Langs kromme wegen
door
K. Jonkheid
(Ven :o\g.t
(Wegens misstelling in het vorig nummer her
plaatsen wij hier een gedeelte).
Annie knikt instemmend en verslagen.
„Wilt >u me helpen? Wilt u naar Holland
8Chrijvon? Ik doe het ook."
„Ja," zegt -Annie verward. „Ik weet niet, wat
lk denken moot. Ik ga naar'huis."
„Zal-ik u thuisbrengen? U is van streek."
„Neen neen, ik heb de kinderen bij me.
Dank iu."
„Ik -zal u mijn adres geven," zegt Jan, een
kaartic overhandigend. 'Hij 'reikt 'haar tie hand,
mot nonveuie kneep, buigt en verwijdert zich.
XIV.
Twee maanden later zit Annie ln«de voorgalerij
van haar huis te Soerahaja, dat aan een der
broodc lanen van de buitenwijk Darmo staat Het
is omgeven door een ruim erf en 'heeft een groo-
ten .voortuin.
Het huis zelf is niet groot, do huizen in Indift
zijn duur. Hot bewonen van een groot huts ver-
eisclit een groot inkomen.
De oudste twee kinderen zijn naar schooi, het
Jongste twootal speelt in den tuin. De keuken
meid is naar de passar geweest voor den inkoop
van groenten en andere benoodigdheden voor het
middagmaal en komt nu afrekenen bij mevrouw,
die allies nauwkeurig controleert en de oestede
bedragen en prijzen critisch beoordeelt, wetende
dat kokkie wel zal trachten haar te bedriegen en
te beStélen.
Annie heeft veel naaiwerk. De familie gaat
binnenkort mei verlof naar Holland, dus moet de
garderobe terdege worden aangevuld. Een van
baar vriendinnen, mevrouw Van Ma&nen, is van
daag bij haar om te helpen.
De kinderen zijn vdl van de in uitzicht zijnde
zeereis. Een buurjongen «an een jaar of tien is
bij hen pp Ito zoek. Ze spelen schiphreukie. Een
bamhocladdcrtje ie tegen den logen tuinmuur ge
plaatst. Theo, de buurjongen, staat boven op het
muurtje met een lang touw in de hand. dat hij
de vier en vijf jaar oud zijnde kleuters toewerpt.
Die hinden zich, met voel tegenwoordigheid van
geest, h"t touw om hun middel en trachten moei
zaam naar boven te klimmen. De redder op het
muurtje hijm'ld wat hij kan, om de arme drenke
lingen op het droge te krijgen. Het drietal kijkt
vroeselijk ernstig. Zoodra een van de slachtoffers
de iMivoiikant van den muur bereikt heeft, wordt
hij door den redder gegrepen en juichend op de
veilige wal gesleurd.
Naast huis en tuin ligt een lap onbebouwde
grond, waarqp wild gras, alang alang, groeit
Oedhi. de <djongot> of huisjongen, waarschuwt de
kinderen, dat in de alang alang wel eens slangen
zitten on zij dus moeten oppassen, niet aan den
andoren knnt van het muurtje te vallen.
■De twao dames in de voorgalerij zijn niet
bpraakzaiun vandaag. Het is vroeselijk warm. Of
schoon ze pes in de hadkamer zijn gewoest, loopt
fcot z-weot langs haai gelaat en begint de klceding
al weer aan keur lichaam vast te plakken.
ToCh is dit -niet de oorzaak van beider zwijgen.
Moviouw van Mnancn heeft 'haar vriend'it al
jonigo malen bezorgd aangekeken, ze heeft iels
op dl aar 'hart, maar weet niet hoe te beginnen.
„Jo ziot or een beetje moe uit," Annie," zegt ze,
om op gang te komen.
„Ik moe, Suus?" vraagt Annie, en Iaat er iro
nisch, maar toch schijnbaar luchtig op volgen:
„Waar zou Ik moe van zijn?"
„Ja. waarvan? Van de drukte."
