VAN en G. K. A. NONHEBEL Apotheker te Middelburg Een antwoord op inge komen Damesbrieven De bui is nog niet over. Steeds kletteren nog br even in mijn brievenbus van min of mee- in bun zwak getaste dames tengevolge van mijn voor laatste artikel. 4 Toen Tlivl Uilenspiegel voor zijn euveldaden werd gestraft, ze. hij eens een waar woord n!.: „Ik heb bet er naar gemaakt." P«vcholog:6cb he' ik uit dien brievenregen veel geleerd. Het feit a'l.ecn, (Jat zooveel dairies warm gelonpcn- ziin over die zoo onschu'dig door mij bedoelde raillerie, bewijst ten eerste, dat velen geen ra llerie kunnen verdragen en dit altijd voor ernst opnemen en ten tweede, dat ze in hun binnenste wel moeten toegeven, dat er veel van waar ia, maar op allerlei manieren toch willen trrrhten er op de een of andete wijze netjes uit te draaien. Er was een brief bij van een dame, die volkomen mijn inzichten dee'de, maai heel bescheiden-lief de1'"opmerk"ng maakte, dat ze zoo bang voor me was. dat Ik nu dén goeden indruk zou gaan be dorven, die ik bij de lezeressen had gemaakt. Psy chologisch beoordeeld is die dame... een schat. Fen andere dame vond, dat wij mannen eens moesten hee <cn stoppen (geen pijp natuurlijk) maar de gaten, die we zoo dikwijls en zoo groot in onze sokken maken en dan (met verwijzing naar die nijptang en schroevédraaier) ook eons het veischil moesten lèereh tusschen een rijg- en een Stopnaald. Hot spijt me te moeten bekennen, dat :Jc het niet met de geachte schrijfster -ens-kan zijn. Als toch het electrisch licht door het springen van een stop plotseling uitgaatdan zit de dame in het donker in ite er bij vriezend weer plots een lek komt in de waterleidingbuis... dan drijft ze op haar meubilair naar buiten en als er een lekje in de gasbuis is ontstaan, dat bij het aansteken b.v. van een gaskomfoor mede ontbrandt en brand doet ontstaan, dan haalt de brandweer haar uit huis en dat alles, omdat ze niet met de kranen weet om te springen. Als echte- een man zijn kous niet stoppon kan... nu dat is heclemaal niet urgent. Alleen het gat wordt een beetje gnooter. Ook het verwijt, dat we geen knoop aan een jas kunnen zetten, is niet verdiend. Ik verzeker u, dat u eexler een s'-uk uit mijn jas zult trekken, dan dat u den knoop er uit trekt, die ik er in nood geval zou hebben aangezet. Het is me onmogelijk u te verzwijgen, wat er ©ens met een knoop is gebeiu-d, die moest worden aangezet. Eep heer op een donkeren, zoelen avond in zijn colbertje een wandelingetje makend, begint het wat wam te krijgen, trekt wat te haastig daar bij zijn jas open met het gevolg, dat er een knoop afspringt. Bij ervaring wetend, dat er in zoo'n geval nooit een knoop is bij te krijgen en beducht, dat dus alle knoopen wee.- zouden moeten ver nieuwd worden, zocht hij in het schaarsche licht van een lan taarn net zoo lang, tot hij hem vond. Hij stond recht op zijn kant tusschen twee straat- et ecncn. Verblijd thuis komend verzocht hij zijn vrouw, die er nog even aan te zetten. Zijn vrouw neemt <lc jas op haar schoot, draait oen draad in liet oog van haar naald ondorwijl de knoop (zooals zooveel dames dit plegen to doen) mot do lippen vasthoudend. Toen zo echter den draad door den knoop stak, zag zij, dat deze er wel veel op geleek, maar absoluut niet dezelfde was. Tableau vooral toen haar man zich uit den mond liet vallen, dat hij hem op een plaats verloren had, waar over dag altijd een troepje baliekluivers hun onderlinge bc'angcn bediscussieerden. Een andere dame vond, dat een man ook winkel haken in zijn jas moest kunnen maken. Als u dan dat zoo kan, dat men het niet ziet, zend ik u beslist een doosje Zeouwsche babbelaars. Het voorstel tot het vormen van clubjes om de ee "ste beginselen van timmeren te loeren, vond groeten bijval. Ik ben al door twee clubjes tot eerelid benoemd en ik zal mijn postzegel potje eens nakijken. Er waren ook nie'.