JAAP HOFMAN MIJNWERKER IN LIMBURG S. Williams De haltechef geeft het toeken. Langzaam komt in het locaaltrcitjc beweging. In een derde-klasse rijtuig staat Jaap Ilofman te wuiven. Hoofd en rechterarm komen nog eenmaal naar buiten voor een laatsten groet Een vrouw op het perronnetje wuift ook. En het jongetje, dat naast haar staat, steekt beide armpjes omhoog. Het treintje met den wuivenden man verdwijnt om een hoek. Dan grijpt de vrouw een hand van het kind, zucht, en loopt den weg naar het dorp. laap Hofman sit alleen. Boven zijn hoofd, in het bagagenet, ligt een groot pak. 't Is een Dlauwe zak, gevuld met kleedingstukkcn. Het afscheid heeft hom aangegrepen. Vrouw en kinderen ziet hij gauw weer, maar al het ande reToen hij, al wuivende, zijn blik liet gaan over het dorpje, dat in den vroegen zomermorgen hem deed denken aan rust cn veiligheid, voelde hij voel moois te moeten loslaten. Nergens in de wereld zal hij weervinden het knusse en intieme, nergens zoo gemoedelijk cn vertrouwelijk met de mensrhen praten. Vreemdtoen hij als soldaat meer van de wereld zag, bi» de opleiding kwam, cn sergeant word, spotte hij met het dorpsche bestaan, 't Was zoo bekrompen cn oudcrwetsch. Als hij in verlof tijd zich weer bewoog tusschen de dorpsgenooten, voelde hij zich ontgroeid aan dat bcncpene en hocrsche. Nu doet het pijn al dat vertrouwde en eigene le moeten missen. Maar, het moet! Hij wil voor uit! Zos jaar geloden dacht hij een mooi leventje Voor zich te hebben! Het was vlak na den dienst tijd. Hij trouwde, cn kreeg een baantje bij 'f spoor. Een vrouw als Toos, waar zooveel jon gens naar hengelden, cn een vaste betrekking met kans op promotieJuist toen hij meende bevorderd te zullen worden, kwam de bezuini ging. Dit was in '22. Hij werd ontslagen. Een klap die je nooit vergeet. Later had hij zoon beetje gezworven: nu hier, dan daar een karweitje. Z'n handen stonden voor niets verkeerd. Hij kende de arbeid 'bij een boer, en presenteerde zich ook met rustig geweten voor timmer- en metselwerk. Als kind was-ic altijd bezig met knutselen. Op school behoorde bij tot de (lommen. Bij de mili taire opleiding bleek wol hoeveel hy verzuimde. Maar, hij blokte hard. Toen hij z'n „strepen" had en mot Toos door het dorp liep, was-ie rijk als een koning. ï.ater kwam de armoede. De koning werd bedelaar. Hii wou w«»g? Welke jonge kerel met pit wil blijven soebatten om een beetje werk! Anderhalf jaar duurde dat getob. Nu was 't afgc- loopcn. Voor altijd! Hij wordt mijnwerker. Zal in een paar jaar zooveel verdienen, dat ze een boer derijtje kunnen huren. Dan gaan ze weer terug naar de oude omg-cving. Toos wil het zoo graag, en hij zelf heeft er nu wel vrede mee. Wat een geluk, dut Oom Kohus uit Limburg kwam logeeren! Twee avonden spraken ze tot bij twaalven over het mijnwerkers leven. Oom zelf is een gepensioneerd spoorman, doch zijn vier zoons werken ondergronds. Ze hebben het hou wersexamen achter den rug. Oom kan mooi vertellen. Hij noemde Limburg een paradijs. Je kunt er wandelen als in een sprookjesland In do wijde velden slingeren over al paadjes en holle wegen, heuvelop, hcuvclaf. Er zijn vergezichten, zooals men in Gelderland, dat toch ook mooi is, niet kent. Het mijnwerk ei8cht allocn een beetje routine. De neven zijn gezond en vroolijk. Ze hebben grootc gezinnen en leven royaal. Een dienst schicht duur» acht uren. Zaterdags zes. Moot je duur. het wroeten bij een boer eens naast zetten„Jaap" had oom gezegd, „je kond bij ons, stel het niet uit Over een week kun je best klaar zijn vuor de reis. Dat je aangenomen wordt, staat vast Je komt bij ons in huis, en duar betaal jo geen cent voor. Direct