Theologische School te Kampen
93 DONDERDAG 18 JANUARI 1934
TWEEDE BLAD PAG. 5
De begrafenis van de slachtoffers van het laadbruq-
ongeluk te Vlaardingen. Links: de rouwstoet van den
electricien v. cL Kuil verlaat het terrein aan de Vul-
caanhaven. Rechts: 'f stoffelijk overschot van den
machinist Schepen wordt door de kameraden graf
waarts gedragen.
Ook prof. den Hartogh besloot zijn Inaugu
ratie met do gebruikelijke toespraken.
Te kwart vóór vijf werden de rectorale
oraties beëindigd.
De president-curator, Ds. Bos, sprak een
slotwoord waarin hij zich richtte tot de
hooeleeraren. die hij Gods licht en wijsheid
toebad in hun verantwoordelijk ambt Aan
hun werk is het rijkste loon verbonden. Ook
tot de studenten richtte spr. een woord, hen
opwekkend om hun leeraars hartelijk lief
te hebben en zich aan hun voeten gewillig-
lijk te zetten. Met een opwekking'tot ziin
gehoor om de Theol. School en allen die aan
ff. M. de Koningin derde van links) en H.K. ff. Prinses Juliana op de ski-banen van
Unterwasser»
Inaugureele oraties van Prof. Dr. K. SCHILDER
en Prof. Dr. G. M. DEK HARTOGH
Het afscheid van Prof. Dr. A. G. HONIG
Groote belangstelling uit onderscheiden levenskring
Een en ander wordt nader gedemonstreerd.
Ook de kwestie der verhouding van anthro-
pologie-theologie, of filosofie-theclogie, hangt
ten nauwste samen met de afwijzing van
evistentiebegrip, en de uitwerking van
het begrip van het „goloofs-gehoor" in gere
formeerden trant. De oplossing van het
•aagstuk van deze verhouding sal ook nu
weer wijzen in de richting eenèr vrije uni
versiteit.
Met een toespraak tot curatoren, hoogleer
aren (onder herinnering aan wijlen Prof.
Bouwman), en in het bizonder tot Prof.
Honig, tot den oud-lector prof. dr. A. Noordt-
zij, en de afgevaardigde hoogleeraren der
Vrije Universiteit, tot de studenten, en de
algevaardigden van de Geref. Kelken in
Nederland (onder welk bizonder werd ge
dacht aan icerkeraad en predikanten van
Rotterdam-Delfshaven) besloot Prof. Schil
der zijn rede.
Naar wij vernemen is tingevolge van het
feit, dat op dezen dag zooveel redevoeringen,
grootere en kleinere, moesten samenvallen,
dat dus de sprekers slechts een betrek
kelijk korte tijd kon worden toegestaan, be
sloten, dat ook de rede van Prof. Schilder,
gelijk eveneens die van Prof. den Hartogh,
niet in dezen beknopte vorm, maar straks
in uitgebreider! vorm zal worden ter perse
gelegd als afzonderlijke studie.
Onder groote stilte werd het massieve
woord van Prof. Schilder beluisterd.
Na gemeenschappelijk zingen van Ps. 100
vs. 3 betrad Prof. Dr. G. M. den Hartogh
het spreekgestoelte om zijn inauguratie te
houden, die tot onderwrep had „De grond
slag van het Kerkrecht."
REDE Prof. Dr. G. M. DEN HARTOGH
„Het historisch kerkgebouw, waarin we
vergaderd zijn, de inrichting van Hooger
Onderwijs, dib in het middelpunt staat van
hetgeen hier heden geschiedt, de kerken.
wie de Theologische School uitgaat, ze
zijn ten nauwste verbonden aan de gebeur
tenissen, waarvan we in den loop van dit
jaar gedachtenis hopen te vierén." Zoo ving
Spr. aan, om dan
er op te wijzen,
hoe vóór alles en
allermeest de
Naam des Hee-
ren moet worden |||1F
geloofd voor het-
geen Hij heeft
gewerkt in en |||i
voor de Reforma ~^?Sl '%iaH|S8il
tie van 1834,
maar daarbij niet
mogen worden wadMF ^Êtk
vergeten de kloe-
ke strijders en
bezielde geloofs-
getuigen, door
wier worsteling
lijden een Prof. Dr den Hartogh
nieuw tijdperk
van geestelijke vrijheid in gebondenheid
aan Gods ordinantiën is aangebroken.
