mannen
gaan mee oan het vlot te besturen en weer vrij te
maken als het soons hier of daar mocht blijven
haken of steken. Komen de stammen nu te Astoria
aan, dan worden ze daar tegengehouden, vastge
legd en verkorht aan kapiteins, die uit alle dcelen
van de wereld met hun schepen naar hier komen.
Het hout gaat grif weg, want het ie uitstekend
geschikt voor timmerhout. Het hout, dat op deze
wijze vervoerd wordt en verhandeld, is het Arae-
rikaansche grenen hout, je weet wol, met die
mooie vlammen er m!
WIST JE DAT
HOE JE MET DIEREN MOET OMGAAN
Als konijnen niet meer héél klein zijn, moet je
zc niet bij de ooren opnemen. De goede manier,
om een volwassen konijn op te pakken is, het vel
juist bij de 6c.houdere heet te grijpen. Als het dier
eng zwaar is, kunnen de aohterpooten door de
andere hand ondersteund worden.
Guineesche biggetjes zijn zulke zenuwachtige
beestjes, dat het heter is ze alléén op te pakken,
als dit strikt noodzakelijk is. Als je het doet, leg
dan de duimen juist onder de voorpooten en steun
het dier met de overige vingers. Druk het niet te
veel en je zult zien, dat jc het zoo gemakkelijk
kunt optillen.
Witte muizen, die ook dikwijls voor liefhebberij
gehouden worden, mogen nooit bij de staart wor-
Een eekhoorntje.
Bediende in een schoenwinkel: „Het spijt me,
mijnheer, maar we hebben geen schoenen mee*
maat 40."
Klant: „Dat geeft niet, dan neem ik twee paa*
van 20!"
Rebus
In 't midden van de laatste regel moet staan: -
159