-vriendclijke brieven bij nl. of ik soms ze'f die mijnheer was, die zijn pantoffels liet slingeren en of ik niet liever wilde beginnen om den balk uit eigen oog te halen. Mag ik dan uw hulp, want d e is me te zwaar. Ten slotte schrij't me een dame, dat niet-wer- kende stofzuigers, alle gebroken huishoudelijke artikelen enz. enz. door haar uitstekend worden gerépa «erd. Welnu, mevrouw, u weet he', er is geen regel zonder uitzondering en die uitzonde ring dat bent u. Als ik met U getrouwd was, dan zou ik beslist zooveel tijd niet kwijt zijn aan al die kleine repa raties in oen huishouden en veel meer tijd over houden voor mijn bonte artikelen. Bonte Vragen Voor H. te K U moet het voorschrift volgen breedvoerig opgenomen in No". 42 Zondagsblad van 21 Oct. 1933. Ingeval u het niet pikzwart, maar bruin wilt, zoo noemt u in plaats van 2Jï, gr. zilvernitraat voorschrift II) slechts l-5.gr. zilvern'traat en zoo u het lichtbruin verkiest instede van grain maar één gram. Vooral alleé precies eender Toovenaar-winter Alle jaargetijden gaan langzaam te werk. Lang zaam zwellen de knoppen in het voorjaar. Lang zaam groeit het loover tot de weelderige volheid van den zomer. Langzaam vergelen de bladeren tot den gouden herfst; dan komt de zon en zet de wereld in een stillen brand: October. Doch de w'nter werkt plotseling. Hij is de too- venaar onder de Jaargetijden. Een halve winter lang kan liet herfst blijven, en dan opeens is het wonder voltrokken. 'b Morgens ontwaken wij van een vreemde stilte, tot een grauW-wit licht. Alle geluiden zinken in die stilte weg. We gaan naar het venster en ont waren oen andere wereld. Deze wereld is wit en wonderstil. Niemand ook niet hij, voor wien deze sneeuw ©en bemoeilijking van zijn dagelijksche werkzaam heden beteeken' ontkomt aan de gewijde indruk, d e de wintersneeuw, al is 't maar een oogenblik, op ons menschcn maakt. Er is iets onaardsch in deze smettelooze witheid, in deze de wereld in- hullcnde stilte; zij zijn ons profetes van een toe komende eeuw. Wij zien, als we bij deze wonderheid aan de besten, diie onder ons leefden, denken, het groote, gerimpelde,hoofd van Gezelle in kinderlijke verruk king geheven: hij heeft een wi' bericht van God gck-cgen. Het zinkt d ep in zijn vroom hart; later zul het er de wereld uit tegcnlichteir Sneeuwbloel. Foto Albert Stetner* Een witte spree ligt overal gespreid op 's werelds akker; geen mensche en is, men zeggen zou, geen levend hertc wakker. Hec vogelvolk, verlegen en verlaten, iiï' de takken des perebooms te piepen hangt, daar niets <»n is te pakken I. *t Is even stille en stom, alhier aldaar; en, onderiusschcn en hoore ik maar het kreunen meer, en 't kriepen, van de mussohen. Wc zien Luykcn verblijd en verbaasd tegenover die reinheid staan, en hooren het weer, hel hem volkomen kenmerkende woord, dat meer in zijn hart dan jn zijn mond lag: „Dit is wat schoons, om mij te lecrcn!"9) Niet minder dan Gezelle irrmere heeft hij de natuur liefgehad, 't Is uit ervaring, dat hij wisu In d' eenzaamheid van 't open veld Is 't stil gemoed van God verzcld.8) En Franciscus zien wij aan zijn „broeders vogels"1 het brood brengen, dat hij aan eigen nood druft onthield... Was hij toch in wAArliekl hun broeder cn der dag lang doende, om Clod te prijzen. Wc denken aan Luyken terug: „...om mij te leoren". Wi'iheid der sneeuw, waarin musschentripje© kledno teckentjes zetten, die uw ongereptheid niet reppen: leer ons de reinheid van hart, zonder welke wij God niet zullen zien. Stilte der sneeuw, leer ons de stilte waarin de geruizen der wereld dempen, zoodat zij niet reppen de stilte van ons hart, dat God ten tempel koos. Als Jezus aan de tempeldeur Gedurig waakt, Hij laat er niemand komen vour Die onrust maakt.4) P. v. R Gezelle, Win terstilte. Rijmsnoer I. 2) Luyken, Jesus en de Ziel. a) Luyken, Het overvloeijende Herte. 