Gememoreerd werd de opmerking van
Prof. F. L. Rutgers, dat een leerstellige
strijd in eenzelfde kerkverband over de
grondslagen der belijdenis als regel hop
langer hoe meer kerkrechtelijk wordt, ter
wijl de uitspraak van Mr. S. Sybenga werd
vermeld, dat het eigenlijk juist de kerke
lijke wetten en oesluten waren, waarin de
afscheiding haar oorsprong vond.
De feiten droegen een sterk gepronon
ceerd kerkrechtelijk karakter. Een veelszins
vreemd recht werd toegepast door hen, die
de Cock vonnisten. Een kerkrechtelijk stem
pel van ènderc keur is onmiskenbaar in de
„Acte van Afscheiding of Wederkeering."
Omdat in de Reformatie van 1834 het
kerkrecht van groot gewicht is geweest, zal
het niemand verwonderen, dat bij den aan
vang van dit herdenkinesiaar Spr.'s rede ter
ambtsaanvaarding tot onderwerp heeft: De
Grondslag van het Kerkrecht.
Niet alleen overwegingen van historischen
aard hebben de keuze op dit onderwerp
gevestigd. Er zijn ook in het heden ver
schijnselen en strevingen, die een vernieuw
de bezinning op genoemden grondslag
actueel doen zijn Spr noemde de pogingen
om in de Ned. Herv. kerk zuiverder toe
standen te scheppen en dacht aan de gis
ting en spanning in het kerkelijk leven van
het Duitsche Rijk, waarin kerkrechtelijke
vragen van eminente beteekenis zijn.
Om een scherpe afteekening van het Ge
reformeerde standpunt te verkrijgen, werd
eerst een samenvatting van de Roomsch-
Katholieke en de Luthersche gedachte ge
geven.
Uit den Codex iuris canonic! en met be
hulp van de werken van Prof. Dr. J. E. Sag-
müller (Lehrbuoh des katholisclicn Kirrhen-
rechts), Dr. N. Lammie (Beitrage zum Pro
blem des Kirchenrechts), Prof. A. M. Koe-
niger en Prof. Dr. P. Giese (Grundztige des
katholischen Kirchenrechts und des Staats-
kirchenrechts), C. Schaeffer en Dr. H. Brode
(Kirchenrecht) werd de Roomsche voorstel
ling van het ius divinum naturale, ius divi-
num positivum (Sacra Sriptura en traditio)
en ius humanum weergegeven.
Bij de samenvatting van de Luthersche
gedachte waarvoor met name de werken van
Prof. Rudolph Sohm (Kirchenrecht), Erwin
Ruck (Kirchenreohl), Prof. Dr. J. V. Bredt
(Neues evangelisches Kirchenrecht
Preuszen), Prof. Dr. K. Ricker (Grundsatze
reformierter Kirchenverfassung) werden be
nut werd eerst opgemerkt, dat er onder de
langrijke dag voor de Theologische School te Kampen. Tijdens de inaugureele oratie van Prof. Dr K, Schlder,
Lutheranen waren en zijn, die met Sohm
het kerkrecht in strijd achten met het wezen
der kerk. Aangetoond werd de onjuistheid
van het bewerken van Jacobi en Mayer, als
zou Sohm, hetgeen men gewoonlijk kerk
recht noemt, goedgekeurd hebben voor het
kleed van de onzichtbare kerk, waarin deze
zich naar buiten vertoont
Aan de hand van Luthers geschriften
werd uiteengezet, hoe Sohms geruchtmaken
de ideeën 'n consequente dorovoering waren
van het oorspronkelijk sterk afwijkend
standpunt van den Hervormer van Witten
berg met betrekking tot het kerkrecht
Luther kwam nooit verder dan tot de er
kenning van de praktische noodzakelijkheid
van het kerkrecht en deze opvatting is onder
de Lutheranen nog altijd overheerschend.
