JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS
Verhalen over den arbeid
HET LIED VAN DEN ARBEID. Een bundel
novellen van Leentjc M. Hagen, H. J. Hev-
nes. P. Keuning, Hendrika Kuyper—Van
Oordt, Rudolf van Reest, Rie van Rossuni,
P. A. de Rover, D. v. d. Stoep, A. M. do
Vries Robbé—Bergmans, J M. Westerbrink—
Wirtz. Met 4S kunstfoto's speciaal voor
dit boek vervaardigd door Anny de Vries en
een inleidend artikel van P. Keuning.
Uitgegeven door Bosch en Keuning te Baarn.
Het was een goede gedachte van de uitgevers,
de nieuwe jaargang der „Opgang"-serie te openen
met een bundel novellen, betrekking hebbende op
de arbeid. Over het karakter van dit work
»ogt de heer P. Keuning in het inleidend artikel:
„Het tracht ook, de invloed na te gaan. die een
bepaald werk op een bepaalden mcnsch uitoefent".
De opgaaf aan de auteurs was dus van speciale
aard.
Voor auteurs en lezers, die nog zweren bij do
leuze „de kunst om de kunst", iets om te schrik
ken. Echter niet van de auteur en de lezer, die be
grepen hebben, dat literatuur en leven één moe
ten zijn.
Dat deze bundel, in deze tijd verschijnt, is dan
ook m.i. van sociale beteeken is.
De inleiding van Keuning wijst daar terecht op.
Hij schrijft o.m. over het gemis aan arbeids
vreugde. „De dagen zijn grauw, duizenden loopen
werkloos rond, en velen, die nog arbeid vinden,
vragen zich toch bezorgd af, hoe lang het nog
duren zal.
„En ook zelfs als men arbeid gevonden heeft,
waarin men voldoening zou kunnen vinden,
dan dwingt het harde leven, de moordende con
currentie menigeen, inplaats van liefdevol en met
voorzichtige koesterende handen zijn werkstuk te
maken zoo goed als het kan, een massa-product
af te leveren, dat er bij het publiek in gaat, om
dat het zoo goedkoop is."
„Arbeidswaardeering hebben we weer noodig.
Nieuwe inspanning, om te komen tot het beste
van het beste. Geen stap meer mogen we doen
op de weg, die ons hoe langer hoe verder brengt
van het ideaal.
Daarom willen we ook trachten diep in velerlei
arbeid door te dringen, opdat we het lied van de
arbeid mogen hooren, het zij het droevig is of
blijde, en opdat in ons geboren worde de waar
achtige vreugde om het werk, dat God ons gaf te
De elf novellen zijn zeer gevarieerd. De eerste,
.Van Leentje M. Hagen, is zeker niet de slechtste.
In „De dag zonder horizon" gaf ze, suggestief,
do mislukte dag van een vrouwelijke kantoor
bediende in foreneenland.
„Wij zijn een vaal en armoedig geslacht, wij
reizigers van de vroege forensen-treinen. Onze
levens leggen naakt en bloot open op onze ge
zichten, duar zijn geen geheimen."
Ds. Heynes poogde in te dringen in de psyche
Van een advocaat met zijn verhaal: „Het geval
Van Anna Kup".
Erg diep wordt hier niet gegraven. Het goede
in deze schets is de teekening van het dualisme
in dit leven, doch het geheel overtuigt niet.
In „Geschikt tot de dienst" is de Groninger
P. Keuning best op dreef.
Hij vertelt van en dorpskleermaker met een ,bpk
als een scheermes". Harm, die geen goede oplei
ding heeft genoten, kan niet op tegen de waar
dige concurrent van Dijk en Zoon, weshalve hij
op het werk van deze menschen afgeeft.
Als ze komen klagen, dat Harm de pakken zoo
krap maakt, probeert hij de dorpsjongens te
overschreeuwen.
Harm komt inkeer: Hij leert onbarmhartig zijn
werk als broddelwerk zien.
