ZONDAGSBLAD kleu-l"er- krantje Oplossing Frederiksoord. 1. F, voor Fahrenheit; 2. ark. 3. geest; 4. handvat; 5. vergelden; 6. BoevvarPster; 7. Frederiksoord; 8. Stadskanaal; 9. IJs'lstein: 10. Imbosch; 11. brons; 12. erf; 13. D voor „diminuen do". „afnemend" in kracht Letterraadsel x 1 X 2 X 3 X 4 X 5 .X6 X7 X8 X 9 X 10 X 11 X 12 X 13 Mijn geheel bestaat uit dertien letters en stelt oen plants oor in de omgeving van Parijs, be zocht om het paleis gesticht door Frans I en crestaureerri onder Napoleon, die er in 1814 af- '♦.a.id van de regeering deed. T Aanduiding van een thermometer; benaming van den vierden toon der diatonische toon schaal. Z Bus, koker of doos met dynamiet, meliniet of iets dergelijks gevuld met een misdadig doel geworpen, heimelijk neergezet. 3 Morgen- en avondster, de tweede der plan©- ten, die om de zon wentelen; ook herdersster genoemd. 4 Planken rustbanken; slaapplatsen in een ka- zerne, arrestantenkamer of een wachthuis. 5 Het telkens of aanhoudend onverstaanbaar of verward spreken; onverstaanbaar of onbe duidend geschrijf. 6 Grijpvogels, fabelachtige dieren, met het bo venlijf van een adelaar en het benedenlijf eens leeuws, thans vooral nog bekend in do wapenkunde. „Grif 7 De te zoeken plaats, hoofdstad van een Fransch arrondissement. 8 Zekere zangvogels, die Midden- en Zuidelijk Europa bewonen en in Noord-Afrika overwin teren en wier zang dien van alle inheemsche vogels overtreft. 9 Zekere fijne, donkerroodo vruchten, wassend aan heesters, in de tuinen veredeld tot vele groote verscheidenheden, doch ook bij ons in 't wild voorkomend. 10 Lichte voorwerpen, soms kurken met doorge stoken ganzenschachten, aan een hengelsnoer bevestigd en bij 't uitwerpen drijvend op het water. 11 Datgene waarbij men een voorwerp aanvat, handvat, heft; ook gebruikt voor mestvork mot drie of vier tanden. 12 Een in het water opgeworpen wal, die dient om 't water te keeren, den stroom te leiden of te verdeelen. 13 Persoonlijk voornaamwoord van den tweeden persoon, zoowel in den derden als in den vier den naamval. Dat stomme beest De school was gevestigd in een bulploods. Do directeur, die er naast woonde, had een kriel- haantje, dat altijd in de groote tuin rondapnzierde, uit zijn hand at en op de beste voet *tond met eenige van de groote schooljongens, die r-em In het middaguur wel lieten meeëten van hun boter ham: hij liet zich door de jongens maar zoo vangen. Kwam de directeur in de tuin aan en hoorde het stomme dier den man zijn steui, dan moest h]j eens kukelekuën Op Vrijdagmiddag hadden de jongens les van een heer, die steeds met hen op voet van oorlog stond. De directeur vond het noodig, om grooto uitbarstingen te voorkomen, maar veel tijdens dat uur in de klas te komen. Hij keek eens naar de kachel, naar een raam of stond even te luisteren* met de rug tegen de kast achter in het lokaal. Toen hij die Vrijdagmiddag voor de eerste keer de klas binnenkwam vroeg hij: „Is het hier warm genoeg, menocr?" „Kukeleku!" zei het krielhaante in de kast achter in het lokaal. K. L. Meeste^: Nu. jon eens, vc zullen het eens over de jaargetijden hebben. Hoeveclz ijn er wel? Kleine Karei: Drie. mijnheer! Eén om te voet ballen, óén om te zwemmen, en één om schaat sen te rijden! Duimelot Eon verhaal voor kinderen om voor te lezen Er waren eens een man en een vrouw, die hadden heelemaal geen kinderen, en ze wil den er zoo graag eentje hebben. Eindelijk kregen ze een kind, en hun blijdschap was onbeschrijfelijk, hoewel het kind maar héél. klein was. Het was maar zoo groot als ?eii vijf cents poppetje en niet grooter dan wen duim. Toen het geboren was, kwamen de buren om bet wonder te aanschouwen. Ze schrok ken er allemaal van, maar ze vonden het