Het kerkrecht wordt als menschenwerk, als
„weltlich" beschouwd: da Heilige Schrift
geeft regels voor het geloof en niet voor het
recht
Bij de bespreking van de Gereformeerde
gedachte over den grondslag van het kerk
recht werd opgemerkt, dat Em. Brunner, die
in zijn „Das Gebot und die Ordungen" tel
kens wijst op nieuw ontdekte overeenstem
ming tussc.hen Luther en Caivijn, meer
malen de Schritbeschouwing noemt als één
van de punten, waarop deze Reformatoren
ook ten aanzien van het kerkrecht ver uit
elkander gaan.
Uit de Institutie en de brieven van Caivijn
en uit de ordonnances Ecclesiastiques de
Geneve werd bewezen, hoe Caivijn uitgaat
van de overtuiging, dat in de Heilige Schrift
geboden des Heeren zijn gegeven voor de
organisatiq der kerk, die de geloovigen heb
ben te gehoorzamen. Met uitzondering van
hetgeen naar de eigen aanwijzing van het
Nieuwe Testament speciaal tot den tijd van
de grondlegging der christelijke keik be
hoort, streeft Caivijn naar een verwezenlij
king van de in de Handelingen der Aposte
len en in de Apostolische brieven gevonden
voorschriften.. De gemeenten, door de apos
telen gesticht, zijn voor hem het ideale, nor
matieve voorbeeld, en hoe meer de kerken
naar deze regelen zich richten, des te meer
openbaren zij het lichaam van Christus.
Dat is: anders dan bij Luther nauwe sa
menhang tusschen de Kerk als geestelijke
gemeenschap èn het recht voor haar uit
wendige verschijning.
De overeenstemming met deze beschou
wing in de Confessio Gallicana, in de Con-
fessio Belgica en bij de Canonici Voetius, F
L. Rutgers, H H. Kuyper en H. Bouwman
werd in het licht gesteld.
Daarop werd met voorheelden aangewe
zen, hoe het geheele recht van Rome's kerk,
dat in naam ook de H. Schrift tot grondslag
heeft, in werkelijkheid doortrokken is van
de humanistische gedachte en werd uit de
historie tot op heden bewezen, welke droeve
gevolgen de Luthersche opvatting over den
grondslag van het kerkrecht heeft gehad,
waarbij de hoop werd uitgesproken, dat de
groote dwaling, die eeuwenlang de Luther
sche kerk in haai greep gevangen heeft ge
houden in den nood van dezen tijd moge
wijken voor het inzicht, dat die grondslag
alleen te vinden is in het Woord van God.
Uit de geschiedenis van de Gereformeerde
Kerken word de waarde van den Schriftuur
lijken grondslag aangetoond, waarin het
Koningschap van Christus, de door Hem in
gestelde ambten en de door Hem voorge
schreven tucht worden erkend.
Op afwijkingen werd gewezen en vooral
stilgestaan bij de beteekenis van het Alge
meen Reglement van 1816. De tegenstrijdige
beschouwingen in het werk van Prof.
Royaards: „Hedendaagsoh kerkrecht bij de
Hervormden in Nederland", waarvan het
eerste deel juist in 1834 verscheen en het
onjuiste oordeel van Prof. Slotemaker de
Bruine in zijn: „Nederlandsch Hervormd
kerkrecht" werden naar voren gebracht
Daartegenover werd aangetoond, hoe de
.„Acte van Afscheiding en Wederkeer" in
harmonie was met Schrift en Belijdenis.