Er is kans, dat dit minderwaardigheidsgevoel
zijn leven zal verleugcnen en verwoesten. Dun
vragen de concurrenten Van Dijk en Zoon een
bediende. En Harm biedt zich aan, bereid om
zijn vak van voren af aan grondig te leeren.
De dialogen in 't Groningsch dialect zijn heel
goed, en de zin van dit verhaal is in de ware
beteekenis van het woord: christelijk.
Want knoeien en broddelwerk af
leveren kan nooit anders als onchristelijk zijn.
Het was misschien wat idealistisch van de
schrijver om Harm zóóveel zelfkennis toe te
meten, doch de moeilijke jaren van Harm nil zijn
beslissende stap, eer hij werkelijk „geschikt tot de
dienst" is, getuigen van zooveel zin voor realiteit
dat we de schrijver dit idealisme gaarne vergeven.
Bovendien: zouden onze auteurs nimmer het
leven mogen teekenen zooals zij het, als christen,
gaarne zouden zien?
„De werkvrouw Jeroentje" heet de novelle van
Hendrika Kuyper—Van Oordt
In deze schets kon de schrijfster twee dingen
vereenigen: haar lie'de voor het beschrijven van
een oud huis en haar kijk op een oude gedien
stige. Jeroentje, die na een geheel leven van
trouwe dienst het, ondanks haar ruim pensioentje,
thuis niet aflrden kon, vraagt weer te mogen
terug komen.
Ze staat op een morgen voor de oude heer, in
wiens huis zij haar leven heeft gesleten:
„Ze kijkt hem aan, en hij haar. Haar mond wil
bijna weer in 't slot vallen. Maar ze vraagt nog:
„Toe Menheer, zeg U es wat U der van denkt?..«
Heb U me niet gemist Menheer..,.?"
Hij antwoordt: „Ik zal blij zijn als je terugkomt,
Jeroentje. En 't appelkamertje is voor jou. Ik heb
je alle dagen gemist. Ik had niet gedacht, dat ik
je zóo zou missen."
Rudolf van Reest, de auteur van „Schapen zon
der Herder" is er in deze bundel met een goede
novelle: „Die Uwe handen gemaaid hebben".
Hij geeft een droevige kijk in het boerenleven,
waar een oude man, na een heel leven van harde
dienst aan de dijk komt te staan.
Een brok sociale ellende.
Rie van Rossum, een jonge schrijfster, die wij
voor het eerst ontmoeten, in de rij der christelijke
auteurs, debuteert met haar novelle „Voor moed,
beleid en trouw" voortreffelijk.
Het valt op, dat deze schrijister, ondanks een
niet hinderlijke uitvoerigheid, een „vaste hand
van schrijven" heeft Er is niets aarzelends in
zij kent haar kracht.
Omdat wij hier met een auteur te doen hebben,
die niet, als de meesten onzer, te vroeg met on
rijp werk debuteerden, heb ik goede hoop, dat
Rie van Rossum, straks, bij het verschijnen van
haar eerste roman „De kloof zonder Brug", de
nog dunne gelederen der Christel ij k-lctterkundi-
gen, niet onbelangrijk zal versterken.
Wat zij in dit verhaal gaf is een uitstekend
„proetstukje".
Zij had tot taak iets te schrijven over een onder
wijzeres.
Ze koos toen de beschrijving van slechts één
uur uit het leven van jufirouw Mussert op de
morgen .an haar 25-jarig jubileum dat zij stil
zwijgend had wülen paseeeren.
Voor de wijze waarop ie schrijfster ons in dat
ééne uur van wachten een filmend beeld geeft
van het leven van Mijntje Mussert heb ik respect.
„Hoeveel jaren waren er niet nodig geweest,
om die dikke taai schil van egoïsme af te slij
pen, en hoeveel kinderen waren er niet langs
haar gegaan, eer ze voor 't eerst een kind had ge
zien. God had wel veel geduld met haar gehad.
