JEUGD
VOOR DE
AN BOEKEN EN SCHRIJVERS
Kerslboekjes en
Kerslverlellingen
Elk jaar blijkt er een tekort aon verhalen, om
bij kerstfeestvicringcn aan kinderen te vertellen.
Uil jaar komen drie uitgevers in deise leemte
voorzien.
Aneruerst de Fa. H. H.. Kok Bzn. te Zwolle,
met ten tumclijk omvangrijke bundel kerstvertel
lingen, onder redactie van Mevrouw A. Nurel
Slruutsiiia, getiteld: „Een Kindeke geboren
liet plaatje op de Luud is erg zoet. Doch de
tcekening san 'tjeerd Boltcina tegenover de titel-
paginu vergoedt veel.
IK heb deze bundel in zijn geheol gelezen, wat
wei een karwei is, omdut men van eenzelfde kost
gauw genoeg krijgt.
noch ik geiool, uat er veel bruikibaars in deze
bundel staat.
De introductie van M. van Woensel Kooy: „Kerst
fe-'.st in de huiskamer" viel mij overigens met
mee.
iiet boek bevat vertellingen van Falhntin,
Greet Gilhuis-Sinitskamp, H. Gordeau, G. lng-
werscn, Jo Kalmijn Spierenburg, A. Korel
Straatsina, Annie liingnalda, Ac. Schakel-Kok,
Ds. A. K. Straatsina, e. a.
ik Kun er niet aan beginnen, al deze verhalen
afzonderlijk te bespreken, liet werk van fViJlin-
lin en Gordeau vind ik uitstekend. Annie King-
nuldu greep naar de „romantiek". Maar verhaal
boeit wel, uoch is nog niet bebeerscht genoeg. Jo
Kalmijn toont heel goed voor kinderen te kunnen
schrijven. Er zijn ook zeer zwakke vertellingen
bij, die de kinoeren nauwelijks zullen boeien,
DKiar men weet nu, in elk geval, dat de bundel
ais geheel wel voldoet, en wie voor zijn laas be
rekend is, zal er zeker \oor de feestdagen iets
van zijn gading in kunnen inden. Een vei telling
voor kinderen hangt immers voor een niet go
ring deel van de voordracht af.
Ook de uitgever J. N. Voorhoeve te Den Haag,
komt met een aai dig boekje: „Naar Bcthlehcins
stal", waarin ook oudere vertellingen zijn opge
nomen, uuor de redacicur, de lieer P. de Zeeuw
J.Gz. Over het algemeen zijn de verhaaltjes in
d t l>ook kortademig. Doch ouk het korte verhaal
komt soms zeer tan pos. En een vertelling als
„ml gLsloorue Kerstfeest" van A. Wupeuaar is
een echt llollandsch verhaal uit het Vlaarding-
acne s issuieialeven, het milieu dat Wapenaar
verat&èL
Ten slotte komt Callenbach met een bundeltje
.Kerstvertellingen" waarvan ik er twee gelezen
lien. ii.i. «.ie uu Jan Bloxinan. Ik geloof wel dat
hier de goede toon getroffen ia, terwijl deze ver
halen in zooverre van de bovengenoemde afwij
ken, dut zi.i niet uitsluitend op het kinderleven
geconcentreerd zijn, wat zijn voordeel kan heb
ben, om eentonigheid te voorkomen.
Tegelijkertijd' wil ik even de aandacht vestigen
op enkele goede kinderboeken uit de serie van
Gullciiüuchs Zondagssihooluitgaven. Ook hier
zijn wij op de goede weg, ondanks het drijven
van zekere critici, die de uuteurs het z.g. „exan-
geliseerend" element opdringen. Ik hoop m dc
gelegenheid te zijn t. z. t. op dit onderwerp terug
te komen oun de hund vun frappante staaltjes.
Wij moeten hebben het gezonde christe
lijke kinderboek. Niet het- kinderverhaal
wuunu liet prceken opzettelijk gebeurt, wat
nnebtal bctcekcnt: hinderlijk, en weinig
k i ii d e r I ij k.
Ik las slechts enkele boekjes: Allereerst: „Rozc-
murijiitjo" door W. G. van dc Hulst
lilk juar denk je: zou hij nog iets nieuws kun
nen brengen; zal liet geen slappe herhaling wor
den vun vorig werk?
