JEUGD VOOR DE VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS Svizzerv, de geschiedenis van een jeugd leven, door Niklaus Bolt Naar het Duitsch bewerkt door Diet Kramer. Uit- gogeven door Bosch en Keuning te Baarn. In een reisblad verschenen wel drie enthousiaste artike'tjes over dit boek en het is te begrijpen, dat de recensent, die zoo dicht bij het toerisme leeft, bekoord werd door het gegeven de aanleg van de Jungfraubahn en dan meer speciaal het door graven van de Mönch en door de mooie platen, die het bock verluchten. Zoo zal het ook vele lezers gaan. Dadelijk die suggestieve foto al op de om slag de eenzame man op de bergkam midden in de sneeuw- en gletscherwoestenij wat zal hij vele lezers herinneringen wakker roepen aan tochten in het hcoggcözrgte aan tochten naar Jungfraujoch zelf a'licht En als de laatste hamer slag valt en de doorbraak een feit is en Christiaan Abplanalp naar buiten treedt in het blauwe licht, dat uitstraalt van de gletscher, zullen velen terug denken aan het moment, waarin ze, na de donkere hoteluitgang plotseling stonden op het smal'e pad in de verblindende glorie van sneeuwwit en hemel blauw en zonnegoud. Want het is er majesteitelijkl Niet het meest op zomerdagen, als in de stilte van het Joch veel menschenstemmen klinken, als de sneeuw platgetreden ligt door veel menschen- voeten, als het zwijgen der ontzaglijkheid wegge- rumoerd wordt door sneeuwbaljool en frivole pret, maar op een stillen dag in het voorjaar b.v., als het treintje naar boven kruipt tusschcn muren van sneeuw en ijs, omdat de baan pas uitgegraven is, als het hotel nog maar nauwelijks klaar is om gasten te ontvangen en er geen .-oetstap nog staat in de sneeuw, dan ia er alleen maar majesteit de majesteit Gods. „Men zou in de knieën zinken van ontroering," laat Niklaus Bolt een verslaggever schrijven. En tegen dit majestueuze fond nu speelt „de geschiedenis van een jeugdleven". Dat vraagt veel van de auteur. Dat vraagt een sterk beeldend ver mogen in de beschrijving van het kleine, wrieme lende meitschengebeuren te midden van de witte eenzaamheid var het hooggebergte, zoodat het in de roman toch een eenheid wo~dt. Die eenheid nu ontbreekt hier, de roman is zwak van compositie, brokkelig, verward, er staan wel aardige dingen in, vriendelijke, gevoelige trekjes hier en daar, maar het geheel heeft meer van een verslag van het gebeuren 0111 en bij het graven van de tunnel dan dat dc schrijver het ons laat zien. Dc plastiek ont.b*cokt, we weten uit onze herinnering mis schien de plaatsen, die de schrijver ons noemt, maar we zien zc niet door zijn woorden. Hij voert ons niet mee in de benauwenis van de tunnel, we voelen geen beklemming In de dompige gaslucht, er huivert geen ontzetting in het boek, zelfs niet bij dc ontploffing-van 30 000 K.G. dynamiet, het loopt alles gladjes en gewoon. En nu zal het door de vertaling wel '.vut geleden hebben, maar Diet Kramer Is tenslotte zelf een veel te goede roman cière om er niet uit te halen wat er Sn zit. Want in de kleine dingen is het boek goed, in de typee ring van de Ireredderigc rnoede de tegenstelling tusschcn de Italianen en de Zwiteers, enz. Maar er zit te veel kleingoed in, de groote lijn ontbreekt. Dat de godsdienstige achtergrond wet vaag is, moet ons niet verwonderen; in vertaalde boeken vindt men niet dikwijls de ernstige inslag van ons Calvinistisch Christendom. Erger is, dat de religieuze kant van Christiaans zieleleven heel het boek door genegee-d wordt, totdat dan plotseling uit zijn ijlen moet blijken, welk een vrome jongen hij eigenlijk is. Dat kan de schrijver psychologisch niet verantwoorden. Tenslotte nog iets over de foto's. Die zijn mooi, maar ze illustreercn het verhaal als zoodanig niet, geven alleer. gezicht op Jungfraujoch. Had den de uitgevers met dezelfde