Langs kromme wegen
door
K. Jonkheid
(Slot)
De bruidegom is een dunne jongen met smalle
schouders en eer lenig lichaam, mager en licht
gespierd en niet ouder dan 18 of 19 jaar. Het
bruidje ie een kind van 13 of hoogstens 14 jaar
met goedig rond gezichtje en domme oogjes.
Er zijn ook vaak bruidjes van 9 of 10 jaar, die
dan soms door naar bruidegom als een kind in
een 6lendang gedragen worden.
De feestdisch is rijk voorzien. Er zijn wel dertig
verschillende soorten eigengebakken koekjes en
een massa schotels in groote verscheidenheid
met vlcesch, visch of kip en allemaal kunstig
opgemaakt en keurig versierd met blaadjes, stuk
jes cocosnoot en kleine gekookte dieren, meest
garnalen. Ikan, oedan, ajam en klapper (visch,
garnalen, kip en cocos) vormen de hoofdbestand-
doclcn.
Kokkie is vreeselijk vereerd. Ze wil nonja en
vooral de kinderen volstoppen met allerlei lekkers
Annie durft het niet weigeren, maar zit met
angstig hart, want al dit lekkers is niet door
kokkie zelf gereed gemaakt. Daar hebben alle
buren aan geholpen! En hoe het in de kampong
staat met zindelijkheid en hygiène, weet Annie
maar al te goed.
De kinderen komen oogen te kort, om alles te
bekijken en monden om alles te proeven. Als ze
weggaan, krijgen ze nog twee ingepakte schotels
mee naar huis.
Bij de thuiskomst der feestgangers staat Anton
bij de lamp i- de voorgalerij en wacht hen op.
Zijn gezicht staat ernstig en bezorgd. Annie ziet
het cn wordt onrustig. Heeft hij bozook gehad?
Heeft iemand met hem gesproken?
De kinde-en hollen op Pappie af, roepen en
vertellen alles door elkaar.
„Stil toch, kleintjes, stil toch! 't Is al Warm
genoog. Jelui zult nog wegdrijven in je eigen
zweet. Gauw naar de badkamer en dan naar bed,
baboe zal wel helpen."
Als de jongelui weg zijn, zegt hij: „Er is een
telegram gekomen."
„Een telegram?" schrikt Annie, „van wie?"
„Uit Holland."
„Van wie dan?"
„Van mama De Block.
„Wat is er, Anton? Is het erg?" Ze zakt op een
atocl en kijkt in bange verwachting naar haar
man.
„Papa De Block is ziek. Niet ernstig. Een atta
que van beroerte."
„En hoe kt het nu?"
„Dat weet ik niet Er staat alleen: brief volgt."
„Ook dat nog", zucht Annie verslagen. Het
wordt haar te vesl. Voorover gebukt, de handen
voor haar gezioht snikt ze 't uit
Anton heeft diep medelijden met haar. Hij heeft
wol gezien, dat se den laatsten tijd bleek en on
rustig is en schrijft dit toe aan de spanning van
het op komst zijnde verlof naar Holland, want
ze hoopt natuurlijk op het weerzien van haar
ouders, daar lééft ze op. En nu dit telegram. Hij
vindt het vreeselijk zielig, zou zijn vrouw, die hij
innig liefheeft, zoo graag helpen en troosten,
maar weet niet, hoe te beginnen en lioe het aan
te pakken.
Hij tracht haar kalmeerend toe te spreken,
zegt dat ze niet zoo voorover moet zitten, dat
alles misschien nog wel terecht komt cn zo zich
vnt moet verfrisechen.
w-M worden akelige dagen. Dagen cn nachten
«nzokerheid, van vreezen en hopen.
E> ii n«eek gaat voorbij. Nog een week. Er komt
geen verder bericht uit Heiland, men krijgt weer
hoop en moed. De derde week is begonnen. Dan
ziet Anton de telegrambesteller het erf op komen.
aok Annie ziet hem en wordt bleek. Beiden staan
o.., om den besteller tegemoet te gaan.
„Als het uit Holland is, kan het wel kwade
tijding zijn", zogt Anton, om Annie wat voor te
bereiden op hetgeen hij vreest
Het is uit Holland. En weer van mama De
Block. „Papa opnieuw aanval. Hedenmorgen
overleden. Begra'enis Woensdag elf uur."