spaar jo voor de overkomst van Toos en de kinderen. Wo huren zoo gauw mogelijk een huis. Waarom zou je hier blijven?" Hofman denkt er aan hoe het vertellen van oom hem bezielde met blij verwachten. Hij zag zoo duidelijk dun weg. Een paar jaar flink wer ken zuinig leven, op eiken loondag iets wegleg gen voor de spaarbankWeer terug naar 't dorpEen eigen „spulletje". Een paar koeien, een paard, varkens, kippenDan zal Toos genieten! Het was alsof zij niet geloovcn kon wat oom vertelde. Och, Toos is een beetje bang voor het nieuwe. Zo is nooit „ergens" geweest. En dan, haar tocstundOver een paar maanden 't der de kindAls zo maar eenmaal in Limburg wonenI Het afscheid nemen is voor hem voorbij. Geluk kig! De InutMe dagen waren wonderlijk druk. Wat moest le veel prcekjes nanhooren! Vader, ploeteraar voor een paar centen, sprak over het godsdienstige. Moeder, die atijd in zorgen zit, deed hetzelfde. Ze waren zeker bang dat er in 't zuiden geen kerken zijn. Hij wist toch wel wat hij doen en laten moest. Als jo twee jaar soldaat bent geweest.Oom was toch ook vrooiu! Z'n schoonmoeder wou weten of ze gauw terug kwa men als Toos vol heimwee zak Hij had maar gauw ja gezegd. Voor Toos' moeder is het ook niet gemakkelijk. Meer dan tien jaar al weduwe. Toos is oen eenigst kind. Enfin, later Een kennis oordeelde: „dat jo goed schieten leerde, is gemakkelijk. Loop daar nooit in donker zonder revolver." Anderen deden of ze 'm nooit weer zouden zien. Zoo praatte ook de dominéé. Enfin, dat is een oude man. Dat die zoo ernstig sprak, verbaasde hem hcelcmaal niet, maar dat Witteveen, de halte chef, vanmorgen ook al preekte, maakte 'm kre gelig. Witteveen kende de mijnstreek, zei ie. 't Was een rare wereld. Als God je niet bewaarde... Vervelende vent. Toos kreeg 't op de zenuwen. En de jonge begon ook al te huilen. Zoo'n man babbelde gemakkelijk. Die kon 't werk op z'n slofjies af, had een goed salaris, en een mooi pen sioen. Zijn kinderen gingen naar de H.B.S. in de stad. Studenten waren 'L Vrij reizen, omdat papa aan 't spoor is. Wat wil je nog meer Hofman windt zich op over de goedbedoelde vrome woorden. In den sneltrein wordt hij vroolijkcr. Daar is variatie. Tegenover lvem zit een oude vrouw met een groot pak op de knieën. In 't bagagenet is voldoende ruimte. Hofman biedt aan het pak daarin te deponeeren. Heftig schudt de vrouw het hoofd. „Neo", zegt zie, „dit puk liou 'k vast met beide handen. Het is voor myn dochter in Nijme gen. Zes kindoren heeft ze, cn nou wou 'k als grootmoeder hen verrassen. Wat zullen de scha pen blij wezcnl Er komt veel kijke met zes kin- ders, wat u Nou, ik zeg tegen m'n man: „man zeg ik, laten we maar wat sunisterijen inpakken". „Goed", zei ie, „ga je gang maar", zei ie. Hofman doet alsof de huishouding met zes kin deren hem interesseert En de juffrouw babbelt ia vlug tempo, met veel herhaling over haar flin ke dochter, met haar beste inan, en lieve kinde ren. „M'n dochter is net als ik, werke ziet u. Wcrke tot alles klaar is. En zuinigDaar zou u van opkijke. Wel goeie voeding ziet u. Geen liflafjes op tafel. Zuinig en degelijk. En als u zag hoe ze haar kindertjes kleedtGeen tier^ letijntjcs, ziet u. Geen vodderij. Degelijk. Eigen- gebreide kousen. Sterke schocne. Mijn dochter houdt de zaakjes bijmekaar. Ze heeft ook een bes te man. Ja dat moe 'k zegge. Hij is goed. Al ja ren is ie bij de Gemeente ziet u. Vast geld. Brengt alles thuis. Ja, m'n dochter heeft h't goed getrof- fe. En Piet, zoo heet h'r man ziet u, Piet ook. Jonge, zeg ik wel eens tegen 'm, kijk 's naar andore vrouwen. Vuilpoetsen zijn 't „Ja Moeder" zeit ie, „ik weet 't wel, Jet", dat is m'n doch