Beiden zwijgen, ze voelen, dat er wat broeit
„En dan. Annie," vervolgt Suus, „ontmoet Je
dien meneer Van Dam niet te dikwijls?"
Annie kleurt geweldig. Om dit te verbergen
óuigt ze zich over haar naaiwerk. Maar dat is
niet uit te houden. Ze gaat rechtop zitten, traent
zich wat koelte aan te brengen door haar hoofd
achterover te buigen en zich me', de hand een
zwak luchtstroompje toe te waaien.
„Ach Suus," zegt ze, „hoe kun je me dat nu
vragen?"
„Het gaat niet goed, Annie. Het gaat niet goed.
Denk loch aan je man en je kinderen. De men-
Bclien praten er over."
„Wat kunnen mij de mcnschcn schelen? Die
hardvochtige scheinetst Wat weten ze van mijn
leven? Wat begrijpen ze er van? Ben ik hun
soms verantwoording schuldig?"
„Bedaar Annie ik wil Je niet kwetsen. Ik wil
vriendschappelijk met Je praten. Je bent den
meiischcn geen verantwoording schuldig, tnaar
we moeten ons wachten voor don schijn des
kwaads. We moeten het kunnen verantwoorden
voor God."
„Och, dat weet ik niet."
„Weet je dat niet?" vraagt Suus in verbazing.
„Nee Suus, ik wee; het niet Ik weet niets meer.
Ik twijfel aan alles."
„Maar Annie!" zogt Suus ontzet. „Dat is ver
schrikkelijk."
„Ja, verschrikkelijk is het, maar het is zoo. Het
Is wanhopig."
Ontdaan kijkt Suus naar het strakke gezicht
van haar vriendin. Is dat de ernstige vrome An-
n'e, die nu zóó .praat, zóó doet? Ze begrijpt er
niets van. Ze begrijpt alleen, dat het strakke ge
zicht een masker is, waarachter een geweldige
innerlijke Strijd verborgen wordt cn een diepte
van leed, waar ze niets van geweten heeft en
waarvan ze geen vermoeden ooit gehad heeft.
„Annie," zegt ze zacht, „je bent toch geloovig?
Je hebt toch je ^belijdenis gedaan. En dat niet
alleen, maar je 'leven, je doen, je heele optreden,
alles is daar altijd -mee in overeenstenwning ge
weest, Je bent toch geen huichelaarster? Neerv, ik
weet zeker, dat ben je niet."
„Nee-Suus, dat :ben ik niet Als ik dat was, zou
ik niet zoo open 'met je praten. Ik heb geloofd.
Mijn belijdenis -was oprecht Muar ik héb ook
vaak getwijfeld. En nu twijfel ik veer. Ik twijfel
aan alles, ik -twijfel aan mijn ouders, aan mezelf,
ik twijfel aan God en aan Zijn Woord. Hét is
verschrikkelijk. Alles ontvalt me. Ik weet *vel,
wat je bedoélt, maar ik kan niet Ik weet ook,
dat het moet, maar ik kan heusch niet, ik 'k&n
niet Ik weet geen raad, Suus, ik weet werkelijk
geen raad. De menschen kunnen me niet helpen.
En God kan *t ook niet, je begrijpt wel waarom.'*
„Waarom twijfel je aan je ouders?"
„Och, dat kan ik zoo met een paar woorden
niet zeggen."
„Maar je twijfelt toch niet aan je man?"
„O nee, heelcmual niet Anton is best en lief
voor me. Hij verdient wat beters. Hij heeft ook
wel een plaats in mijn hart en de kinderen heb
ben dat ook. Maar de eerste plaats is in-lertijd
bezet door Jan van Dam en die plaats bezet hij
nog. ik heb -hem daar wan moeten wegscheuren.
Toen werd het een wond. En toen die wond go-
nezen was, zat Jun van Dujh weer op dozeiido
pluuls, muur hel hinderde niet, want inj hield
zicii stil. Muur sinds hij hier in Socrubaju geko
men is, sinds ik lieiu ontmoet en gesproken heb,
hob ik geen rust meer. Nu moet ik weer Jeuken
aan al dut vroegere, aan onze liefde cn aan liet
gekuip cn het bedrog, dat ik ontdekt iieb, ulthuii-i
vermoed op goede gronden. Nu ben ik verbitterd
cn opstandig, nu twijfel ik aan God en men
schen."