Annie blijft kalm. Ze is dankbaar, dat ze het
advies van haar vriendin gevolgd heeft, om be
iaard en biddend we overwegen en dat ze geen
verbitterde brief heeft geschreven, die pos zou
aankomen na haars vaders dood en begrafenis.
kinderen zijn een oogenblik stil en onder
den indruk, maar dan vergeten ze het geval. Die
verre opa is voor hen maar een vreemde.
Woensdagavond zes uur zitten Anton en Annle
■amen stil in de achtergalerij en volgen in ge
dachten de baar van den doode. Want elf uur ia
Holland is zes uur 's avonds in Soorabaja.
XVIII.
Vocrticn dagen later waarschuwt baboe, dat er
bezoek is en overhandigt Annie een kaartje van
den bozoeker.
liet is Jan van Dam. Annie kijkt vreemd op,
maar haar vertrouwen in Jan en in alles, wat hij
doet is weer zoo gevestigd, dat ze hem rustig en
ongedwongen kan begroeten.
„Ik heb gehoord, dat uw vader overleden Is",
begint Jan. Annie knikt. „En daarom kom ik u
even bezoeken, om u mijn hartelijke deelneming
te betuigen met dit verlies."
„Dank je wel."
„Ik kan me zoo voorstellen, welk een droeve
toestand het voor u is. Ik heb ook mijn ouders in
Holland. Vroeg of laat zal een dergelijke tijding
ook mij bereiken."
„Dat is een van de bezwaren, verbonden aan het
leven in Indië," zegt Annie.
„Ja, één van de bezwaren", antwoordt Jan,
half sprekend tot zich zelf en vervolgt dan:
„Weet u al eenige bijzonderheden omtrent de
ziekte en het overlijden?"
„Neen, ik weet alleen, dat papa tweemaal een
beroerte heeft gehad en bij den tweeden aanval
overleden is. Ik verwacht nu spoedig een brief."
Ze zitten samen een oogenblik stil, bezig met
eigen gedachten.
„Dit is mijn eerste bezoek en ook mijn laatste.
Ik hob terugplaatsing gevraagd naar Sumatra.
Ik weet niet, wanneer het gebeuren zal, maar u
gaat met verlof en voor u terugkomt ben ik ver
trokken."
Annie wil vragen, waarom hij dat deed, maar
durft niet
Jan voelt haar zwijgende vraag cn zegt: „Ik
kan hier niet bli:ven. Ik mag niet En bovendien
heb ik mijn taak op Sumatra nog niet af, ik ben
er zelfs nog nooit aan begonnen. Ik ben getrouwd
met Sarina, ben nu lid van haar familie en ver
want aan haar volk. Ik heb haar gebracht tot
het Christelijk geloof Maar wat deed ik voor haar
volk? Wat voor heel die omgeving van blanken
en bruinen, die daar leven buiten God en Zijn
Woord? Ik heb mijn licht onder do korenmaat
gehouden en alleen geleefd voor mezelf. Mijn
roeping als Christen verzuimd, mijn geloof ver
borgen, niet getuigd van mijn Heiland en nooit
gesproken van Zijn liefde. Die menschcn leven
allen maar voort in gebondenheid van zonde en
van bange vree6 voor vijandige geesten."
Er volgt een korte pauze. Dan zegt Annle.
„Wat wordt ons leven vaak heel andere, dan wij
het ons hebben /oorgeste'.d."
„Ja, heel anders. Maar we moeten or van maken
wat er van te maken is en doen, wat we doen
kunnen in den kring, waarin we staan. We heb
ben een roeping in ons gezin en in onze omge
ving. Die taak moeten we aanvaarden, al is die
dan ook heel, heel anders, dan we ons in vroeger
dagen hebben voorgesteld. En verder moeten we
vergeven en vergeten."
Beiden zwijgen en denken. De zon staat laag,
de duisternis zal schielijk komen, want in Indië
verschijnt de nacht even plotseling als de snel-
komende dag in den morgen.
Ze zitten stil en kijken naar buiten. Ze denken
aan Holland, waar de schemering zich 's avonds
langzaam uitspreidt over de bedauwde velden en
waar de zon weer iederen morgen nieuw en jong
en kuisch ten hemel klimt, bedachtzaam aange
kondigd door een prachtig roode lucht.
