JEUGD VOOR DE AN BOEKEN EN SCHRIJVERS Kerslboekjes en Kerslverlellingen Elk jaar blijkt er een tekort aon verhalen, om bij kerstfeestvicringcn aan kinderen te vertellen. Uil jaar komen drie uitgevers in deise leemte voorzien. Aneruerst de Fa. H. H.. Kok Bzn. te Zwolle, met ten tumclijk omvangrijke bundel kerstvertel lingen, onder redactie van Mevrouw A. Nurel Slruutsiiia, getiteld: „Een Kindeke geboren liet plaatje op de Luud is erg zoet. Doch de tcekening san 'tjeerd Boltcina tegenover de titel- paginu vergoedt veel. IK heb deze bundel in zijn geheol gelezen, wat wei een karwei is, omdut men van eenzelfde kost gauw genoeg krijgt. noch ik geiool, uat er veel bruikibaars in deze bundel staat. De introductie van M. van Woensel Kooy: „Kerst fe-'.st in de huiskamer" viel mij overigens met mee. iiet boek bevat vertellingen van Falhntin, Greet Gilhuis-Sinitskamp, H. Gordeau, G. lng- werscn, Jo Kalmijn Spierenburg, A. Korel Straatsina, Annie liingnalda, Ac. Schakel-Kok, Ds. A. K. Straatsina, e. a. ik Kun er niet aan beginnen, al deze verhalen afzonderlijk te bespreken, liet werk van fViJlin- lin en Gordeau vind ik uitstekend. Annie King- nuldu greep naar de „romantiek". Maar verhaal boeit wel, uoch is nog niet bebeerscht genoeg. Jo Kalmijn toont heel goed voor kinderen te kunnen schrijven. Er zijn ook zeer zwakke vertellingen bij, die de kinoeren nauwelijks zullen boeien, DKiar men weet nu, in elk geval, dat de bundel ais geheel wel voldoet, en wie voor zijn laas be rekend is, zal er zeker \oor de feestdagen iets van zijn gading in kunnen inden. Een vei telling voor kinderen hangt immers voor een niet go ring deel van de voordracht af. Ook de uitgever J. N. Voorhoeve te Den Haag, komt met een aai dig boekje: „Naar Bcthlehcins stal", waarin ook oudere vertellingen zijn opge nomen, uuor de redacicur, de lieer P. de Zeeuw J.Gz. Over het algemeen zijn de verhaaltjes in d t l>ook kortademig. Doch ouk het korte verhaal komt soms zeer tan pos. En een vertelling als „ml gLsloorue Kerstfeest" van A. Wupeuaar is een echt llollandsch verhaal uit het Vlaarding- acne s issuieialeven, het milieu dat Wapenaar verat&èL Ten slotte komt Callenbach met een bundeltje .Kerstvertellingen" waarvan ik er twee gelezen lien. ii.i. «.ie uu Jan Bloxinan. Ik geloof wel dat hier de goede toon getroffen ia, terwijl deze ver halen in zooverre van de bovengenoemde afwij ken, dut zi.i niet uitsluitend op het kinderleven geconcentreerd zijn, wat zijn voordeel kan heb ben, om eentonigheid te voorkomen. Tegelijkertijd' wil ik even de aandacht vestigen op enkele goede kinderboeken uit de serie van Gullciiüuchs Zondagssihooluitgaven. Ook hier zijn wij op de goede weg, ondanks het drijven van zekere critici, die de uuteurs het z.g. „exan- geliseerend" element opdringen. Ik hoop m dc gelegenheid te zijn t. z. t. op dit onderwerp terug te komen oun de hund vun frappante staaltjes. Wij moeten hebben het gezonde christe lijke kinderboek. Niet het- kinderverhaal wuunu liet prceken opzettelijk gebeurt, wat nnebtal bctcekcnt: hinderlijk, en weinig k i ii d e r I ij k. Ik las slechts enkele boekjes: Allereerst: „Rozc- murijiitjo" door W. G. van dc Hulst lilk juar denk je: zou hij nog iets nieuws kun nen brengen; zal liet geen slappe herhaling wor den vun vorig werk? Ik wil U wel bekennen, dat het lezen van „Ro- zemurijntje" mij