,}Maar jo hebt het toch goed, Annie?"
„Ik heb 'het goed. Maar hij? Hij ook? Hij met
zijn bruine vrouw, geminacht door iedereen? En
dan de misleiding cn het onrecht, ons aunge-
duan! Dut zit ine verkeerd. Dat is onrechtvaardig,
dat is liefdeloos en wreed."
„Kind 'bedaar toch", smeekt Suus. „Ik weet dat
niet. Ik weet van dit aUes niets af. Je hebt iiio
dat nooit vertuid. Ik schrik er van. Ik ben blij,
dat ik nu iets weet, misschien kan ik je helpen.
Ik wou, dat ik het kon. Ais ik mag, wil ik liet
graag probccren".
„Ik vind liet aardig van je, Suus, dat je ma
helften wilt. Eii je moogt liet doen, als je kunt.
lk vertrouw je. Maar, dan moet ik je alies ver
tellen. Ik kom wel eens bij je op een rustigen
middug".
XV.
Den volgenden dag moet Annie in een tweetal
winkels inkoopen doen. Zo gaat met een laxi en
de twee kleintjes, Loek en Adoetjc, mogen moe.
De taxi glijdt rustig over het vlakke asfalt. l>e
inlandsche chauffeur zit onverstoorbaar achter
liet stuur on rijdt met onbewogen gezicht door
hot drukke «verkeer van de voornaamste handels-
on havenplaats van Nedertandsch-lndië. Vnetgan-
gers zijn er bijna niet, althans geen Europeesche,
daarvoor is (Ie temperatuur te hoog. Hel t* al
weer verschrikkelijk panas (warm). Op sommi
ge van de zonnigste plekken is het asfalt zacht
geworden en drukken de auto's het stempel vuit
hun banden in do straat, leder beweegt zich hier
per taxi of eigen wagen. Daardoor is liet auto
verkeer drukker dan in Den Ilaag of Amsterdam
(VVcirdi vervnludl,
Dagboek van de
lamilie Berkelmans
5 December.
We hebben hoog bezoek gehad. Niemand minder
dan Sint Nicolaas in eigen persoon kwam ons
verrassen. Waaraan we -die eer te danken hadden?
Moeder was zeer verwonderd en schaamde ziclt
tegenover de ongewone gast. Hij kwam op een
tijd, dat de tafel nog ontruimd moest worden en
moeder rond liep in haar japonschort Daarover
maakte ze haar exouus. Ze zei: „Heer Nicolaas.
had ik geweten van -uw kornet, u zou ontvangen
zijn met een luister, die bij uw .waardigheid en
goedheid past."
„Tut, tut, geen praatjee," vond Sint „Ik val
juist hier en daar onverwachts binnen, omdat ik
een officieele ontvangst haat Ik maak ook geen
visite, -mevrouw. Ik wil alleen uw man even spre
ken. 't Gaat om uw -zoon. De buurt klaagt steen
en been over hem. En op schooi is hij een plaag
voor de kinderen van z'n klas."
„Maar, -Sintf" riep -moeder verechrikt .„Onze
zoon -is geen deugniet Wie maakt u dat wijs? U
is verkeerd ingelicht"
„Nee," zei Sint cn hij schudde zijn grijs -hoofd,
„hier heeft u zwart op wit, mevrouw. Het is uw
oudste zoon."
„M'n oudste zoon?" Moeder begreep er niets van.
„M'n oudste zoon, Evert, is student en blokt z'n
hersens suf; welke prof. heeft iets op hem aan
te merken?"
Toen was het de beurt aan Sint om verwonderd
te kijken: „Pardon, mevrouw, ik ben verkeerd. U
heet?"
„Berkelmans," zei moeder, „en u moet wezen
aan de overkant bij Lanternians."
