JAAP HOFMAN
MIJNWERKER IN LIMBURG
S. Williams
De haltechef geeft het toeken. Langzaam komt
in het locaaltrcitjc beweging. In een derde-klasse
rijtuig staat Jaap Ilofman te wuiven. Hoofd en
rechterarm komen nog eenmaal naar buiten voor
een laatsten groet
Een vrouw op het perronnetje wuift ook. En
het jongetje, dat naast haar staat, steekt beide
armpjes omhoog. Het treintje met den wuivenden
man verdwijnt om een hoek. Dan grijpt de vrouw
een hand van het kind, zucht, en loopt den weg
naar het dorp.
laap Hofman sit alleen. Boven zijn hoofd, in
het bagagenet, ligt een groot pak. 't Is een Dlauwe
zak, gevuld met kleedingstukkcn.
Het afscheid heeft hom aangegrepen. Vrouw en
kinderen ziet hij gauw weer, maar al het ande
reToen hij, al wuivende, zijn blik liet gaan
over het dorpje, dat in den vroegen zomermorgen
hem deed denken aan rust cn veiligheid, voelde
hij voel moois te moeten loslaten. Nergens in de
wereld zal hij weervinden het knusse en intieme,
nergens zoo gemoedelijk cn vertrouwelijk met de
mensrhen praten.
Vreemdtoen hij als soldaat meer van de
wereld zag, bi» de opleiding kwam, cn sergeant
word, spotte hij met het dorpsche bestaan, 't Was
zoo bekrompen cn oudcrwetsch. Als hij in verlof
tijd zich weer bewoog tusschen de dorpsgenooten,
voelde hij zich ontgroeid aan dat bcncpene en
hocrsche.
Nu doet het pijn al dat vertrouwde en eigene
le moeten missen. Maar, het moet! Hij wil voor
uit!
Zos jaar geloden dacht hij een mooi leventje
Voor zich te hebben! Het was vlak na den dienst
tijd. Hij trouwde, cn kreeg een baantje bij 'f
spoor. Een vrouw als Toos, waar zooveel jon
gens naar hengelden, cn een vaste betrekking
met kans op promotieJuist toen hij meende
bevorderd te zullen worden, kwam de bezuini
ging. Dit was in '22. Hij werd ontslagen. Een klap
die je nooit vergeet. Later had hij zoon beetje
gezworven: nu hier, dan daar een karweitje. Z'n
handen stonden voor niets verkeerd. Hij kende
de arbeid 'bij een boer, en presenteerde zich ook
met rustig geweten voor timmer- en metselwerk.
Als kind was-ic altijd bezig met knutselen. Op
school behoorde bij tot de (lommen. Bij de mili
taire opleiding bleek wol hoeveel hy verzuimde.
Maar, hij blokte hard. Toen hij z'n „strepen" had
en mot Toos door het dorp liep, was-ie rijk als
een koning. ï.ater kwam de armoede. De koning
werd bedelaar. Hii wou w«»g? Welke jonge kerel
met pit wil blijven soebatten om een beetje werk!
Anderhalf jaar duurde dat getob. Nu was 't afgc-
loopcn. Voor altijd! Hij wordt mijnwerker. Zal in
een paar jaar zooveel verdienen, dat ze een boer
derijtje kunnen huren. Dan gaan ze weer terug
naar de oude omg-cving. Toos wil het zoo graag,
en hij zelf heeft er nu wel vrede mee.
Wat een geluk, dut Oom Kohus uit Limburg
kwam logeeren! Twee avonden spraken ze tot
bij twaalven over het mijnwerkers leven. Oom
zelf is een gepensioneerd spoorman, doch zijn vier
zoons werken ondergronds. Ze hebben het hou
wersexamen achter den rug.
Oom kan mooi vertellen. Hij noemde Limburg
een paradijs. Je kunt er wandelen als in een
sprookjesland In do wijde velden slingeren over
al paadjes en holle wegen, heuvelop, hcuvclaf.