Ik wil U wel bekennen, dat het lezen van „Ro-
zemurijntje" mij meer genoegen beeft gegeven
dan menige dikke romun. Het ia springlevend,
vol humor en boordevol van kindervreugde. De
bladzijden 23—25 zal ik niit licht vergeten, liet
is ng uitstek geschikt voor kinderen van 5—8
jaar.
Een heel aardig boek ia ook: „Van een school
jongen in Bataklaud', door M. A. M: Rencs-Bol-
dingh, dat ona het lief en leed van een llatak-
sche jongen vertelt, die, 0111 deftig te zijn, in een
zijden pyarna naar school gaat; De schrijfster
heelt zich door haar verblijf, en haar werk tus-
sclien dit violk heel goed in do s/eer ingewerkt.
Van Jan vnn Batenburg Is er een- aardig kleu-
terverhaaltjc: „Zoo'n jongen toch!" Hij verstaat
de kunst om met een oud gegeven veel te be
reiken.
Voorts zijn cr diverse herdrukken van Van de
Hulst en De Liefde. Het is niet meer noodzake
lijk dat christenouders z ch z.g. „neutrale" kinder
boeken in de liqnden laten stoppen. Zeker, daar
is veel goeds onder, doch ook veel vergrovends.
Meerdere uitgevers van christelijke zijde maken
nu ook van hun voornaamste kinderhoeken spe
ciale edities in g rooter formaat, welke
zich zeer ieenen voor geschenk. En typografisch
kunnen deze boeken wedijveren met alles wat er
op het gebied van kinderboeken in ons land ver
schijnt.
Vuur jongens van H jaar en ouder wijs ik nog
eens op de heel goede levensbeschrijvingen van
Washington e. a. door Q. A. de Ridder. Dit zijn
boeken van blijvend» waarde, en voor onze jon
gens d e lectuur. P- J- «•-
Wat kunnen kansel, pers, radio en
organisatie doen in zake christelijke
volksopvoeding tot litteratuur en
konst? aldus vervolgt C Rijnsdorp
zijn beschouwingen in „De Lantaarn"
(uitgave Callenbach, Niikerk).
„We verlangen niet meer naar „litteraire domi
nees". In de kerk komen we om dingen te hoo-
ren, die boven alle litteratuur uitgaan. Nietzsche
heeft eens gezegd: „Wat heb- ik aan een boek,
dat mij niet uitbrengt hoven Alle boeken?"
Welnu, het boek der boeken, de heilige Schrift,
tilt ons boven alle hoeken uit. De prediking, op
de Schrift gegrond, brengt geen litteratuur of
cultuur, doch waarheid. De dienaar van het
Woord ig niet geroepen tot cultuurdienst. maar
tot Woorddienst, een concrete, in zekere zin zelfs
beperkte taak.
De politiek, noch de sociale, noch de litteraire
dominee acht ik een gelukkig versrhijnsel. al zou
het ondankbaar zijn, veel individueel goed werk,
op politiek, sociaal en litterair gel ied door pre
dikanten verricht, te miskennen. Maar het gevolg
van deze bij-arbeid is geweest, ten eerste, dat
voor het besef van velen die bij-arlieid een in-
tegrecrcnd deel van de predikanlen-arbeid is ge
worden. En ten tweede, dat een jonger, critischer
geslacht bij de beoordecling zijner predikanten
normen ging aanleggen, die bij bet wondere
ambt niet pasten, on gepast waren. Het wilde nu
eenmaal per se cultuurdrager zien in menschen,
die slechts hadden l»eloofd dienaars van God en
zijn gemeente te wezen Indien ook hier meer
centraal wordt geleefd bij de kern der roeping,
zal het prestige van de kansel zeker winnen,
Juist ook voor het litteraire en culturcele leven.
Want tuschen waarheid en litteratuur of cul
tuur is geen tegenstelling. Integendeel, de pre
diker is geroepen, bij «Ie ontvouwing van zijn
teksten, zekere grondwaarheden te ontwikkelen,
die zelfs onbedoeld een bodem kunnen leggen
xoor cultureclc en litteraire beschouwing en ar
beid. En voorts: dikwijls zal bij de predikant
letterkundige aanleg aanwezig zijn. Natuurlijk
niet zoo sterk, dat hij zich primair jnstenaar,
schrijver, dichter zou gexoclcn; in dot geval zou
deze levensroeping lot de kunst zich niet met de
roeping tot het ambt verdragen. Wordt dat niet
helder ingezien, dan ontstaat een vermenging,
die noch naar de ecno, noch naar de andere kant
iets oplevert, dat karakter en stijl heeft.