ter ziet u, „Jet" zeit ie, „is beter. Ik wou zoo'n slons ook niet in huis hebben". „Jonge", zeg ik, „als je er mee getrouwd bent, zit je. Bent u ook getrouwd?'' Hofman knikte. „Nou, dan hebt u ook een nette vrouw. Dat hoef u mij niet te ver- telle. Zeker ook nette ouwers,Ja, als je goed opgevoed bentM'n dochter zeit wel 's: „Moeder", zeit ze, „wat ben ik blij dat je me zoo veel leerde". M'n man en ik hebben altijd hard gewerkt, maar ieder kreeg 't zijne. M'n man is bij een boer ziet u. U bent zeker reiziger of zóo? Hofman vertelt. Bijna lieten de banden het pak los. „Wordt u mijnwerker, zegt u? Mijnwerker? Gaat u dan ook onder de grond? Nou, dat is roar. U zult wel gauw terug komen. Let eens op mijn woorden: u komt gauw terug. Mijnwerker... Vlak naast m'n dochter in Nijmegen woonden mensehen die u met geen tang aan zou wille pak- kc. Zoo smerig! Die gingen ook naar de mijnen. De vrouw is klein en dik. Jaan heet ze. Ze heeft een mondnee, als die opengaatAltijd wou ze ruzie. H'r kinderen, cn die van m'n doch ter vochten wel 's. Jet wou niet dat die smeer- lappe h'r schatjcs kwaad deden. Had ze gelijk of niet? Eens zag m'n dochter, dat een van die glui perds drek gooide op haar straatje. Dat wordt elke dag geschrobd moet u wetc. Jet vliegt naar buiten en geeft dat mormel een klap om de ooren. 't Varken begon heel luid te schreeuwen. Toen kwam Jaan, maar Jet heeft zo op d'r kop gege- ve. Het kwam voor 't gerecht U begrijpt: m'n dochter kreeg gelijk. Zoo'n buurAls u ze zietJaan heet ze". Hofman merkt op dat het gelaat van de oude onder 't verteilen heel leelijk is geworden. Te Nijmegen helpt hij bij 't uitstappen. Hij mag het pak vasthouden tot zij op 't perron staat. Een .vriendelijk vertrouwelijk knikje, en weg is ze. Hofman stapt ook uit. Het laatste stuk van de reis is voor hem erg taai. Hij wordt suf en geeuwt voortdurend. Te Venlo koopt hij uit verveling een illustratie. Er stapt een roomsch geestelijke in die direct een gebedenboek opent. Hofman denkt aan ooms ver halen over kloosters en patrionaten. Te Roermond stapt de geestelijke uit. Nu loopt de coupé voL Hofman hoopt op een verzetje. Hij zit alwaar tegenover een bejaarde vrouw, maar deze wil niet praten. Bij een heertje die een sigaret rolt, vindt hij ook geen „anklang". Het is alsof de menschen niets liever doen dan futloos voor zich uit te staren. Na wat zeurig praten over de warmte, drukt weer een somber zwijgen. Als de conducteur Sittard! roept, grijpt Hofman weer naar de blauwe zak. Een paar minuten later begint de laatste étappe. Op het perron te Heer len staat oom Kobus. Samen loopen ze door een i ge straten, en staan dan bij een pas aangekomen stoomtram. „Deze brengt ons bij de „Emma"," vertelt oom. „Ten minste", vervolgt hij lachend, „als de locomotief sterk genoeg is. Jij ziet wel, dat wij het hier met een „afdankertje" moeten doen. Hij blijft nog al eens steken." De rit verloopt zonder incidenten. Wel doet de machine bij het bergopwaarts gaan Hofman den ken aan een mensch die hijgend en blazend zijn laatste krachten verteert. Op het eindpunt ziet hij iets van fret boven- grondsch bedrijf. Oom wijst op groote sombere gebouwen, reuze schoorstcencn, koeltorens en schachtblokken. Dicht bij deze teekencn van groot industrie is een tuindorp. Dit brengt Hofman in vervoering. Hij ziet verdiepte grasgazons, keurig geschoren, cn versierd met bloemen en beplantin gen. In 't midden een muziektent Alles omringd met breede straten en nette woningen. Dat hier ook mijnwerkers wonen, doet Hofman denken aan Jaan. Zij is zeker hier niet te vinden. Oom vertelt levendig wat de Directie der Staats mijnen deed om in de omgeving der mijnen alle somberheid te weren. Hij zelf woont verder. Ook mooi. 