Er zijn vergezichten, zooals men in Gelderland,
dat toch ook mooi is, niet kent. Het mijnwerk
ei8cht allocn een beetje routine. De neven zijn
gezond en vroolijk. Ze hebben grootc gezinnen en
leven royaal. Een dienst schicht duur» acht
uren. Zaterdags zes. Moot je duur. het wroeten
bij een boer eens naast zetten„Jaap" had
oom gezegd, „je kond bij ons, stel het niet uit
Over een week kun je best klaar zijn vuor de
reis. Dat je aangenomen wordt, staat vast Je
komt bij ons in huis, en duar betaal jo geen cent
voor. Direct spaar jo voor de overkomst van Toos
en de kinderen. Wo huren zoo gauw mogelijk
een huis. Waarom zou je hier blijven?"
Hofman denkt er aan hoe het vertellen van
oom hem bezielde met blij verwachten. Hij zag
zoo duidelijk dun weg. Een paar jaar flink wer
ken zuinig leven, op eiken loondag iets wegleg
gen voor de spaarbankWeer terug naar 't
dorpEen eigen „spulletje". Een paar koeien,
een paard, varkens, kippenDan zal Toos
genieten!
Het was alsof zij niet geloovcn kon wat oom
vertelde. Och, Toos is een beetje bang voor het
nieuwe. Zo is nooit „ergens" geweest. En dan,
haar tocstundOver een paar maanden 't der
de kindAls zo maar eenmaal in Limburg
wonenI
Het afscheid nemen is voor hem voorbij. Geluk
kig! De InutMe dagen waren wonderlijk druk.
Wat moest le veel prcekjes nanhooren! Vader,
ploeteraar voor een paar centen, sprak over het
godsdienstige. Moeder, die atijd in zorgen zit,
deed hetzelfde. Ze waren zeker bang dat er in 't
zuiden geen kerken zijn. Hij wist toch wel wat
hij doen en laten moest. Als jo twee jaar soldaat
bent geweest.Oom was toch ook vrooiu! Z'n
schoonmoeder wou weten of ze gauw terug kwa
men als Toos vol heimwee zak Hij had maar
gauw ja gezegd. Voor Toos' moeder is het ook
niet gemakkelijk. Meer dan tien jaar al weduwe.
Toos is oen eenigst kind. Enfin, later
Een kennis oordeelde: „dat jo goed schieten
leerde, is gemakkelijk. Loop daar nooit in donker
zonder revolver."
Anderen deden of ze 'm nooit weer zouden zien.
Zoo praatte ook de dominéé. Enfin, dat is een
oude man. Dat die zoo ernstig sprak, verbaasde
hem hcelcmaal niet, maar dat Witteveen, de halte
chef, vanmorgen ook al preekte, maakte 'm kre
gelig. Witteveen kende de mijnstreek, zei ie. 't
Was een rare wereld. Als God je niet bewaarde...
Vervelende vent. Toos kreeg 't op de zenuwen.
En de jonge begon ook al te huilen. Zoo'n man
babbelde gemakkelijk. Die kon 't werk op z'n
slofjies af, had een goed salaris, en een mooi pen
sioen. Zijn kinderen gingen naar de H.B.S. in de
stad. Studenten waren 'L Vrij reizen, omdat papa
aan 't spoor is. Wat wil je nog meer
Hofman windt zich op over de goedbedoelde
vrome woorden.
In den sneltrein wordt hij vroolijkcr. Daar is
variatie. Tegenover lvem zit een oude vrouw met
een groot pak op de knieën. In 't bagagenet is
voldoende ruimte. Hofman biedt aan het pak
daarin te deponeeren. Heftig schudt de vrouw het
hoofd. „Neo", zegt zie, „dit puk liou 'k vast met
beide handen. Het is voor myn dochter in Nijme
gen. Zes kindoren heeft ze, cn nou wou 'k als
grootmoeder hen verrassen. Wat zullen de scha
pen blij wezcnl Er komt veel kijke met zes kin-
ders, wat u
Nou, ik zeg tegen m'n man: „man zeg ik,
laten we maar wat sunisterijen inpakken".