Onbewust lagen de handen gevouwen op Let ta
felkleed."
Dat P. A. de Rover present is met een vertelling
van de rivier, verwondert ons niet Het is zijn
fort Wel is waar moet hij het te vaak van de
storm hebben om aan zijn verhalen kleur en
spanning te geven, doch hij heeft ontegenzeg
gelijk flair voor een vertelling uit het schippers-
leven. Zoo is „Het laatste luik" een volksvertel
ling van de goede soort geworden.
Een (onbekend) auteur, D. van der Stoep, geeft
in „De ontmoeting" een goede proeve van zijn
kunnen.
Dit verhaal leidt ons binnen in de wereld der
typografen. De dagelijksch jacht om de krant op
tijd klaar te hebben, is voelbaar in deze bladzijden.
Er staat een bedrijfsleider tegenover eca direc-
De productie moet worden opgevoerd en er
kan geen nieuwe machine af. Een gege"en, dat
regelrecht aan de „werkelijkheid" ontleend is.
De schrijfster heeft de moeilijkheden van de
christen-arbeider in een niet-christelijke omgeving
heel goed doorvoeld.
Ten slotte noem ik nog de novellen van de da-
imes De Vries Robbé-Bergmans en Wcsterbrink-
Wirtz.
In .Zonder" van eerstgenoemde is het vraag
stuk der werkloosheid aangesneden.
De schrijfster maakt zich niet van de moeilijk
heden af. Haar „oplossing" is schijnbaar goedkoop,
doch gezonder en doeltreffender dan menigeen zal
vermoeden.
„Als je maar deed, wat er op je weg kwam, en
je nam aan wat je werd gegeven. Dan was er wel
heelemaal niets vost, niets waar je op kon reke
nen. Maar dan rekende je op God."
„In Tweestrijd" van mevrouw Westerbrink
Wirtz is een schets uit 't leven van een kraam
verpleegster, waarin harde waarheden staan.
Resumeerende kan ik zeggen, dat „Het lied van
den Arbeid" een bundel proza is, welke onze har
telijke belangstelling waard is.
Wel is waar reiken de meeste dezer novellen
niet hooger dan de goede volksvertelling, doch dat
beteekent voor een onderwerp als dit slechts
voordeel.
Als straks het jaar 1933 ten einde is, staat daar,
aan de morgen van 1934 het vraagstuk van d e
arbeid als een der neteligste, om op te lossen
in een tijd waarin de machine de arbeiders het
werk heeft verlicht en deels onmogelijk gemaakt
De foto's in dit boek worden „kunstfoto's" ge
noemd. Slechts een enkele heeft recht op deze
betiteling.
Het „|K>seeren" van al deze menschen is al mis.
Anny de Vries kan van Joris Ivens nog veel
leeren.
De band (van Wilmink?) is suggestief.
P. J. RISSEEUW.
Ons Zondagsblad in 1934
Ook ditmaal is, voor onze abonnees die het
Zondagsblad bewaren, een uitvoerig register ver
krijgbaar, wederom welwillend samengesteld door
de heer W. G. Diemer, assistent aan de Openbare
Leeszaal te Haarlem.
De band, welke tegen geringe prijs verkrijgbaar
is bij onze kantoren, werd verzorgd door M.
Wilmink.
Voor de komende nieuwe jaargang zouden we
véél kunnen mededeelen, doch omdat wij het cle
ment van „verrassing" niet onderschatten, willen
we slechts iets noemen.
Allereerst: Een nieuw vervolgverhaal van S.
Williams, getiteld: „Jaap Hofman, Mijnwerker in
Limburg".
Dit is een merkwaardige bijdrage tot de kennis
van het leven onzer mijnwerkers. Van stap tut
stap volgen wij de hoofdpersoon in diens ontwik
keling. En als we dit sobere eerlijke verhaal lezen
denken we: wat wisten we eigenlijk weinig van
het leven van deze delvers in het „zwarte goud"
van hun moeiten en zorgen onder de grond.