Ze denken ook aan vroeger, aan hun jeugd,
aan hun geboortedorp en aan Den Haag en Zorg
vliet, waar ze gewoond en samen gewandeld
hebben.
Dan staat hij op en reikt haar de hamd.
„Dag Annie."
„Dag Jan. Tot ziens dan maar."
Veerkrachtig stapt hij de treden af van de
voorgalerij en gaat met vastberaden tred door de
voortuin naar de straat
Annie blijft staan en ziet hem na.
Zal hij nog omkijken? Ze hoopt het
Maar zijn tred blijft vast en zijn houding recht
en bij de eerste zijlaan slaat hij rechtsaf en ver
dwijnt uit haar gezicht en uit haar verder leven.
I-Iet is voorbij.
Schieten met Oud en Nieuw
Wanneer is het gebruik ontstaan 7
Het schieten in den avond en nacht tusschen het
Oude en het Nieuwe jaar dagteekent reeds uit de
eerste helft van de vijftiende eeuw.
Wat men mogelijk niet vermoeden zou is, dat de
meisjes er vooral zoo bijzonder op gesteld waren,
want uit het aantal schoten dat haar aanstaande
onder haar venster loste, moest de meerdere of
mindere omvang van zijn liefde voor haar blijken.
Ook was het toen het gebruik om zich op Oude
jaarsavond te verkleeden, zich als allerlei beesten
te vermommen en zingende en dansende op straat
nog al „lawaai" te maken.
Kinderen en ouderen van dogen zaten intus-
6chcn bij den haard en vermaakten zich met lied
jeszingen.
Dagboek van de
familie Berke'mans
Eersto Kerstdag.
Vroeg in de morgen werd ik wakker. Het was
nog donker.
Vlug ben ik opgestaan, heb me gekleed cn ben
Rie gaan roepen.
Toen zij beneden kwam, kookte het tl veewater.
De haard snorde heerlijk.
„Fijn," glunderde Rie, „nu de radio nog aan
zetten
We waren even te vroeg. Begonnen intusschen
de ontbijttafel klaar te maken. Rie mocht van
moeder voor een beetje versiering zorgen, als ze
witte bloemen nam en ongekleurde kaarsen.
Bij 't ontsteken van de eerste kaars, begonnen
klokken te beieren: Bim-bam, fecst-dag, bim-bam,,
feest-dag
Het werk lieten we even rusten. Er kwamen
orgeltonen. Er volgde gezang. Rie's liovelingsvers:
Heerlijk klonk het lied der Engelen... Eere zij
God in den Hooge... Vrede zal op aarde dagen
„Dat van de engelen is 't mooiste,zei Rlc. Toen
vroeg ze: „Waarom blijven de engolcn nu altijd
achter de wolken?"
Ik gaf haar ten antwoord: „Omdat God het zoo
wil."
„En waarom wil God dat dan?" vroeg ze verder.
„'k Weet het niet," moeet ik zeggen, 'k Hoopte
dat Rie tevreden zou zijn. Ik word altijd verlogen
als ze me van die vreemde vragen doet.
Rie vroeg niet verder. Zo had zelf Iets bedacht
„Vanavond," zei ze, „vraag ik in ih'n gebedje of
de engelen nog één keertje terug mogen komen.
Dat ik ze zoo graag zien wil. Dan stuurt God ze
wel, hè, Nel?"
Rie geloofde heel zeker, dat God haar verhoonen
zou.
Ella en kleine Freek hebben do feestdagen hier
doorgebracht
Voordat Freekje slapen ging, heeft Ella kaare
lichtjes voor hem ontstoken. Daarbjj zong ze zocht
voor hem: „Stille nacht..."
Toen vroeg ze: „Vindt Freokjo liet mooi?"
Maar Freekje vormde z'n lipjes tot een hoepel
tje en blies: Pff.pff..
Hij kraaide bij elk uitgedoofd vlammetje.
Ik hoorde Ella zuchten: „Heerlijke jeugdl"
Stakker, dacht ik, waar tob je nu weer over?
Of maak je je nog steeds bezorgd om een woning?
Geduld, kindje, had ik haar wel in willen fluiste
ren, vader heeft een verrassing voor je. Maar ik
mocht niets verklappen.