't Is waar. Als Hofman tante ziet staan in de open deur, be grijpt hij ooms opgewekt praten over de woning. Vóór, gescheiden van tien rustige, brcedc straat door steenen voetpad en heestergewas, ligt, keu rig onderhouden, een bloemtuintjo. De voorzijde van 't huis is geheel bedekt met roorie wingerd. Tante, gebogen cn gezet, strekt beide armen uit. Deze neef, waarvoor haar man zich bijzonder inte resseert, is van harte welkom. Al heel gauw dekt ze de tafel. De maaltijd is net afgeloopcn als Hofmans oudste neef binnen komt. Deze blijkt zeer voortvarend te zijn. Hij stelt voor direct met neef naar de mijn te gaan om werk te vragen. Voor 't buis staan twee fietsen. „Loopen neemt te veel tijd. Voor 't sluiten der kantoren moeten we klaar zijn." Ze peddelen naar de hoofdingang der mijn. Daar staat, breed en 'voornaam, de portier. Zijn vraag: „Wat moeten jullie?" klinkt in Hofmans ooren heclemaal niet bemoedigend. NccI geeft inlichtin gen. De machtige treedt opzij. Niet zonder beklemming ziet Hofman naar de gebouwen. Dikke, logge deuren geven toegang. Vlak voor zich, in een reusachtige ruimte, ontdekt hij iets lugubers. Ilecl hoog, onder oen glazen kap, hangen honderden pakken. Neef verklaart. Dat zijn bundels mijnwerkorskleeren. Ze worden met een ketting, die over rolletjes loopt, opgcheschen. Elke mijnwerker hecft een eigen ketting. Die vvonlt afgesloten met een slot. Zoo is alles veilig. Door een korte, breede gang komen ze in de loonhaL Nieuwe verbazing bij Hofman. Wat is alles grootl Links en rechts zijn kantoren. Op een dor deuren staat met groote letters: „Hoofdopzichter". Dezo wordt na een tikje door neef geopend. Hij wenkt Hofman en samen gaan ze naar binnen. Ze staan voor een niet meer jonge man met klare blik. 6 Het oproer der Begijntjes door Jan H. Eekhout Sophieke Citroen had heur weenend vervoegd bij den armenraad op het Memlincplcin en al daar hour ingekocht op het begijnhof. Hoeveel jaren reeds had zij gewoond in heur eigen huizpke vlak neven Meeleke Patijn, die heur hertsvriendin geworden was! En nu was daar slaglings een eind aan geko men. Sophieke had heur huizeke in verknoping moeten brengen. Heur staatsbrieven, van welker rente zij gcneuchtelijk haar jarep slijten kost, waren zoo deerlijk vervallen in weerde, dat zij hei op eenmaal slechts een schamel wijveke wist, een wijveke met niet meerder bezit dan een paar duizend franken, gerekend dan aan den voormaligen prijs. Zij had heur bedrogen geacht door meneer-de-notaris Gryffioen en ze was op diens particulier bureel te keer gegaan in haar wanhoop gelijk een menschke uit de krotbuurtcn aan den rand der stad. Eerst voel later als zij eindeling bekennen moest dat meneer Gryffioen niet de geringste blaam trof, had haar geweten heur in groote, fel vernederende schaamte gezet en had zij nota ris Gryffioen een briefke geschreven vol met haar bevend schrift en waarin zij ootmoedig-om ver giffenis smookte voor heur dwaasheid. Meneer Gryffioen had haar alsdan weerom geschreven; haar geerne vergeving te schenken, wijl hij heu- re ontreddering zeer vattelijk vond. Nadien had meneer Gryffioen 't huizeke ver handeld en een sommeke van duizend franken voor haar ontvangen, duizend franken geteld op den ouden koens, zoodat Sophieke in baai een ka- pitaalke van drij duizend het hare kost noemen. Maar wat zijn drij duizend franken, wanneer go ervan leven moet tot uw verscheiden? Huur voor een kamerke, leefte, kleers, zij 't dan luttel. aan dit al 1s geen ontvlieden aan. En alzoo raken uwo drij duizend rap verteerd Toen was Sophieke tenden raad bjj mcncer- pastoor gegaan. Sophieke, zegde deze, ge zijt we! niet jonk moer, maar ge kunt toch nog lange jaren leven, nietwaar? Weet-té-wat, koop u in op 't bo- gijnhof. Toovallig is Catooke de Rudder gestorven cn stnat heur woningske nog ijdel, zoodat gjj, wdnriócr go Wilt, het betrekken moogt. Ge stort uw gekrompen kapitaalke in onze kas en ge ont vangt wekelijks het benoodigd bedrag "oor uwo loelto cn 't geen daar zoo al nog bijkomt... 