JEUGD L TB. fv ■kr*" V xl i VOOR DE ijA. i PI D^El I Redding, door Herman Robliers. Amsterdam, U.M. Elsevier; 1933. II Kaas, door Willem Elsschot, Versierd door Josef Cantré. P. N. van Kampen Zn., Amsterdam; z.j. In geen jaren had ik iets van Herman Robbers ondor tie oogen gekregen. Van hem las ik destijds, het in onze kringen veel gelezenc: „Do Bruidstijd van Annie de Boogh" en later lie-b ik ook: „De gelukkige familie" en „Een voor een" nog geleeen. Doch dank zij de radio was ik wel in <le gelegen heid, zoo nu en dan zijn stem eens te hooren. In een van zijn laatste lezingen was een door- loopend innerlijk protest tegen de hedendaagsche .jongeren". Herman Robliers heeft óók eens behoord tot de En tegenwoordig volgt de ecne generatie niet moor als vroeger, elkaar met 'n tien of twintigtal jaren tijdsverschil op, doch is men als auteur soms na een jear al „verouderd". Dit zal grootendeels wel le wijten zijn aan do geweldige verschuivingen van onze tijd, maar voor wie werkelijk iets te zeggen hee t, behoeft dat snel „verouderen" poen schrikbeeld te zijn. Naarmate de boodschap van een auteur christe lijker is, zal zijn stam voor alle tijden 011 omstan digheden aan beteekenis winnen, wat helaas niet altijd wil zeggen dat deze beteekenis gepaard gaat met wat de massa „succes" noemt. Nu i'k na een jaar of tien plotseling oen bo< k van Robliers in handen kreeg, was mijn ver wachting wel gespannen. Ik heb in de laatste jaren heel wat christelijke lectuur moeten lezen, wel eens méér dan mij Hef was, en de lezer, iie in tegenstelling met de recen- cent geheel en al vrij is in de keuze zijner lectuur, zal het mij wel vergeven, dat ik het lezen van oen roman van Robbers als een welkome afwisse ling beschouwde. Ik dacht: wat zal een man als Robliers. die nu toch naar de leeftijd, niet meer tot de jongeren behoort, en zokor oen man van veel levenserva ring is, ons te zeggen hebben, anno 1933? De titel „Redding" maakte mij te meer belang stellend. Ik moet u, hoewel het mij spijt, direct beken nen, dat dit boek een teleurstelling voor mij is geworden, ondanks het feit dat er veol te waar- decren is in doze „moderne" roman. Ik doel hier op het verzet van de schrijver tegen de geest der hedendaagsche jeugd, sceptisisinc eu zucht naar scxucele vrijheid. Waarden'ing ook voor de vele zeer goede na tuurbeschrijvingen rondom het schoone Kenoemer- land, waar de auteur, die in Schoorl woont, geen onbekcmle is. Maar dan is mijn waardeering ook uitgeput. Voor de rest is dit book een dood-armo en zielige vertooning. Omdat het hier een auteur geldt, wiens werk ook wel tot onze huiskamers doordringt, wil ik niet volstaan met een ongemotiveerde recensie, doch do leeer zelf mee laten oordcelen over de inhoud. Het geval komt in 't kort hierop neer: Meneer Herbert Lunting, een Amsterdamfchc commissio nair in effecten, vijftiger, heelt een keer zoo ge noeg van het gesjacher op de beurs, dat hij er een paar wken geheel alleen tusschenuit wil im op adem te komen. Niet alleen het zakenleven is hii beu, ook in zijn huiselijk leven is hij teleurge steld. Zijn oudste kinderen gaan hun eigen weg en behooren tot de jeugd die In één kwartier pra ten driemaal de uitdrukking „ser-appcal" in de mond hebben. Van zijn vrouw gaat geen leiding uit hijzelf, opgeslokt door het jachtige beurslevcn, heeft nau welijks invloed meer. Ondor voorwendsel, dat hij voor zaken uit moet, gaat hij naar een zomerhuisje van een hom beken de familie, ergens in de buurt van Bergen, om zich oenige tijd in de stilte terug te trekken. Als hij er 's nachts aankomt, blijkt er eon jong meisje aanwezig te zijn, dat gevlucht is voor haar stiefvader die het haar „te lastig" maakte. Al zoo zitten we in het eerste hoofdstuk reeds midden in de „romantiek". Het meisje, waarmee hij