hoeveelheid mate rieel niet meer dat eebeuren zelf in beeld kunnen geven? Er is over die geheele omgeving, over de weg, die de Jungfrau-t "ein gaat: UengenUen- gernalpKleine ScheideggGrindelwald zulk een schat van platen, die zeer nauw aansluit bij wat in dit boek wordt verteld. Het boek ziet er keurig uit en de uitgevers wa ren zoo heusch een gebonden exemplaar ter be spreking te zenden, iets, wat recensenten niet al tijd te beurt valt. s—Th. Wat de Pelikaan mee bracht voor ons Zondagsblad Onze medewerkster mevrouw Renes-Boldingh schreef ons omi.: Taroctoeng 24-12-^53. Gisteren bracht ons dc Pel'kaan in versnelde vlucht de post van den gestranden Postjagcr. 't Is er wel wonderlijk mee gegaan, maar per slot heeft ieder toch zijn brieven gekregen, en kunnen de vcrzame'aars gaan vechten om dc postzegels. Ik schrijf dezen op den eersten der drie Kerstdagen. Volgens Duitsche en dus ook Butak- sche gewoonte, is de 24e, de dag van Heilige Avond, ook al een feestdag. En ie meer nu 't op Zondag valt. 't Is een prachtige dag, die op een koele nacht en koude morgenstond gevolgd is. De zon straalt onbeschrijflijk en de nieuwe rijst schittert op de velden. En 't is Zondag overal. Onze Indien den zijn, in stijf gestreken witte pakken juist af getrokken naar de ke*k. De Batak-kerken lil den alle; 't zingt door 't dal en van af de tangsi (inl. kazerne) komt 't gozang van de Mnleische kerkdienst overklickcn. Buren hebben radio en luisteren naar de kerkdienst in Medan. 't Gemeentegezang van Medan dringt in al onze huizen binnen, aangezien alle ramen en deuren openstaan. Een wonderbare wereld toch, waarin we leven, en hier op 't oogenblik een stille gelukkige wereld. Kerstfeest is voor de Christen-Bataks het groote kerkelijke feest. Vanavond hebben zc in Pea Radja de liturgische dienst om den Kerstboom. Dan ko men van heinde en ver de menschen aan uit de meest afgelegen koeta'e, langs de meest griezelige bergpaden. Vanaf onze hooge woonplaats zien we dan de lantaarntjes, die bij zich hebben, schom melend bewegen tegen de donkere bergwand. Literaire in- en uitvallen Herkent IJ zc? Zal ik U helpen? Graag. Alleen maar de „bekende" namen? Zooals U wilt. Een goede raad: Prent echter óók de andere gezichten in uw geheugen Er kunnen er onder zijn, die een volgend jaar hoo- gcr getaxeerd worden. Mag ik U even voorstellen; Zittend: v.l.n.r. Het bestuur van het Verbond van Christelijk let terkundige kringen: Joost AUon, secretaris, K. Fokkema, voorzitter (een echte Friesche kop, hè?; H.. Spaans, penningmeester (onder motto 1672!) en H. de Bruin, redacteur van Opwaartsche We gen. Ziet U links dat snoezige drietal? Dat kleine, zwart-gcbrilde manneke tusschen die twee hoofd- iieigcndc partners? Van links naar rechts: Dr. van Horn, eind-redacteur van „Opwaartsche We gen"; B. van Noort, redacteur van „De Brug", en naast hem, in aanminnige houding dc auteur Jilles Limburg (om uit te knippen) naast Jillcs, Rie van Rossum („voor moed, beleid en trouw"!) Even verder de gladde kop van Jan de Groot, die zich ditmaal blijkbaar „en profiel" wilde la ten zien en dientengevolge dc aandacht poogt te trekken van Mary Pos, die hem „volkomen ne geert". Op de achtergrond links, tegen het gor dijn, de heer Callenbach Jr., en naast hem tus schen de gordijnen in: de heer Golle, die binnen kort meer van zich laat hooren in 't Zondagsblad. Onder de overige aanwezigen bevinden zich meerdere Delftsche Kringleden, die zich op dc jl. Pinksterconferentie „dramatisch" onderscheiden hebben. De foto werd 's morgens, op Tweede Kerstdag, na de huishoudelijke jaarvergadering genomen 's middags waren er nog véél meer. Ook „gewo ne" menschen. Stel U gerust, lezer. P. v. E. Wijzen in 't Oosten, op zoek naar het Kindeke, Er is iets zeer ontroerends in dat alles. Méér dan een mcnsch in drie jaar verwerken kan. Batakland is Christenland. Weet u, dat er bijna geen streek is in Indië, waar de kerkklokken Zondags luiden en 't werk stil ligt? Waar veel Mohammedanen en heidenen wonen, kent men den Zondag haast niet. De vreemde, die hier komt en een Zondag meemaakt, komt er altijd van onder den indruk. We hebben een drukke tijd gehad. Eind Novem ber eerst een hazar voor de Rijnsche Zcnd'ng. Door 't kleine kringetje hier, komt 't werk natuur lijk altijd op een paar personen «.irecht. 