Theologische School te Kampen 93 DONDERDAG 18 JANUARI 1934 TWEEDE BLAD PAG. 5 De begrafenis van de slachtoffers van het laadbruq- ongeluk te Vlaardingen. Links: de rouwstoet van den electricien v. cL Kuil verlaat het terrein aan de Vul- caanhaven. Rechts: 'f stoffelijk overschot van den machinist Schepen wordt door de kameraden graf waarts gedragen. Ook prof. den Hartogh besloot zijn Inaugu ratie met do gebruikelijke toespraken. Te kwart vóór vijf werden de rectorale oraties beëindigd. De president-curator, Ds. Bos, sprak een slotwoord waarin hij zich richtte tot de hooeleeraren. die hij Gods licht en wijsheid toebad in hun verantwoordelijk ambt Aan hun werk is het rijkste loon verbonden. Ook tot de studenten richtte spr. een woord, hen opwekkend om hun leeraars hartelijk lief te hebben en zich aan hun voeten gewillig- lijk te zetten. Met een opwekking'tot ziin gehoor om de Theol. School en allen die aan ff. M. de Koningin derde van links) en H.K. ff. Prinses Juliana op de ski-banen van Unterwasser» Inaugureele oraties van Prof. Dr. K. SCHILDER en Prof. Dr. G. M. DEK HARTOGH Het afscheid van Prof. Dr. A. G. HONIG Groote belangstelling uit onderscheiden levenskring Een en ander wordt nader gedemonstreerd. Ook de kwestie der verhouding van anthro- pologie-theologie, of filosofie-theclogie, hangt ten nauwste samen met de afwijzing van evistentiebegrip, en de uitwerking van het begrip van het „goloofs-gehoor" in gere formeerden trant. De oplossing van het •aagstuk van deze verhouding sal ook nu weer wijzen in de richting eenèr vrije uni versiteit. Met een toespraak tot curatoren, hoogleer aren (onder herinnering aan wijlen Prof. Bouwman), en in het bizonder tot Prof. Honig, tot den oud-lector prof. dr. A. Noordt- zij, en de afgevaardigde hoogleeraren der Vrije Universiteit, tot de studenten, en de algevaardigden van de Geref. Kelken in Nederland (onder welk bizonder werd ge dacht aan icerkeraad en predikanten van Rotterdam-Delfshaven) besloot Prof. Schil der zijn rede. Naar wij vernemen is tingevolge van het feit, dat op dezen dag zooveel redevoeringen, grootere en kleinere, moesten samenvallen, dat dus de sprekers slechts een betrek kelijk korte tijd kon worden toegestaan, be sloten, dat ook de rede van Prof. Schilder, gelijk eveneens die van Prof. den Hartogh, niet in dezen beknopte vorm, maar straks in uitgebreider! vorm zal worden ter perse gelegd als afzonderlijke studie. Onder groote stilte werd het massieve woord van Prof. Schilder beluisterd. Na gemeenschappelijk zingen van Ps. 100 vs. 3 betrad Prof. Dr. G. M. den Hartogh het spreekgestoelte om zijn inauguratie te houden, die tot onderwrep had „De grond slag van het Kerkrecht." REDE Prof. Dr. G. M. DEN HARTOGH „Het historisch kerkgebouw, waarin we vergaderd zijn, de inrichting van Hooger Onderwijs, dib in het middelpunt staat van hetgeen hier heden geschiedt, de kerken. wie de Theologische School uitgaat, ze zijn ten nauwste verbonden aan de gebeur tenissen, waarvan we in den loop van dit jaar gedachtenis hopen te vierén." Zoo ving Spr. aan, om dan er op te wijzen, hoe vóór alles en allermeest de Naam des Hee- ren moet worden |||1F geloofd voor het- geen Hij heeft gewerkt in en |||i voor de Reforma ~^?Sl '%iaH|S8il tie van 1834, maar daarbij niet mogen worden wadMF ^Êtk vergeten de kloe- ke strijders en bezielde geloofs- getuigen, door wier worsteling lijden een Prof. Dr den Hartogh nieuw tijdperk van geestelijke vrijheid in gebondenheid aan Gods ordinantiën is aangebroken. Gememoreerd werd de opmerking van Prof. F. L. Rutgers, dat een leerstellige strijd in eenzelfde kerkverband over de grondslagen der belijdenis als regel hop langer hoe meer kerkrechtelijk wordt, ter wijl de uitspraak van Mr. S. Sybenga