de volgende morgen kennis maakt, blijkt een gezond type te zijn. Zij wil naar een vriendin in Lugano en in geen geval naar huis terug, wat verklaarbaar la. Onmiddels wordt zij door de politic gezocht, om dat zij minderjarig is. Dan volgt de eene spannende verwikkeling de andere op. Herbert Lunting komt onder de gene zende" bekoring van dit onbedorven kind en be sluit haar riddelijk over de grens te brengen. Hij hee t een familie-pas bij zich waarop o.m. de foto van zijn dochter. Het meisje wordt op de moeilijke tocht ziek. Zij logeeren in Nijmegen, terwijl de politie hen op 't spoor is. Toch bereiken zij na eenigen tijd Lugano, waar de vriendin, met haar man en een jonge ingenieur aan het 6tation zijn. Dan is Herberts' taak afgeloo- pen en gaat lüj terug naar huis, waar hij een ver klaring moet geven van zijn „zonderling" uit stapje. Hij weet zijn vrouw te overtuigen zelfs ook de beide oudste kinderen, voor wie 't avontuur )yal te netjes" lijkt, doch die 't tenslotte wel geloo- ven, omdat zij overtuigd worden van vaders' eer lijkheid. De couranten hebben inmiddels hun verdachte modcdeeLingen gedaan, maar Herbert is. door de gezonde, eerlijke, naïeve spontaniëtelt van het meisje, zóó genezen van zijn depressie, dat hij met opgeheven hoofd opnieuw het leven aanvaardt, en zich voorneemt, zich meer dan tot nu toe voor zijn gezin, aan zijn kinderen vooral, te geven. Ik kan het niet helpen, lezer, dat, ondanks de ongetwijfeld goede bedoelingen van de auteur, ik mij ondor 't lezen aldoor ietwat onbehaaglijk ge voeld heb. Er zijn bladzijden, waarin de erotische spanning voelbaar is. Was dc auteur daar nu maar wat ronder vooi uitgekomen, dan zou het aannemelijker geworden zijn, doch het bock is een en al verheerlijking van het meisje Grectje. En de lezer vraagt zich af: Is dat nu werkelijk zóó'n bizonder meisje? Is de wereld dan zoo rot, dat het iets bizoiiders geldt, als een meisje haar eerbaarheid wil bewaren? En was het nic vrij wat normaler geweest als Herbert Lunting zonder or zijn naam on die van Greet je aan tc wagen, de volgende morgen het meisje aan haar familie had teruug gebracht en de stiefvader desnoods had aangegeven bij de zeden politie? Ja, maar dan ha<l dc schrijver geen gelegen heid gehad Herbert Lunting te laten vluchten :n de romantiek, dan was zelfs het slapen in de hooi berg overbodig geworden. Op welke wijze bad Her- bert Lunting dan moeten .genezen" van zijn de pressie? U voelt, lezer hier wordt uit een andere bron geput dan die van Gods Woord. Ik weet het, dit lijkt op een dooddoener tegenover een kunstenaar als Herman Robliers. Wc zouden er „voorzichtig om heen kunnen praten". Daaraan hebben wij ech ter In 1934, minder dan ooit behoefte. En dc vraag benauwt ons meer dan eens: hoc is het toch mogelijk, dat mensehen als lierman Rob bers zoo weinig in aanraking met het Christendom zijn gekomen, dat de realiteit van zonde en genade hen vreemd bleven? En eo-der dan het zelfverzekerd gebaar, dat reeds zoo velen vervreemd heeft van het christen dom, moge ons de vraag benauwen; zal de armoede in deze menschcn ons tocgcrokcnd worden? Eerst als deze vraag ons ernst is geworden, mogen we denken aan dc waarheid, dat het evan gelie van „zonde en genade" niet naar den meruch is. Eer de pantheïstische en cultureole mcnsch er toe zal komen, „zichzelf te ontledigen" en de zonde als ionde te zien! Ook dèt is immers genade van God. Dc lust, om een literaire kritiek te geven over dit bock, ontgaat mij in hot besef van zijn diepe armoede. „En Christus roept cn Hij blijft nooden Hij mint de zachten en de blooden En 't meest die arm zijn *.n alleen." Deze regels van v. Suylcstcijn dringen zich aan mij op. Als Herbert Lunting er iets van begrepen had, van de geweldige mogelijkheden, die zelfs dan het meest „nvsluktc" leven nog biedt! Dan zou de titel „Redding" wezenlijk beteekenis gekregen hebben in de diepste zin. Het verhaal, dat in alle opzichten dc vakman verraadt, is geschreven in dc Robbers-stijl: be schaafd, doch voor onze tijd-wel wat precies uit voerig. Daardoor zijn de dialogen vaak onbelang rijk geworden. Blijkbaar voelt Robbers er niet veol voor, zijn procédé van na '80 prijs te geven voor het meer onmiddellijke, directe proza van heden. Kaas, van Willem Elsschot. Dc novelle (kleine roman) „Kaas" van Willem Elsschot is oen heel ander boek dan „Redding". Het is volmaakt anders. Willem Elsschot, pseudoniem van de Antwerp- ache schrijver Alfons de Ridder, heeft verleden jaar dat merkwaardige boek „Lijmen" uitgegeven bij de Wereldbibliotheek, in deze kolommen kor telings aangekondigd door Van Eerbeek. Deze twee namen in één adem noemen Is zoo gek nog niet. Zij zijn elkaar, wat dc vormgeving betreft, verwant, deze Noord-Nederlander en Vlaming. In .Lijmen" beschrijft hij de bijna goddcloozc praktijken van een advertentie-reiziger op een zeer. origincele wijze. En nu in „Kaas", is het de Antwcrpschc kan toorbediende Frans Laarmans, reeds lang klerk bij de General Marine and Shipbuilding Com pany, die een aanbod krijgt om voor Bclgié en Luxemburg vertegenwoordiger te worden eener groote Hollnndsche kaasfirma. Laarmans probeert onbezoldigd ziekenverlof to krijgen, teneinde het in deze drie maanden in de kaas te probeeren. Hoe jammerlijk dit mislukt, vertelt u dit geestige boek. De toon van de schrijver, vooral in 't begin, waar hij het sterven van zijn kindsche moeder beschrijft, is niet sympathiek. Men kan, als auteur, ook teveel „afstand" nemen. Dan ontbreekt het hart er soms aan. Dat schijnt voor medewerkers aan het tijdschrift „Forum" geen doodzonde te zijn. Nu sentiment genoeg in onze literatuur cn wat minder krokodillentranen kan zeker geen kwaad. Maar laten we ons waohtcn voor dc dicta tuur van het intellect. Verderop in 't verhaal hinderde mij dc toon minder. De auteur Ds. Heynes, zal waarschijnlijk bij de Forum-groep onbekend zijn. W ij zijn een manier van schrijven als van van Eisschot we! gewend. Want de kleine groep christelijke letterkundigen vertoon» (zijns ondanks) een zeer typische en merkwaardige verscheidenheid in aanleg en talent. „Kaas" is in de ik-vorm geschreven en de lezer is opgelucht, als Laarmans aan 'i eind weer dank- buar naur zijn kantoor terug gaat en ziin vrouw zoo piëteit-vol is, dat zij in geen maanden kaas op tafel brengt. Aan 't verhaal laat de schrijver ook een tame lijk omslachtig voorwoord vooi afgaan. 't Slot van deze inleiding is echter zeer kern achtig en typeerend voor het werk van deze schrijver: „Vanaf den aanhef, want een boek Is een lied, moet men het oog houden op het slotakkoord, waarvan iets door heele verhaal geweven moet worden, als het Leitmotiv door een symphonic. Do lezer moet geleidelijk een gevoel van onrust over zich voelen komen, zoodat hij zijn kraag opzet en aan een paraplu denkt terwijl de zon nog in haar volle glorie staat Wie het slot niet uit het oog verliest zal van zelf alle langdradigheid vermijden omdat hij zich telkens afvragen zal of ieder van zijn details wel bijdraagt tot het bereiken van zijn doel. En hij kom. dan spoedig tot de ontdekking, dat iedere bladzijde, iedere zin, ieder woord, ieder punt, iedere komma het doel nader brengt of op afstand houdt Want neutraliteit bestaat niet in kunst. Wat niet noodig is dient geweerd en waar het met één personage kan is een menigte overbodig. In kunst mag niet geprobeerd worden. Probeer niet te schelden als gij niet toornig zijt, niet to schreien als uw ziel droog staat, niet tc juigen zoolang ge niet vol zijt van vreugde. Men kan probeeren een brood tc bakken, maar men probeert geen schep