Na dit vervolgverhaal wacht ons een tweede,
(reeds in ons bezit), doch waarvan wij de auteur
en titel nog niet verklappen.
Dan doet het ons bizonder veel genoegen, dat
voor de rubriek „Korte Verhalen", weer
eenigc onzer letterkundigen copic hebben afge-
Zoo vangen wij direct in Januari aan met een
novelle: „Het Oproer der Begijntjes", geschreven
door de Zeeuwsch-Vlaamsche auteur Jan. H.
Eckhout.
Van J. K. van Eerbeek de schrijver van „Lich
ting '18" zullen wij eveneens meerdere korte
"short-story's" plaatsten.
Voorts zal elke maand een levensbeschrijving
worden opgenomen.
Van de familie Berkelmans nemen wij in dit
nummer afscheid, doch volgende week begint
„'t Dagboek van Pit", dat een, zoo wij ons
niet vergissen, véél gelezen „hoekje" zal worden.
In de rubriek „Van Boeken en Schrij-
vers" zal van tijd tot tijd ook een Tijschriften-
schouw worden opgenomen, terwijl wij voor deze
rubriek nog artikelen in portefeuille hebben, o.a.
van J. Lens over een werk van Nico van Such-
telen, van Hendrika KuyperVan Oordt over
„Kritiek". C. Rijnsdorp zal in deze kolommen o.a.
het bock „Schoonheid en schijn" van W. S. Se-
vensma bespreken.
Mejuffrouw Nono Kuyper zegde ons Parijscho
schetsen toe, waarvan wij in December reeds een
.voorproefje gaven.
398
Pieke laat haar polshorloge eens zien. Mooi vin
den de meisjes het. Ze drinken ranja en krijgen
'n heele hoop meer. En spelletjes doen ze! 't Gaat
prachtig!
Piekc's moeder is ook blij. Ze kan wel schreien
van blijdschap. Maar dét doet ze niet. Ze snijdt
fijne ham voor de meisjes en krentenbrood. Wat
zullen ze smullen!
En óf ze smullen, die meisjes.
De kapotte ruiten
fbor
G. Mulder
'(Slot)
Allen kijken. De veldwachter ook.
Weer 'n tik. Scherven tuimelen binnen.
De veldwachter springt achter de tafel vandaan,
'de deur uit, door de gang naar buiten
Hij kijkt. Niema id te zien. Dóór zit z'n kleine
meisje in 't grind. De jongen zoekt. Nu heeft
hij 'n dikke Hij ziet z'n vader en roept:
„Kijk es pa zóó en meteen smijt hij 'n
steen naar de ruiten. Kèts, daar lag nog 'n ruit.
„Jonge tooh!schreeuwt de veldwachter. De
burgemeester komt ook buiten, kijkt en lacht
„Zoo. dus dat zijn de daders!" roept hij.
De verdachten staan h.-ven op do schoolban
ken en kijken. Ze durven niet te lachen, want de
veldwachter zal wel boos zijn. Do kleine dader
begint te schreien en door zijn tranen heen zegt
hij: „Zus het mijn wurmen gepakt."
„Tijk es!" zegt zus, en laat 'n groot stuk
stopverf zien.
De veldwachter pakt z'n lievelingen vast en
draagt ze onder elke arm één, naar huis toe. Dan
komt hij terug en gaat met de burgemeester naar
binnen.
„Wie had dat toch kunnen denken, mijnheer de
burgemeester", verontschuldigt hij zich.
,,'t Zijn kleine kinderen, de Vries, 't Is
„Ik zal ze direct laten maken en die van
vanmorgen ook wel betalen. 't Is nu zoo klaar
als de dag. Tjonge nog toe
De stemming in 't schoollokaal wordt echt
gezellig.