't Is bijwijze van rente dat 't gebeurt. Sophieke, peins er eens over na! Koortsachtig van alteratie was Sophieke Citroen woer naar 't Sloterstraatj» terug gerept om bij heur trouwe geburin Meeleke Patijn hare tries tige gevaarten uiteen te doen. Meeleke zat necr- stig aan 't sjjcldewerken toen Sophieke verscheen en zij sprong recht van verschot als zo Sophieke daar zoo geducht verrampeneerd zag. Sophieke, wat mankeert ge, meiske? Ge rilt .van dc vriezinge cn uw wezen is gelijk krijt! Sophieke zeeg op een stoel en begost in licure handen te snikken. 't Is gedaan roet mij't is gedaan met mij1 kerm do zij. Maar wat is er dan toch, Sophieke-meiskc? Ik versta mij niet hoeSophieke, nlla, zij rustig nu en verzeg mij eens uw nood, go weet dat gij op mij rekenen kunt, nie'waar Sophie keZie, 'k zal u een kommeke koffie vul lenGe houdt van veel suiker, nie'waar Zóó. Drink nu eens Sophieke......... Sophieko dronk, dankbaar. Een paar druppel- kes mórste zij over heuren kapmantel. Zij merk te bet niet. Zorgzaam verhielp Meeleke het onge val door met een punt van haar voorschoot do smcttclijko druppelkes weg te betten Zijt ge thans wat bekomen?, vraagde zij als Sophieke 't kommeke op tafel plaatste. Ja, knikte Sophieke erkentelijk, en efkens monkelde zij door heur tranen. Wilt ge nu vertellen Hortend zegde Sophieke aan Mceleko het re laas van haren gang naar mcnecr-pastoor. Meele ke liet haar tot tenden uitspreken. Dan herin nerde zij bij Sophieke: Waarom hebt ge dat gedaan, Sophieke? Ik heb u toch aangeboden onder mijn daksk* u in te richten!Wij kennenen malkaar al zoo menige jaren, geen scheef woord is ooit tusschen ons gevallenIk heb wel niet zulk een weel- rodigo ruimte, maar een plekske voor u, Sophieko, kost ik toch gemakkelijk beredderenSophie ke, go hadt immers niet noodig u bij monoer- pastoor te vervoegen Meeleke, ik dicrl niet anders handelen Go zijt zij van de geuzen, Meelekemeneer- pastoor zou do kerkbanning over mij werpen zulk oen schand' zou ik niet kunnen dragen Wil mij begrijpen, Meeleke!, smeekte zij. 't Loefde Sophieke nog meerdeT op do lippen. Ze vroesde echter Meeleke te bezecren met al te schorp het verschil van beider goloofsinzicht op den voorgrond tc stellen. Want hier schuilde juist het gevaar voor hunne vriendschap, welker ver breking voorzeker eene ongeneesbre breuk in hun loven zoude hebben veroorzaakt. En 't was Meelcko-zelve, die daar nog het felst tegen ge waakt had. Meeleke, die heftig geleden had van wege heur geusdom en daarom de dingen van 't leven beter dan Sophieke doorkende. Vooral bij den aanvang van hunne wederzijdsche genegen heid had Sophieke dikwijls de geloofszaken niet onaangeroerd kunnen laten, heimelijk nis zij droomde van Meeleke Patijn tot de alleen-zalig makende religie van Rome te zullen voeren. Ten slotte had Meeleke daarom met klem betoogd, dat met betrek op geloof ieder menschenkind (blijven moest onder 't zegel van zijn eigen bizon deren doop: Sophieke was immers verzekerd van hèur zaligheid van ziel in 't hiernamaals?: wel nu, z ij, Mééleke, eveneens twijfelde niet aan hMr komen in 't paradijs althans, zoo zij heur hoed de voor lage zonde!Sophieke moest niet vermecnen nu, dat zij niet geerne zien