„Goed", zei ie, „ga je gang maar", zei ie.
Hofman doet alsof de huishouding met zes kin
deren hem interesseert En de juffrouw babbelt
ia vlug tempo, met veel herhaling over haar flin
ke dochter, met haar beste inan, en lieve kinde
ren. „M'n dochter is net als ik, werke ziet u.
Wcrke tot alles klaar is. En zuinigDaar zou
u van opkijke. Wel goeie voeding ziet u. Geen
liflafjes op tafel. Zuinig en degelijk. En als u
zag hoe ze haar kindertjes kleedtGeen tier^
letijntjcs, ziet u. Geen vodderij. Degelijk. Eigen-
gebreide kousen. Sterke schocne. Mijn dochter
houdt de zaakjes bijmekaar. Ze heeft ook een bes
te man. Ja dat moe 'k zegge. Hij is goed. Al ja
ren is ie bij de Gemeente ziet u. Vast geld. Brengt
alles thuis. Ja, m'n dochter heeft h't goed getrof-
fe. En Piet, zoo heet h'r man ziet u, Piet ook.
Jonge, zeg ik wel eens tegen 'm, kijk 's naar
andore vrouwen. Vuilpoetsen zijn 't „Ja Moeder"
zeit ie, „ik weet 't wel, Jet", dat is m'n doch
ter ziet u, „Jet" zeit ie, „is beter. Ik wou zoo'n
slons ook niet in huis hebben". „Jonge", zeg ik,
„als je er mee getrouwd bent, zit je. Bent u ook
getrouwd?'' Hofman knikte. „Nou, dan hebt u
ook een nette vrouw. Dat hoef u mij niet te ver-
telle. Zeker ook nette ouwers,Ja, als je
goed opgevoed bentM'n dochter zeit wel 's:
„Moeder", zeit ze, „wat ben ik blij dat je me zoo
veel leerde". M'n man en ik hebben altijd hard
gewerkt, maar ieder kreeg 't zijne. M'n man is
bij een boer ziet u. U bent zeker reiziger of zóo?
Hofman vertelt. Bijna lieten de banden het pak
los. „Wordt u mijnwerker, zegt u? Mijnwerker?
Gaat u dan ook onder de grond? Nou, dat is
roar. U zult wel gauw terug komen. Let eens op
mijn woorden: u komt gauw terug. Mijnwerker...
Vlak naast m'n dochter in Nijmegen woonden
mensehen die u met geen tang aan zou wille pak-
kc. Zoo smerig! Die gingen ook naar de mijnen.
De vrouw is klein en dik. Jaan heet ze. Ze heeft
een mondnee, als die opengaatAltijd
wou ze ruzie. H'r kinderen, cn die van m'n doch
ter vochten wel 's. Jet wou niet dat die smeer-
lappe h'r schatjcs kwaad deden. Had ze gelijk of
niet? Eens zag m'n dochter, dat een van die glui
perds drek gooide op haar straatje. Dat wordt
elke dag geschrobd moet u wetc. Jet vliegt naar
buiten en geeft dat mormel een klap om de ooren.
't Varken begon heel luid te schreeuwen. Toen
kwam Jaan, maar Jet heeft zo op d'r kop gege-
ve. Het kwam voor 't gerecht U begrijpt: m'n
dochter kreeg gelijk. Zoo'n buurAls u ze
zietJaan heet ze".
Hofman merkt op dat het gelaat van de oude
onder 't verteilen heel leelijk is geworden.
Te Nijmegen helpt hij bij 't uitstappen. Hij mag
het pak vasthouden tot zij op 't perron staat. Een
.vriendelijk vertrouwelijk knikje, en weg is ze.
Hofman stapt ook uit.
Het laatste stuk van de reis is voor hem erg
taai. Hij wordt suf en geeuwt voortdurend. Te
Venlo koopt hij uit verveling een illustratie. Er
stapt een roomsch geestelijke in die direct een
gebedenboek opent. Hofman denkt aan ooms ver
halen over kloosters en patrionaten. Te Roermond
stapt de geestelijke uit. Nu loopt de coupé voL
Hofman hoopt op een verzetje.