werd vermeld, dat het eigenlijk juist de kerke lijke wetten en oesluten waren, waarin de afscheiding haar oorsprong vond. De feiten droegen een sterk gepronon ceerd kerkrechtelijk karakter. Een veelszins vreemd recht werd toegepast door hen, die de Cock vonnisten. Een kerkrechtelijk stem pel van ènderc keur is onmiskenbaar in de „Acte van Afscheiding of Wederkeering." Omdat in de Reformatie van 1834 het kerkrecht van groot gewicht is geweest, zal het niemand verwonderen, dat bij den aan vang van dit herdenkinesiaar Spr.'s rede ter ambtsaanvaarding tot onderwerp heeft: De Grondslag van het Kerkrecht. Niet alleen overwegingen van historischen aard hebben de keuze op dit onderwerp gevestigd. Er zijn ook in het heden ver schijnselen en strevingen, die een vernieuw de bezinning op genoemden grondslag actueel doen zijn Spr noemde de pogingen om in de Ned. Herv. kerk zuiverder toe standen te scheppen en dacht aan de gis ting en spanning in het kerkelijk leven van het Duitsche Rijk, waarin kerkrechtelijke vragen van eminente beteekenis zijn. Om een scherpe afteekening van het Ge reformeerde standpunt te verkrijgen, werd eerst een samenvatting van de Roomsch- Katholieke en de Luthersche gedachte ge geven. Uit den Codex iuris canonic! en met be hulp van de werken van Prof. Dr. J. E. Sag- müller (Lehrbuoh des katholisclicn Kirrhen- rechts), Dr. N. Lammie (Beitrage zum Pro blem des Kirchenrechts), Prof. A. M. Koe- niger en Prof. Dr. P. Giese (Grundztige des katholischen Kirchenrechts und des Staats- kirchenrechts), C. Schaeffer en Dr. H. Brode (Kirchenrecht) werd de Roomsche voorstel ling van het ius divinum naturale, ius divi- num positivum (Sacra Sriptura en traditio) en ius humanum weergegeven. Bij de samenvatting van de Luthersche gedachte waarvoor met name de werken van Prof. Rudolph Sohm (Kirchenrecht), Erwin Ruck (Kirchenreohl), Prof. Dr. J. V. Bredt (Neues evangelisches Kirchenrecht Preuszen), Prof. Dr. K. Ricker (Grundsatze reformierter Kirchenverfassung) werden be nut werd eerst opgemerkt, dat er onder de langrijke dag voor de Theologische School te Kampen. Tijdens de inaugureele oratie van Prof. Dr K, Schlder, Lutheranen waren en zijn, die met Sohm het kerkrecht in strijd achten met het wezen der kerk. Aangetoond werd de onjuistheid van het bewerken van Jacobi en Mayer, als zou Sohm, hetgeen men gewoonlijk kerk recht noemt, goedgekeurd hebben voor het kleed van de onzichtbare kerk, waarin deze zich naar buiten vertoont Aan de hand van Luthers geschriften werd uiteengezet, hoe Sohms geruchtmaken de ideeën 'n consequente dorovoering waren van het oorspronkelijk sterk afwijkend standpunt van den Hervormer van Witten berg met betrekking tot het kerkrecht Luther kwam nooit verder dan tot de er kenning van de praktische noodzakelijkheid van het kerkrecht en deze opvatting is onder de Lutheranen nog altijd overheerschend. Het kerkrecht wordt als menschenwerk, als „weltlich" beschouwd: da Heilige Schrift geeft regels voor het geloof en niet voor het recht Bij de bespreking van de Gereformeerde gedachte over den grondslag van het kerk recht werd opgemerkt, dat Em. Brunner, die in zijn „Das Gebot und die Ordungen" tel kens wijst op nieuw ontdekte overeenstem ming tussc.hen Luther en Caivijn, meer malen de Schritbeschouwing noemt als één van de punten, waarop deze Reformatoren ook ten aanzien van het kerkrecht ver uit elkander gaan. Uit de Institutie en de brieven van Caivijn en uit de ordonnances Ecclesiastiques de Geneve werd bewezen, hoe Caivijn uitgaat van de overtuiging, dat in de Heilige Schrift geboden des Heeren zijn gegeven voor de organisatiq der kerk, die de geloovigen heb ben te gehoorzamen. Met uitzondering van hetgeen naar de eigen aanwijzing van het Nieuwe