Langs kromme wegen door K. Jonkheid (Ven :o\g.t (Wegens misstelling in het vorig nummer her plaatsen wij hier een gedeelte). Annie knikt instemmend en verslagen. „Wilt >u me helpen? Wilt u naar Holland 8Chrijvon? Ik doe het ook." „Ja," zegt -Annie verward. „Ik weet niet, wat lk denken moot. Ik ga naar'huis." „Zal-ik u thuisbrengen? U is van streek." „Neen neen, ik heb de kinderen bij me. Dank iu." „Ik -zal u mijn adres geven," zegt Jan, een kaartic overhandigend. 'Hij 'reikt 'haar tie hand, mot nonveuie kneep, buigt en verwijdert zich. XIV. Twee maanden later zit Annie ln«de voorgalerij van haar huis te Soerahaja, dat aan een der broodc lanen van de buitenwijk Darmo staat Het is omgeven door een ruim erf en 'heeft een groo- ten .voortuin. Het huis zelf is niet groot, do huizen in Indift zijn duur. Hot bewonen van een groot huts ver- eisclit een groot inkomen. De oudste twee kinderen zijn naar schooi, het Jongste twootal speelt in den tuin. De keuken meid is naar de passar geweest voor den inkoop van groenten en andere benoodigdheden voor het middagmaal en komt nu afrekenen bij mevrouw, die allies nauwkeurig controleert en de oestede bedragen en prijzen critisch beoordeelt, wetende dat kokkie wel zal trachten haar te bedriegen en te beStélen. Annie heeft veel naaiwerk. De familie gaat binnenkort mei verlof naar Holland, dus moet de garderobe terdege worden aangevuld. Een van baar vriendinnen, mevrouw Van Ma&nen, is van daag bij haar om te helpen. De kinderen zijn vdl van de in uitzicht zijnde zeereis. Een buurjongen «an een jaar of tien is bij hen pp Ito zoek. Ze spelen schiphreukie. Een bamhocladdcrtje ie tegen den logen tuinmuur ge plaatst. Theo, de buurjongen, staat boven op het muurtje met een lang touw in de hand. dat hij de vier en vijf jaar oud zijnde kleuters toewerpt. Die hinden zich, met voel tegenwoordigheid van geest, h"t touw om hun middel en trachten moei zaam naar boven te klimmen. De redder op het muurtje hijm'ld wat hij kan, om de arme drenke lingen op het droge te krijgen. Het drietal kijkt vroeselijk ernstig. Zoodra een van de slachtoffers de iMivoiikant van den muur bereikt heeft, wordt hij door den redder gegrepen en juichend op de veilige wal gesleurd. Naast huis en tuin ligt een lap onbebouwde grond, waarqp wild gras, alang alang, groeit Oedhi. de <djongot> of huisjongen, waarschuwt de kinderen, dat in de alang alang wel eens slangen zitten on zij dus moeten oppassen, niet aan den andoren knnt van het muurtje te vallen. ■De twao dames in de voorgalerij zijn niet bpraakzaiun vandaag. Het is vroeselijk warm. Of schoon ze pes in de hadkamer zijn gewoest, loopt fcot z-weot langs haai gelaat en begint de klceding al weer aan keur lichaam vast te plakken. ToCh is dit -niet de oorzaak van beider zwijgen. Moviouw van Mnancn heeft 'haar vriend'it al jonigo malen bezorgd aangekeken, ze heeft iels op dl aar 'hart, maar weet niet hoe te beginnen. „Jo ziot or een beetje moe uit," Annie," zegt ze, om op gang te komen. „Ik moe, Suus?" vraagt Annie, en Iaat er iro nisch, maar toch schijnbaar luchtig op volgen: „Waar zou Ik moe van zijn?" „Ja. waarvan? Van de drukte." Beiden zwijgen, ze voelen, dat er wat broeit „En dan. Annie," vervolgt Suus, „ontmoet Je dien meneer Van Dam niet te dikwijls?" Annie kleurt geweldig. Om dit te verbergen óuigt ze zich over haar naaiwerk. Maar dat is niet uit te houden. Ze gaat rechtop zitten, traent zich wat koelte aan te brengen door haar hoofd achterover te buigen en zich me', de hand een zwak luchtstroompje toe te waaien. „Ach Suus," zegt ze, „hoe kun je me dat nu vragen?" „Het gaat niet goed, Annie. Het gaat niet goed. Denk loch aan je man en je kinderen. De men- Bclien praten er over." „Wat kunnen