Hij zit alwaar tegenover een bejaarde vrouw,
maar deze wil niet praten. Bij een heertje die een
sigaret rolt, vindt hij ook geen „anklang". Het is
alsof de menschen niets liever doen dan futloos
voor zich uit te staren. Na wat zeurig praten over
de warmte, drukt weer een somber zwijgen.
Als de conducteur Sittard! roept, grijpt Hofman
weer naar de blauwe zak. Een paar minuten later
begint de laatste étappe. Op het perron te Heer
len staat oom Kobus.
Samen loopen ze door een i ge straten, en staan
dan bij een pas aangekomen stoomtram. „Deze
brengt ons bij de „Emma"," vertelt oom. „Ten
minste", vervolgt hij lachend, „als de locomotief
sterk genoeg is. Jij ziet wel, dat wij het hier met
een „afdankertje" moeten doen. Hij blijft nog al
eens steken."
De rit verloopt zonder incidenten. Wel doet de
machine bij het bergopwaarts gaan Hofman den
ken aan een mensch die hijgend en blazend zijn
laatste krachten verteert.
Op het eindpunt ziet hij iets van fret boven-
grondsch bedrijf. Oom wijst op groote sombere
gebouwen, reuze schoorstcencn, koeltorens en
schachtblokken. Dicht bij deze teekencn van groot
industrie is een tuindorp. Dit brengt Hofman in
vervoering. Hij ziet verdiepte grasgazons, keurig
geschoren, cn versierd met bloemen en beplantin
gen. In 't midden een muziektent Alles omringd
met breede straten en nette woningen. Dat hier
ook mijnwerkers wonen, doet Hofman denken aan
Jaan. Zij is zeker hier niet te vinden.
Oom vertelt levendig wat de Directie der Staats
mijnen deed om in de omgeving der mijnen alle
somberheid te weren.
Hij zelf woont verder. Ook mooi. 't Is waar.
Als Hofman tante ziet staan in de open deur, be
grijpt hij ooms opgewekt praten over de woning.
Vóór, gescheiden van tien rustige, brcedc straat
door steenen voetpad en heestergewas, ligt, keu
rig onderhouden, een bloemtuintjo. De voorzijde
van 't huis is geheel bedekt met roorie wingerd.
Tante, gebogen cn gezet, strekt beide armen uit.
Deze neef, waarvoor haar man zich bijzonder inte
resseert, is van harte welkom.
Al heel gauw dekt ze de tafel. De maaltijd is
net afgeloopcn als Hofmans oudste neef binnen
komt. Deze blijkt zeer voortvarend te zijn. Hij
stelt voor direct met neef naar de mijn te gaan om
werk te vragen. Voor 't buis staan twee fietsen.
„Loopen neemt te veel tijd. Voor 't sluiten der
kantoren moeten we klaar zijn."
Ze peddelen naar de hoofdingang der mijn. Daar
staat, breed en 'voornaam, de portier. Zijn vraag:
„Wat moeten jullie?" klinkt in Hofmans ooren
heclemaal niet bemoedigend. NccI geeft inlichtin
gen. De machtige treedt opzij.
Niet zonder beklemming ziet Hofman naar de
gebouwen. Dikke, logge deuren geven toegang.
Vlak voor zich, in een reusachtige ruimte, ontdekt
hij iets lugubers. Ilecl hoog, onder oen glazen kap,
hangen honderden pakken. Neef verklaart. Dat
zijn bundels mijnwerkorskleeren. Ze worden met
een ketting, die over rolletjes loopt, opgcheschen.
Elke mijnwerker hecft een eigen ketting. Die vvonlt
afgesloten met een slot. Zoo is alles veilig. Door
een korte, breede gang komen ze in de loonhaL
Nieuwe verbazing bij Hofman. Wat is alles grootl
Links en rechts zijn kantoren. Op een dor deuren
staat met groote letters: „Hoofdopzichter". Dezo
wordt na een tikje door neef geopend. Hij wenkt
Hofman en samen gaan ze naar binnen. Ze staan
voor een niet meer jonge man met klare blik.