Opgemerkt werd, hoe de vereenigingen en
richtingen, die thans naar reorganisatie in
het Herv. Kerkgenootschap streven, goed
zullen doen, wanneer ze nalaten uit de
hoogte te oordeelen over Afsohe.iding en
Doleantie, wanneer ze evenals deze bewe
gingen en evenals de Gereformeerde kerken,
niet voor een vierde, niet voor de helft, niet
voor drie vierde, maar ten volle het kerke
lijk leven op den eenig goeden grondslag
doen steunen.
Tot blijven4e erkenning door de Gerefor
meerde Kerken van de door God in zijn
Woord gegeven Kerkrechtelijke voorschrif
ten werd opgewekt.
Nadruk werd gelegd op de zelfstandigheid
van de kerk ten opzichte van den Staat, o-
de souvereinitPit in eigen kring van de kerk
ten aanzien van haar intern verbandsrecht
naast die van den Staat ten aanzien van het
zijne.
Bijzonder werd gewezen op de waarschu
wingen, telkens door Prof. H. H. Kuyper
Ingebracht, om toch niet de codificeering en
de processueele methoden van het over-
heidsrecht aan het kerkrecht te willen op
dringen.
Tenslotte werd met verwijzing naar voor
beelden uit de historie getoond hoe vastig
heid voor het kerkelijke leven ook in bewo
gen tijden, ook in tijden van verdrukking
alleen is te behouden en te verkriieen.
wanneer men uit gehoorzaamheid aan den
Koning der kerk in niets afwijkt van den
grondslag van Zijn Woord „ofschoon het zoo
ware dat de Magistraten en plakkaten der
Prinsen daar tegen waren, en dat de dood
of eenige lichamelijke straf daaraan hing".
ROFFELRIJMEN
Een eenig feest
Do heer k. ter Laan herdenkt 1 Fe
bruari a.s_. dat hU vóór 20 jaar
benoemd werd tot burgemeester
om hem op dezen dag te huldigen.
Het nieuwe jaar draait langzaam door,
De tijd schrijdt verder in zijn spoor
De eerste maand hijgt naar zijn eind
Tot straks de Sprokkelmaand verschijnt.
Diensvolgens naakt ook langzaamaan
Het juhilé van K. ter Laan,
Het eminente Kamerlid
Dat in Zaandam de macht bezit.
De eerste Februari is
Heel eenig van beteekenis:
Na twintig jaren rood bestuur
Zal dan bij schijn van vreugdevuur
Bij sprankelende fakkelglans,
Bij snarenspel en rondedans,
Bij trommel-en-trompet-duet
De feestmarsch worden ingezet
Ik zie de gansche burgerij
Zich scharen in een blijde rij
Die om zijn Trouw, Beleid en Moed
Den Burgervader hulde doet,
Die prijst den rooden Magistraat
Die in zijn vijfde lustrum gaat,
Die voor zijn stad het beste zocht,
Schoon hij het soms niet vinden mocht.
Ik zie de bonte avondstoet
Die trekt den Zaanheer tegemoet,
Die uitbarst in de jubelzang:
Hij leve hoog! Hij leve lang!
Dat ivordt een kostelijk festijn
Dat waardig is gevierd te zijn,
Waarop alleen de waarheid maar
Zal wederklinken ver en klaar,
Waarop men slechts datgene zegt
Wat welgemeend is en oprecht.
Dat wordt een wonderlijke dag,
Waar zélfs de nationale vlag
Niet tuigen zal van burgerstrijd,
Waar in de hoogste eenigheid
Gefuifd wordt op den Kameraad
Die rood is en zijn plicht verstaat
(Nadruk verboden.) LEO LENS,
RECHTSVORDERING TEGEN OUD-DIREC
TEUR VAN GEMEENTEWERKEN
B. en W. van Groningen hebben bij den
gemeenteraad een voorstel ingediend tot het
instellen van een rechtsvordering tegen den.
gewezen directeur van gemeentereiniging.