toch mooi en lief, toen ze het lang genoeg bekeken hadden. „Het kan immers nog groeien, en het zal ook nog groeien!" zei juffrouw Lippenspek en knikte daarbij al maar met haar oude hoofd. „Ja, dat komt voor", vond tante Kattenhaar en keek daar bij het kind nog eens door haar groote hoor nen bril onderzoekend aan, „ik heb tien kin deren gehad, die waren allemaal grooter dan deze kleine Duimelot, maar waar zün ze gebleven? Gestorven en de wijde wereld ingegaan! Als ik er nog maar eentje bij mij had; al was hü ook niet grooter dan dit, dan zou ik nog blij en heel tevreden zijn". „Ja, ja." sprak de vader, „wie weet waar het goed voor is, dat ons kind zoo klein ter wereld gekomen is! Je moet afwachten wat er van wordt." Daarop knikten ze allen heel wijs met hun hoofden, en toen gingen ze naar buiten en vertelden aan hun familie en kennissen, dat er een Duimelot geboren was. „Duimelot" werd het kleine kind genoemd, „'t Is wel zijn scheldnaam, maar ik weet ook geen betere", sprak de vader tegen de moeder, en ze noemden hun kind ook zoo. En het bleef een Duimelot! Het werd en werd maar niet grooter, hoewel het iedere dag drie droppels van de beste geiten melk kreeg. De vader had voor het kind een mooi en fijn ledikant je gesneden uit een oud sigarenkistje en de moeder had poppeb^dde- goed erin gelegd. Dat had ze opgezocht uit een oude koffer, die al lange, lange jaren boven op zolder stond. Duimelots bed nu werd dan eens in de vensterbank gezet, dan weer op de tafel in de kamer, en 's nachts stond het netjes, zooals dat behoort, naast moeders bed op het nachtkastje, opdat moe der dadelijk kon hooren, wanneer Duimelot 's nachts dorst kreeg. Het kereltje had het zoo goed als een kind ter wereld maar hebben kan. Het ontbrak hem aan niets. Hü leerde vlug loopen en praten. Vader maakte verrukkelük klein speelgoed voor hem, dat hü uit hout sneed. Een lucifersdoosje met een draadje garen was zün wagen, die hü op de groote tafel heen en weer trokuit een penneschacht had vader voor hem een schommel gemaakt en uit een piepklein stukje y'zerdraad een hoe pel. Ook een zwaard droeg Duimelot, dat uit een speld gehamerd was, die met een draad garen om Duimelots middel werd gebonden. D-e tijd verging. Duimelot werd met groo ter, hü was en bleef zoo klein, als hü altüd geweest was. Alleen zün stem werd krach tiger en hü kon gauw net zoo luid schreeu wen en zingen, als de andere jongens, als ze op straat speelden. De menschen in het dorp kenden Duimelot allen, en als hü op de vensterbank tusschen zün speelgoed rond liep, bleven de voorby'- gangers staan en keken naar de kleine en hadden er pleizier in, dat hü zoo vrooly'k was. Als 's middags de school uit was en de schoolkinderen voorbü zün raam liepen, keken ze telkens door de ruiten naar de ven sterbank, om de kleuter te zien. Ze brachten hem dingen, waar hü mee spelen kon, halve hazelnootdoppen en kleine slakken huisjes en eikels en stroohalmen en knikkers en kleurige steentjes en bladeren. De hazelnootdoppen waren zy'n koeien en de slakkenhuisjes zün paarden, de knikkers waren zy'n kegelballen en de eikels de kegels. De kleurige steentjes sjouwde hy' in zy'n wagen en de bladeren waren zün tapyten. Of hy' bouwde met de stroohalmen een hut, en de bladeren waren de wanden en het dak. Soms speelde hy' winkeltje, en de eikels en hazelnootdoppen en slakkenhuisjes waren dan de dingen, die hü verkocht. Dikwüls ook namen zy'n ouders hem mee, als ze bezigheden op het land hadden of 's Zondags samen gingen wandelen. Dan droeg moeder hem zorgvuldig in haar hand of vader zette hem op de breede rand van zy'n hoed, opdat Duimelot goed uitküken kon. En omdat hij een vlug kind was, leerde hy' spoedig het heele dorp kennen. Op zulke wandelingen hield hü ook «Taag gesprekken met andere menschen en liet zich vertellen wat zy' meegemaakt hadden. (Volgende week verder.) 