mij de mcnschcn schelen? Die hardvochtige scheinetst Wat weten ze van mijn leven? Wat begrijpen ze er van? Ben ik hun soms verantwoording schuldig?" „Bedaar Annie ik wil Je niet kwetsen. Ik wil vriendschappelijk met Je praten. Je bent den meiischcn geen verantwoording schuldig, tnaar we moeten ons wachten voor don schijn des kwaads. We moeten het kunnen verantwoorden voor God." „Och, dat weet ik niet." „Weet je dat niet?" vraagt Suus in verbazing. „Nee Suus, ik wee; het niet Ik weet niets meer. Ik twijfel aan alles." „Maar Annie!" zogt Suus ontzet. „Dat is ver schrikkelijk." „Ja, verschrikkelijk is het, maar het is zoo. Het Is wanhopig." Ontdaan kijkt Suus naar het strakke gezicht van haar vriendin. Is dat de ernstige vrome An- n'e, die nu zóó .praat, zóó doet? Ze begrijpt er niets van. Ze begrijpt alleen, dat het strakke ge zicht een masker is, waarachter een geweldige innerlijke Strijd verborgen wordt cn een diepte van leed, waar ze niets van geweten heeft en waarvan ze geen vermoeden ooit gehad heeft. „Annie," zegt ze zacht, „je bent toch geloovig? Je hebt toch je ^belijdenis gedaan. En dat niet alleen, maar je 'leven, je doen, je heele optreden, alles is daar altijd -mee in overeenstenwning ge weest, Je bent toch geen huichelaarster? Neerv, ik weet zeker, dat ben je niet." „Nee-Suus, dat :ben ik niet Als ik dat was, zou ik niet zoo open 'met je praten. Ik heb geloofd. Mijn belijdenis -was oprecht Muar ik héb ook vaak getwijfeld. En nu twijfel ik veer. Ik twijfel aan alles, ik -twijfel aan mijn ouders, aan mezelf, ik twijfel aan God en aan Zijn Woord. Hét is verschrikkelijk. Alles ontvalt me. Ik weet *vel, wat je bedoélt, maar ik kan niet Ik weet ook, dat het moet, maar ik kan heusch niet, ik 'k&n niet Ik weet geen raad, Suus, ik weet werkelijk geen raad. De menschen kunnen me niet helpen. En God kan *t ook niet, je begrijpt wel waarom.'* „Waarom twijfel je aan je ouders?" „Och, dat kan ik zoo met een paar woorden niet zeggen." „Maar je twijfelt toch niet aan je man?" „O nee, heelcmual niet Anton is best en lief voor me. Hij verdient wat beters. Hij heeft ook wel een plaats in mijn hart en de kinderen heb ben dat ook. Maar de eerste plaats is in-lertijd bezet door Jan van Dam en die plaats bezet hij nog. ik heb -hem daar wan moeten wegscheuren. Toen werd het een wond. En toen die wond go- nezen was, zat Jun van Dujh weer op dozeiido pluuls, muur hel hinderde niet, want inj hield zicii stil. Muur sinds hij hier in Socrubaju geko men is, sinds ik lieiu ontmoet en gesproken heb, hob ik geen rust meer. Nu moet ik weer Jeuken aan al dut vroegere, aan onze liefde cn aan liet gekuip cn het bedrog, dat ik ontdekt iieb, ulthuii-i vermoed op goede gronden. Nu ben ik verbitterd cn opstandig, nu twijfel ik aan God en men schen." ,}Maar jo hebt het toch goed, Annie?" „Ik heb 'het goed. Maar hij? Hij ook? Hij met zijn bruine vrouw, geminacht door iedereen? En dan de misleiding cn het onrecht, ons aunge- duan! Dut zit ine verkeerd. Dat is onrechtvaardig, dat is liefdeloos en wreed." „Kind 'bedaar toch", smeekt Suus. „Ik weet dat niet. Ik weet van dit aUes niets af. Je hebt iiio dat nooit vertuid. Ik schrik er van. Ik ben blij, dat ik nu iets weet, misschien kan ik je helpen. Ik wou, dat ik het kon. Ais ik mag, wil ik liet graag probccren". „Ik vind liet aardig van je, Suus, dat je ma helften wilt. Eii je moogt liet doen, als je kunt. lk vertrouw je. Maar, dan moet ik je alies ver tellen. Ik kom wel eens bij je op een rustigen middug". XV. Den volgenden dag moet Annie in een tweetal winkels inkoopen doen. Zo gaat met een laxi en de twee kleintjes, Loek en Adoetjc, mogen moe. De taxi glijdt rustig over het vlakke asfalt. l>e inlandsche chauffeur zit