Testament speciaal tot den tijd van de grondlegging der christelijke keik be hoort, streeft Caivijn naar een verwezenlij king van de in de Handelingen der Aposte len en in de Apostolische brieven gevonden voorschriften.. De gemeenten, door de apos telen gesticht, zijn voor hem het ideale, nor matieve voorbeeld, en hoe meer de kerken naar deze regelen zich richten, des te meer openbaren zij het lichaam van Christus. Dat is: anders dan bij Luther nauwe sa menhang tusschen de Kerk als geestelijke gemeenschap èn het recht voor haar uit wendige verschijning. De overeenstemming met deze beschou wing in de Confessio Gallicana, in de Con- fessio Belgica en bij de Canonici Voetius, F L. Rutgers, H H. Kuyper en H. Bouwman werd in het licht gesteld. Daarop werd met voorheelden aangewe zen, hoe het geheele recht van Rome's kerk, dat in naam ook de H. Schrift tot grondslag heeft, in werkelijkheid doortrokken is van de humanistische gedachte en werd uit de historie tot op heden bewezen, welke droeve gevolgen de Luthersche opvatting over den grondslag van het kerkrecht heeft gehad, waarbij de hoop werd uitgesproken, dat de groote dwaling, die eeuwenlang de Luther sche kerk in haai greep gevangen heeft ge houden in den nood van dezen tijd moge wijken voor het inzicht, dat die grondslag alleen te vinden is in het Woord van God. Uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken word de waarde van den Schriftuur lijken grondslag aangetoond, waarin het Koningschap van Christus, de door Hem in gestelde ambten en de door Hem voorge schreven tucht worden erkend. Op afwijkingen werd gewezen en vooral stilgestaan bij de beteekenis van het Alge meen Reglement van 1816. De tegenstrijdige beschouwingen in het werk van Prof. Royaards: „Hedendaagsoh kerkrecht bij de Hervormden in Nederland", waarvan het eerste deel juist in 1834 verscheen en het onjuiste oordeel van Prof. Slotemaker de Bruine in zijn: „Nederlandsch Hervormd kerkrecht" werden naar voren gebracht Daartegenover werd aangetoond, hoe de .„Acte van Afscheiding en Wederkeer" in harmonie was met Schrift en Belijdenis. Opgemerkt werd, hoe de vereenigingen en richtingen, die thans naar reorganisatie in het Herv. Kerkgenootschap streven, goed zullen doen, wanneer ze nalaten uit de hoogte te oordeelen over Afsohe.iding en Doleantie, wanneer ze evenals deze bewe gingen en evenals de Gereformeerde kerken, niet voor een vierde, niet voor de helft, niet voor drie vierde, maar ten volle het kerke lijk leven op den eenig goeden grondslag doen steunen. Tot blijven4e erkenning door de Gerefor meerde Kerken van de door God in zijn Woord gegeven Kerkrechtelijke voorschrif ten werd opgewekt. Nadruk werd gelegd op de zelfstandigheid van de kerk ten opzichte van den Staat, o- de souvereinitPit in eigen kring van de kerk ten aanzien van haar intern verbandsrecht naast die van den Staat ten aanzien van het zijne. Bijzonder werd gewezen op de waarschu wingen, telkens door Prof. H. H. Kuyper Ingebracht, om toch niet de codificeering en de processueele methoden van het over- heidsrecht aan het kerkrecht te willen op dringen. Tenslotte werd met verwijzing naar voor beelden uit de historie getoond hoe vastig heid voor het kerkelijke leven ook in bewo gen tijden, ook in tijden van verdrukking alleen is te behouden en te verkriieen. wanneer men uit gehoorzaamheid aan den Koning der kerk in niets afwijkt van den grondslag van Zijn Woord „ofschoon het zoo ware dat de Magistraten en plakkaten der Prinsen daar tegen waren, en dat de dood of eenige lichamelijke straf daaraan hing". ROFFELRIJMEN Een eenig feest Do heer k. ter Laan herdenkt 1 Fe bruari a.s_. dat hU vóór 20 jaar benoemd werd tot burgemeester om hem op dezen dag te huldigen. Het nieuwe jaar draait