't Valt niet mee, hier een bazar te organiseeren, maar we zijn wonderbaarlijk geholpen en hebben ruim 2100 aan 't bestuur kunnen afdragen. Dan hebben we verleden Dinsdag een groot Kerstfeest georgani seerd voor de leden van onzen Christelijken kring en buitenstaanders. Om die laatsten tenminste eenmaal een9 rechtstreeks met 't Evangelie in aan raking te brengen. Er gaat een golf van verlangen doo" de wereld, en wie er door geraakt wordt heeft geen rust, eer hij gevonden heeft Denkt u eens, verleden Zondag is hier in ons kerkzaaltje door Ds dc Jong, van Siantar, een sergeant-majoor gedoopt. Veertig jaar oud altijd buiten lederen vorm van geloof geleefd, nu, uit vol.le overtuiging tot Christus gekomen, 't Was ge weldig, om die groote militair te zien knielen voor de doop. En een jongere onderofficier heeft bc'ijdenis gedaan. N et als normaal slot van 't catechisatie-loopcn, maar uit volle bewuste over tuiging en behoefte. En 's nachts, op nacht patrouille, bogint de kapitein hen uit te vragen. Uit de Bijbel moeten ze hem vertellen, en wat zo in Christus gevonden hebben. Zoo werkt het groote gebeuren voort. Zou 't ook kur.nen, dat God door deze zware tijden heen groote dingen voorbereidt? O ziel, hoe lang zal 't duren Dichter onbekend (begin 17e eeuw) O ziel, hoe lang zal 't duren Dat ik zal dragen leid? 1 Hoe lang zal ik moeten bezuren Dees ongerustigheid Wanneer zult gy verkiezen 't Ingekeerd leven zoet, Wanneer zult gij u(w) zelf(s) verliezen, Dat rusten mag 't gemoed! 't Is lang genoeg: keer(t) weder! U(w) zelf(s) niet meer behaagt: Veracht, verlaten dit gaat neder,2 't Niemand dan God en klaagt. In 't kruise weest tevreden, Ziel, gelaten wil(t) ztfn. 3 Hoè 't gaat, blijf(t) altyd in Gods vrede. Als de zon en zijn schijn. 4 Dit is een goed beginne, Zulk leven God volmaakt. O ziel, wie hier wil treden inne, Tot kennis hij geraakt. 5 Maar hij moet eerst zijn ledig Van creaturen rust, 6 En zelf-aankleeflijkheid niet zedig, 7 Door 't sterven van kwa'er 8 lust. Zoo 't eeuwig goed wil(t) zoeken, 0 ziel, van binnen vroed, 9 Daar moet dan God in lichten kloeken, 19 Zult gij vinden dit goed: Dat 't herte zal verblijen En maken 't ook gerust, Verlost van alle Ijjen, Met Godes vree gekust. PRINCE 11 des Hemels schoone, Och, daartoe U(w) hulp bied, Kracht en sterkheid van Uwen troone Door U(w) geest in mij giet. Het Rypcr Liedtboccxken (Herdruk). t'Alck- maer, 1064 (1. dr. 1624). Het seventhiende Liedt geheel). 1 Loed; 2 Het veracht en verlaten zijn voert in de diepte, doet de ziel tot zichzclve inkeeren; en God is er de Bewerker van; 3 ziel, wil gelaten zijn; 4 zoo zichzelf gelijk en blij8 kennis van het eeuwige leven; van het rusten (vertrouwen, steunen) op do schepselen, i. p. v. in God (alleen in do ledige ziel kan Christus inkeeren: Meis ter Eckhnrt); 7 rederijker vulstuk); 8 kwader kwade; 9 wijs; 10 in deze ziel moet God kloek (hier: sterk en helder) lichten; 11 Zoo heette do laatste strofe van een rederijkersgedicht. Het was kunstig, dit woord in den zin te verwerken. Toen we nog in Loorn dorp woonden 't Laatste uur van Vaders verjaardag De klok sloeg al tien uur en nog was het !n do voorkamer een drukte van belang. Moe had al eens een paar keer naar de klok gekeken, maar niemand dacht er nog aan op stappen. De boeren lagen lui achterover