De burgemeester gaat weer achter de tafel
Btaan en spreekt nu heel vriendelijk:
„Jongelui! Ik ben toch heel blij, dat niemand
van jullie, groote jongens en meisjes, de ruiten
vernield hebben. De daders zijn gelukkig nog
kleine kinderen, die niet weten wat ze doen.
En toch hebben wc nu allemaal iets geleerd van
avond, dat een leven lang ons moet bijblijven,
dit namelijk: „Iets stuk slaan kunnen kleine
kinderen wel."
X.
Wat lachen de menschen als ze hooren, dat de
kinderen van de veldwachter de daders zijn.
En omdat lachen gezond is voor menschen,
Kien ze er de andere dag veel vriend'lijker uit
t Is echt een opluchting in 't dorp!
En alle meneohen lachen tegen de veldwachter.
Alleen de vrouw van de veldwachter is niet blij.
Ze blijft 'n heele week binnen en begint aan de
schoonmaak.
En Pieke?
Pieke is boos op heel de wereldl Op menschen
en beesten! Op allen! Boos, echt boos. Zelfs is ze
boos op 't mooie weer, op 't Jonge groen, op de
zon Waarom stormt het niet en valt er geen
regen!? Waarom?
Waarom hebben die kinderen 't nu juist gedaan
en die jongens niet? Waarom heeft zij die avond
voor .schut" moeten staan? Ze hebben allen haar
aangezien, alsof zij 't gedaan had!
De vriendinnen zijn boos.
En de jongens doen alsof ze haar niet zien.
Pieke is boos, heel boos.
Pieke blijft boos!
Ze wil geen ander vriendinnetje ook.
Ze blijft thuis.
En thuis is ze Lastig.
O Pieke!
*t Spijt moeder heel erg dat Pieke zoo boos en
loo lastig is.
Soms krijgt Pieke straf soms schreit moeder.
En vaak bidt ze voor Pieke tot de Heere Jezus.
De meid gaat weg. Om Pieke
Gelukkig krijgt moeder een ander meisje. Die
'doet net of ze Pieke niet hoort. Als Pieke erg
lastig is, of boos iets zegt begint dat meisje te
zingen. En moeder zingt wel eens mee. Dan kan
Pieke wel schreien, want zingen? zij kén niet
zingen! Kon ze maar zingent
Pieke krijgt het benauwd.
En ze verlangt naar Gerrie, naar Hil en naar
Sjoukje. Ja naar een grap van de jongens.
Ze kleurt er van, als zo daaraan denkt!
De zomer is om, herfst en winter voorbij. Wéér
komt de lente!
Pieke is jarig.
Ze krijgt 'n polshorloge van moeder en vader.
Daar is ze heel blij mee, maar wie kan ze 't
nu laten zien? Pieke schreit heel lang en heel
erg. Nu voelt ze echt wat ze mist. O, wat heeft ze
een spijt. Was ze maar niet zoo onvriend'lijk
geweest. En niet zoo boos. En niet zoo valsch
tegen de jongens.
Moeder komt bij haar.
„Wat is er toch, Pieke? Waarom schrei je
nu zoo!"
Dan zegt Pieke alles, ze schreeuwt het uit...
Moeder zegt: Pieke, zeg 't ook tot de Heere
Jezus. En bid om vergeving. Je kent toch dat
Ja, dat kende ze wel...
Vrouw! Vrouw!... roept de meid; want ze
xiet nergens de vrouw. Die ie bij Pieke in 'n andere
kamer.
Vrouw! roept ze nóg eens. Daar hoort de
vrouw het en komt.
Wat is er? Je roept zoo!
Kijk eens vrouw!'n Gebaktrommel.
Dat kan niet. Ik heb niets besteld bij de
bakker.