Toen heeft vader haar 't groote nieuws verteld:
Gerard mag ons huis huren tegen de prijs, die
hij zich gedacht had.
Ella's blijdschap was gewoon niet te beschrijven.
Ze pakte beurtelings dan vader, dan moeder: „ik
dank u voor dit Kerstgeschenk."
30 December.
Nog oen dag en dan.Afscheid nemen van
m'n zeventiende jaar.... Afscheid nemen van m'n
kamertje.
Ja, van m'n kamertje...
Ik zucht
Dat te moeten verlaten.
Het raam met het uitzicht op de torenspits...
wat zal ik het missen. En al het lieve, knusse en
intieme, dat ik bij beetjes tusschen deze muren
heb gebracht... zou ik het ongeschonden kunnen
overbrengen?
Zou er niets van stuk gaan?
Oudejaarl Je vraagt v^el van me. Eerst m'n
lief Oma'tje en nu dit...
Ik ben bedroefd. Ik voel tranen in m'n oogen.
Ik schrei
M'n hoofd wend ik af van 't papier. Ik wil gocn
vlekken maken.
31 December.
Oude jaar heeft een praatje met me gemaakt
Hij zei: „Je hebt ook veel goeds van God ontvan
gen. Hij gaf je gezondheid. Hij spaarde je oudere."
Toen schaamde ik mij. „Je hebt gelijk, Oude
Jaar." Ik gaf hem de hond ten afscheid.
Oude Jaar toefde.
„Nel, nog een enkel woord. Als *k er niet meer
ben, vergeet dan dat zinnetje niet waarin je go-
zogd hebt geen vlekken *e willen maken. Een
nieuw leven, zuiver aanvangen... zoo wil God."
Oude Jaar is heen gegaan.
402
Menschen in crisistijd
door
D. C. A. Bout
Uit het kamp der tewerkgestelden.
Simuleeren.
Het was immer hetzelfde groepje jonge kerels,
'die in de tweede week, dat zo van huis waren,
kwaaltjes voelden en er op speculeerden naar
huis gezonden te worden. Het was nog in den tijd,
dat de bepaling bestond, dat de zieken in het
kamp twee dagen „aangehouden" mochten wor
den. Nimmer waren hun krankheden van ern
stige aard, maar toch gaven ze voor zich zoo te
gevoelen, dat ze onmogelijk grondwerk konden
Willemse ergerde er zich aan, toen Meier het
hem vertelde, want hier door zijn andere bepalin
gen noodzakelijk geworden.
Meier, die Willemse het verhaal deed, zei:
„Man, je had het moeten zien, Ze leerden elkaar
foefjes."
„Ja", zei Willemse, ,,'t zijn rare snuiters soms.
Deze week heb ik op een avond met onzen kok
staan praten. Je weet hoe hij is. Hij zei: „Wil
lemse, ik ben neutraal en jij godsdienstig. Nu wil
ik van jou weieens weten, hoe jij daar over denkt.
Verleden jaar met den grooten Verzoendag van
de Rooinschen (hij bedoelde Allerheiligen) kreeg
ik een brief van de Inspectie. Op dien feestdag
kon elk Roomsch-Katholick tewerkgestelde 3 uur
vrij krijgen om in het nabije plaatsje ter kerk te
gaan met behoud van loon. Willemse, wat ik je
zeg, dat is waar, allemaal, tot den Jodenman in
het kamp toe, zei: „en wij gaan naar de kerk".
Wat zeg jij van zulke simulatie?
Begrijpelijk. Het is gevaarlijk spel, vrij en
betaald worden. Enfin, ik heb er ook eigenlijk
geen verstand van.
Maar simulanten waren er niet alleen het voor
gaande jaar, je hebt er nu ook nog. Gisteren is dio
lange uit keet zeven naar huistoe gegaan. Ze
noemen hem „lange Karei".
Hij ging naar de kampdokter en deed daar een
Verhaal. Toen hij uitgesproken was, zei de dokter,
dat er voor zijn kwaal maar één medicijn was.
Je simuleert, zei de dokter.
Woest kwam hij in zijn keet terug en zei: „De
dokter heit me bolocdig, hai zaid, dat ik simu
leer. En nou gaon ik naor huis".