ping. Men probeert ook niet te baren. Waar zwan gerschap bestaat volgt het baren vanzelf, ten ge- pastcn tijd." Dat van Elsschot geen pal Heter-Vlaamsch' schrijft, hebt ge reeds begrepen. Duar is hij to nuchter voor. Het zou een al te groote comcdie voor hem zijn. Alzoo: een merkwaardig talent. De houtsneden van Josef Cantré kan ik niet genieten. P. J. RISSEEUW. Correspondentie Wil de heer B'. Am den zijn adres opgeven aan do redactie van het Zondagsblad. Lombok straat 9, Don Haag? De weg der goedheid is altijd de beste, ook al is het een omweg. Mr. F. J. Klein. 26 Toen ze nog in Loorn- dorp woonden door C. Gilhuis (Vervolg.) „En nou ga Ik de winkel nog eens in", zei Pa tot aller verwondering, toen Ane en Fed hun „in- koopen" hadden gedaan. Bij Pa's oogen zaten weer die pretrimpels, die waarschuwden: „Pas op, anders loopen jullie er in hoor!" Maar ze zégen 't niet, ze dachten alleen maar, we krijgen nog meer om te eten, want Pa koopt ook nog watl En zie maar, daar kwam hij alweer de winkel uit met een heele groote zak onder z'n arm. „Apenootjes," raadde Mies. „Goed geraden; de winkeljuffrouw zegt dat ik er we! een heel leger meer voeren kan! En nou naar de kieviten toe, voorwaarts marschl" comman deerde Pa. Zagen de jongens niet, dat vaders zakken een beetje boller stonden dan straks, net of er ronde dingetjes inlagen??? Vader had meer gekocht dan de zak pinda nootjes!! Kewie—wie; kicwie—wieriepen dc kieviten van hoog uit de lucht 't Leek net of ze angstg waren, alsóf ze van hoog uit de lucht zagen naar de menschen, die daar over hun weiland liepen. „Er zitten hier vast nesten, schreeuwde Piet naar Mies, anders maakten ze daarboven zoo'n lawaai niet, maar je moet er niet vlak onder gaan zoeken, want ze vliegen altijd een eind van hun nest weg, om je weg te lokken, zie jol" Zie, daar schoot er een recht naar beneden, en v 1 k bij dc grond zwenkte 't diertje weer om naar boven. „Hè, zuchte Mies, ik dacht, dat io tegen de grond zou vliegen; bijna raakte hij er tegenaan; toch ge meen eigenlijk om hun eiers weg to stelen, 't zijn toch hun kindertjes!..." „Ha meid, smaalde Piet, we nemen zo immers niet allemaal weg, en ze leggen er toch zoo weer nieuwe bij en ze kenne niet denken ook die beesten I" „Grieto grieto", klonk het uit de verte. „Dat is de Grutto, vertelde Pa, ook een weide vogel, maar die zie je niet zooveel als kieviten". Pa lag achterover in 't gras en 't duurde niet lang of ze zaten allemaal om hem heen; zc hadden alios afgezocht zeiden ze; cn „alles opgegeten ook" voegde Pa eraan toe. er is niets meer. „Zullen wc maa: weer gaan Pa?" stelde Fed voor toen hij hoorde dat de mondvoorraad ver dwenen was. „Nog een kwartier heel goed zoeken, ant woordde Pa, ik zal ook goed meehelpen, en dan moet je vooral eens kijken in de hooge graspollen, dèar leggen ze meestal de eieren. Kom, ieder een kant uit" Daar gingen ze. Fed rukte aan de hooge gras pollen alsof ze er uit moesten. Pa bleef som» wel wat erg lang bij een pol staan, <lan stak hij z'n hand in de jaszak en vervolgens bracht hij hem naai' de graspol. Iedereen dacht dat Pa „zócht", maar hij dééd wat anders. ,,'k Heb wat, *k hel» wat", gilde Piet opeens. Zijn stem klonk ver over de weilanden heen, z'n handen beefden van vreugde. Hij had er drie ontdekt, midden In een groot hooge graspol. „Hier, kom dan hierheen" gilde hij nogccns, en vol trot» droeg hij zc al met beido handen naar .vader: „kijk U's Pa, drie!" „Sjonge, sjonge da's een boffie", deed Pa ver wonderd, maar in z'n oogen glinsterde geheimzin nige pret ,,'t Zijn kiev'tseieren Ta, redeneerde Piet met enthousiasme, er zitten zwarte stipjes op, da's voor vermomming of mimicry zegt onze leeraar, daarom konden we ze ook haast niet vinden en 't zijn er drie, dat kan ook best, want een kievit