Dat meende ik ook en ik zeg tegen de jongen
die 't brengt; Je bent toch niet verkeerd? Nee, zegt
hij tegen mij, 'k weet zeker dat 't goed is. Ik zou
maar eens kijken, vrouw
De vrouw tilt het deksel omhoog... 't Is een
taart Er op staat met letters: „Het meisjesverbond,
21 Maart Van Hil, Sjoukje en Gerrie".
Kom's gauw, Pieke! roept moedor.
Langzaan» komt Pieke a an loo pen. Ze ziet er zoo
onjarig uit
Kijk toch es, Pieke!
Pieke kijkt Verbaasd ie ze. En herinnert zich
lete
O, Moeder! roept ze. O, Moederl misschien
komen ze."
De meisjes waren echt boos op Pieke geweest
Eerst zeiden ze. We willen niet meer met haar
loopent Maar later misten ze Pieke toch. Want
Pieke had altijd zoo gauw iets verzonnen. Ze
misten hun leidstar.
Toen 't nog winter was had meester al eens
tegen Hil gezegd, dat hij 't niet mooi vond, dat ze
Pieke zoo links lieten liggen. Dat mocht niet.
Hil zei dat tegen de andere meisjes .Ja, die be
grepen dat ook wel. Maar hoe kwam het weer
€(Toen had Sjoukje gezogd: „Ze is gauw jarig, en
weten jullie niet meer van '1« afspraak Toen
herinnerden ze 't zich, dat ze éénmaal per jaar
bij elkaar zouden komen.
Op die dag hadden ze gewacht.
Toen 't bijna zoo ver was bestelden ze 'n taart
bij Hi I's 'ader. En ze schreven op 'n briefje wat 'r
op moest staan.
Jan wist van de bestelling. Hij leerde het bakken
bij zijn oom. En toen had Jan z'n vrienden gewaar
schuwd. Dan ga?-n wij er ook heen, besloten de
jongens. En ze gaven elk iets aan Jan van hun
zakcenten voor 'n taart, an zou die bakken. Zoo
spraken ze af.
Nog maar net heeft Piekt 's middags de vaat
mee gedaan en zich verkleed of daar zijn de
meisjes.
Hier zijn we all" roepen ze.
Wat ben ik daar blij om, kom binnen!" roept
Plckc.
En ze gaan naar binnen en doen net of V geen
wolkje ooit aan de lucht Is geweest
Ren schik dat ze hebben
Plotseling 'n schreeuw: Vrouw! Pieke!
Zo gaan kijken.
Weer 'n trommel! roept de meid.
Laat maar gauw 's kijken! zegt Pieke's
moeder.
Weer 'n taart Weer staat er wat op. Weer met
lekkere letters: „Voor de damesvisite".
O! zou die wel goed zijn? vraagt Sjoukje.
Probeerenl roept Pieke. Boos is ze niet meer.
Fijn ie die taart
Moeder vindt 't ook en de meid ook.
O ja, dat is waar ook, 'k zou 't haast ver
geten. Ik moe6t zoggen, dat de trommels vanavond
om zes uur worden gehaald, zei de meid.
Even kijken de meisjes elkaar aan alsof de een
do ander wilde vragen of er weer water in moest
Net zijn ze met eten klaar 't is even zes
uur of voor de deur staan vijf jongens.
Wat moeten jullie toch allemaal hier? vraagt
de vrouw.
Wij komen de trommels halen! zeggen de
jongens.
Zoo zóó! zegt de vrouw. En ze vraagt: Ko
men jullie ook even mee binnen, dan krijg je wat,
want Pieke is jarig.
Wat krijgen die jongens een kleur, als ze in de
kamer komen. De meisjes lachen heel hard. Dan
lachen de jongens maar mee en gaan zitten. Ze
krijgen warme ranja en krentenbrood
En omdat de jongens vlug eten en drinken,
ze gauw klaar.
We moesten eens spelen, zegt Pieke.
Ja, dat moesten we! roept Sjoukje en klapt in
de handen
Ze gaan naar buiten en spelen verstoppertje,
Net als „vroeger" bij school.