onverstoorbaar achter liet stuur on rijdt met onbewogen gezicht door hot drukke «verkeer van de voornaamste handels- on havenplaats van Nedertandsch-lndië. Vnetgan- gers zijn er bijna niet, althans geen Europeesche, daarvoor is (Ie temperatuur te hoog. Hel t* al weer verschrikkelijk panas (warm). Op sommi ge van de zonnigste plekken is het asfalt zacht geworden en drukken de auto's het stempel vuit hun banden in do straat, leder beweegt zich hier per taxi of eigen wagen. Daardoor is liet auto verkeer drukker dan in Den Ilaag of Amsterdam (VVcirdi vervnludl, Dagboek van de lamilie Berkelmans 5 December. We hebben hoog bezoek gehad. Niemand minder dan Sint Nicolaas in eigen persoon kwam ons verrassen. Waaraan we -die eer te danken hadden? Moeder was zeer verwonderd en schaamde ziclt tegenover de ongewone gast. Hij kwam op een tijd, dat de tafel nog ontruimd moest worden en moeder rond liep in haar japonschort Daarover maakte ze haar exouus. Ze zei: „Heer Nicolaas. had ik geweten van -uw kornet, u zou ontvangen zijn met een luister, die bij uw .waardigheid en goedheid past." „Tut, tut, geen praatjee," vond Sint „Ik val juist hier en daar onverwachts binnen, omdat ik een officieele ontvangst haat Ik maak ook geen visite, -mevrouw. Ik wil alleen uw man even spre ken. 't Gaat om uw -zoon. De buurt klaagt steen en been over hem. En op schooi is hij een plaag voor de kinderen van z'n klas." „Maar, -Sintf" riep -moeder verechrikt .„Onze zoon -is geen deugniet Wie maakt u dat wijs? U is verkeerd ingelicht" „Nee," zei Sint cn hij schudde zijn grijs -hoofd, „hier heeft u zwart op wit, mevrouw. Het is uw oudste zoon." „M'n oudste zoon?" Moeder begreep er niets van. „M'n oudste zoon, Evert, is student en blokt z'n hersens suf; welke prof. heeft iets op hem aan te merken?" Toen was het de beurt aan Sint om verwonderd te kijken: „Pardon, mevrouw, ik ben verkeerd. U heet?" „Berkelmans," zei moeder, „en u moet wezen aan de overkant bij Lanternians." „Juist," knikte Sint en verdween. Hij wen^chte ons een .goeden avond". Een goeden avond ja die hebben we gehad. Acht uur, het ging precies op de klok, zaten we om de tafel geschaard en zongen we uit volle boret: „Vol verwachting klopt ons hartEen ferme ruk aan de bel een roepen door elkaar: „Hoera, das Piet," en geen minuut later werd de tradi- tioneele mand met geschenken binnengebracht Moeder mocht uitdeelen. Dat deed ze weer op eea gezellige manier. Zoo kregen we, eik op z'n beurt gelijk met ons pakje, een geestige vermaning, wer den nu eens gepluimd of er heerlijk tusschen ge nomen. Antoon kreeg een meter lange levorworst Nu zou hij naar moeders voorspelling weken voor raad houden, want de worst bevatte bestanddee- len, die zwaar op de maag zouden liggen. H(j kon er slechts kleine porties van ot?n. Maar wat ec van overbleef, kon duurzaam bewaard worden. Een wonderworst zei vader, 't Mocht wat. Zoo kon ik ze ook draaien. Ze was gemaakt van... zand. Voor Rlo had Sint iets grappigs bedacht, omdat ze bar nieuwsgierig is naar alles en nog wat L'it een doosje, 'keurig verpakt haaide ze een kousen naad. Vader werd vereerd niet een teekening. Werk van Evert,'begrepen we. Zijn producten herkennen we dadelijk. We rekten onze hooiden om beter te kunnen zien, wat voor onzin hij dit keer op papier had gebracht. Een stofzuiger. Wat hy daarmee bedoelde? Een bijgaand gedicht vertelde ons: Hij was uitgevonden door heer Frederik Berkelmans, oen genie op het gebied van electro-technisch be drijf. Met enkele weken zou het toestel worden gedemonstreerd op Je R.A.I.