langzaam door, De tijd schrijdt verder in zijn spoor De eerste maand hijgt naar zijn eind Tot straks de Sprokkelmaand verschijnt. Diensvolgens naakt ook langzaamaan Het juhilé van K. ter Laan, Het eminente Kamerlid Dat in Zaandam de macht bezit. De eerste Februari is Heel eenig van beteekenis: Na twintig jaren rood bestuur Zal dan bij schijn van vreugdevuur Bij sprankelende fakkelglans, Bij snarenspel en rondedans, Bij trommel-en-trompet-duet De feestmarsch worden ingezet Ik zie de gansche burgerij Zich scharen in een blijde rij Die om zijn Trouw, Beleid en Moed Den Burgervader hulde doet, Die prijst den rooden Magistraat Die in zijn vijfde lustrum gaat, Die voor zijn stad het beste zocht, Schoon hij het soms niet vinden mocht. Ik zie de bonte avondstoet Die trekt den Zaanheer tegemoet, Die uitbarst in de jubelzang: Hij leve hoog! Hij leve lang! Dat ivordt een kostelijk festijn Dat waardig is gevierd te zijn, Waarop alleen de waarheid maar Zal wederklinken ver en klaar, Waarop men slechts datgene zegt Wat welgemeend is en oprecht. Dat wordt een wonderlijke dag, Waar zélfs de nationale vlag Niet tuigen zal van burgerstrijd, Waar in de hoogste eenigheid Gefuifd wordt op den Kameraad Die rood is en zijn plicht verstaat (Nadruk verboden.) LEO LENS, RECHTSVORDERING TEGEN OUD-DIREC TEUR VAN GEMEENTEWERKEN B. en W. van Groningen hebben bij den gemeenteraad een voorstel ingediend tot het instellen van een rechtsvordering tegen den. gewezen directeur van gemeentereiniging. Genoemde directeur heeft tijdens de uit oefening van zijn ambt zich wederrechtelijk bevoordeeld, door gedurende vele jaren, zon der dat dit aan het gemeentebestuur bekend was, met aan hem toebehoorende schepen ballast van de vuilnisbelt te laten wegvoe ren. De betrokkene heeft hiermede gehan deld in strijd met zijn instructie, welke hera. uitdrukkelijk het drijven van handel ver bood. SCHEURING IN DE R.K. INDISCHE PARTIJ De Roomsch-Ivatholieke partij in Indië Is thans gesplitst. De moeilijkheden in de In dische Katholieke partij hebben ba de royee» ring van den heer J. A. Mo n o d de F r oi- d e v i 11 e, voorzitter van den partijraad en het eenige gekozen Katholieke Volksraadlid. er toe geleid, dat thans te Batavia en elders separate kiesvereenigingen worden opge richt van hen, die zich niet aieer Uls leden van de Indische Katholieke Partij beschou wen. VERGUNNINGSRECHT TABAKSACCIJNS Naar uit goede bron gemeld wordt, za! eerstdaags de vervolging beginnen voor het vergunningsrecht van den tabaksaccijns. Personen, die nog niet betaald hebben, wordt daarom in hun eigen belang aange raden, zoo spoedig mogelijk hiervoor zorg te dragen. haar verbonden zijn steeds in den gebede te gedenken, besloot spr. Ook de kerkeraad, de organist en de regelingscommissie ontvin gen een woord van dank. Na het gemeenschappelijk zingen van Ps. 118 8 sloot de rector Prof. Ridderbos de bijeenkomst met dankzegging, waarna het Lutherlied weerklonk Na afloop recipieerde de afgetreden en de nieuwe hoogleeraren met hun dames in de voornaam versierde groote consistorie der Kerk. BINNENLAND. PERS EN OVERHEID DE HEER A. LIEVEGOED OVER DEN REGEER1NGSPEBSDIENST Voorlichting, maar geen voorschriften Voor „Morks-Magazijn" heeft H. G. Canne- gieter een interview gehad met den heer A. J. Lievegoed, naar aanleiding van diens be noeming tot chef van den nieuwen spe- cialen Persdienst der Regeering. In den loop van dit onderhoud merkte de heer Lievegoed o.a. op, dat de Regeerings- persdienst niet alleen moet afwachten, wat de buitenlatidschc pers van ons land vertelt en deze berichten controleeren en zoo noo- dig en mogelijk corrigeeren, maar tevens op eigen initiatief het buitenland zal inlichten. Hoewel het zwaartepunt bij dezen dienst valt