meer genoegen beeft gegeven dan menige dikke romun. Het ia springlevend, vol humor en boordevol van kindervreugde. De bladzijden 23—25 zal ik niit licht vergeten, liet is ng uitstek geschikt voor kinderen van 5—8 jaar. Een heel aardig boek ia ook: „Van een school jongen in Bataklaud', door M. A. M: Rencs-Bol- dingh, dat ona het lief en leed van een llatak- sche jongen vertelt, die, 0111 deftig te zijn, in een zijden pyarna naar school gaat; De schrijfster heelt zich door haar verblijf, en haar werk tus- sclien dit violk heel goed in do s/eer ingewerkt. Van Jan vnn Batenburg Is er een- aardig kleu- terverhaaltjc: „Zoo'n jongen toch!" Hij verstaat de kunst om met een oud gegeven veel te be reiken. Voorts zijn cr diverse herdrukken van Van de Hulst en De Liefde. Het is niet meer noodzake lijk dat christenouders z ch z.g. „neutrale" kinder boeken in de liqnden laten stoppen. Zeker, daar is veel goeds onder, doch ook veel vergrovends. Meerdere uitgevers van christelijke zijde maken nu ook van hun voornaamste kinderhoeken spe ciale edities in g rooter formaat, welke zich zeer ieenen voor geschenk. En typografisch kunnen deze boeken wedijveren met alles wat er op het gebied van kinderboeken in ons land ver schijnt. Vuur jongens van H jaar en ouder wijs ik nog eens op de heel goede levensbeschrijvingen van Washington e. a. door Q. A. de Ridder. Dit zijn boeken van blijvend» waarde, en voor onze jon gens d e lectuur. P- J- «•- Wat kunnen kansel, pers, radio en organisatie doen in zake christelijke volksopvoeding tot litteratuur en konst? aldus vervolgt C Rijnsdorp zijn beschouwingen in „De Lantaarn" (uitgave Callenbach, Niikerk). „We verlangen niet meer naar „litteraire domi nees". In de kerk komen we om dingen te hoo- ren, die boven alle litteratuur uitgaan. Nietzsche heeft eens gezegd: „Wat heb- ik aan een boek, dat mij niet uitbrengt hoven Alle boeken?" Welnu, het boek der boeken, de heilige Schrift, tilt ons boven alle hoeken uit. De prediking, op de Schrift gegrond, brengt geen litteratuur of cultuur, doch waarheid. De dienaar van het Woord ig niet geroepen tot cultuurdienst. maar tot Woorddienst, een concrete, in zekere zin zelfs beperkte taak. De politiek, noch de sociale, noch de litteraire dominee acht ik een gelukkig versrhijnsel. al zou het ondankbaar zijn, veel individueel goed werk, op politiek, sociaal en litterair gel ied door pre dikanten verricht, te miskennen. Maar het gevolg van deze bij-arbeid is geweest, ten eerste, dat voor het besef van velen die bij-arlieid een in- tegrecrcnd deel van de predikanlen-arbeid is ge worden. En ten tweede, dat een jonger, critischer geslacht bij de beoordecling zijner predikanten normen ging aanleggen, die bij bet wondere ambt niet pasten, on gepast waren. Het wilde nu eenmaal per se cultuurdrager zien in menschen, die slechts hadden l»eloofd dienaars van God en zijn gemeente te wezen Indien ook hier meer centraal wordt geleefd bij de kern der roeping, zal het prestige van de kansel zeker winnen, Juist ook voor het litteraire en culturcele leven. Want tuschen waarheid en litteratuur of cul tuur is geen tegenstelling. Integendeel, de pre diker is geroepen, bij «Ie ontvouwing van zijn teksten, zekere grondwaarheden te ontwikkelen, die zelfs onbedoeld een bodem kunnen leggen xoor cultureclc en litteraire beschouwing en ar