Genoemde directeur heeft tijdens de uit
oefening van zijn ambt zich wederrechtelijk
bevoordeeld, door gedurende vele jaren, zon
der dat dit aan het gemeentebestuur bekend
was, met aan hem toebehoorende schepen
ballast van de vuilnisbelt te laten wegvoe
ren. De betrokkene heeft hiermede gehan
deld in strijd met zijn instructie, welke hera.
uitdrukkelijk het drijven van handel ver
bood.
SCHEURING IN DE R.K. INDISCHE
PARTIJ
De Roomsch-Ivatholieke partij in Indië Is
thans gesplitst. De moeilijkheden in de In
dische Katholieke partij hebben ba de royee»
ring van den heer J. A. Mo n o d de F r oi-
d e v i 11 e, voorzitter van den partijraad en
het eenige gekozen Katholieke Volksraadlid.
er toe geleid, dat thans te Batavia en elders
separate kiesvereenigingen worden opge
richt van hen, die zich niet aieer Uls leden
van de Indische Katholieke Partij beschou
wen.
VERGUNNINGSRECHT TABAKSACCIJNS
Naar uit goede bron gemeld wordt, za!
eerstdaags de vervolging beginnen voor het
vergunningsrecht van den tabaksaccijns.
Personen, die nog niet betaald hebben,
wordt daarom in hun eigen belang aange
raden, zoo spoedig mogelijk hiervoor zorg
te dragen.
haar verbonden zijn steeds in den gebede te
gedenken, besloot spr. Ook de kerkeraad, de
organist en de regelingscommissie ontvin
gen een woord van dank.
Na het gemeenschappelijk zingen van
Ps. 118 8 sloot de rector Prof. Ridderbos
de bijeenkomst met dankzegging, waarna het
Lutherlied weerklonk
Na afloop recipieerde de afgetreden en de
nieuwe hoogleeraren met hun dames in de
voornaam versierde groote consistorie der
Kerk.
BINNENLAND.
PERS EN OVERHEID
DE HEER A. LIEVEGOED OVER DEN
REGEER1NGSPEBSDIENST
Voorlichting, maar geen voorschriften
Voor „Morks-Magazijn" heeft H. G. Canne-
gieter een interview gehad met den heer A.
J. Lievegoed, naar aanleiding van diens be
noeming tot chef van den nieuwen spe-
cialen Persdienst der Regeering.
In den loop van dit onderhoud merkte de
heer Lievegoed o.a. op, dat de Regeerings-
persdienst niet alleen moet afwachten, wat
de buitenlatidschc pers van ons land vertelt
en deze berichten controleeren en zoo noo-
dig en mogelijk corrigeeren, maar tevens op
eigen initiatief het buitenland zal inlichten.
Hoewel het zwaartepunt bij dezen dienst
valt bij de voorlichting op het gebied van
't buitenland, wil de regeering deze organi
satie tevens gebruiken om het publiek hier
te lande voor te lichten omtrent overheids
bemoeiingen. zoowei met betrekking tot het
buitenland als tot Nederland zelf en zijn
overz°esehe gewesten".
Uitvoerig schetste de heer Lievegoed de
oorsprong der regeeringspersdiensten, welke
vooral oorlogsproduct zijn, doch te Genève
het juiste karakter kregen.
In de sfeer dpr Volkenbontlsconferenties is
het contact ontstaan tussohen de regeerin
gen en de wereldpers. Dor dit contact leeren
,de journalistende moeilijkheden der regee
ringen kennen, maar leeren ook de verte
genwoordigers der regeeringen de moeilijk
heden kennen van de wereldpers bij de ver
vulling van haar dagelijkschen arbeid in
het belang van de toenadering der volken.
Op de vraag of men, indien de pers zich
voor medewerking in dezen h'-reid ver
klaart, ook op de overheidsorganen kan
rekenen, antwoordde de heer Lievegoed:
„Bij tal van regeeritigsmannen en hoofd
ambtenaren zal do opvatting; nat zooveel
mogelijk aan de openbaarheid diert te wor
den onttrokken plan's moeten mekon voor
de opvatting: dat a.lecn de groots' mogelijke
openbaarheid zuivere toestanden in de maat
schappij kan scheppen. Van de allerhoogsto
plaatsen af zullen de autoriteiten hiervan
het hun ondergeschikte personeel hebben te
doordringen".