legt er vaak vièr!" „Jij bent maar een slimmert en nog knapper dan je vader, prijst Pa, kom wij gaan ook nog even ons geluk beproeven, maar niet lang meor hoor!" Dat hoeft ook niet, want een minuut later vindt Ane een nest met vier! „Zie je wel, zegt vader, in do hooge graspollen, daar zitten ze, daar hadden we al eens eerder in moeten kijken". ,,'k Heb er straks al in gekeken, beweert Fed, en toen zat ei niks inl" „A jö, jij ken niet kijke, zo zaten d'r wel in, anders kan ik zo d'r toch niet uithalen", zegt Ane dan weer. Piet vindt er nog één ei bij, zeker van een vogel paar, dat net begonnen is, meent Pa. Nog een poosje zoeken ze door, maar de voor raad schijnt uitgeput, zoodat vader zegt: „kom we gaan naar moeder terug, anders wil ze ons voor straf geen eten geven". 't Mooiste komt nog, denkt hijl Met de 8 eiers in Piets pet, loopen de jongens voorzichtig achter Pa aan. Pa snauwt iedereen- weg, die er met z'n vingers aan wil komen, zoodat Pa soms boos achterom moet zien. Piet wil ze heel verkoopen, anders krijg je er nik» meer voor, zegt hij. Als Pa dat hoort moet hij weer even ingehouden lachen. Alleen Mies vraagt verlegen: „Zullen we ze niet weer terugbrengen Pa, hoort de vogeltjes 's roepen!" „Kom meid, we hebben er maai- een paar, en we doen 't immers nóóit meer, vanavond zal ik je er nog wel 's wat van vertellen", maakt Pa zich eraf. Op 't weiland is 't weer heel stil geworden. Al leen de kieviten roepen er hun kiewie-wiel, nu klinkt 't niet angstig meer, maar blij; nu zitten ze niet meer heel hoog in de lucht, maar ze scho ren vlak over 't weiland heen, en de wijfjes duiken weg in heel moeilijk te vinden plekjes, waar huu eitjes nog veilig liggen, allemaal. „Acht bobben we d'r moe, écht!" Met dezo blijdo tijding rolt Fred hij Moe de keukwn in. Moe legt het broodmes vanverbazing neer, acht? Maar voor ze wat vragen kan is Fed al weer de deur uit. „Haantje de voorste" was even vooruit geloopcn om de eenste te zijn die de blijdo tijding verkonJigde. Nu rent hij Piet en Anc achterna, die al in een drafje op weg zijn om de eieren te verkoopen bij Merwe, aan 't einde van dc Hoofdstraat. Als moe in de keukendeur komt staan om te zien waar haar vierde spruit zoo gauw gebleven is, ziet ze Pa met Mies en Riekje over 't school plein aankomen. Zijn schouders schudden van 't lachen. Mies vrangt waarom Pa zoo lacht, en Moo vraagt wat er was, maar Pa kon de eerste oogen- blikkon geen antwoord geven van 't lachen. Do tranen rolden hem over de wangen! Piet ging al harder loopen en Ane en Fed hem achterna. In de buurt van de winkel liepen zo weer gewoon, anders konden ze door 't hijgen niks zeggen in de winkel. Piet inspecteerde de eieren nog even. I-Iij had de pet onder 't loopen good stil gehouden. In één ei zat een heel fijn barstje, maai' dat zagen ze mis schien niet... Zo stapten binnen. Er was niemand en er kw&m niemand. „Vollek!" riep Piet. Nog niets. Toen wist Ane een middeltje, hij zette dc deur op een kier en daar ging me de bel in één door aan 't ratelenI! Dat hielpl (Wordt vervolgd.) Namen van rivieren en stroomen Wie weet de namen van de rivieren en stroo men waar een vraagteeken bij is geplaatst? U \m L "El Tzm fou E (Volgende week de oplossing.) Wie vóór Donderdag 1 Febr. aj. op oen brief kaart, geadresseerd aan den Jeugdrcdacteur, Lom bokstraat 9, Den Haag, dc juiste namen op geeft, heeft kans op een boek! Op de briefkaart tevens je voornaam ver melden en hoe oud je bent. Hartelijke groeten van DE JEUGDREDACTEUR. Een onderwijzer, die zijn leerlingen een boeiende beschrijving van de woestijn Sahara wilde geven, zeide o.a.: „dat er geen andere levende wezens in worden gevonden dan de verbleekte beenderen van verhongerde kameelen". Rebus IA 31

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12