bij de voorlichting op het gebied van 't buitenland, wil de regeering deze organi satie tevens gebruiken om het publiek hier te lande voor te lichten omtrent overheids bemoeiingen. zoowei met betrekking tot het buitenland als tot Nederland zelf en zijn overz°esehe gewesten". Uitvoerig schetste de heer Lievegoed de oorsprong der regeeringspersdiensten, welke vooral oorlogsproduct zijn, doch te Genève het juiste karakter kregen. In de sfeer dpr Volkenbontlsconferenties is het contact ontstaan tussohen de regeerin gen en de wereldpers. Dor dit contact leeren ,de journalistende moeilijkheden der regee ringen kennen, maar leeren ook de verte genwoordigers der regeeringen de moeilijk heden kennen van de wereldpers bij de ver vulling van haar dagelijkschen arbeid in het belang van de toenadering der volken. Op de vraag of men, indien de pers zich voor medewerking in dezen h'-reid ver klaart, ook op de overheidsorganen kan rekenen, antwoordde de heer Lievegoed: „Bij tal van regeeritigsmannen en hoofd ambtenaren zal do opvatting; nat zooveel mogelijk aan de openbaarheid diert te wor den onttrokken plan's moeten mekon voor de opvatting: dat a.lecn de groots' mogelijke openbaarheid zuivere toestanden in de maat schappij kan scheppen. Van de allerhoogsto plaatsen af zullen de autoriteiten hiervan het hun ondergeschikte personeel hebben te doordringen". De heer Cajinegieter vroeg voorts of de pers ten overstaan van deze officieele be richtgeving haar onafhankelijkheid voldoen de blijft bewaren. „Indien hiervoor eenig gevaar werd ver moed, aldus de heer Lievegoed zou geen commissie, voornamelijk uit mannen van de pers samengesteld, eenstemmig de vvenschelijkheid van dit nieuwe orgaan heb ben uitgesproken en tot het tot stand komen daarvan hebben meegewerkt Men zou overigens blijk geven het karak ter van de Nederlandsche pers slecht te ken nen door te mecnen dat zij zich hanr mee ningen van hoogerhand zou laten dicteeren. Niet anders dan zuiverend en verhelde rend kan het werken, wanneer door het in stituut van den regeeringspersdienst aan de Nederlandsche pers de gelegenheid geboden wordt om haar werk te doen met nauwkeu riger kennis van de materie, waarover zij te berichten heeft, en van de beweeg, edenen, welke autoriteiten dreven tot de maatrege len, waarop zij haar commentaar heeft te leveren. Zij zal er haar verantwoordelijk heid scherper door beseffen, maar zich on verzwakt gevoelen in haar recht tol critiek. Een critiek, die aan waarde zal winnen." De vraag hoe de organisatie zal function- neeren, zal in de praktijk beantwoording moeten vinden. (Van onzen eigen correspondent) Gelijk we gister reeds meldden vond dien ,dag aan de Theol. School te Kampen de j plechtige overdracht van het rectoraat en de 'inauguratie der beide nieuw benoemde hoog neeraren plaats. 1 Voor deze plechtigheden bestond groote belangstelling zoowel in als buiten Kampen Uit alle deelen des lands waren de vrienden ;der School naar Kampen gekomen en de jlokaaltrein van Zwolle naar Kampen was 1 overvol. Het ruime bedehuis aan de Burgwal was I geheel gevuld. Wie er waren. Onder de talrijke aanwezigen merkten i iop het college van B. en W. van Kampen; de garn.zoenscommandant; leden van den ge meenteraad; 't volledig college van de cura toren; idem dat van leeraren, van het Geref. Gymnasium te Kampen; den senaat van hel studentencorps „F. Q. I." der Theol. School; Prof. Dr. F. W. Grosheide, vertegenwoordi gend de Theol. Faculteit der Vrije Universi- Iteit; Prof. Dr. J. Waterink en Dr. C. Taze- laar, beiden van Amsterdam en redacteuren (van ,J)e Reformatie"; Prof. Dr. A. Noordtzij, van Driebergen, hoogleeraar aan de Rijks universiteit te Utrecht; Burgemeester M. Fernhout Kzn., van Middelburg, oud-burge- Imeester