beid. En voorts: dikwijls zal bij de predikant letterkundige aanleg aanwezig zijn. Natuurlijk niet zoo sterk, dat hij zich primair jnstenaar, schrijver, dichter zou gexoclcn; in dot geval zou deze levensroeping lot de kunst zich niet met de roeping tot het ambt verdragen. Wordt dat niet helder ingezien, dan ontstaat een vermenging, die noch naar de ecno, noch naar de andere kant iets oplevert, dat karakter en stijl heeft. Hoe het dan wel kan? Op twee manieren. En wel ten eerste bij een „tusschcntijdsch" schrijver schap. De eigenlijke loxcnsrocping ligt don el ders (in dit geval bij het ambt xan dienaar des Woords), maur „tusschcntijds", incidenteel, acuut, overvalt de persoon in kxvestie de nood zakelijkheid iets van zich af te schrijven, een reeks verzen, een bundel schetsen, een roman of wat dan ook. Vooral hij lyrische poëzie kan dit voorkomen. Vele, zelfs grootc, lyrische dirhters waren dit eigenlijk slechts gedurende een korte tijd van hun leven. Zoo kan het ook een predi kant. of een a.s. predikant, gebeuren, dat hij iets schrijven móét. Bij zulk een noodzakelijkheid komt er dan ook meestal iets goeds te voor schijn. Behalve dit intermittcerend dichter, of schrij verschap, dat iemand een tijd long in zijn greep heeft als een min of meer zxvarc, schoon gezonde ziekte, is er nog een andere, niet minder mooie mogelijkheid voor een verbinding van litteratuur en dienaarschap des Woords. F.on mogelijkheid, die onmisbaar is voorkerktaal en leven. Deze n.l. Het dichterschap is dan niet pri mair, doch secundair. De persoon in kwestie droomt niet van novellen, romans, gedichten, Vergeten Kerslpoëzie Een anonym Kerstlied Aanteekening bij he» gedicht op de voorpagina Een onbekend lied, welks toon ons niettemin 'n hooge mate vertrouwd is. Geen wonder: ecuxven lang heeft deze schier moederlijke teederheid jegens het verkleumde Kindje dit zang-geworden mededoogen gedodeind, in verschillende woorden reeksen wel swaar, maar met eendere vrome en bewogen stem vóór de noog-renaissance de per soonlijker kerstpoëmen van Stalpaert en Vondel, Revius en Sluyter bracht. De begripmatige inlioud van dit lied is nog typisch middeieeuwsch, terwijl het, naar de metri sche en strofische vorm te oordeelcn-, op zijn vroogst kan ontstaan zijn terzei der tijd ongeveer als het selioone, tekende kerstlied uit het „Medem- bl ckor Scharre-zoodje„Komt, wilf u spoeden naar Bethlehem", e.nd Ifxle of begin 17de eeuw. Het kan ook gemakkelijk van later tijd zijn, en, met het oog op de plaats waar wij het vonden, zelfs van véél later tijd. Het Is bij een (wereldsche) melodie geschreven en wat niet van alle „zingelijke" oudliolland- sche ticderen l.an gezegd worde» zangerig bo-vcn mate; hel nóópt bijna tot vocale voordracht, hoewel het, met zijn aangrijpend slot, ook als gedicht volkomen boeit. P. v. R. essays. Maar hij heeft een diepe, schroomvallige liefde tot de taal, die hij evenmin kan verbergen als een xiolist zijn verfijnde handen. Fr ontstaat een xvederzijdschc doordringing van Woord en woord, van Geest en geest, in een afsterven van doode taalvormen en een opstanding an nieuwe tanlmogelijkheden. Het gesproken en geschreven woord legt daarvan, schroomvallig en liefdevol, getuigenis af. En die liefde tot dé tnnl wordt meer en meer organisch in het ambtsxverk opge nomen en zoo tot groote zegen voor kerktaal