„Juist," knikte Sint en verdween. Hij wen^chte
ons een .goeden avond".
Een goeden avond ja die hebben we gehad. Acht
uur, het ging precies op de klok, zaten we om de
tafel geschaard en zongen we uit volle boret:
„Vol verwachting klopt ons hartEen ferme
ruk aan de bel een roepen door elkaar: „Hoera,
das Piet," en geen minuut later werd de tradi-
tioneele mand met geschenken binnengebracht
Moeder mocht uitdeelen. Dat deed ze weer op eea
gezellige manier. Zoo kregen we, eik op z'n beurt
gelijk met ons pakje, een geestige vermaning, wer
den nu eens gepluimd of er heerlijk tusschen ge
nomen. Antoon kreeg een meter lange levorworst
Nu zou hij naar moeders voorspelling weken voor
raad houden, want de worst bevatte bestanddee-
len, die zwaar op de maag zouden liggen. H(j kon
er slechts kleine porties van ot?n. Maar wat ec
van overbleef, kon duurzaam bewaard worden.
Een wonderworst zei vader, 't Mocht wat. Zoo
kon ik ze ook draaien. Ze was gemaakt van...
zand.
Voor Rlo had Sint iets grappigs bedacht, omdat
ze bar nieuwsgierig is naar alles en nog wat L'it
een doosje, 'keurig verpakt haaide ze een kousen
naad.
Vader werd vereerd niet een teekening. Werk
van Evert,'begrepen we. Zijn producten herkennen
we dadelijk. We rekten onze hooiden om beter te
kunnen zien, wat voor onzin hij dit keer op papier
had gebracht. Een stofzuiger. Wat hy daarmee
bedoelde? Een bijgaand gedicht vertelde ons: Hij
was uitgevonden door heer Frederik Berkelmans,
oen genie op het gebied van electro-technisch be
drijf. Met enkele weken zou het toestel worden
gedemonstreerd op Je R.A.I.-tentoonstelling, om
aan het publiek te toonen hoe practisch hij werkte.
Hij klopte on veegde niet alleen, hij had ook dit
voordeel, je -kon hem opdraaien als een speelgoed
locomotief en dan redde hij zich zelf. Iedere huis
moeder, die deze zuiger aanschafte, won er een
zee van tijd moe. Want, terwijl het stalen man
netje veegde, kon zij stof afnemen.
Vader vond het nog niet zoo gek bedacht En
wij ook niet. Tante wel. Maar wattr betuigt die
nu wel haar Instemming mee? Moeder zocht gauw
een pakje voor haar. Eèn dat wat toonde. Edoch,
schijn bedriegt Na acht touwtjes te hebben door
geknipt, wierp tante de schaar driftig neer. Zo
had voor het laatste geen geduld meer. Autooa
keek mij aan en ik Antoon. Onze oogen vroegen
elkaar; werk van jou? Nee, van ons niet Dan was
't oen grap van' Judith. Niks erg hoor!
Voor zoo'n avond moet je wat over hebben.
Moeder dan. Die hebben we laten tippelen van de
zolder naar dt kelder, van de kelder naar 't kip
penhok, van 't kippenhok naar haar slaapkamer,
van haar slaapkamer naar de vestibule cn daar
vond ze eindelijk de verrassing.
Moeder kan fijn mee doen. Ze geniet zoo echt
van eon grap. Ik hoop, dat moeder lang Jong blijft
cn vroolijk. Ik durl niet te wensch, dat haar
oogen iederen daj stralen van blijdschap, daarvoor
maken wij haar de dagen niet zonnig genoeg..
Maar oen avond als deze, waarin we ons eensge
zind voelen en veel voor elkaar over hebben, die
stemt je vanzelf tot goede voornemens.
Om tien uur, na 't opruimen van de papierbendo,
dronken we chocolade-melk cn aten we naar
hartelust banket Vader heeft twee letters gekre
gen en moeder ook. Die hebben ze voor 't heele
gezin beschikbaar gesteld. Tante kreeg er drie en
die heeft ze mee naar haar kamer genomen.