-tentoonstelling, om aan het publiek te toonen hoe practisch hij werkte. Hij klopte on veegde niet alleen, hij had ook dit voordeel, je -kon hem opdraaien als een speelgoed locomotief en dan redde hij zich zelf. Iedere huis moeder, die deze zuiger aanschafte, won er een zee van tijd moe. Want, terwijl het stalen man netje veegde, kon zij stof afnemen. Vader vond het nog niet zoo gek bedacht En wij ook niet. Tante wel. Maar wattr betuigt die nu wel haar Instemming mee? Moeder zocht gauw een pakje voor haar. Eèn dat wat toonde. Edoch, schijn bedriegt Na acht touwtjes te hebben door geknipt, wierp tante de schaar driftig neer. Zo had voor het laatste geen geduld meer. Autooa keek mij aan en ik Antoon. Onze oogen vroegen elkaar; werk van jou? Nee, van ons niet Dan was 't oen grap van' Judith. Niks erg hoor! Voor zoo'n avond moet je wat over hebben. Moeder dan. Die hebben we laten tippelen van de zolder naar dt kelder, van de kelder naar 't kip penhok, van 't kippenhok naar haar slaapkamer, van haar slaapkamer naar de vestibule cn daar vond ze eindelijk de verrassing. Moeder kan fijn mee doen. Ze geniet zoo echt van eon grap. Ik hoop, dat moeder lang Jong blijft cn vroolijk. Ik durl niet te wensch, dat haar oogen iederen daj stralen van blijdschap, daarvoor maken wij haar de dagen niet zonnig genoeg.. Maar oen avond als deze, waarin we ons eensge zind voelen en veel voor elkaar over hebben, die stemt je vanzelf tot goede voornemens. Om tien uur, na 't opruimen van de papierbendo, dronken we chocolade-melk cn aten we naar hartelust banket Vader heeft twee letters gekre gen en moeder ook. Die hebben ze voor 't heele gezin beschikbaar gesteld. Tante kreeg er drie en die heeft ze mee naar haar kamer genomen. Smakelijk eten, tontel KINDERLEVEN Het betere zien door Annie Vreeland Freek was weer op visite bij Grootmoe. Hij at zijn buikje rond aan de lekkere peertjes uit den boomgaard achter het huis en ging nu mot Grootmoe mee, om de varkens te voeren. „Ze zijn al weer grootcr", zag hij. Als kleine biggen bracht Jansen ze hier, en nu waren liet vette varkens, die grommend in den maaltijd rondsnuflelden. Over een paar weken zou de kar wel voorkomen, die hen nuar de markt brengen moest Freek vond dit altijd een naar óogcnblik. Ilij zag do leuke., knorrende biggen van weck tot week groeien, en de gedachte aan den slager goot hem vol medelijden, als Oom Robert vast stelde. dat de varkens 't gewicht nu wel nadden. Den avond vóór hun vertrek nam hij afscheid van 't wroetende vee. Jansen kwam de varkens 's morgens om zes uur al halen. Eens nam Freek 'zich -voor,-dan ook present te rijn. Maar de slaap was steriwoi' dun zijn heel \o»te voornemen. „Jo wilde -toch naar de varkens gaan zien?" yruog zyu moeder. De bctcekcuis drong niet door in zijn slaap dronkenheid. En zoo waren de varkens al weg, toen hij oen uurtje later bij Grootmoeder 't erf kwiuni opstappen, en het spottend gezicht van Oom Robert bemerkte. „Wat eon kerel ben jij!" plaagde deze. „Do varkens hebben zoo hard geschreeuwd, allecu omdat jij er niet was". Freek werd heel driftig. Hij begreep best, dat zijn vrienden om een andere reden zoo luidruch tig werden. Hij was boos op oom Robert, dut die 'ach te om 'het lot, wat hun wachtte, cn iiet lecge hok maakte shorn een paur dagen triestig. „Ga oens mee," zei Grootmoe op oen zonnlgen morgen. Ze trok hein dicht naar het hok, en daar zag Freek vijf rosigc biggen dartelend rond springen. Toen was hij getroost, t Zou niuiinden duren, voor ze 't gewield hadden, cn al dien tijd werd hun lekker eten gebracht en konden ze slapen cü spelen. Hij zag ook nu, hoe gretig ze bun maaltijd verwerkten. „Kom", zei Grootmoe, „wc moeten vorder, van middag komt er isite". Ze 'bukte even in 't kippenhok, en kwam met vier eieren terug, waaraan de pluisjes nog Kleefden. „Grootmoe is toch vreeselijk rijk", dacht Freek dikwijls. „De bakkerij, en