Hoe het dan wel kan? Op twee manieren. En
wel ten eerste bij een „tusschcntijdsch" schrijver
schap. De eigenlijke loxcnsrocping ligt don el
ders (in dit geval bij het ambt xan dienaar des
Woords), maur „tusschcntijds", incidenteel,
acuut, overvalt de persoon in kxvestie de nood
zakelijkheid iets van zich af te schrijven, een
reeks verzen, een bundel schetsen, een roman of
wat dan ook. Vooral hij lyrische poëzie kan dit
voorkomen. Vele, zelfs grootc, lyrische dirhters
waren dit eigenlijk slechts gedurende een korte
tijd van hun leven. Zoo kan het ook een predi
kant. of een a.s. predikant, gebeuren, dat hij iets
schrijven móét. Bij zulk een noodzakelijkheid
komt er dan ook meestal iets goeds te voor
schijn.
Behalve dit intermittcerend dichter, of schrij
verschap, dat iemand een tijd long in zijn greep
heeft als een min of meer zxvarc, schoon gezonde
ziekte, is er nog een andere, niet minder mooie
mogelijkheid voor een verbinding van litteratuur
en dienaarschap des Woords. F.on mogelijkheid,
die onmisbaar is voorkerktaal en leven.
Deze n.l. Het dichterschap is dan niet pri
mair, doch secundair. De persoon in kwestie
droomt niet van novellen, romans, gedichten,
Vergeten Kerslpoëzie
Een anonym Kerstlied
Aanteekening bij he» gedicht op de voorpagina
Een onbekend lied, welks toon ons niettemin 'n
hooge mate vertrouwd is. Geen wonder: ecuxven
lang heeft deze schier moederlijke teederheid
jegens het verkleumde Kindje dit zang-geworden
mededoogen gedodeind, in verschillende woorden
reeksen wel swaar, maar met eendere vrome en
bewogen stem vóór de noog-renaissance de per
soonlijker kerstpoëmen van Stalpaert en Vondel,
Revius en Sluyter bracht.
De begripmatige inlioud van dit lied is nog
typisch middeieeuwsch, terwijl het, naar de metri
sche en strofische vorm te oordeelcn-, op zijn
vroogst kan ontstaan zijn terzei der tijd ongeveer
als het selioone, tekende kerstlied uit het „Medem-
bl ckor Scharre-zoodje„Komt, wilf u spoeden
naar Bethlehem", e.nd Ifxle of begin 17de eeuw.
Het kan ook gemakkelijk van later tijd zijn, en,
met het oog op de plaats waar wij het vonden,
zelfs van véél later tijd.
Het Is bij een (wereldsche) melodie geschreven
en wat niet van alle „zingelijke" oudliolland-
sche ticderen l.an gezegd worde» zangerig
bo-vcn mate; hel nóópt bijna tot vocale voordracht,
hoewel het, met zijn aangrijpend slot, ook als
gedicht volkomen boeit. P. v. R.
essays. Maar hij heeft een diepe, schroomvallige
liefde tot de taal, die hij evenmin kan verbergen
als een xiolist zijn verfijnde handen. Fr ontstaat
een xvederzijdschc doordringing van Woord en
woord, van Geest en geest, in een afsterven van
doode taalvormen en een opstanding an nieuwe
tanlmogelijkheden. Het gesproken en geschreven
woord legt daarvan, schroomvallig en liefdevol,
getuigenis af. En die liefde tot dé tnnl wordt
meer en meer organisch in het ambtsxverk opge
nomen en zoo tot groote zegen voor kerktaal en
lex en.
liet komt mij voor. dat dc a.s. predikant in zijn
studententijd, als liet cenigszins knn, aan littera
tuur moet doen, al wns het mnni om zijn taal
lenig en soepel te maken. Vooral hij hciliue din
gen. die precies gezegd moeten worden, knn ge
brek ann taalgevoel en tekort aan ontvvikueling
in die richting zoo veel bederven. Een zekere let
terkundige «scholing zou voor geen prediker over
bodige weelde zijn; later ontbreekt vaak de tijd,
zoodat men aan de preek soms precies kan hoo
'ren. in xvelke jaren de studententijd vicL
Genoeg over de kansel. Ook de pers heeft een
taak. Onze Chr. pers doet al héél wat meer dan
vroeger. Maar juist nu beginnen zich bezwaren
af te teekenen. Dot geldt natuurlijk ook voor de
radio. Dit bezwaar o.a. Zoolang In onze krin
gen zich nog maar weinigen met de liMeratuur
bezig hielden en als kenners konden gelden, was
het ..litteraire" oordeel het belangrijkste. Maar
de constellatie is veranderd. Fr wordt over lit
teratuur tamelijk veel geschreven. Rlijft men In
het oude, individncele spoor doorgaan, d.xv.*.