Smakelijk eten, tontel
KINDERLEVEN
Het betere zien
door
Annie Vreeland
Freek was weer op visite bij Grootmoe. Hij at
zijn buikje rond aan de lekkere peertjes uit den
boomgaard achter het huis en ging nu mot
Grootmoe mee, om de varkens te voeren.
„Ze zijn al weer grootcr", zag hij. Als kleine
biggen bracht Jansen ze hier, en nu waren liet
vette varkens, die grommend in den maaltijd
rondsnuflelden. Over een paar weken zou de kar
wel voorkomen, die hen nuar de markt brengen
moest
Freek vond dit altijd een naar óogcnblik. Ilij
zag do leuke., knorrende biggen van weck tot
week groeien, en de gedachte aan den slager
goot hem vol medelijden, als Oom Robert vast
stelde. dat de varkens 't gewicht nu wel nadden.
Den avond vóór hun vertrek nam hij afscheid
van 't wroetende vee. Jansen kwam de varkens
's morgens om zes uur al halen. Eens nam Freek
'zich -voor,-dan ook present te rijn. Maar de slaap
was steriwoi' dun zijn heel \o»te voornemen.
„Jo wilde -toch naar de varkens gaan zien?"
yruog zyu moeder.
De bctcekcuis drong niet door in zijn slaap
dronkenheid. En zoo waren de varkens al weg,
toen hij oen uurtje later bij Grootmoeder 't erf
kwiuni opstappen, en het spottend gezicht van
Oom Robert bemerkte.
„Wat eon kerel ben jij!" plaagde deze. „Do
varkens hebben zoo hard geschreeuwd, allecu
omdat jij er niet was".
Freek werd heel driftig. Hij begreep best, dat
zijn vrienden om een andere reden zoo luidruch
tig werden. Hij was boos op oom Robert, dut die
'ach te om 'het lot, wat hun wachtte, cn iiet lecge
hok maakte shorn een paur dagen triestig.
„Ga oens mee," zei Grootmoe op oen zonnlgen
morgen. Ze trok hein dicht naar het hok, en
daar zag Freek vijf rosigc biggen dartelend rond
springen. Toen was hij getroost, t Zou niuiinden
duren, voor ze 't gewield hadden, cn al dien tijd
werd hun lekker eten gebracht en konden ze
slapen cü spelen. Hij zag ook nu, hoe gretig ze
bun maaltijd verwerkten.
„Kom", zei Grootmoe, „wc moeten vorder, van
middag komt er isite".
Ze 'bukte even in 't kippenhok, en kwam met
vier eieren terug, waaraan de pluisjes nog
Kleefden.
„Grootmoe is toch vreeselijk rijk", dacht Freek
dikwijls. „De bakkerij, en de boomgaard, en dan
Zooveel 'boesten".
Hij kreeg oen konijnenhok met vier witte ko
nijntjes, die ?iij zelf mocht helpen verzorgen.
„Wie is de visite?" wilde hij weten.
„Juffrouw Daatje, je weet wel, de blinde dame,
yan wie ik je wei eens vertelde".
„O", «achtte Freek, 'n klein beetje zag hij wel
op tegen dit bezoek. Hij kende niemand, die
blind was, dan Gerrit, de speelman, en die werd
steeds door zijn vrouw begeleid, als hij* rondging
in 't dorp, en vroolijke liedjes specida Hij voel
de zich nu ai verlegen worden voor juffrouw
Daatje, die met hem zou praten, zonder dat
ze hem zag.
Grootmoe inspecteerde de kamer, nam, waar
ze liet noodig vond, voor de tweede maal stof af.
„Waarom doet U dat? vroeg Freek, „als dio
juffrouw toch niet kan zien?"
„Juist daarom wil ik het graag in de puntjes
hebben", zei Grootmoe. „Blinden zien dikwyls
moer, dan wij denken".
Freek had geen tijd. lang over dit probleem
te peinzen. De aluminium fluitketel gaf een
waarschuwende gil, en Grootmoe had hun bei
der aundacht noodig om thee te zetten.