de boomgaard, en dan Zooveel 'boesten". Hij kreeg oen konijnenhok met vier witte ko nijntjes, die ?iij zelf mocht helpen verzorgen. „Wie is de visite?" wilde hij weten. „Juffrouw Daatje, je weet wel, de blinde dame, yan wie ik je wei eens vertelde". „O", «achtte Freek, 'n klein beetje zag hij wel op tegen dit bezoek. Hij kende niemand, die blind was, dan Gerrit, de speelman, en die werd steeds door zijn vrouw begeleid, als hij* rondging in 't dorp, en vroolijke liedjes specida Hij voel de zich nu ai verlegen worden voor juffrouw Daatje, die met hem zou praten, zonder dat ze hem zag. Grootmoe inspecteerde de kamer, nam, waar ze liet noodig vond, voor de tweede maal stof af. „Waarom doet U dat? vroeg Freek, „als dio juffrouw toch niet kan zien?" „Juist daarom wil ik het graag in de puntjes hebben", zei Grootmoe. „Blinden zien dikwyls moer, dan wij denken". Freek had geen tijd. lang over dit probleem te peinzen. De aluminium fluitketel gaf een waarschuwende gil, en Grootmoe had hun bei der aundacht noodig om thee te zetten. Ze plaatste een luie stoel bij de tafel en zot: „Nu zuilen we opletten, of de juffrouw gauw komt 'k Heb afgesproken, dat ze de achterdeur neemt". „Grootmoe dacht toch aan alles", vond Freek. „Als de juffrouw door de voordeur kwam, zou ze in de gang de trapjes naar het achterhuis op stappen moeten". 't Geluid van voetstappen klonk in het straatje. „Daar komt de juffrouw", zei Grootmoe. Ze stond op, om haar gast aan de deur te ontvan gen. Freek bleef, tegen zijn gewoonto, stil op de stoel. Heel diep in zijn hartje was lots van vrees. Gek, natuurlijk, want een blinde was eigenlijk weerloos Maar juist die weerloosheid gaf Freek een onwennig gevoel. Ilij was gewend, zich jon gensachtig bij Grootmoe's onhekende kennissen te inlroduceercn, al temperden de tantes dan wel 'zijn luidruchtigheid. Muar die waren vanmiddag niet thuis en Kreek voelde zich bepaald met zijn houding verlegen. Aan Grootmoeders arm stapte juffrouw Daatje de komer-gozellighcid binnen. Ze liep naar de ta fel en plautste daarop een witte cyclame, die ze in een groen glazuren pot in haar vrije arm droeg. Toen keek ze naar Freek, stak een hand naar hem uit, en zei met een stem, die hij vond als f ju weel: „Dag Freek, wil je mijn vriendje wel zijn?" Freek vergat geheel, dat juffrouw Daatje blind was. Zoo gewoon deed ze alies. Dadelijk legde hij zijn warme hand in die van de juffrouw, en zei, zonder terughouding: „Ja hoor" „Juffrouw", voegde hij er bij, na een waarschuwenden blik van Grootmoe. Hij vloog al weg, om een voetenbankje te halen. Voorzichtig schoof hij het voor de voeten der juffrouw. Ze nam uit haar tasch een fija wil wollen breiwerk, en begon rustig te breien, terwijl Grootmoe praatte en thee schonk. Vóór ze blind werd, woonde juffrouw Daatje in "t dorp. Freek was vet baarsd zooveel als ze wist van de menschen. Hij liet zich 6tree len door de zachte klank van haar slem, zag, hoe zich de draad in haar hundcii bewoog. Grootmoe zette een kopje thee voor haar neer, presenteerde een schaaltje met koekjes. Zonder aarzelen vond de juffrouw naar beide den weg. Freek bleef zich den heelen middug verbazen, dut de blinde oogen alles schenen te zien. Zijn diensten, die hij aanbieden wilde, waren totaal overbodig. De tantes kwanten thuis met blozende wangen. Ze liepuil om juffrouw Daatje zoo snel. „Prett g, dat u nog hier bent," zei tante Andy. Ze bewuuderde de gelijkheid van *t breiwerk, en prees het patroon. „Zingen we nog eens een versje?" vroeg juf frouw Dautje. „Graag zeiden de tantes. Lucy zette zich voor 't orgel en zocht naar muziek. Ze zongen, juf frouw Duutje'8 stem helder cn hoog, Grootmoe lager, en soms wat beverig, uit den bundel van Wocnsel Kooy. 