De heer Cajinegieter vroeg voorts of de
pers ten overstaan van deze officieele be
richtgeving haar onafhankelijkheid voldoen
de blijft bewaren.
„Indien hiervoor eenig gevaar werd ver
moed, aldus de heer Lievegoed zou
geen commissie, voornamelijk uit mannen
van de pers samengesteld, eenstemmig de
vvenschelijkheid van dit nieuwe orgaan heb
ben uitgesproken en tot het tot stand komen
daarvan hebben meegewerkt
Men zou overigens blijk geven het karak
ter van de Nederlandsche pers slecht te ken
nen door te mecnen dat zij zich hanr mee
ningen van hoogerhand zou laten dicteeren.
Niet anders dan zuiverend en verhelde
rend kan het werken, wanneer door het in
stituut van den regeeringspersdienst aan de
Nederlandsche pers de gelegenheid geboden
wordt om haar werk te doen met nauwkeu
riger kennis van de materie, waarover zij te
berichten heeft, en van de beweeg, edenen,
welke autoriteiten dreven tot de maatrege
len, waarop zij haar commentaar heeft te
leveren. Zij zal er haar verantwoordelijk
heid scherper door beseffen, maar zich on
verzwakt gevoelen in haar recht tol critiek.
Een critiek, die aan waarde zal winnen."
De vraag hoe de organisatie zal function-
neeren, zal in de praktijk beantwoording
moeten vinden.
(Van onzen eigen correspondent)
Gelijk we gister reeds meldden vond dien
,dag aan de Theol. School te Kampen de
j plechtige overdracht van het rectoraat en de
'inauguratie der beide nieuw benoemde hoog
neeraren plaats.
1 Voor deze plechtigheden bestond groote
belangstelling zoowel in als buiten Kampen
Uit alle deelen des lands waren de vrienden
;der School naar Kampen gekomen en de
jlokaaltrein van Zwolle naar Kampen was
1 overvol.
Het ruime bedehuis aan de Burgwal was
I geheel gevuld.
Wie er waren.
Onder de talrijke aanwezigen merkten i
iop het college van B. en W. van Kampen; de
garn.zoenscommandant; leden van den ge
meenteraad; 't volledig college van de cura
toren; idem dat van leeraren, van het Geref.
Gymnasium te Kampen; den senaat van hel
studentencorps „F. Q. I." der Theol. School;
Prof. Dr. F. W. Grosheide, vertegenwoordi
gend de Theol. Faculteit der Vrije Universi-
Iteit; Prof. Dr. J. Waterink en Dr. C. Taze-
laar, beiden van Amsterdam en redacteuren
(van ,J)e Reformatie"; Prof. Dr. A. Noordtzij,
van Driebergen, hoogleeraar aan de Rijks
universiteit te Utrecht; Burgemeester M.
Fernhout Kzn., van Middelburg, oud-burge-
Imeester van Kampen; Ds. A. M. Donner, van
Zeist, penningmeester van de Theol. Schooi
en de gemeente-secretaris van Kampen be-
nevens tal van oud-leerlingen en leerlingen
'der Theol. School, alsook afgevaardigden
van tal van kerkeraden van Geref. Kerken.
Nadat Prof. Honig zijn rede tot overdracht
van het rectoraat en afscheid van zijn ambt
gehouden had, zong de vergade-ring hem
staande de zegenbede toe uit Ps. 121.
Namens het studentencorps F. Q. I. sprak
de praetor de heer J. Blokland tot den
scheidenden hoogleeraar, wien door de stu
denten als vriend en raadsman geen emeri
taat verleend wordt. De colleges van Prof.