Ze plaatste een luie stoel bij de tafel en zot:
„Nu zuilen we opletten, of de juffrouw gauw
komt 'k Heb afgesproken, dat ze de achterdeur
neemt".
„Grootmoe dacht toch aan alles", vond Freek.
„Als de juffrouw door de voordeur kwam, zou ze
in de gang de trapjes naar het achterhuis op
stappen moeten".
't Geluid van voetstappen klonk in het straatje.
„Daar komt de juffrouw", zei Grootmoe. Ze
stond op, om haar gast aan de deur te ontvan
gen.
Freek bleef, tegen zijn gewoonto, stil op de
stoel.
Heel diep in zijn hartje was lots van vrees.
Gek, natuurlijk, want een blinde was eigenlijk
weerloos Maar juist die weerloosheid gaf Freek
een onwennig gevoel. Ilij was gewend, zich jon
gensachtig bij Grootmoe's onhekende kennissen
te inlroduceercn, al temperden de tantes dan wel
'zijn luidruchtigheid. Muar die waren vanmiddag
niet thuis en Kreek voelde zich bepaald met zijn
houding verlegen.
Aan Grootmoeders arm stapte juffrouw Daatje
de komer-gozellighcid binnen. Ze liep naar de ta
fel en plautste daarop een witte cyclame, die ze
in een groen glazuren pot in haar vrije arm
droeg. Toen keek ze naar Freek, stak een hand
naar hem uit, en zei met een stem, die hij vond
als f ju weel: „Dag Freek, wil je mijn vriendje
wel zijn?"
Freek vergat geheel, dat juffrouw Daatje blind
was. Zoo gewoon deed ze alies. Dadelijk legde hij
zijn warme hand in die van de juffrouw, en zei,
zonder terughouding: „Ja hoor" „Juffrouw",
voegde hij er bij, na een waarschuwenden blik
van Grootmoe.
Hij vloog al weg, om een voetenbankje te
halen. Voorzichtig schoof hij het voor de voeten
der juffrouw. Ze nam uit haar tasch een fija
wil wollen breiwerk, en begon rustig te breien,
terwijl Grootmoe praatte en thee schonk. Vóór
ze blind werd, woonde juffrouw Daatje in "t
dorp. Freek was vet baarsd zooveel als ze wist van
de menschen. Hij liet zich 6tree len door de zachte
klank van haar slem, zag, hoe zich de draad in haar
hundcii bewoog. Grootmoe zette een kopje thee
voor haar neer, presenteerde een schaaltje met
koekjes. Zonder aarzelen vond de juffrouw naar
beide den weg. Freek bleef zich den heelen
middug verbazen, dut de blinde oogen alles
schenen te zien. Zijn diensten, die hij aanbieden
wilde, waren totaal overbodig.
De tantes kwanten thuis met blozende wangen.
Ze liepuil om juffrouw Daatje zoo snel.
„Prett g, dat u nog hier bent," zei tante Andy.
Ze bewuuderde de gelijkheid van *t breiwerk, en
prees het patroon.
„Zingen we nog eens een versje?" vroeg juf
frouw Dautje.
„Graag zeiden de tantes. Lucy zette zich voor
't orgel en zocht naar muziek. Ze zongen, juf
frouw Duutje'8 stem helder cn hoog, Grootmoe
lager, en soms wat beverig, uit den bundel van
Wocnsel Kooy.
't Breiwerk lag stil op do tafel. Freek leunde
dicht tegen de juffrouw, en luisterde naar de
trillingen in huur stem.
„Nu nog mijn lievelingspsalm", zei juffrouw
Daatje, toen tante Lucy eindelijk ophield.
Zonder vraug speelde tunte Lucy de melodie
van Psalm 146. Bewogen zongen ze:
,,'t Is de Heer. Wiens mededoogen
Blinden sciienkt het lieflijk licht".
"t Bleef even stil in de kamer, als de muziek
wegstierf.
Juffrouw Daatje wilde eerst niet, dat Iemand
haar thuisbracht Maar Grootmoe drong zoo
vriendelijk aan, dat ze zich door de tantes in
den arm nemen liet
„Dag, Freek", zei ze bij 't afscheid, „ik kom
Jo vóór mijn vertrek eens voor een wandeling
halen".