blijft men naast elkaar schrijven, dan leidt dit
alles tot verwarring. Over de hoofdvragen moet
meer eenheid komen. Nu hen ik niet zoo naïef
om (e meencn, dat die eenheid absoluut te be
reiken Is. in ons geestelijk verscheurd Neder
land! Maar Indien er iemand was, die, al was
het maar een overzicht, kon geven van allo fac
toren, die hij litteraire crit'ck'in het geding zijn
en een stijlvolle schets xan een Christelijke
aesthctica kon ontxverpen, die zou de recensenten
dwingen tot positie-kiezen en op die wijze, zoo al
niet éénheid, dan toch helderheid scheppen Dat
Is op zichzelf al echt reformatorisch xverx. Eén
ding moet daarbij vooral niet vergeten worden.
Men kan geen aesthctica zoo maar kant en klaar
uit de Rijhel dedueeeren, ook niet als men er dc
drie formulieren, Kuyper en Rnvinck onder IcgL
Evengoed als een dogmatiek groeit uit de
eeuxvenlange strijd legen de dwaling, zoo kan
alleen een aesthetlek groeien uit de practijk van
de strijd op litterair gebied. Men moet er niet
„over", maar er „uit" kunnen schrijven, insider
zijn. Rn er moet materiaal xvezen. Van vijf ro
mans, tien dichtbundels, tien jaar litterair xverk
is geen aesthctica te maken.
En Intcn nu pers, radio en Chr.-littcraire orga
nisatie in die richting werkzaam zijp, bedenkend,
dat een Christelijke aesthotica niet is een codox
van strafbepalingen, maur een omschrijving van
de vrije gebondenheid en de gebonden vrijhoid
van de kunstenaar in alle dingen, die zijn. werk
betreffen".
In dit' rijk gevarieerde Lantoarn-no. schrijft o.a.
Jan. de Groot een gcestigo krabbet „over. zich
zelf" en. geven h Lens en Rie van. Rössum-goede
bijdragen over hot Kinderboek.
366
De Icapolle ruiten
G. Mulder
Vervel g
VIII.
Elke dag is 't mooi weer.
Dc zon schijnt die eerste Aprildag zoo lekker
als 's zomers. De knoppen der vruchtboomen bre
ken langzaam open, De vogels zingen, en die niet
kunnen zingen roepen al is 't dan alleen
maar hun eigen naam.
In 't dorpje denken de menschen niet aan al
dal moois. Ze zien alleen maar gezichten die zeg
gen: „'t Zal me henieuxven". Niemand hoort de
vogels of ziet bloesems, 't Is al over kapotte ruiten.
Dc openbare school heeft wel belangstelling. Er
moeten vier nicuxve ruiten ingezet worden en de
schilder die 't doet voelt zich 'n man van gewicht
Hij krijgt 't er xvarm xxan! De zon hranut hem op
z'n rug er blikkert iets, z'n oogen doen er
zeer van. Hij trekt de klep van z'n pet omlaag.
Gelukkig, dc schilder is klaart Die ongexvone
belangstelling voor z'n werk! Daar houdt
hij niet van! Je zou de boel breken. En don met
zoo'n zon.Zie zoo, 't is klaar. Hij geeft de
kinderen vnn de veldxvachter. 'n jongetje van vijf
en 'n meisje van vier jaar, die zoo lief in 't grint
voor de school zitten te spelen, ieder "n stuk
stopverf.
Dnar zijn ze blij meel
Als 't dorp nu een stad was gexveest, dan had
de straat voor de school zeker vol menschen ge
staan. In een dorp doen ze dat niet. Wel móés
ten ze even zien, de menschenmaar, men
kijkt en loopt x oorbij.
ilalf zcxen doet meester de schooldeur van 't
slot en kijkt in de lokalen of alles In orde is.