Honig waren helder en duidelijk, volgbaar
icn schrijfbaar (vroolijkheid). Uw colleges
(blijven onvergetelijk. Als straks uw boek is
verschenen zullen we daarin vinden wat in
de dictaten hiaat is gebleven (vroolijkheid).
Prof. Honig heeft bruikbare dictaten gegeven
liaar het oordeel der oud-leerlingen. De col
leges stonden in het teeken van de waar
heid van Gods Woord als een rots. Spr.
roemde de persoonlijke verhouding van
Prof. Honig tot zijn studenten wier volle
vertrouwen hij bezat. Raad en daad verlee-
nen was Prof. Honig nooit te veel.
Ui Steeds stond Prof. Honig boven zijn stu
denten maar ook dikwijls naast hen. Het
oorbeeld van Prof. Honig willen de stu
denten nastreven en hun aller vriendschap
zal hem blijven vergezellen: Zoo heffen wij
op onze oude standaard: Fides Querit Intel-
jjectum!
Nadat de Voorzitter voorlezing had
gedaan van een ingekomen telegram van
gelukwensch van de op dezen dag in ver
gadering bijeenzijnde classis Gorinchem,
sloot Prof. Honig om 12 uur de morgen
.vergadering met dankzegging.
DE MIDDAGVERGADERING
traditie der Theol. School zal Spr. slechts
kunnen zijn, indien hij, deze drie historische
data :n rekening brengend, óók tracht, de
dogmatiek in verbinding te zetten met do
actueele vragen van den lijd. Eéne daarvan
is Spr.'s onderwerp: Barthiaansche existen
tie-filosofie contra gereformeerde geloofsge-
hoor-theologie.
De machteloosheid der z.g. dialectische
theologie in het overigens begeerde zich-
vrijwaren tegen filosofische overheersching,
demonstreert zich, aldus Spr., pijnlijk in et
conflict, dat Zwischen den Zeiten zijn eind
deed vinden. Met name de kwestie van de
verhouding tusschen theologie en anthropo
logic deed Gogarten en Barth, en anderen,
uiteengaan. In den tusschen die tvyee ge-
voerden strijd klinkt het wederzijdsche ver
wijt van verraad aan de oorspronkelijke
openbarings-theologie, van het bezwijken
voor de zonden van het grieksche en het
idealistische, humanistische, denken. Van
Gogariens zijde werd Barth een opereeren
met het vorm-inhoud, en ook met het sub-
jcct-object-schema verweten, met name ook
in bet probleem van het esistentie-begrip;
een zonde bleef dit voor Gogarten, ook al
werd de gehate apriori-constructie bij Barth
vervangen door een analyse a posteriori.
Het 6treed volgens Gogarten met de oor
spronkelijke opvattingen, beiderzijds, over
het openbaringsfaetum. den existentieelen
mensch, en de niet-kontinue relatie van God
en mensch. Barth daartegenover waar
schuwt tegen te haastige triumfkreten van
wie het grieksche denken 'te boven willen
komen, isoleeri zich, onder gelijke verwijten,
als hijzelf aanhooren moest, van zijn vroe
gere vrienden, en gaat intusschen verder
met"een uitwerken van zijn onderscheiding
van den „Gott für uns", en den „Gott in
uns", op zoodanige wijze, dat nog steeds de
vragen, die Gogarten Barth stelde schijnen
gewettigd te zijn, wijl Barths concept in
dezen inderdaad inbreuk schijnt te maken
op de eerste constructies van den aktueelen
Openharings-„Akt".
Dit alles teekent de situatie. Trouwens: de
hier aan den dag tredende verwarring blijkt
symptomatisch, als men de cxistcntle-ge-
dachte verder nagaat. Zich beperkende tot
de meer „barthiaansche" existentie-gedach
te, betoogt Spr. in zijn tweede deel, dat nog
geen enkel existentiebegrip einheitlich op
gebouwd is in dezen kring Reeds dit doet
de vraag rijzen, of dr. Haitjema recht zag,
toen hij meende, een verbintenis te zien
tusschen het oud-protestantsche Schrift
dogma en het existentieele openbaringsbe
grip der jong-zwitsersche theologie. Want
dit laatste blijkt feitelijk, als men spreekt
van „het" begrip, fictief, als men maar na
gaat, hoe verward de probleemstelling is.