6
Het oproer der
Begijntjes
door
Jan H. Eekhout
Sophieke Citroen had heur weenend vervoegd
bij den armenraad op het Memlincplcin en al
daar hour ingekocht op het begijnhof.
Hoeveel jaren reeds had zij gewoond in heur
eigen huizpke vlak neven Meeleke Patijn, die
heur hertsvriendin geworden was!
En nu was daar slaglings een eind aan geko
men. Sophieke had heur huizeke in verknoping
moeten brengen. Heur staatsbrieven, van welker
rente zij gcneuchtelijk haar jarep slijten kost,
waren zoo deerlijk vervallen in weerde, dat zij
hei op eenmaal slechts een schamel wijveke
wist, een wijveke met niet meerder bezit dan een
paar duizend franken, gerekend dan aan den
voormaligen prijs. Zij had heur bedrogen geacht
door meneer-de-notaris Gryffioen en ze was op
diens particulier bureel te keer gegaan in haar
wanhoop gelijk een menschke uit de krotbuurtcn
aan den rand der stad.
Eerst voel later als zij eindeling bekennen
moest dat meneer Gryffioen niet de geringste
blaam trof, had haar geweten heur in groote,
fel vernederende schaamte gezet en had zij nota
ris Gryffioen een briefke geschreven vol met haar
bevend schrift en waarin zij ootmoedig-om ver
giffenis smookte voor heur dwaasheid. Meneer
Gryffioen had haar alsdan weerom geschreven;
haar geerne vergeving te schenken, wijl hij heu-
re ontreddering zeer vattelijk vond.
Nadien had meneer Gryffioen 't huizeke ver
handeld en een sommeke van duizend franken
voor haar ontvangen, duizend franken geteld op
den ouden koens, zoodat Sophieke in baai een ka-
pitaalke van drij duizend het hare kost noemen.
Maar wat zijn drij duizend franken, wanneer go
ervan leven moet tot uw verscheiden? Huur voor
een kamerke, leefte, kleers, zij 't dan luttel.
aan dit al 1s geen ontvlieden aan. En alzoo raken
uwo drij duizend rap verteerd
Toen was Sophieke tenden raad bjj mcncer-
pastoor gegaan.
Sophieke, zegde deze, ge zijt we! niet
jonk moer, maar ge kunt toch nog lange jaren
leven, nietwaar? Weet-té-wat, koop u in op 't bo-
gijnhof. Toovallig is Catooke de Rudder gestorven
cn stnat heur woningske nog ijdel, zoodat gjj,
wdnriócr go Wilt, het betrekken moogt. Ge stort
uw gekrompen kapitaalke in onze kas en ge ont
vangt wekelijks het benoodigd bedrag "oor uwo
loelto cn 't geen daar zoo al nog bijkomt...
't Is bijwijze van rente dat 't gebeurt. Sophieke,
peins er eens over na!
Koortsachtig van alteratie was Sophieke Citroen
woer naar 't Sloterstraatj» terug gerept om bij
heur trouwe geburin Meeleke Patijn hare tries
tige gevaarten uiteen te doen. Meeleke zat necr-
stig aan 't sjjcldewerken toen Sophieke verscheen
en zij sprong recht van verschot als zo Sophieke
daar zoo geducht verrampeneerd zag.
Sophieke, wat mankeert ge, meiske? Ge rilt
.van dc vriezinge cn uw wezen is gelijk krijt!
Sophieke zeeg op een stoel en begost in licure
handen te snikken.
't Is gedaan roet mij't is gedaan met
mij1 kerm do zij.
Maar wat is er dan toch, Sophieke-meiskc?
Ik versta mij niet hoeSophieke, nlla, zij
rustig nu en verzeg mij eens uw nood, go weet
dat gij op mij rekenen kunt, nie'waar Sophie
keZie, 'k zal u een kommeke koffie vul
lenGe houdt van veel suiker, nie'waar
Zóó. Drink nu eens Sophieke.........