en lex en. liet komt mij voor. dat dc a.s. predikant in zijn studententijd, als liet cenigszins knn, aan littera tuur moet doen, al wns het mnni om zijn taal lenig en soepel te maken. Vooral hij hciliue din gen. die precies gezegd moeten worden, knn ge brek ann taalgevoel en tekort aan ontvvikueling in die richting zoo veel bederven. Een zekere let terkundige «scholing zou voor geen prediker over bodige weelde zijn; later ontbreekt vaak de tijd, zoodat men aan de preek soms precies kan hoo 'ren. in xvelke jaren de studententijd vicL Genoeg over de kansel. Ook de pers heeft een taak. Onze Chr. pers doet al héél wat meer dan vroeger. Maar juist nu beginnen zich bezwaren af te teekenen. Dot geldt natuurlijk ook voor de radio. Dit bezwaar o.a. Zoolang In onze krin gen zich nog maar weinigen met de liMeratuur bezig hielden en als kenners konden gelden, was het ..litteraire" oordeel het belangrijkste. Maar de constellatie is veranderd. Fr wordt over lit teratuur tamelijk veel geschreven. Rlijft men In het oude, individncele spoor doorgaan, d.xv.*. blijft men naast elkaar schrijven, dan leidt dit alles tot verwarring. Over de hoofdvragen moet meer eenheid komen. Nu hen ik niet zoo naïef om (e meencn, dat die eenheid absoluut te be reiken Is. in ons geestelijk verscheurd Neder land! Maar Indien er iemand was, die, al was het maar een overzicht, kon geven van allo fac toren, die hij litteraire crit'ck'in het geding zijn en een stijlvolle schets xan een Christelijke aesthctica kon ontxverpen, die zou de recensenten dwingen tot positie-kiezen en op die wijze, zoo al niet éénheid, dan toch helderheid scheppen Dat Is op zichzelf al echt reformatorisch xverx. Eén ding moet daarbij vooral niet vergeten worden. Men kan geen aesthctica zoo maar kant en klaar uit de Rijhel dedueeeren, ook niet als men er dc drie formulieren, Kuyper en Rnvinck onder IcgL Evengoed als een dogmatiek groeit uit de eeuxvenlange strijd legen de dwaling, zoo kan alleen een aesthetlek groeien uit de practijk van de strijd op litterair gebied. Men moet er niet „over", maar er „uit" kunnen schrijven, insider zijn. Rn er moet materiaal xvezen. Van vijf ro mans, tien dichtbundels, tien jaar litterair xverk is geen aesthctica te maken. En Intcn nu pers, radio en Chr.-littcraire orga nisatie in die richting werkzaam zijp, bedenkend, dat een Christelijke aesthotica niet is een codox van strafbepalingen, maur een omschrijving van de vrije gebondenheid en de gebonden vrijhoid van de kunstenaar in alle dingen, die zijn. werk betreffen". In dit' rijk gevarieerde Lantoarn-no. schrijft o.a. Jan. de Groot een gcestigo krabbet „over. zich zelf" en. geven h Lens en Rie van. Rössum-goede bijdragen over hot Kinderboek. 366 De Icapolle ruiten G. Mulder Vervel g VIII. Elke dag is 't mooi weer. Dc zon schijnt die eerste Aprildag zoo lekker als 's zomers. De knoppen der vruchtboomen bre ken langzaam open, De vogels zingen, en die niet kunnen zingen roepen al is 't dan alleen maar hun eigen naam. In 't dorpje denken de menschen niet aan al dal moois. Ze zien alleen maar gezichten die zeg gen: „'t Zal me henieuxven". Niemand hoort de vogels of ziet bloesems, 't Is al over kapotte ruiten. Dc openbare school heeft wel belangstelling. Er moeten vier nicuxve ruiten ingezet worden en de schilder die 't doet voelt zich 'n man van gewicht Hij krijgt 't er xvarm xxan! De zon hranut hem op z'n rug er blikkert iets, z'n oogen doen er zeer van. Hij trekt de klep van z'n pet omlaag. Gelukkig, dc schilder is klaart Die ongexvone belangstelling voor z'n werk! Daar houdt hij niet van! Je zou de boel breken. En don met zoo'n zon.Zie zoo, 't is klaar. Hij geeft de kinderen vnn de veldxvachter. 