Voordat spr. dan ook rijn réde beëindigt
met de stelling, dat „het" hierbedoeld'e open
baringsbegrip niet valt te verbinden met
het oude protestantisme, bespreekt hij eersi
in dit 2e deel kortelijk de hier bedoelde
existentiegedachte. Na gewezen te hebben op
Kierkegaards tegen Hege] gerichte existen
tie-constructies. merkt spr. op, dat ook onder
wie zich min of meer aan Kierkegaard oriën-
teeren, de existentie-begrippen haast even
veel zijn als de existenties van de denkers
zelf. Ook de barthiaansche opvatting weet
zich onder hen niet zelfstandig, en innerlijk
één te handhaven, of te presenteeren. Te
genover Kierkegaard begaat Barth de fout
van verlegging van het existentiebegrip uit
een filosofisch in een theologisch gedachten-
schema, een onnauwkeurigheid, die juist
Barth, om zijn eigenaardige opvatting van
theologie, inderdaad ten laste komt. Even
eens heeft hij inzake de kwestie der anthro
pologic (prae- of postambula fidei) zijn oor
spronkelijke existentie-concept evenmin als
zijn latere kunnen handhaven. Zijn zelf-
afgrenzing tegen Brunner, Bultmann, e.a,,
helpt hem niet uit het net der inconsequen
tie. Ook inzake de methode is er een aarze
len tusschen phaenomenologisch en ixisten
tieel denken, later een dooreenvloeien van
methoden. Zoo zijn er meer dingen, waar
op een immanente critiek, wil ze, afkomen
kan: de kwestie der ervaarbaarheid van het
Woord God9, van het object der theologie,
de geschiedenis, het begrip tijd, enz.
In zijn derde deel wijst spr. tegenover dit
existentiebegrip op de gereformeerde theo
logie met haar constructie van het „geloofs-
gehoor". Dit is bijbelsch, past slechts in het
raam eener afwijzing van de paradox in den
bekenden zin des woords, en wordt bepaald
door de wedergeboorte, zooals die als nova
creatio, en deze dan weer als restitutio,
zonder bijgedachten aan een instorting van
een nieuwo „substantie", wordt gekend in
de Canones Dordraceni, die ook hier blijken,
de problemen van onzen tijd soms vóór te
zijn, en die in elk geval weer interesse ver
dienen, temeer, nu velen zich na het ver
dwijnen van Zwischen den Zeiten misschien
gemakkelijker zullen laten vinden voor een
vernieuwde uiteenzetting van dit begrip, in
confrontatie met contemporaine meeningeiL 1
Te 2 uur ving de middagvergadering aan.
die nog drukker bezocht was dan de morgen
bijeenkomst. Onder de aanwezigen merkten
we ook op Ds. A. Bikker, miss. predikant der
Oir. Geref. Kerk op Celebes.
De president-curator opende de vergade
ring met het doen zingen van Ps. 89 8,
waarna Ds. J. L. Schouten van Amster
dam voorging in gebed.
Hierna hield Prof. Dr. K. Schilder zijn
Inaugureele oratie.
REDE Prof. Dr. K. SCHILDER
Prof. Dr. K. Schilder begon zijn rede met
de opmerking, dat drie feiten het jaar van
;zijn optreden min of meer beiiaalden: het
eeuwfeest der
Afscheiding, het
|80-jarig bestaan
>der Thèologisohe
[School, en het
'beëindigen van
(„Zwischen den
•■Zeiten". Deze
[enkele feiten
demonstreeren
reeds de totaal
veranderde theo
logische „Lage",
'•met name in
zake het bran-
■dende vraag
stuk der dog-
[matische prole
gomena. Ge
trouw aan de
Prof. Dr K. Schilder