van Kampen; Ds. A. M. Donner, van Zeist, penningmeester van de Theol. Schooi en de gemeente-secretaris van Kampen be- nevens tal van oud-leerlingen en leerlingen 'der Theol. School, alsook afgevaardigden van tal van kerkeraden van Geref. Kerken. Nadat Prof. Honig zijn rede tot overdracht van het rectoraat en afscheid van zijn ambt gehouden had, zong de vergade-ring hem staande de zegenbede toe uit Ps. 121. Namens het studentencorps F. Q. I. sprak de praetor de heer J. Blokland tot den scheidenden hoogleeraar, wien door de stu denten als vriend en raadsman geen emeri taat verleend wordt. De colleges van Prof. Honig waren helder en duidelijk, volgbaar icn schrijfbaar (vroolijkheid). Uw colleges (blijven onvergetelijk. Als straks uw boek is verschenen zullen we daarin vinden wat in de dictaten hiaat is gebleven (vroolijkheid). Prof. Honig heeft bruikbare dictaten gegeven liaar het oordeel der oud-leerlingen. De col leges stonden in het teeken van de waar heid van Gods Woord als een rots. Spr. roemde de persoonlijke verhouding van Prof. Honig tot zijn studenten wier volle vertrouwen hij bezat. Raad en daad verlee- nen was Prof. Honig nooit te veel. Ui Steeds stond Prof. Honig boven zijn stu denten maar ook dikwijls naast hen. Het oorbeeld van Prof. Honig willen de stu denten nastreven en hun aller vriendschap zal hem blijven vergezellen: Zoo heffen wij op onze oude standaard: Fides Querit Intel- jjectum! Nadat de Voorzitter voorlezing had gedaan van een ingekomen telegram van gelukwensch van de op dezen dag in ver gadering bijeenzijnde classis Gorinchem, sloot Prof. Honig om 12 uur de morgen .vergadering met dankzegging. DE MIDDAGVERGADERING traditie der Theol. School zal Spr. slechts kunnen zijn, indien hij, deze drie historische data :n rekening brengend, óók tracht, de dogmatiek in verbinding te zetten met do actueele vragen van den lijd. Eéne daarvan is Spr.'s onderwerp: Barthiaansche existen tie-filosofie contra gereformeerde geloofsge- hoor-theologie. De machteloosheid der z.g. dialectische theologie in het overigens begeerde zich- vrijwaren tegen filosofische overheersching, demonstreert zich, aldus Spr., pijnlijk in et conflict, dat Zwischen den Zeiten zijn eind deed vinden. Met name de kwestie van de verhouding tusschen theologie en anthropo logic deed Gogarten en Barth, en anderen, uiteengaan. In den tusschen die tvyee ge- voerden strijd klinkt het wederzijdsche ver wijt van verraad aan de oorspronkelijke openbarings-theologie, van het bezwijken voor de zonden van het grieksche en het idealistische, humanistische, denken. Van Gogariens zijde werd Barth een opereeren met het vorm-inhoud, en ook met het sub- jcct-object-schema verweten, met name ook in bet probleem van het esistentie-begrip; een zonde bleef dit voor Gogarten, ook al werd de gehate apriori-constructie bij Barth vervangen door een analyse a posteriori. Het 6treed volgens Gogarten met de oor spronkelijke opvattingen, beiderzijds, over het openbaringsfaetum. den existentieelen mensch, en de niet-kontinue relatie van God en mensch. Barth daartegenover waar schuwt tegen te haastige triumfkreten van wie het grieksche denken 'te boven willen komen, isoleeri zich, onder gelijke verwijten, als hijzelf aanhooren moest, van zijn vroe gere vrienden, en gaat intusschen verder met"een uitwerken van zijn onderscheiding van den „Gott für uns", en den „Gott in uns", op zoodanige wijze, dat nog steeds de vragen, die Gogarten Barth stelde schijnen gewettigd te zijn, wijl Barths concept in dezen inderdaad inbreuk schijnt te maken op de eerste constructies van den aktueelen Openharings-„Akt". Dit alles teekent de situatie. Trouwens: de hier aan den dag tredende verwarring blijkt symptomatisch, als men de