zoude, dat zij 't eender geloof bezaten! Maar de kwestie was natuurlijk. Sophieke ging nschen dat zij Roomsch wierd, zij, Meeleke, ging er voorkeur voor heb ben Sophieke bij de geuzen te weten. Entwnt an ders zou het geweest zijn wanneer Sophieke of zij eenigermato wankel stond in d' eigen belijiling... Doch nu ze alle twee vastheid hadden, nie' waarNeen, Sophieke moest over deze af faire niemendal meer konden, 't Zou maar droe vighcid brengen en de zoete gezindheid voor mal- kandcren, zij het dan ongewild, ondcrmijivn. Sophieko had deze raad opgevolgd. Voor geen goud wilde zij Meeleke Patijn missen! Hun eeluk moest gaaf blijven. Echter dèès moment kost zij lastig de ongelijkheid van geloof verdoezelen. En Meeleke duidde 't heur gansch niet euvel. Er was oene stilte ontstaan na Sophieke's laat ste verklaring. Meeleke dubde op de mogelijkheid van misschien nog eene andere oplossing. Zij vond nietsAch, waro zij rijk! Zij zou alsdan zeg gen: Sophieke-meiske, ge verlaat uw huizeke van uwe levensdagen niet!: hier hebt go *t ver lies van uw kapitaalke in deugdelijke munt weer om II Doch zij diende als een peerdeke te sla ven op heur kussen en de kantwinkel van madam D'Hoore op de Groote Mark. was feitelijk luttel mild met loonWare Sophieke in 't spelde- werk bekwaam geweest gelijk zij, Sophieke bo- hoefde niet naar 't begijnhof, zij kost dan een vrij bestuantje vinden. Maar Sophieke lag bijtijden to krimpen van 't rummatisme en dat week in da gen niet uit heure leden als 't haar eenmaal over rompeld hadNeen, tegen Sophieke's motief viel niets niet te bemerken Zij greep Sophieke's hand, klemde deze vol in- nighoid tusschen hare handen; Sophieke, meneer-pastoor heeft gelijk en uw ongoluk is waarlijk zoo wreed niet als go peinst... Ge gaat gij brave verhuizen. Ik help u inede met het inpakken van uw geriefGe moet er niet lang mee wachtenZijn wij malkander kwijt al zit gij op 't begijnhof, waar 't toch eigen lijk duizend keers schoonder is dan hier in 't struatje? Neen, Sophieke. Want gij kunt nog altijd zoo dikwijls hier komen gelijk ge 't verkiest en ik weet, dat ik bij u in uw nieuw huizeke cvnzeer welgekomen zal zijn als gij in 't mijne. Betrouw op Ons-Hcor gelijk gij heel uw leven betrouwd hebt en aan ons heil wordt geen haarke ge deerd! Zoo kwam Sophieke Citroen op 't begijnhof van Sinte Jozef te wonen. Twee hoogbeladen handkar ren hadden heur have erheen gereden. De wagen- venten losten de vracht met rapte, zetten de wé- genste dingen spinde, stove, tafel en sponde op dc in overleg met Meeleke uitverkozen plek en waren binnen nauw een half-uurko alweder .verdwenen. Meeleke die beuren speldearbeid voor dozen dag gestaakt had, bleef tot de sluiting van l be gijnhof, tot te tienen, bij Sophieke en toen zij ver- afscheidde met de belofte 's anderen avonds woer te koeren voor een pobzeke, kost niemand niet waarnemen dat Sophieke nog maar versch op 't hof gearriveerd was, zoo pront stond alles go- schikt. Een paar buurwijvekes hadden Sophieko eveneens hun bijstand aangeboden, doch zij had zulks afgewezen, zeggende reeds getweeën te we zen, 't geen ruimschoots genoeg was. Den eersten nacht kost Sophieko bijkans niet in slaap raken. Zij wentelde nerveus overentwoer. Zij mocht niet zeggen dat z'heur in 't wezenlijke uit den haak voelde, neen, zij voelde hour feito- lijk triest en olijde ineenen; triest, wijl zij Mee leke nu heeleganr daar in 't Slotorslranlje wist, oven alleen gelijk zij haar hier bevond blijde, wijl z'heur oud-vertrouwle bezittingen als eun soortement beveiliging tegen 't vreemdigo, .lat er wAs toch, ringsom baar wist en zij, eerlijk, gerie felijker buisde nog dan ginder