8 li l i__L? behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 6 JANUARI - No. 1 JAARGANG 1934 ZIJNE STER Waar 1» de gehore wU hebben gezien 2 ztJn gekomen om H g dor Joden? Want ln het oosten, en anbldden. Matth. 2 3. In den roomschen kalender staat de zesde Ja nuari als Driekoningen aangeteekend. Van oudsher herdenkt men op dien datum het bezoek der oos- tersehe Wijzen aan Bethiehem. waar zij heenge- reisd waren om den geboren Koning der Joden t»- huldigen. De legendevorming heeft het sobere, bijhelsche verhaal opgesmukt, en Jaarmede tekort gedaan aan de majesteit der waarheid, die juist door haar eenvoud overtuigend is. Geheel zonder grond heeft de tiaditie op deze pelgrims het pro fetische psalmwoord toegepast: „De koningen van Thnrsis zullen geschenken aanbrengen: de konin gen van Scheha en Seba zullen vereeringen toe voeren. Ja. alle koningen zuilen zich voor Hem nederbuigen, alle heidenen zullen Hem dienon". Uit de drie huldeblijken: goud. wierook en mirre werd dan verder afgeleid, dat zij met hun drieën geweest moesten zijn. men heeft zo zelfs gedoopt met de namen Caspar. Metchior en Balthnsnr. Het evangelie spreekt met geen enkel woord over hun aantal ol naam, noch zet het hun een kroon op 't hoofd, het duidt hen slechts aan als Wijzen of Magiërs en wat zij uit hun schathouders te voor schijn brengen om er Christus mede te eeren, heeft n ets met hun aantal te maken; t zijn !e voornaamste cn edelste producten uit hun land, die zij naar de algemeene gewoonte dier dagen aan de voeten van den geboren Koning willen nederleggen. Wij kennen de Wijzen jit de geschiedenis van Daniël tijdens de Babylonische ballingschap. Hij heeft eenigen tijd aan het hoofd van het aanzien lijke college der Wijzen gestaan. Zelf werd hij door den Geest der orofetiverlicht, waardoor hij bekwaamd werd 's oni::gs droom te verklaren en de geheimzinnige letterteekens op den cekalk- ten wand te ontcijferen. Zijn amhtgenooten moes ten hun kennis echter uit andere bronnen putten; zij legden zich 'oe op het onderzoek van de hemel lichamen en meenden onder meer uit den stand der sterren den loop der aards, lu- gebeurtenissen te kunnen aflezen. Zij bepaalden zich dus niet tot de ernstige wetenschap onzer astronomen, tnanr tradon op als sterrenwichelaars of beoefonnnrs der astrologie. I11 dit opzicht is e< mets nieuws onder de zon: de sterrenkijkers hebben in alle eeuwn een grooten aanhang gevonden, zij staan ook thans nog in aanzien bij velen. 311 hoeveel vertrou wen zij steeds genoten hebben. blijKt wel uit het spreekwoordelijke gezegde, dat deze of gene ondor een gelukkig gesternte geboren is. Met dit gezelschap der Wijzen zien wij do eerste lingen der heidenen tot Christus komen. DU is Ie groote beteeke:iis var. hun bezoek Bij do kribbe haddon de herders de knie voor den Konnig go- bogen nis de uitgelezen, vrome vert »genwoordigers Israëls. En nu komen de vertegenwoordigers der Heidonwereid in het huis. waar de heilige familie later onderdak gevonden had. om Hem eveneens te aanbidden. Treffender kor het niet blijken, dat Jozus Christus niet uitsluitend de Verlosser van het ééno volk der roden, maar die "an i\lle volken der narde zou zijn. De knielende herders en 1o knielende Wijzen zijn een aangrijpende toelichting van Christus' wereldhistorische betoekenis, een illustratie van zijn eigen woord: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn ééniggeboren Zoon gegeven hooft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, hobbo." het eeuwige loven De vraag dringt zich hier aan ons op, wat <lo Wijzen er