't Is in orde.
Vóór de schoolbanken in „het" lokaal staat
een tafeltje met twee stoelen. Eén voor de bur
gemeester. en één voor de veldxvachter. 't Is voor
elkaar. Hij gaat xvecr naar zijn vrouxv, want er
bij zijn behoeft hij niet. Als hij de schoot uit
komt ziet hij de kinderen van de veldwachter
voor op 't schoolplein. Als 't mooi weer is spelen
die daar altijd.
Maar wat hebben ze daar toch? Hij gaat 's
kijken.
„DAg kinderen! Wat hebben jullie daar?"
„Tijk es!" roept zusje en lant moester de stop
verf zien. liet jongetje rolt xlug de stopverf tus-
schcn z'n handen en zegt:
„'n Wurm meester". Hij laat 'm zien.
„Ja, 'n xvurm", zegt de mcestor.
Ilij rolt z'n kunstwerk vlug in elkaar tot 'n
kogel
„'n Knikkert" roept hij.
„Wel verbazend! 'n knikker", zegt moester.
Nu gant de meester tcch vlug naar z'n vrouw
en roept: „Maar lief spelen, hoor kleintjesl"
daaag!
En ze spelen, die kleintjes' /.e maken weer 'n
wurmdAn: een knikkeral maar door.
Ze zien niet eens de groote jongens cn meisjes
die langs hen stil de school binnen gaan
IX
De burgemeester zit nog op z'n kamer,
't Is druk, druk, druk, gexveest vandaag. En hij
is nog niet klaar. Verkiezingen en steunregeling
bezorgen hem heel wat xverk. En dan- nu nog
die vernielzucht onder de jeugd. Ilij zou deze
zaak flink aanpakken. Dat moet met één keer
uit zijn. Uit
'n Klop op de deur
f „Binnen!"
*De veldwachter. Hij blijft in do houding staan
en zegt: „Voldxxarhter De Vries present, mijn
heer de burgemeester".
„O ja! ja, dat 's xvanr ookkwart voor
zevenIk heb 't zoo druk De Vries, 'k hep nog
niet' eens gegeten. Enfin, dat zaakje is gauw uit
gezocht. 't Is allemaal xverkgoed. Dan gaan
we eerst maar, De Vries. Heb je al een spoor
kunnen ontdekken?"
„Jnxvel, mijnheer de burgemeester".
„Zoo zool En?
„De zaak is heel eenvoudig, mijnheer de bur
gemeester. Eerst dacht ik ook nel als u, dat een
jongen, die hekel aan school had. 't zou hebben
gedaanmaar nu blijkt toch xvel uit hetgeen
ik gehoord heb. dat 't zoo niet is".
„Ga even zitten, De Vriesga even zitten.
Vertel verder".
„'t. Is geuxv' gezegd, mijnheer- dc burgemeester
De meisjes van dc Christelijke'school heb
ben gisteravond een gezellig avondje gehad bij
de meester aan huis."
„Ja, ja! En?
„De jongenso neen, 'k vertel het ver
keerd burgemeesterliet waren de meisj-es
die vAn school gegaan waron gister. Zoo is het.
En de jongens d e ook van school gingen, vonden
dat natuurlijk flauw".
„Dat lant zich' hooren, ja
„En dié hebboni 't één en ander uitgehaald om
de meisjes te pingen. Ze hebben de hccle avond
op de xveg rondgespookt enu begrijpt het
wel, mijnheer de burgemeester".
„Ja zeker, maar nu die ruiten
„Dat zal 'k u vertellen. Die hebben ze óók stuk
gegooid. Toen ik bij de hakker kxvam stonden
die vier meisjes van dc Christelijke school in de
winkel. Ik zeg tegen bon: .jullie moet vanavond
om zeven uur in do openbare school komen voor
een voorioopig onderzoek inv.oke de kapotte rui
ten". En toon laat daar toch één xan de meisjes
zich zoo maar ontvallen: ..dat hebben de jon
gens gedaanDe veldxvachter lacht
„H m ja,had ze t gezien?"
„Dat nu xvel niet geloof ik. maarze had
zich toch xersproken. Dat soort jongvolk ver
raadt ellj-aar niet zoo gauxv. Burgemeester, ik ben
blij. dat ik 't gehoord held"..,...