Sophieko dronk, dankbaar. Een paar druppel-
kes mórste zij over heuren kapmantel. Zij merk
te bet niet. Zorgzaam verhielp Meeleke het onge
val door met een punt van haar voorschoot do
smcttclijko druppelkes weg te betten
Zijt ge thans wat bekomen?, vraagde zij als
Sophieke 't kommeke op tafel plaatste.
Ja, knikte Sophieke erkentelijk, en efkens
monkelde zij door heur tranen.
Wilt ge nu vertellen
Hortend zegde Sophieke aan Mceleko het re
laas van haren gang naar mcnecr-pastoor. Meele
ke liet haar tot tenden uitspreken. Dan herin
nerde zij bij Sophieke:
Waarom hebt ge dat gedaan, Sophieke? Ik
heb u toch aangeboden onder mijn daksk* u in
te richten!Wij kennenen malkaar al zoo
menige jaren, geen scheef woord is ooit tusschen
ons gevallenIk heb wel niet zulk een weel-
rodigo ruimte, maar een plekske voor u, Sophieko,
kost ik toch gemakkelijk beredderenSophie
ke, go hadt immers niet noodig u bij monoer-
pastoor te vervoegen
Meeleke, ik dicrl niet anders handelen
Go zijt zij van de geuzen, Meelekemeneer-
pastoor zou do kerkbanning over mij werpen
zulk oen schand' zou ik niet kunnen dragen
Wil mij begrijpen, Meeleke!, smeekte zij.
't Loefde Sophieke nog meerdeT op do lippen.
Ze vroesde echter Meeleke te bezecren met al te
schorp het verschil van beider goloofsinzicht op
den voorgrond tc stellen. Want hier schuilde juist
het gevaar voor hunne vriendschap, welker ver
breking voorzeker eene ongeneesbre breuk in
hun loven zoude hebben veroorzaakt. En 't was
Meelcko-zelve, die daar nog het felst tegen ge
waakt had. Meeleke, die heftig geleden had van
wege heur geusdom en daarom de dingen van 't
leven beter dan Sophieke doorkende. Vooral bij
den aanvang van hunne wederzijdsche genegen
heid had Sophieke dikwijls de geloofszaken niet
onaangeroerd kunnen laten, heimelijk nis zij
droomde van Meeleke Patijn tot de alleen-zalig
makende religie van Rome te zullen voeren. Ten
slotte had Meeleke daarom met klem betoogd,
dat met betrek op geloof ieder menschenkind
(blijven moest onder 't zegel van zijn eigen bizon
deren doop: Sophieke was immers verzekerd van
hèur zaligheid van ziel in 't hiernamaals?: wel
nu, z ij, Mééleke, eveneens twijfelde niet aan hMr
komen in 't paradijs althans, zoo zij heur hoed
de voor lage zonde!Sophieke moest niet
vermecnen nu, dat zij niet geerne zien zoude, dat
zij 't eender geloof bezaten! Maar de kwestie was
natuurlijk. Sophieke ging nschen dat zij Roomsch
wierd, zij, Meeleke, ging er voorkeur voor heb
ben Sophieke bij de geuzen te weten. Entwnt an
ders zou het geweest zijn wanneer Sophieke of zij
eenigermato wankel stond in d' eigen belijiling...
Doch nu ze alle twee vastheid hadden, nie'
waarNeen, Sophieke moest over deze af
faire niemendal meer konden, 't Zou maar droe
vighcid brengen en de zoete gezindheid voor mal-
kandcren, zij het dan ongewild, ondcrmijivn.
Sophieko had deze raad opgevolgd. Voor geen
goud wilde zij Meeleke Patijn missen! Hun eeluk
moest gaaf blijven. Echter dèès moment kost zij
lastig de ongelijkheid van geloof verdoezelen. En
Meeleke duidde 't heur gansch niet euvel.