't Breiwerk lag stil op do tafel. Freek leunde dicht tegen de juffrouw, en luisterde naar de trillingen in huur stem. „Nu nog mijn lievelingspsalm", zei juffrouw Daatje, toen tante Lucy eindelijk ophield. Zonder vraug speelde tunte Lucy de melodie van Psalm 146. Bewogen zongen ze: ,,'t Is de Heer. Wiens mededoogen Blinden sciienkt het lieflijk licht". "t Bleef even stil in de kamer, als de muziek wegstierf. Juffrouw Daatje wilde eerst niet, dat Iemand haar thuisbracht Maar Grootmoe drong zoo vriendelijk aan, dat ze zich door de tantes in den arm nemen liet „Dag, Freek", zei ze bij 't afscheid, „ik kom Jo vóór mijn vertrek eens voor een wandeling halen". Grootmoe moest veel vertellen, toen ze met Freek weer alleen was. Hoe j-uffrouw Daatje blind werd, en toch zoo vroolijk kon zijn. „Ik vind haar zoo lief', zei hij verlegen. „Dat vond hot dorp vroeger ook", vertelde "Foto: Keystone Nicw Co* Grootmoe. „Alle menschen hielden van haan Ze was vriendelijk en goed voor ieder. Maar èén was er van Wien ze niets wilde weten. Zp liibld niet van God. en vroeg nooit naar den Heiland." Freek maakte oen lichte beweging, maar hield zich dadelijk stil. .Juffrouw Daatje werd ziek, heel erg. De dokter zei. dut ze niet meer beter kon worden, maur..." „Ze werd toch beter, hè?" zei Freek opgewon den. Grootmoeder knikte. „Ja, maar zc kon niets meer zien. 't Bloef over- al donker. Ze vond het vreeselijk, en was liever gestorven, 't Ilcclo dorp leed met haar mee". „Nu was ze toch vroolijk", vond Freek. „Omdat het nu niet moer zoo douker is," zei Grootmoe. «Jn haar blindheid vond zc den Heiland, en nu ziet ze beter dan vroeger. Daarom zingt ze zoo graag dat psalmvers van straks". De vragen rolden achter eikaar uit Frceks mondje. Grootmoeder kon ze lang niet alle be antwoorden. En Freek besloot, zelf aan de juf frouw te vragen, waarom ze nu beter kon zien, dan toen het licht nog was in haar oogen. Ze kwam hem eindelijk voor de beloofde wan- deling halen. Freek nam zijn wandelstok mee. Beschermend waarschuwde hij, wanneer oen ón- effenheid lag op hun pad. De juffrouw praatte, over bloemen en vogels, aisof ze alles duidelijk zag. Toen ze op het smalle Rozenpad liepen, deed Freek, verlegen en haperend, zijn gewichtige vraag. 't Bleef even stil voor het antwoord kwam. De juffrouw hield haar sfeapjien in bij een stamroos, en wees Freek naar de geurende bloem. „Die is mooi, hè?" vroeg ze. „Prachtig", zei Freek, 't Was juist zoo'n mooie roos. waarvoor ze stonden. „Maar over een poosje is die pracht weer ver dord", zei de juffrouw. „Alles moet voor een tijd de schoonheid verliezen". Freek knikte. Hij zag het wel in Grootmoeders tuin. „Vroeger zag ik alleen naar de dingen om mij", ging de prettige stem verder. „Toen ik blind was, leerde ik in den hemel te zien". Nieuwe verwondering voor Freek. Dat kan hij met zijn scherjizicnde oogen niet eens. En hij' tuurde toch dikwijls naar de voorbij drijvende wolken. „Wal je daar ziet, is eeuwig", zei juffrouw Daatje. „Want daar is de Heiland, Die ons zoo liefheeft. Daarom ben ik nu meer gelukkig dau vroeger. Als je Hein ziet, is 't gemis van aard»- schoonheid niet zoo zwaar meer". Freek had do eerste dagen veel te verwerken» Hij vond het jammer, dat juffrouw Daatje ver trok. Zoo veel wilde hij haar nog vragen. „Misschien logeer ik weer gauw hier," bcloofdo ze hem. „Dan wandelen en praten we sauicn nog eens". Met Grootmoe bracht hij haar naar 't station» Hij vergat bij het treinvertrek en haar wuivende hand, dal ze zijn zwaaiend handje niet zien kon. Maar juffrouw Daatje voelde nog lang den war men druk van zijn handje. Stil had ze, dat ook hij het „betere zien" eens zou ontvangen. 367.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 13