Er is in die kampwoning, een zeer verstandig
man en die zei tegen Karei: „Man loop nou niet
weg, denk aan je huisgezin. Wij weten hier alle
maal, dat je thuis vrouw en kind hebt en wij
weten ook, dat de ooievaar de warme zóne al
verlaten heeft om in jou koude omgeving nummer
twee te brengen. Als je wegloopt, verlies je voor
veertien dagen je werk en krijg je geen steun".
Maar er was geen praten aan, hij stond al met
het spoorkaartje in zijn hand. Al de jongens van
zijn keet zeggen, dat hij zoo gezond is als een
vischje. Hij zei: „jullie weet er niets van, ik staou
geregeld onder toezicht van een dokter". Toen ?r
een opmerkte: „zeker van Hamel en Roos", werd
hij vuil.
Verleden jaar, zei Meier, hadden wij er vijf,
'die waren voortdurend schopziek. Het was altijd
weer hetzelfde stel.
Ten slotte een zéér belangrijke mcdedeeling:
Wij vonden Dr. Ir. H. G. van Beusekom bereid in
een aantal (geïllustreerde) artikelen oen cn ander
te vertellen van het geestelijk leven in China en
Japan en de kansen voor het Christendom ia
deze landen welke hoe langer hoe meer in het
brandpunt der Europeesche belangstelling komen
te staan
De vaste rubrieken blijven, vanzelfsprekend,
gehandhaafd.
Ook voor de jougdrubricQt hoeft de jeugdredac-
teur goed nieuws.
Allereerst een nieuw vervolgverhaal: „Toet
!ze nog in Loorndorp woonden", door.
C. Gilhuis. Een reeks boeiende gebeurtenissen
uit het leven van een dorpsfamilie.
Voor de kleuters wacht ons nog een extra
verrassing, namelijk als afwisseling
een vervolgverhaal, dat aan de kin
deren moet worden voorgelezen, getiteld:
„Duimelot". Het werd door mej. Roelien
Stagger uit het Duitsch naverteld en met zéér,
sprekende illustraties van Han Mindcraa ver
lucht. Binnenkort is „Duimelot" volkomen inge
burgerd wij twijfelen duaraan niet.
Moge ons Zondagsblad ook in 1934 goede
ontspanning brengen cn bovenal het geestelijk
leven onzer lezers verrijken, dan achten wij ons
ruimschoots beloond.
DE REDACTIE.
Een blonde kerel met een snorretje vermaakte
hen met allerlei verhalen over spiritisme. Hij was
een trouw bezoeker der spiritistische vergaderin
gen. Zelf was hij medium. Ze hadden een groot
bord gemaakt en daar draaide op een naald een
wijzer rond.
Waneer je er binnenkwam en je lachte dan
hield hij op en zei: „jij gelooft er niet in, nu gaat
het niet".
„Ik heb alleen de verhalen maar gehoord. Op
een morgen waren ze er weer mee bezig en toen
wilde er één persé weten, waar z'n vrouw was
en wat ze deed.
Vrouw Jansen is aan het dansen, kregen ze
ten antwoord.
Dat klopt niet, zei de vrager.
Mijn vrouw heet geen Jansen en ze danst
niet
Toen hij het mij vertelde, beweerde hij, dat hij
geloofde, dat het heele zaakje poppenkast was.
Ik heb hem aangeraden, zei Meier, dat hij maar
eens bij het Bevolkingsbureau moest gaan infor-
meeren, hoe zijn vrouw werkelijk heette en met
de buurvrouw te smoezen of z'n vrouw danste of
niet
Hij is er aardig mee tusschen genomen. Daar
doodden ze den dag mede.
Weet je wat nu het lamme is, Willemse? Dat
soort menschen doet net of zij de slachtoffers van
den tijd zijn. Dat zijn ze heelemaal niet Zij pro-
fiteeren van de huidige sociale wetten. Hun steun
is verzekerd. Als ze hier vandaan gaan, dan gaan
ze zonder eenig blikken of blozen, weer stempe
len. In Rusland gingen ze naar Siberië.
Maar hoe heb ik het nou, zei Willemse. On
langs toen je het over die Zuiderzeevisscher had,
lachte je om z'n simulante houding.