Grootmoe moest veel vertellen, toen ze met
Freek weer alleen was. Hoe j-uffrouw Daatje
blind werd, en toch zoo vroolijk kon zijn.
„Ik vind haar zoo lief', zei hij verlegen.
„Dat vond hot dorp vroeger ook", vertelde
"Foto: Keystone
Nicw Co*
Grootmoe. „Alle menschen hielden van haan Ze
was vriendelijk en goed voor ieder. Maar èén
was er van Wien ze niets wilde weten. Zp liibld
niet van God. en vroeg nooit naar den Heiland."
Freek maakte oen lichte beweging, maar hield
zich dadelijk stil.
.Juffrouw Daatje werd ziek, heel erg. De dokter
zei. dut ze niet meer beter kon worden, maur..."
„Ze werd toch beter, hè?" zei Freek opgewon
den.
Grootmoeder knikte.
„Ja, maar zc kon niets meer zien. 't Bloef over-
al donker. Ze vond het vreeselijk, en was liever
gestorven, 't Ilcclo dorp leed met haar mee".
„Nu was ze toch vroolijk", vond Freek.
„Omdat het nu niet moer zoo douker is," zei
Grootmoe.
«Jn haar blindheid vond zc den Heiland, en nu
ziet ze beter dan vroeger. Daarom zingt ze zoo
graag dat psalmvers van straks".
De vragen rolden achter eikaar uit Frceks
mondje. Grootmoeder kon ze lang niet alle be
antwoorden. En Freek besloot, zelf aan de juf
frouw te vragen, waarom ze nu beter kon zien,
dan toen het licht nog was in haar oogen.
Ze kwam hem eindelijk voor de beloofde wan-
deling halen. Freek nam zijn wandelstok mee.
Beschermend waarschuwde hij, wanneer oen ón-
effenheid lag op hun pad. De juffrouw praatte,
over bloemen en vogels, aisof ze alles duidelijk
zag.
Toen ze op het smalle Rozenpad liepen, deed
Freek, verlegen en haperend, zijn gewichtige
vraag.
't Bleef even stil voor het antwoord kwam.
De juffrouw hield haar sfeapjien in bij een
stamroos, en wees Freek naar de geurende
bloem.
„Die is mooi, hè?" vroeg ze.
„Prachtig", zei Freek, 't Was juist zoo'n mooie
roos. waarvoor ze stonden.
„Maar over een poosje is die pracht weer ver
dord", zei de juffrouw. „Alles moet voor een tijd
de schoonheid verliezen".
Freek knikte. Hij zag het wel in Grootmoeders
tuin.
„Vroeger zag ik alleen naar de dingen om
mij", ging de prettige stem verder. „Toen ik
blind was, leerde ik in den hemel te zien".
Nieuwe verwondering voor Freek. Dat kan hij
met zijn scherjizicnde oogen niet eens. En hij'
tuurde toch dikwijls naar de voorbij drijvende
wolken.
„Wal je daar ziet, is eeuwig", zei juffrouw
Daatje. „Want daar is de Heiland, Die ons zoo
liefheeft. Daarom ben ik nu meer gelukkig dau
vroeger. Als je Hein ziet, is 't gemis van aard»-
schoonheid niet zoo zwaar meer".
Freek had do eerste dagen veel te verwerken»
Hij vond het jammer, dat juffrouw Daatje ver
trok. Zoo veel wilde hij haar nog vragen.
„Misschien logeer ik weer gauw hier," bcloofdo
ze hem. „Dan wandelen en praten we sauicn
nog eens".
Met Grootmoe bracht hij haar naar 't station»
Hij vergat bij het treinvertrek en haar wuivende
hand, dal ze zijn zwaaiend handje niet zien kon.
Maar juffrouw Daatje voelde nog lang den war
men druk van zijn handje. Stil had ze, dat ook
hij het „betere zien" eens zou ontvangen.
367.