Er was oene stilte ontstaan na Sophieke's laat
ste verklaring. Meeleke dubde op de mogelijkheid
van misschien nog eene andere oplossing. Zij vond
nietsAch, waro zij rijk! Zij zou alsdan zeg
gen: Sophieke-meiske, ge verlaat uw huizeke
van uwe levensdagen niet!: hier hebt go *t ver
lies van uw kapitaalke in deugdelijke munt weer
om II Doch zij diende als een peerdeke te sla
ven op heur kussen en de kantwinkel van madam
D'Hoore op de Groote Mark. was feitelijk luttel
mild met loonWare Sophieke in 't spelde-
werk bekwaam geweest gelijk zij, Sophieke bo-
hoefde niet naar 't begijnhof, zij kost dan een vrij
bestuantje vinden. Maar Sophieke lag bijtijden to
krimpen van 't rummatisme en dat week in da
gen niet uit heure leden als 't haar eenmaal over
rompeld hadNeen, tegen Sophieke's motief
viel niets niet te bemerken
Zij greep Sophieke's hand, klemde deze vol in-
nighoid tusschen hare handen;
Sophieke, meneer-pastoor heeft gelijk en uw
ongoluk is waarlijk zoo wreed niet als go peinst...
Ge gaat gij brave verhuizen. Ik help u inede met
het inpakken van uw geriefGe moet er
niet lang mee wachtenZijn wij malkander
kwijt al zit gij op 't begijnhof, waar 't toch eigen
lijk duizend keers schoonder is dan hier in 't
struatje? Neen, Sophieke. Want gij kunt nog altijd
zoo dikwijls hier komen gelijk ge 't verkiest en ik
weet, dat ik bij u in uw nieuw huizeke cvnzeer
welgekomen zal zijn als gij in 't mijne. Betrouw
op Ons-Hcor gelijk gij heel uw leven betrouwd
hebt en aan ons heil wordt geen haarke ge
deerd!
Zoo kwam Sophieke Citroen op 't begijnhof van
Sinte Jozef te wonen. Twee hoogbeladen handkar
ren hadden heur have erheen gereden. De wagen-
venten losten de vracht met rapte, zetten de wé-
genste dingen spinde, stove, tafel en sponde
op dc in overleg met Meeleke uitverkozen plek
en waren binnen nauw een half-uurko alweder
.verdwenen.
Meeleke die beuren speldearbeid voor dozen
dag gestaakt had, bleef tot de sluiting van l be
gijnhof, tot te tienen, bij Sophieke en toen zij ver-
afscheidde met de belofte 's anderen avonds woer
te koeren voor een pobzeke, kost niemand niet
waarnemen dat Sophieke nog maar versch op 't
hof gearriveerd was, zoo pront stond alles go-
schikt. Een paar buurwijvekes hadden Sophieko
eveneens hun bijstand aangeboden, doch zij had
zulks afgewezen, zeggende reeds getweeën te we
zen, 't geen ruimschoots genoeg was.
Den eersten nacht kost Sophieko bijkans niet
in slaap raken. Zij wentelde nerveus overentwoer.
Zij mocht niet zeggen dat z'heur in 't wezenlijke
uit den haak voelde, neen, zij voelde hour feito-
lijk triest en olijde ineenen; triest, wijl zij Mee
leke nu heeleganr daar in 't Slotorslranlje wist,
oven alleen gelijk zij haar hier bevond blijde,
wijl z'heur oud-vertrouwle bezittingen als eun
soortement beveiliging tegen 't vreemdigo, .lat er
wAs toch, ringsom baar wist en zij, eerlijk, gerie
felijker buisde nog dan ginder
Eindeling rocht zij van vermoeienis in slaap en
do zon zinderde leutig al op heur ruiten als zij
ontwaakte van 't helle luiden der vroeg s. Zij
constateerde met lichten schrik heur ver&laping
en kleedde heur zoo haastig aan. En wanneer bet
tweede luiden aanving sloeg zij baren wijden
mantel om, opende haar deurko en stapte over
't geel klinkerpaadje naar de mis. Zij was nog
een der eersten. Sophieke.