Eindeling rocht zij van vermoeienis in slaap en do zon zinderde leutig al op heur ruiten als zij ontwaakte van 't helle luiden der vroeg s. Zij constateerde met lichten schrik heur ver&laping en kleedde heur zoo haastig aan. En wanneer bet tweede luiden aanving sloeg zij baren wijden mantel om, opende haar deurko en stapte over 't geel klinkerpaadje naar de mis. Zij was nog een der eersten. Sophieke. Maar binst gij daar zoo liep draaiden in gnnsch' liet vierkant van 't hof de deurkes open en tra den do overige begijntjes naar buiten. Toch wel geestig, dacht Sophieke,.zo zou heur alleszins op den duur wel gewennen... en Meeleke zou haar nimmer in don steek laten, daar kost z' op bouwen!. Als do mis uit was, wierd Sophieko op leuren gang naar huis verzeld door Nellekcn Verpoost cn Zalia Vramme, de wijvekes, die zij gister reeds ontmoet had. Nelleken Verpoest bleek een vrin- dclijk vrouwke, doch voor Zalia Vramme u et heur gloeiende zwarte oogen koesterde Sophieke almeteens eene onbenaambare verveerdheid. Ze wierd van Zalia's nabijzijn gepakt 'lijk var iets demonieks, wellicht. Niet dat Zalia Vramme haar leelijke zcgsels verkondde, neen. 't Geen Zalia vraagde had zij tegelijk met Nellekcn Vul poest gevraagd: Wie of dat wijveke was, die Sophieke geholpen had met de verhuizing, dat wijveke met .heur madammenmantel? Het lag voor de hand dat Sophieke's medého- wonoressen van 't Sinte Jozofshof vol nieuwsgie righeid staken naar haar leven en betrekkingen en zij had heur daar ook volkomen op voorbereid. Niettemin, er verborgde zich entwat in dén toon, waarop Zalia Vramme die vorscliing uitte, 't welk alderlei nevelige bevroedingen bij u wekte waar uit oprees de vrees... En hoewel Zalia volledig tevreden srheen met Sophieke's antwoord: dat haar vriendin Meeleke Patijn heette en zij jaien in zeldzame buurzaamheid met malkaar verkeerd hadden, tochtoch (Wordt vervolgd) De ondergrondsche Beek Aanteekening bij het gedicht op de voorpagina Dit is een zeer onbeholpen geschreven, anonym lied uit het Ryper Liedthoecxken. Ik weet niet, of cr velen zijn, geneigd, om deze onbeholpenheid le glimlachen. Voor hen is dit lied niet. Zij mogen elders technische volmaaktheid gnnn zoeken. Die is overal te vinden, het menigvuldigst hij de vlakke geesten. Men treft haar al reeds nan in dcu tijd, waaruit dit lied dateert (eerste decenniën 17de eeuw). Zooais uit bijna alle werkelijke poëmata, die'in dit liedboekje voorkomen, blijkt ook, cn zeer dui delijk, uit dit gedicht, hoe secundair technische volkomenheid is. Hoe weinig zou dit lied winnen, als zijn vorm wat volmaakter was. En hoe schoon cn in zijn soort voortreffelijk is het in zijn onvol maakte stuat. Wat het zeggen moet, zegt het. l'it poëtisch oogpunt ontbreekt cr nauwelijks ieis aan. De onbeholpenheid ervan stemt op zoo ont roerende wijze overeen met dc diep gevoelde on- .volkomcnheid van den dichter. Hier treedt een oogenblik. onverwacht. Je on dergrondsche beek aan het licht, die ongezien van de 13de eeuw (bier heet ze: „moderne devotie") loopt naar het einde van de 17de en het begin vun de 18do (hier wordt ze: „prot. mysiek" go- noomd). Dc vorm van het lied hoeft sterke verwant schap met de Middeleeuwscbe mystieke lb'dcivn, cn men kon denken, hier met een dergelijk over geleverd lied te doen te hebben, droeg liet niet tevens de kenmerken der rederijkerslyriek. I>e mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat hot inoor- duad overgeleverd en door een mystisch rederij ker Individueel gewijzigd is. Voorts spreke tiet in zijn openheid en waarachtig heimwee xoor zich zelf P. R. 3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 13