'n jongetje van vijf en 'n meisje van vier jaar, die zoo lief in 't grint voor de school zitten te spelen, ieder "n stuk stopverf. Dnar zijn ze blij meel Als 't dorp nu een stad was gexveest, dan had de straat voor de school zeker vol menschen ge staan. In een dorp doen ze dat niet. Wel móés ten ze even zien, de menschenmaar, men kijkt en loopt x oorbij. ilalf zcxen doet meester de schooldeur van 't slot en kijkt in de lokalen of alles In orde is. 't Is in orde. Vóór de schoolbanken in „het" lokaal staat een tafeltje met twee stoelen. Eén voor de bur gemeester. en één voor de veldxvachter. 't Is voor elkaar. Hij gaat xvecr naar zijn vrouxv, want er bij zijn behoeft hij niet. Als hij de schoot uit komt ziet hij de kinderen van de veldwachter voor op 't schoolplein. Als 't mooi weer is spelen die daar altijd. Maar wat hebben ze daar toch? Hij gaat 's kijken. „DAg kinderen! Wat hebben jullie daar?" „Tijk es!" roept zusje en lant moester de stop verf zien. liet jongetje rolt xlug de stopverf tus- schcn z'n handen en zegt: „'n Wurm meester". Hij laat 'm zien. „Ja, 'n xvurm", zegt de mcestor. Ilij rolt z'n kunstwerk vlug in elkaar tot 'n kogel „'n Knikkert" roept hij. „Wel verbazend! 'n knikker", zegt moester. Nu gant de meester tcch vlug naar z'n vrouw en roept: „Maar lief spelen, hoor kleintjesl" daaag! En ze spelen, die kleintjes' /.e maken weer 'n wurmdAn: een knikkeral maar door. Ze zien niet eens de groote jongens cn meisjes die langs hen stil de school binnen gaan IX De burgemeester zit nog op z'n kamer, 't Is druk, druk, druk, gexveest vandaag. En hij is nog niet klaar. Verkiezingen en steunregeling bezorgen hem heel wat xverk. En dan- nu nog die vernielzucht onder de jeugd. Ilij zou deze zaak flink aanpakken. Dat moet met één keer uit zijn. Uit 'n Klop op de deur f „Binnen!" *De veldwachter. Hij blijft in do houding staan en zegt: „Voldxxarhter De Vries present, mijn heer de burgemeester". „O ja! ja, dat 's xvanr ookkwart voor zevenIk heb 't zoo druk De Vries, 'k hep nog niet' eens gegeten. Enfin, dat zaakje is gauw uit gezocht. 't Is allemaal xverkgoed. Dan gaan we eerst maar, De Vries. Heb je al een spoor kunnen ontdekken?" „Jnxvel, mijnheer de burgemeester". „Zoo zool En? „De zaak is heel eenvoudig, mijnheer de bur gemeester. Eerst dacht ik ook nel als u, dat een jongen, die hekel aan school had. 't zou hebben gedaanmaar nu blijkt toch xvel uit hetgeen ik gehoord heb. dat 't zoo niet is". „Ga even zitten, De Vriesga even zitten. Vertel verder". „'t. Is geuxv' gezegd, mijnheer- dc burgemeester De meisjes van dc Christelijke'school heb ben gisteravond een gezellig avondje gehad bij de meester aan huis." „Ja, ja! En? „De jongenso neen, 'k vertel het ver keerd burgemeesterliet waren de meisj-es die vAn school gegaan waron gister. Zoo is het. En de jongens d e ook van school gingen, vonden dat natuurlijk flauw". „Dat lant zich' hooren, ja „En dié hebboni 't één en ander uitgehaald om de meisjes te pingen. Ze hebben de