in de crapauds en je kon niet goed zien wat ze nu méér deden, rooken of praten. Af en toe zwegen zc even stil om 's te hooren, wat de „bovenmeister" er toch wel van zou zeggen. Ze waren immers bij hem op bezoek en zoo konden zo meteen eens hooren, hoe hij over de dingen dacht, waar zij al zoo lang met elkaar over aan 't spreken waren. De onderwijzers die er zaten, deden ook dapper mee, die hadden 't praten voor de klas wel geleerd! Straks waren dominéé en mevrouw nog even geweest, maar die waren gauw weer gegaan; do minéé moest z'n preeken nog maken en over morgen was 't al Zondag. De meeste drukte maakten do vrouwen; de boerinnen, de onderwijzeressen en de vrouwen van de onderwijzers, 't Leek soms wel alsof ze ruzie hadden. Wat zou moeder straks weer een hoofdpijn heb ben! In de achterkamer zaten de kinderen van de bovenmeister". Piet, Mies, Ane en Feddc. 't Potje „zestienen", dat ze gespeeld hadden, was net uit, Fedde had gewonnen en was op z'n korte dikke beentjes naar moe toegeloopcn om er wat voor te krijgen, want de „pot" was allang op. Maar dat was niet meegevallen. „Nee, nu niks meer, 'k heb je straks een hecle schaal met fijn lekkers gegeven, nu naar bed toe, Riekje en Ankie liggen er allang inl" „Laat ze nog meer eventjes, ik ben nou Immers jarig", had Pa gezegd, en daarom zaten ze hier nóg. Ane en Fedde hadden schik, 't was al over tie nen, zoo lang bleven ze anders nooit opl Piet en Mies deden net of 't heel gewoon was dat ze nog opzaten, maar die lagen andcis ook al onder de wel hoor. „Zullen we nog een „vijf-minuten-spelletjc" doen, met plaatsnamen," stelde Mies voor. „Ja, omdat jij zooveel plaasics weet zeker, wij verliezen 't toch altijd", mopperde Fedde, do jong ste terug. „Klok en hamer dan", stelde Mies luid voor. „Schreeuw niet zoo meid", waarschuwde Ane, Anders moeten we naar bed". „Ph! kleine jongens, maar Piet en ik niet!" Kijk, daar stonden de menschen op in de voor kamer. 't Werd te laat voor de boeren, omdat ze morgen al weer heel vroeg opmoestenI Ze waren anders wat graag nog een beetje blijven zitten: 't was zoo gezellig bij de bovenmeester. De jongens kregen ook van al de gasten een hand. De boeren hadden heele dikke handen, vol eelt en rimpels, maar zij knepen je niet. Meester Sikkema deed je wel zeer al9 hij een hand gaf. Piet zei, dat ie vroeger op school ook kneep, en met een latje op je knokkels sloeg. Piet had bij h'm in dc klas gezeten, maar nu allang niet meer, hij was al op de H.B.S. in Zwol le, en Mies ging bij Pa op de M.U.L.O. Vrouw Brugsma lachte tegen Fedde en zei: ,,'k zal Zondag 's kick'n of ie 't dan goed doet!" Ze had Fred straks geleerd, hoe je een muntje door kunt bijten, zonder dat jie 't hoort. Fred had al drie muntjes geprobeerd en kon 't toen nog niet. „Jou rakkerd", had vrouw Brugsma gezegd, ,.'k eb ou in dc gaten, as ik er vief gééf, dan kè' je 't nog niet, zoogenoemd dan! Je wilt mien hcelo doozc zcuker probcer'n?!" Hoofdschuddend liep zc nu dc gang in; dio Fedde met z'n donkere oogjes en z'n zwarte ste kelharen, dat was me er eentje hoor! 't Duurde nog wel tien minuten in do gang. Pa en moe lieten lieten de gasten uit Wat zagen de kamers er nu vreemd en slordig uit. De aschbakjcs vol brandende eindjes sigaar, asch op dc grond, platgetrapte kockjeskruimcls, rimpels in 't vloerkleed. Daur zou morgen wat aan te doen zijn! Ane en Fedde stonden bij de koekjestrommel. Er zaten er nog een paar in. „Ik de kruimels, dc stukjes", verkondigde Fed de en z'n handjes graaiden in de begeerde lekker nijen. „Wil je d'r afblijven met je vingers," snauwde Mies. „Gaat je niks an, ik neem alleen maar de krui mels en de stukjes, dat mag ik altijd voor moe". „O, joggie, dót zie ik nou net 's, riep Mies nu verontwaardigd jebrèekt er expres één, dat zal ik 's zeggen". „Moeriep ze de gang al