cxistcntle-ge- dachte verder nagaat. Zich beperkende tot de meer „barthiaansche" existentie-gedach te, betoogt Spr. in zijn tweede deel, dat nog geen enkel existentiebegrip einheitlich op gebouwd is in dezen kring Reeds dit doet de vraag rijzen, of dr. Haitjema recht zag, toen hij meende, een verbintenis te zien tusschen het oud-protestantsche Schrift dogma en het existentieele openbaringsbe grip der jong-zwitsersche theologie. Want dit laatste blijkt feitelijk, als men spreekt van „het" begrip, fictief, als men maar na gaat, hoe verward de probleemstelling is. Voordat spr. dan ook rijn réde beëindigt met de stelling, dat „het" hierbedoeld'e open baringsbegrip niet valt te verbinden met het oude protestantisme, bespreekt hij eersi in dit 2e deel kortelijk de hier bedoelde existentiegedachte. Na gewezen te hebben op Kierkegaards tegen Hege] gerichte existen tie-constructies. merkt spr. op, dat ook onder wie zich min of meer aan Kierkegaard oriën- teeren, de existentie-begrippen haast even veel zijn als de existenties van de denkers zelf. Ook de barthiaansche opvatting weet zich onder hen niet zelfstandig, en innerlijk één te handhaven, of te presenteeren. Te genover Kierkegaard begaat Barth de fout van verlegging van het existentiebegrip uit een filosofisch in een theologisch gedachten- schema, een onnauwkeurigheid, die juist Barth, om zijn eigenaardige opvatting van theologie, inderdaad ten laste komt. Even eens heeft hij inzake de kwestie der anthro pologic (prae- of postambula fidei) zijn oor spronkelijke existentie-concept evenmin als zijn latere kunnen handhaven. Zijn zelf- afgrenzing tegen Brunner, Bultmann, e.a,, helpt hem niet uit het net der inconsequen tie. Ook inzake de methode is er een aarze len tusschen phaenomenologisch en ixisten tieel denken, later een dooreenvloeien van methoden. Zoo zijn er meer dingen, waar op een immanente critiek, wil ze, afkomen kan: de kwestie der ervaarbaarheid van het Woord God9, van het object der theologie, de geschiedenis, het begrip tijd, enz. In zijn derde deel wijst spr. tegenover dit existentiebegrip op de gereformeerde theo logie met haar constructie van het „geloofs- gehoor". Dit is bijbelsch, past slechts in het raam eener afwijzing van de paradox in den bekenden zin des woords, en wordt bepaald door de wedergeboorte, zooals die als nova creatio, en deze dan weer als restitutio, zonder bijgedachten aan een instorting van een nieuwo „substantie", wordt gekend in de Canones Dordraceni, die ook hier blijken, de problemen van onzen tijd soms vóór te zijn, en die in elk geval weer interesse ver dienen, temeer, nu velen zich na het ver dwijnen van Zwischen den Zeiten misschien gemakkelijker zullen laten vinden voor een vernieuwde uiteenzetting van dit begrip, in confrontatie met contemporaine meeningeiL 1 Te 2 uur ving de middagvergadering aan. die nog drukker bezocht was dan de morgen bijeenkomst. Onder de aanwezigen merkten we ook op Ds. A. Bikker, miss. predikant der Oir. Geref. Kerk op Celebes. De president-curator opende de vergade ring met het doen zingen van Ps. 89 8, waarna Ds. J. L. Schouten van Amster dam voorging in gebed. Hierna hield Prof. Dr. K. Schilder zijn Inaugureele oratie. REDE Prof. Dr. K. SCHILDER Prof. Dr. K. Schilder begon zijn rede met de opmerking, dat drie feiten het jaar van ;zijn optreden min of meer beiiaalden: het eeuwfeest der Afscheiding, het |80-jarig bestaan >der Thèologisohe [School, en het 'beëindigen van („Zwischen den •■Zeiten". Deze [enkele feiten demonstreeren reeds de totaal veranderde theo logische „Lage", '•met name in zake het bran- ■dende vraag stuk der dog- [matische prole gomena. Ge trouw aan de Prof. Dr K. Schilder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 5