4) Het Gecstelijck Bloem-Ho ken, 1637. Lisztiana De componist cn pianovirtuoos Franz Liszl stak zijn gevoelens van mishaging, wanneer hij met grovere naturen in aanraking kwam, niet onder stoelen of banken. Eens werd hij do<>r een rijke, opdringerige gastheer dadelijk na tafel uitgenoo- digd, te spelen. Hij trad op den vleugel toe, maakte een i.g n. „glissando" over het kla\ier, één naar boven, cn één naar henedèn, sloot het instrument cn ver wijderde zich met de woorden: „Zoo, nu is mijn diner betaald!" Een andermaal speelde hij aan het keizerlijk hof te St. Petersburg. De Czaar sprak gedurende de Voordracht levendig met zijn tafeldame. Een tijdlang beteugeld© Liszt zij.i ergernis om deze onbeschaamdheid en dit gemis aan eerbied. Toen eenter het gesprek al levendiger cn luider werd, brak hij plotseling midden in zijn spel af. Ver wonderd keek de vorst op en vroeg naar de oor» znak van dit plotseling ophouden. Liszt stond op en antwoordde met een diepe buiging: „Als vos- sten spreken, moeten de dienaars zwijgen!" 20 KINDERLEVEN Jaap Het had mij altijd een onmogelijkheid toege schenen, dat kinderen van onze school vloeken zouden. Maar nu wist ik het zeker. En nog wel door kleintjes uit mijn eigen klas. Wat viel mij dat tegen. Als ik Bijbelsche Ge- schiedehis vertelde, waren ze altijd zoo vol aan dacht. Meer dan eens waren ze gewaarschuwd, toch vooral niet te vloeken, en probcercn een goed voorbeeld te zijn voor andere jongens. En nudeden mijn eigen jongens mee. „Jaap doet 't het ergste Juffrouw", had er een gezegd, .„wel heel de weg lang raar huis toe". Na schooltijd heb ik met hem gepraat, hij wa9 echt bedroefd en beloofde biterschap. 'k Geloofde hem cn liet hem gaan. Ik was echt blij dat het voorbij was, vooral ook, omdat ik w'st, dat Jaap zou probecren te doen, wat hij beloofd had Een paar dagen later. ..'t Was warm cn de kinderen waren druk op het plein. Lawaaierig kwamen ze binnen. „Juffrouw, Juffrouw", riepen allen door elkaar. „Nee, stil gaan zitten. Eén inag 't zeggen". „Piet wat Is er, weer ruzie gehad?" „Juffrouw, Jaap heeft zóo gevloekt, ze plaagden h'm en toen deed-ie "L" Schuldbewust kwaha Jaap even later binnen, 'k Wist op dat oogenblik niet wat te doen. All© kinderen zaten in spanning wat er nu komen zou. Zes en dertig paar tintelende, oogjes waren op den schuldige gericht O, als zij eens» de straf tnoestcn uitdeuken, wat zou die wreed geworden zijn. „Ga jij maar kn den hoek staan, met vloekers kan ik niet werken", was 't eenigc wat ik tot hem jprak.- Ahs een geslagen hond, ging hij in den hoek. D»« smaad- was vrceselijk voor hem. Zijn schouders schokten van ingehouden huilen. Dien middag had ik mijn aandacht niet ten volle bij m'n werk. Hoe moest ik nu doen? Wat zeggen, hem hord aanpakken of 't Was ontzettend moeilijk. In stilte vroeg ik; „God geef Gij. mij de woorden om te spreken, zelf weet ik niet hoe ik het zeggen moet-'. Vier uur. Bij 't weggaan was mijn troepje een beetje stil ler dan gewoonlijk. Iets van de ernst hadden zij deze middag gevoeld. Terug in het lokaal nam ik een stapel schriften om te corrigeeren. 