in. Daar kwam moe juist weer binnen, alle gasten waren weg. „Als ik 't niet dacht, als ik 't ntet dacht, kan die trommel daar nu nooit *s met vrede blijven staan, 't lijkt wel ofbromde moe. „Stil nu maar, stil nu maar, geen ruzie nu op 't laatste uurtje van m'n verjaardag, zet die trom mel maar gauw weg, daar hebben jullie al genoeg uit gehad vandaag, ik heb nog 'n p 1 a n n e t j e!" suste Pa. „Een plón, vaderl? Wat dan; toe zeg U nu gauw", praatten ze alle vier verlangend dooreen. „Ja maar kwam Moe tusschenbeide 't is nou geen tijd meer voor plannen maken; kijk 's up de klok, Pa, 't is al bij elven, morgen kun je ze d'r niet uitkrijgen, en de heele kamer staat hier nog overhooop, die moet ik nou ook nog wat in orde maken, nee hoor, nu geen plannetjes hier meer." „Dat hoeft hiér ook niet vrouw, dat gaan we in de school doen!" „In de school Pa, o fijn!!, om elf uur 's avonds nog in de school een plannetje!" Fedde trok van louter plezier Ane bijna van de bccncn en Piet stond al bij de deur. „We gaan allemaal mee", praatte Pa geheimzin nig verder, „moè ook, die kamer komt morgen wel in orde en ik ben nog maai* een uurtje ja rig". Moe stemde aarzelend toe en was de slordige kamer gauw vergeten toen zc de kinderen zoo blij zag. „En nu 't plan kondigde Pa aan: Tk ga alleen de school in en jullie blijven hier vijf minuten wachten. In die tijd verstop ik me er gens in de school, in een van de lokalen of gan gen, 't geeft niet waar. Nó die vijf minuten ko men jullie me zoeken, maar je mag geen lich ten aansteken; je moet mc in donker vinden en wie mij het eerst drie tikjes geeft, krijgt een kwartje. Afgesproken?" „Ecnigü!" juichtte Mies. „Twceig!" plaagden de jongens, maar zc von den 't ook wat fijn; Piet vergat dat ie al op de H.B.S. was en tegenwoordig als een groot mensch probeerde te doen, maar Pa deed immers ook mee, en moe! Hij rende naar de kapstok om Pa de sleutels te gexen van de school. Anders vergat Pa ze na tuurlijk. „Nou tot over vijf minuten dan maar, hé", groette Pa lachend en trok de voordeur achter zich dicht Vijf minuten van ongeduldig wachten en kib belen als „jij vindt Pa toch niet joggie, verbeeld je maar niks", „ja hoor jij zult hem vinden, je bent nogal leep". Moe moest zelfs nog gaan brommen, want van 't lawaai konden de twee kleintjes boven, best wakker worden. Bleef de klok stilstaan, of leek dat maar zooï Eindelijk was de wijzer vijf streepjes verder ge kropen. Piet en Fedde stormden naar de voordeur maar Moe riep ze terug: „ho, ho, dat is niet eerlijk, we moeten gelijk de school ingaan en dnn kan je loopen zooveel on zoo hard je kunt, als ,e er maar om denkt dat je niets beschadigt en je niet •vuil maakt. Nou kom maar mee." Zachtjes, voor de kleine slaapsters, trokken ze de voordeur dicht Op 't breedc schoolplein werden ze alle vier op eens vreemd stil. Als drie dikke donkere vlekken stonden er de drie lindeboomen in 't grijze duis ter. Zc leken ónders dan overdag, hooger, brccder, geheimzinniger Achter in de tuin die naast 't schoolplein lag, zat een kat te huilen. „Wat een akelig geluid Moe," fluisterde Mies bang cn ze drukte zich dichter togen Moe aan. Piet probeerde gewoon te doen cn floot, maar telkens vergat hij het weer. Gelukkig, daar stonden ze voor de schooldeur. Binnen op de gangen was 't ook veel anders dan overdag. Je ging vanzelf op je tccnen loopen, zoo'n lawaai maakte 't, als jo gewoon liep En toen Moe zei: „Nou, wie Pa 't eerst heeft hé. zoek maai* 's flink", klonken die woorden vreemd dui delijk weg in de donkere gangen, net of er nog iemand gesproken had (Wordt vervolgd.)' Hoe noem je dit Er komen zes plaatjes. Daarna do oplossing en misschien oen verrassing! Bewaar ze dus goed. Rebus In dc tweedy regel moet bij ster staan; s t. 7,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12