„Ja, De Vriesdat bogrijp ik, en toch
ook na olies xvat u danr zegt, meen ik dat mijn
inzicht in deze zaak juist is. Enfin, xve zullen
zien. Kom. dan gaan xve nu weghet is tijd".
„Ja burgemeester".
De burgemeester doet zijn jas aan( zet z'n hoed.
op. zoekt zijn stok- en tasclnen zal gnan. De-
veldxvachter doet de deur al open.
„Wacht even. De Vries!xvacht even
Roep even de jongste ambtenaar!.
„Is die er nog burgemeester?
„Ja zekert Zoolang Ik hier hen is hier ook 'n
ambtenaarWacht maar Dc Vries!Ik
kan immers wel even telofoneeren
Roeoemram.
„Hallo! Hallo! Met de burgemeesterJa?"...
„hallo!"
„Ik hoor niemand De Vries!Enfin, laat
maarkom, we gnan".
„Tot uw dienst, burgemeester".
Tasch, stok, hoed, zoekt hij weer bij elkaar.
Dan de sleutel' nog. Eindelijkklaar.
De torenklok slant pust zeven uur. als de bur
gemeester en de veldwachter heel officieel, door
de dorpsstraat naar de openbare school, loopon,
teneind een voorioopig onderzoek in te stellen
naar het geval \«an vandaag.
De burgemeester is nl 'n oud man en loopt iets
gebogen. De veldwachter loopt naast' hem als 'n
officier naast de troep; krachtig, rechtop, zelf
bewust.
Onderweg spreken ze geen woord.
Er zijn niet meer menschen op straat dan an
ders. Wel kijkt men van achter de gordijnen.
De burgemeester wordt door iedereen gegroet
en groet terug met 'n royaal, handhewegen;
De school stnot niet xor van het gemeentehuis.
Ze zijn spoedig ter plaatse. De vrouw van de
veldwachter staat net even. huiten. Zo kijkt naar
WIST JE DAT
Het kleinste boek ter wereld
Het kleinste boek ter wereld is nog niet lamg
geleden gebonden door een meneer Huxvman uit
Norwich (Engeland). Het is eigenlijk niet veel
grootcr dan 'n pil en het xxeegt niet zwaarder
dan iy2 grein; 'n Engeisrh „grain is het klein
ste gewichtje, dat daar wordt irel-rii'ki
Meneer Hownian- is altijd 'n boekenwurm ge
weest en hij bracht al z'n vrije oogcnbtikken
door tusschen de mioroscopischc hoekjes van Vi"
lnch-in-het-vierkant xan het Britsch Museum. Hij
begon met deze fohanten na te bootsen Toen
vervaardigde hij werkjes van Vfcmch en tenslot
te dit, dat niet grooter is dsn txvee cijfers vaü
een jaartal op 'n stuk van ..sixpence Het noeks-
ke kon met vingers niet worden gehanteerd, üle
waren daartoe veel te grof en le reusachtig: Twee
naalden vervingen ze! Perzisch kalfsleci werd
voor den hand gebruikt en zóó dun geplet, dat
het niet dikker was <km zijdepapier, n Zijden
draad werd xoor het. innaaien gebezigd; de "te
ken liggen ter dikte van 'n haar uiteen!
Het xverkje telt 26 bladzijden. Op iedere bladzij
staat één letter vin. het' a. b. c. Deze letter werd
„nit dc band gezet". Natuurlijk M'neer Hoxvinan
heeft 'n maand aan dit karweitje gezwoegd, maajr
daarna had hij ook de voldoening, dat het te
Norwich werd tentoongesteld en veel waardee-
ring verwierf.
Of' het al een plaatsje hoeft gekregen in het
Britsch Museum; is mij: niet bekend; De liter
Howman hoopte indertijd dut deze- eer hein te
beurt zou vallen.
de kinderen die daar nor «pelenen buigt
als de burgemeester passeert.
„Goedenavond! goedenavond! gant 't goed?"
„Gelukkig wèJ, mijnheer- de burgemeester. En
om zich te verontschuldigen,, dat ze buiten staat,
zegt ze:
„Ik zag net even naar dc kinderen
„O ja!juist...... zijn dat uxv kinderen, die
danr spelen? Lief góed, hé? och jaLaat ze
maar spelen hoor! Dog Juffrouw De Vries!"
„Dag mijnheer de burgemeester! zegt ze, en
loopt xlug naar binnen.
(Wordt vervolgd.)
Rebus
371