't Was doodstil om mij- heen, tusschenbcide klonk een zachte snik uil den hoek. 't Eene schrift na 't andere keek ik na, terwijl aldoor denkend, hoe dit moest afloopen. Daar stond ik nu met al mijn geleerdheid en kennis en wist niet eens een paar goede woorden te vinden. Tot opeens een trillend stemmetje uit den hoek opklinkt: ,,'k Wil er wel tegen vechten, Juffrouw, maar dan kan ik het weer niet, help me dan", 'k Spring op. Nu wist ik wat Ik doen moest Samen hebben we God om vergeving en hulp ge vraagd. -E X E S a .EU.! Ik heb voor twee gulden „Dc klop op de deur1* op de kop getiktl Nel on ik slenterden over de boe kenmarkt Zaterdagavond cn terwijl Nel stond te wroeten tusschen een partij studieboeken, pakte ik met een kreet van vreugde „Dc klop" uit de rom mel. Een rijksdaalder vroeg 't Joodje er'voor, maar ik heb er twee kwartjes afgepingeld. rtWat zijn jullie middeleeuwsch", zei Jaap, toen we er triomfantelijk mee thuis kwamen, „dat ding is al weer jaren uit dc mode. You are an old-fashioned girl, Pitje!" Ja, hij heeft gemakkelijk praten! Hoe moet èen steuntrekker als ik eerder aan „de Klop op de deur" komen? Kersversch was hij mij to duur! Uit de bibliotheek' konden we 'm nooit krijgen, we hebben een half ji^ar lang vergeefs op dc lijst ge staan I Dus ik moest noodgedwongen wel wachten op 'n twcede-handschc. Griezelig lijkt me dat anders voor een schrijfster, om je eigen boek tusschen een stapel oude Wereld kronieken en Panorama's op een boekenstalletje te zien slingerenl Als ik ooit nog eens een boek schrijf, ga ik beslist nooit meer op dc boeken markt neuzen. Bn nu lees ik dag en nacht in „De klop". Nel is er ook in bezig, maar die schiet natuurlijk niet half zoo hard op als ik. Ten eerste heeft ze niet veel tijd oin te lezen, cn ten tweede kan ik het vlugger. Die saaie stukken óver 't toohcel in die dagen sla Ik over, dat interesseert me nou heele- maal niét „Dat is juist het belangrijkste", zegt Nel, „*t gaat er om dat je een goed beeld van die tijd zult krijgen", 't Zul wel zoo zijn, maar daar lees ik het niet voor. Ik lees het enkel om Annetjef Elke avond leew ik heerlijk nog een uurtje, in de „paardentram". Dat is het groote oude bed van Nel en mij. 't Is nog van Grootmoeder geweest, je ligt er heeiemaal in de diepte. Don kan ik 's mor gens natuurlijk niet uit m"n bèd komen, Vader moet wel tien minuten porren eer ik bij m'n posi tieven ben. Gistermorgen heb ik, op de rand van Douwe z'n onafgehaalde bed, ademloos 't sterven van Jetje zitten lezen. Ik was er heclemaal in weg, en zat verwezen te kijken toen ik Moeders stem onder aan de trap hoorde: „Pit, waar blijf je toch? Je moet in de vla komen roeren". Toen heb ik Plet z'n pak (ik werd verondersteld boven de Zondagsche kteeren van dc jongens op te bergen) maar onafgeborsteld In dc kast gehangen, Foto: AlberSteiner. «n ben als een slaapwandelaai naar beneden ge gaan. „Moeder", zei Piet 's avonds aan tafel, „de rug van mvn blauwe pak zit nog vol witte plekken, hoe kan dfttV', „Je hebt. zeker tegen een geknikts muur gestaan met Lenie?', veronderstelde ik liefderijk. Müar Moeder vroeg natuurlijk onmiddellijk: „Heb je l dan vanmorgen niet afgeborsteld, Pit.?" „Nec-c," dolf Ik in mijn brein, ,,'k g«loof het niet. Moeder. Maar Ik zal het straks nog even doen". „Je kleeren worden hier niet omlerhoudcn", zei Piet droefgeestig. O, dat is toch zoo'n pietlut! Zelfs de rug van z'n vest inoet je nog afschuieren. Jaap en Douwe zijn gelukkig anders. Piet heeft nota- bene op z'n verjaardag een gummi-stoel kussen ge vraagd, omdat z'n broeken zoo gaan glimmen van de