toe be.vogei. hooit hun land te verinten er nnnr Bithlchom te reizen? Het stnm immers voor ons vast, dat geen mensch ^oit uit eigen aandrift tot Ch-'stus gekomen is loch komen zal, er is altoos oen voorafgaande genadewerking Gods toe noodig, om den natuurlijken menseh gewillig to maken ook slechts één voetstap op den wog des vredos en des eeuwigen levens te zetten. De Iloere God is niet slecht de Laatste, maar ook de Eerste in 's menschen behoud. Steeds zal de eerste stoot van Hem moeten uitgaan, overeenkomstig Jozus' woord; „Niemand kfm tot Mij komen, tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekkc; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage." Bij een gekerstend voIk zijn er genademiddelen, waardoor de Geest den zondaar trekt. Daar is een christelijk volk. daar is een kerk, dna. is de ver kondiging des Woords. waardoor o Heilige Geest don zondaar van eigen _chuld èn van Christus' gerechtigheid o"ertu!gt. Maar ook al zou men als gevolg der ballingschap in sommige kringen van liet oosten een vage bekendheid met de joodsche Messiaanse lie verwachtingen willen aannemen, toch geldt voop de heidenwereld Paulus' woord: „Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in welken zij niet geloofd hebben? en hoe zullen zij in Hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben? cn hoe zullen zij hooren, zonder die hun predikt?' G01I de Heere wist echter den weg tot het hart de heiden6che Wijzen te vinden. De openbaring Gods in de Heilige Schrift 'ag voorloopig buiten hun horeik Maar zij hadden de taal der algo- nieone openbar.ng Gods in de natuur of dc schep ping. waaruit voor 't minst zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid zóó duidelijk blijkt, dat ook de onwetende heidenen niet te verontschuldigen zijn. De schepping is voor aller oogen als een Schoon boek. in hetwelk alle schepselen, groote en kleine, gelijk nis letteren zijn. die ons do onzicnlijko dingen Gods te aanschouwen geven. En wclko creaturen spreke duidelijker taal dan de flonke rende sterren, die altoos weder den blik der Wijzen tot zich trokken? Er is geen veld van wetenschap, waar de heerlijkheid Gods ons nader is dan dat van der. nachtelijken hemel. En toon die geleerden daar den opgang aanschouwden van een zeer bijzondere ster. van een gestarnte. of van eoi. komeet, die zij nooit tevoren gezien haddon, Icgnen zij als astrolrgen terstond verband tusschen dit natuurverschijnsel en de geboorte eens koninss van groote mach: cn heerschappi" Wie weet. of zij door een overoude traditie niet iets gehoord haddon over den in het oosten bekenden Bileam, die geprofeteerd nad van eer Ster. die uit Jakob, oen sehepter, die uit Israël zou jpgaan? Zou do koninklijke ster. waarvan zij den opgang aan schouwd hadden, niet het teekon kunnen zijn. dat do Koning dos lichts onder Israël geboren en ver schonen was? Hoe dit zij, zooveel is in elk geval zeker, dat door Gods verborgen werking de ster voor die wetenschappelijke mannen een vingerwij zing naar Christus was,... de hemelen vertelden hun Gods ?er. en het uitspansel verkondigde hun zijnei handen werki I11 dit alles was het „trekken" des Vaders. Wij kunnen er onzen God niet genoeg voor dan ken. dat Hij niet alléén zijn bijzondere openbaring in zijn heilig Woerd gebruikt, maar zich óók van zijn algemeene openharing in de natuur weet te bedienen om de mensehen als met uitgestrekte» vinger op Christus t<? wijzen, die alleen vrede aan 't hart kan schenken. Ei zijn :n de gelcerdo wereld, in do kringen der kunst, onder de geestes aristocratie /.ooveel uitnemende krachten en nobele harten, zooveel ijkc gaven ei. talenten, die wij gaarne voor Chrir*n: zouden winnen, maar hm'? D t is één der benamvendste