Och, ik vond dien kerel in zijn openhartige
scherts leuk. Zulke lui zijn doorgaans nog de
slechtste niet. Ze speculeeren op de lachers.
Maar hij deed toch maar wat hij zei en ging
na 14 dagen voor goed weg.
Willemse, ik geloof wanneer er anderen van
zijn dorp gekomen waren, hij ook gebleven zou zijn
Het is heel wat anders wat ik zooeven vertelde,
dat waren boys, die het spelletje voortdurend
herhaalden, mank, lende-, borst- en ruggepijn. El
ken maatregel vind ik voor zulke lui te zacht,
want jij en ik, die belasting betalen, betalen ook
.Voor hen.
Weet je nog, dat voor een paar maanden, die
groote schijnbaar sterke kerel, uit kamer 4 ziek
werd. Hij klaagde over keelpijn en moeheid. De
kampbewoners fluisterden toen: „dat is een simu
lant". Hij was het niet. Zoo vergissen wij on3 ook
in ons oordeel. Wat was dat een nobele kerel. Wat
had hij veel doorgemaakt in het leven. Later heb
ben wij dat pos gehoord.
Hij moeat het werk neerleggen. Wat wilde hij
gaarne werken. Het was of hij voelde, wanneer ik
het werk neerleg, dan is het de laatsto keer, dat
ik het deed.
Voorgqand Jaar was hij zwaar ziek geweest Zijn
gezin had daar veel door geleden en dat kon to«:h
al zoo weinig meer hebben, want hij had klap op
klap in zaken gehad.
Hij leefde voor zijn gezin. En daarom wilde hij
werken. Hij was baas voor zich zelf geweest. Tosn
knecht, daarna werkloos en nu had hij gevraagd
hier te mogen werken net als wij.
Hij kon het zoo aardig zeggen: Mensch, arbeid
en leven behooren bij elkaar. Als de arbeid op
houdt is het alsof het leven in je verzinkt.
Wat stond hij fier boven den tijd uit
Weet je hoe dat kwam, Meier?
Zijn geloof had hij behouden en dit liet hem
niet los.
Hij was in de school van het leven geheiligd.
Hij wist dat hij een oude kwaal in zich rond
droeg. Toen do moeheid terugkeerde en de keel
weer last veroorzaakte, heeft hij hier een zwa-
ren strijd gestreden.
Ja, zei Meier, hij behoorde bij het clubje, dat
Zondags naar de morgenwijding ging en hij las
vrome lectuur, dat wist ik.
Maar ik begrijp, nu je mij dat vertelt, dat er
heel wat in hem omgegaan moet hebben. Eerst
zwaar ziok, toen hersteld, daarna met vernieuwue
enengie het loven in en dan langzaam maar zeker
het einde zien naderen.
Bij het verlaten van het kamp heeft hij ieder,
die wat voor hem gedaan heeft bedankt en daar
ginds heeft hij midden op den weg staan huilen.
Wij vonden 't nogal sentimenteel.
Wij hebben hem thuis eiken Zondag bezocht.
Je zag hem verminderen. Op het laatst sprak nij
niet meer, maar op zijn geluat lag een glimlach
en met zijn wijsvinger wees hij ons naar boven.
Hij heeft een diepen indruk op mij nagelaten.
Weet je dat hij voorgaande week gestorven is?
Ileb jij óók gehoord, dat iemand, die ons kamp
bezoekt bloemen op zijn graf heeft laten leggen?
Ja, ik hoor het.
Bloemen, mompelde Meier, op het graf van
een wcrklooze.
Wat kennen wij elkaar toch maar weinig.
Wat leven wij vaak naast elkaar. Het is toch
wel, zooals de geestelijk verzorgei onlangs op
dien ontspanningsavond zei, toen hij het boek van
Marcello Capy aanhaalde: Wij weten niet wat
elke mcnsch voor waarde in zich voor een andere
mensch omdraagt, dat bemerken wij pas wanneer,
wij elkaar goed tegenkomen, of verliezen.
Onder de menschen, die wij hier zien simulee
ren, zijn er dio geen kracht hebben om weerstand
te bieden aan de verleiding, wanneer ze door min
derwaardigen worden medegetrokken.
Ontwijk don uitvrager, want hij is ook een uit
flappen
Hora ti us.
Foto G. A, Iianltzbcrg
399