O, ze hebben zoo'n schik!
Plotseling, midden onder 't spel .houden ze op,
want déar staat de meester
Ha, meester! roepea ze allemaal en komen om
hem staan.
Wat doen jullie hier allemaal? Ik kom ovei!
Pieke leliciteeren!
Wij ook, meester!
Pieke, geef me 's een hand, meid. Gelukge-
wenscht hoor! En nog veel jaarijes.
Dank u wel, meester, zegt Pieke.
En dan moet meester mee naar binnen. Ook
hij krijgt 'n stuk taart. Doch even zit hij nog maar.
of Sjoukje vraagt:
Toe meester, u moest nog 's vertellen!
Ja, meester, vertel nog eens!, roepen ook dfi
«nderen.
Meester denkt even na, dan zegt hij: Goed,
ik zal iets vertellen.
Er waren eens twee boeren. Die boeren waren
al zeven jaar boos :>p elkaar. Op 'n dag kwamen
ze elkaar tegen op 'n heel smal bruggetje, waar
je elkaar niet kon passeeren. De één wilde voor
de ander niet terug. Daar stonden ze! Nu zouden
ze er nog hebber, gestaan als de ééne boer niet
gezegd had: Ik wijk voor geen gek! Want toen
zei de andere boer; Ik wel!... en ging terug.
Even lachen ze er om. Maar niet lang, want
meester strijkt zoo met de hand door z'n haar...
er komt zeker nog :ets. Ja, hij begint weer.
Maar iongens en meisjes, nu nog iets anders.
Ik zie jullie hier zoo blij met elkaar. Dat doet me
werkelijk genoegen. En u zeker ook, hè moeder?
Ja wis, meester! zegt de moeder van Pieke.
Dat is ook wel eens ando^ geweest. En
wie weet wat er nog gebeurt, want Gods Woord
zegt, dat we van nature boos rijn.
Meester is ernstig. Ze luisteren scherp.
Nu kennen jullie de Hecrc Jezue wel, èn
Petrus. Op 'n keer komt Petrus bij de Heere Jezus
en vraagt: Heere, hoe menigmaal zal mijn broeder
tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zeven
maal? Nu geloof ik dat jullie mekaar ook ver
geven hebt. Dat is prachtig! Daar ben 'k o zoo blij
om. Maar weet jullie wel wat de Heere Jezus aan
Petrus antwoordde? Onthoudt dat goed, jongens en
meisjes!: Niet tot zevenmaal, maar tot zeventig
maal zovenmual.
Even blijf 't stil.
Dan staat de meester op en vraagt:
Gaan jullie zoover mee? Dan kunnen we nog
kijken of 't ook spookt achter d«. heg.
Ja, dat willen ze.
Ze nemen allen afscheid van Pieke en gaan mee
met de meester.
Of 't spookte...?
Men zegt, dat de meester nooit meer aan de kin
deren van Ane Herkes verteld heeft.
Ik heb ook gehoord, dat de meisjes hebben vol
gehouden elk jaar *n dag bij elkaar te koinen.
Maartoen ze getrouwd wa/rcn kon *t niet meer
op Pieke's veriaardag. Want dan was het de tijd
van de schoonmaak.
Nu was Gerri jarig ln 't laatst van Juni. Wel
meer dan dert:en jaren kwamen r.e 'n dag bij Gcr.
Tot op 'n keer Hil zei, dat 't zomers altijd zoo
warm was. Zij zelf was in September jarig. De
eenentwintigste. Als ze don nu 's bij haar kwamen.
Dat deden ze heel 1 .ng... tot: ze stierven, want
Sjoirkje was in December jarig. En tot de wintoa
kwam Sjoukie alléén.
Kapitein (in hotel): Kellncr, wat is dat vooï
goed?
Kellner: Bouillon, mijnheer!
Kapitein: Zoo? Dan heb ik tnijn halve leven
op bouillon gevaresd
403