problemen voor allo arbeiders in Gods Koninkrijk. Zij weten, dat /.ij deze geesten niet met 'Je gewone genademiddelen kunnen bereiken. En is het dan niet een rust gevende gednclite, dat God nog andere middelen ter zijner beschikking heeft? Bij den natuuronder zoeker, bij den geschiedvorscher. bij den kunste naar, die ->) zoek is naar een wereld van enkel harmonie, is H j machtig midden onder don arbeid even iets te doen óplichtnn, dnt naar Christus heen wijst als den Eénige, die hun honger naar het ware en schoone kan bevredigen, zoodat in hun ziel de kreet geboren wordt: „Wij hebben gezien zijne «ter in den opgang!"' Zeker, liet is bemoedigend, dat er ook Goddelijk schrift to iezen is in de natuur, do geschiedenis, ln alles wat Hij gemaakt heeft. Maar de historie der Wijzen leert ons tevens, dat dit schrift. al a het lichtend sterrenschrift, toch ontoereikend 13 0111 ons aanbiddend voor den Christus te do"n nodervallen Zij zoeken c.en Koning der Joden natuurlijk in ,e koninklijke residentie, in de hoofd stad Jeruzalem. Zij treden haar binnen met te vraag op de lippen: „Waar is de gclioren Koning der Joden? want wij hebben gezien zijne ster n den opeang?" maar zij vinden Ilcm niet waar zij Hem stellig verwachtten. Aanvankelijke teleurstelling cn ergernis! Maar God gebruikt niet alleen sterren om den weg te wijzen. Hij gebruikt óók de moordgedach ten van Herodes en de kennis der Schriftgeleerden voor hetzelfde doel. namelijk om de Wijzen van het sterrelicht der natuur heen te leiden naar net veel klaarder licht des Woords. Uit het Woo-d vernemen zij de pro'etie van Mi:ha- „En gij Beth lehem. gij, land Juda» zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda want uit' u zal Ie Leidsman voortkomen, die mijn volk Israël weiden zal!" Uit het lichtende Woord hebben zij antwoord verkregen op Je "raag: „Waar is de geboren Koning der Joden?" Door da' licht hebben zij zich laten leiden, ofschoon het een zware beproeving was om den grooten Christus in het kleine Beth lehem te moeten zoeken. De Ileore heeft hen op dien voor 't vlcesch zoo moeilijken weg editor bemoedigd door net plotseling weder-verschijn-m van de ster waarvan zij den ópgang gezien had den. Natuur en Woord ve.-ken amen om hen voor Christus op de knieën te brengen, en Ilem hun goud, wierook cn mirre te wijden, bet cêlsio cn beste voor Hem! Hem zij alles toegewijd, ook door bnsl Wij hebben ook méér lan eens gevraagd: „Waar is de geboren Koning dei Joden?" Wij hebben het gevraagd, toen ons hart voor 't eerst onrustig n ons werd- toen wij in schuldbesef verslagen neder lagen: toer. wij, eenmaal geloovig geworden, itl onze zwakheid naar een Beschermer zochten De genade Gods heeft ip die vraag naar den cisch van het oogonblik geantwoord: Hij is in de kribbe, als uw P.ust, Hij is aan 't kruis als uw schuld- delger. Hij is op den Troon als uw Koning, die 11 besclr.it cn bewaart! Eert dien Koning, brengt Hen# uw goud, wierook cn mirre, uw raven en talen ten,... alles, alles zij Hem gewijd! De tocht der Wijzen B. A. Schotel Zij zagen, stralend hel, in vreemde pracht een ster gaan over 't graf van Bileam en ais uit doodschc ascli een h'lle vlam zoo flitst' uit zijn verstorven stom do kracht van hemclsch' openharing: zie, Hij kwam, do Uecrscher, Dien do wereld moede Zijn vreugderijk ontbloeid' in deze nacht, ga, Hein te groeten, die do maar' vernam ld. Zij zijn gegaan; de vreemde wonderstraal wees hun verbaasd gezicht een Koning eondur Z' aanbaden Hem, Hij was hun zinion goed. Maar toen zij keerden, was 't in hun gemoed als schreide iemand zacht bij een heel droef haal Over Judca rees een lichtend rood als bloed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1934 | | pagina 11