kantoorkrukI „Ga op dak zitten met jo blauwe pak", zei ik nijdig, „als ik ooit nog eens trouw zal ik mijn zoons zelf hun pakken laten afborstelen, van de eerste dag af!" „Jij trouwen", hoonde Douwe, „met een Pinda- Chinees zeker!" O, wat zijn die jongens toch geestig. Ondertusschen zit ik, vanwege ,,de Klop op de deur" leelijk op zwart zaad. Gelukkig heb ik gis ter een extraatje van Vader gekregen, omdat ik adressen voor de Kiesverecniging heb geschreven! SPREEKWOORDEN EN ZEGWIJZEN In „Eigen Haard" schreef J. H. nrinkgreve- Ëntrop over bovenstand onderwerp o.m.: „In de spreekwoorden ligt vaak veel humor verborgen. Van iemand die scheel ziet, zegt men in Bra bant: Hij kijkt naar de Klundcrt, of de Willem stad in brand staat. Een typische Limburgsche zegswijze luidt: „Zoolang de manslui vrieje zin het minnebreur Mer os ze getrouwd zin, waerden het kruusricere". Veel spreekwoorden hebben betrekking op za ken en toestanden uit vroeger tijd en zijn daar om uit folkloristisch oogpunt van belang: Iemand aan de kaak stellen, llij is zoo vet als een St. Theunisvarkcn. Hij wordt gegccscld met zijn eigen roede. Iemand de duimschroeven aanleggen. Iets met een-roodo letter in den almanak aanteeke- nen. Een Mei boven iedere deur planten (allen meisjes het hof maken). Sommige slaan op personen die geleefd hebben en door het een of ander vermaard zijn gewor den: Dat klopt volgens de rekening van Bartjens. Praten als Brugman. Een jóngen van Jan de Witt. De zegen van Griethuizen. Het oude bijgeloof vinden we in allerlei vorm terug: Roode Baard, Duivelsaard. Een spin in den morgen geeft kommer en zorgen. 't Is een Zondagskind. Hij is op Vrijdag ge trouwd. Dat onze voorouders hielden van veel eten, blijkt uit dc gezegden als: Een kort gebe.l een lange maaltijd. Hij zit graag met de rug naar 't vuur en niet de buik naar dc tafel en in de hand een goede wafel. Dat vooral in do kloosters goed gegeten werd merken we uit uitdrukkingen als: Uit 't paters vaatje tappen. Een patersstuk eten. Een pater goedleven. Veel Nederlandschc spreekwoorden wijzen op ons land als een zee-varende natie: Hij is van een kwade reis thuisgekomen. Aan lager wal ra ken. Aan boord klampen. Een oog In 't zeil hou den, enz. Andere verraden ons dc gesteldheid van den bodem: Ouwe koeien uit de sloot halen. Van de wal in de sloot raken. Hij raakt kant noch wal. Ook uit het ridderwezen stammen tal van spreekwoorden: Iets in zijn schild voeren. Zijn blazoen bevlekken. Iemand op het schild verhef fen. In het krijt tredén. Iemand met open vizier bestrijden. Er zijn zegswijzen, die we bij alle volken, zelfs in het oude Rome en Griekenland terugvinden, omdat dezelfde toestanden dezelfde voorstellingen doen ontstaan. „Een nutteloos werk doen", wordt door alle Volken weergegeven als iets aan t~ dragen, waar van reeds meer dan genoeg aanwezig is. Bij ons: Water naar zee of turf naar 't veen dragen. In Duitschland: Water naar dc Rijn brengen. In Engeland: Water naar de Theems of kolen naar New-Castle brengen. Bij de Israëlieten: Olie naar de Olijvenstad brengen. Bij de Grieken: Uilen naar Athene zenden. Bij de Perzen: Pej>er sturen naar Hindoston. In de middeleeuwen eindigden \ccl spreekwoor den met „zei dc^jjief" of „Zei de boer". Men noemt dat zeispreuken. Onze oude literatuur be- vat er vele cn sommige zijn heel aardig uitge drukt: „Werken is zalig, zei de Begijn, maar ze liet het een ander doen." Die niet geleden heeft, wat weet hij? Heinrich Seuse. Op het groote uurwerk van den tijd staat slechts één woord: „nu"! Edward Everett. 21

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 14