Maar binst gij daar zoo liep draaiden in gnnsch'
liet vierkant van 't hof de deurkes open en tra
den do overige begijntjes naar buiten.
Toch wel geestig, dacht Sophieke,.zo
zou heur alleszins op den duur wel gewennen...
en Meeleke zou haar nimmer in don steek laten,
daar kost z' op bouwen!.
Als do mis uit was, wierd Sophieko op leuren
gang naar huis verzeld door Nellekcn Verpoost
cn Zalia Vramme, de wijvekes, die zij gister reeds
ontmoet had. Nelleken Verpoest bleek een vrin-
dclijk vrouwke, doch voor Zalia Vramme u et
heur gloeiende zwarte oogen koesterde Sophieke
almeteens eene onbenaambare verveerdheid. Ze
wierd van Zalia's nabijzijn gepakt 'lijk var iets
demonieks, wellicht. Niet dat Zalia Vramme haar
leelijke zcgsels verkondde, neen. 't Geen Zalia
vraagde had zij tegelijk met Nellekcn Vul poest
gevraagd: Wie of dat wijveke was, die Sophieke
geholpen had met de verhuizing, dat wijveke met
.heur madammenmantel?
Het lag voor de hand dat Sophieke's medého-
wonoressen van 't Sinte Jozofshof vol nieuwsgie
righeid staken naar haar leven en betrekkingen
en zij had heur daar ook volkomen op voorbereid.
Niettemin, er verborgde zich entwat in dén toon,
waarop Zalia Vramme die vorscliing uitte, 't welk
alderlei nevelige bevroedingen bij u wekte waar
uit oprees de vrees... En hoewel Zalia volledig
tevreden srheen met Sophieke's antwoord: dat
haar vriendin Meeleke Patijn heette en zij jaien
in zeldzame buurzaamheid met malkaar verkeerd
hadden, tochtoch
(Wordt vervolgd)
De ondergrondsche
Beek
Aanteekening bij het gedicht op de
voorpagina
Dit is een zeer onbeholpen geschreven, anonym
lied uit het Ryper Liedthoecxken. Ik weet niet, of
cr velen zijn, geneigd, om deze onbeholpenheid le
glimlachen. Voor hen is dit lied niet. Zij mogen
elders technische volmaaktheid gnnn zoeken. Die
is overal te vinden, het menigvuldigst hij de
vlakke geesten. Men treft haar al reeds nan in dcu
tijd, waaruit dit lied dateert (eerste decenniën
17de eeuw).
Zooais uit bijna alle werkelijke poëmata, die'in
dit liedboekje voorkomen, blijkt ook, cn zeer dui
delijk, uit dit gedicht, hoe secundair technische
volkomenheid is. Hoe weinig zou dit lied winnen,
als zijn vorm wat volmaakter was. En hoe schoon
cn in zijn soort voortreffelijk is het in zijn onvol
maakte stuat. Wat het zeggen moet, zegt het. l'it
poëtisch oogpunt ontbreekt cr nauwelijks ieis
aan. De onbeholpenheid ervan stemt op zoo ont
roerende wijze overeen met dc diep gevoelde on-
.volkomcnheid van den dichter.
Hier treedt een oogenblik. onverwacht. Je on
dergrondsche beek aan het licht, die ongezien van
de 13de eeuw (bier heet ze: „moderne devotie")
loopt naar het einde van de 17de en het begin
vun de 18do (hier wordt ze: „prot. mysiek" go-
noomd).
Dc vorm van het lied hoeft sterke verwant
schap met de Middeleeuwscbe mystieke lb'dcivn,
cn men kon denken, hier met een dergelijk over
geleverd lied te doen te hebben, droeg liet niet
tevens de kenmerken der rederijkerslyriek. I>e
mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat hot inoor-
duad overgeleverd en door een mystisch rederij
ker Individueel gewijzigd is. Voorts spreke tiet in
zijn openheid en waarachtig heimwee xoor zich
zelf
P.
R.
3