hccle avond op de xveg rondgespookt enu begrijpt het wel, mijnheer de burgemeester". „Ja zeker, maar nu die ruiten „Dat zal 'k u vertellen. Die hebben ze óók stuk gegooid. Toen ik bij de hakker kxvam stonden die vier meisjes van dc Christelijke school in de winkel. Ik zeg tegen bon: .jullie moet vanavond om zeven uur in do openbare school komen voor een voorioopig onderzoek inv.oke de kapotte rui ten". En toon laat daar toch één xan de meisjes zich zoo maar ontvallen: ..dat hebben de jon gens gedaanDe veldxvachter lacht „H m ja,had ze t gezien?" „Dat nu xvel niet geloof ik. maarze had zich toch xersproken. Dat soort jongvolk ver raadt ellj-aar niet zoo gauxv. Burgemeester, ik ben blij. dat ik 't gehoord held"..,... „Ja, De Vriesdat bogrijp ik, en toch ook na olies xvat u danr zegt, meen ik dat mijn inzicht in deze zaak juist is. Enfin, xve zullen zien. Kom. dan gaan xve nu weghet is tijd". „Ja burgemeester". De burgemeester doet zijn jas aan( zet z'n hoed. op. zoekt zijn stok- en tasclnen zal gnan. De- veldxvachter doet de deur al open. „Wacht even. De Vries!xvacht even Roep even de jongste ambtenaar!. „Is die er nog burgemeester? „Ja zekert Zoolang Ik hier hen is hier ook 'n ambtenaarWacht maar Dc Vries!Ik kan immers wel even telofoneeren Roeoemram. „Hallo! Hallo! Met de burgemeesterJa?"... „hallo!" „Ik hoor niemand De Vries!Enfin, laat maarkom, we gnan". „Tot uw dienst, burgemeester". Tasch, stok, hoed, zoekt hij weer bij elkaar. Dan de sleutel' nog. Eindelijkklaar. De torenklok slant pust zeven uur. als de bur gemeester en de veldwachter heel officieel, door de dorpsstraat naar de openbare school, loopon, teneind een voorioopig onderzoek in te stellen naar het geval \«an vandaag. De burgemeester is nl 'n oud man en loopt iets gebogen. De veldwachter loopt naast' hem als 'n officier naast de troep; krachtig, rechtop, zelf bewust. Onderweg spreken ze geen woord. Er zijn niet meer menschen op straat dan an ders. Wel kijkt men van achter de gordijnen. De burgemeester wordt door iedereen gegroet en groet terug met 'n royaal, handhewegen; De school stnot niet xor van het gemeentehuis. Ze zijn spoedig ter plaatse. De vrouw van de veldwachter staat net even. huiten. Zo kijkt naar WIST JE DAT Het kleinste boek ter wereld Het kleinste boek ter wereld is nog niet lamg geleden gebonden door een meneer Huxvman uit Norwich (Engeland). Het is eigenlijk niet veel grootcr dan 'n pil en het xxeegt niet zwaarder dan iy2 grein; 'n Engeisrh „grain is het klein ste gewichtje, dat daar wordt irel-rii'ki Meneer Hownian- is altijd 'n boekenwurm ge weest en hij bracht al z'n vrije oogcnbtikken door tusschen de mioroscopischc hoekjes van Vi" lnch-in-het-vierkant xan het Britsch Museum. Hij begon met deze fohanten na te bootsen Toen vervaardigde hij werkjes van Vfcmch en tenslot te dit, dat niet grooter is dsn txvee cijfers vaü een jaartal op 'n stuk van ..sixpence Het noeks- ke kon met vingers niet worden gehanteerd, üle waren daartoe veel te grof en le reusachtig: Twee naalden vervingen ze! Perzisch kalfsleci werd voor den hand gebruikt en zóó dun geplet, dat het niet dikker was <km zijdepapier, n Zijden draad werd xoor het. innaaien gebezigd; de "te ken liggen ter dikte van 'n haar uiteen! Het xverkje telt 26 bladzijden. Op iedere bladzij staat één letter vin. het' a. b. c. Deze letter werd „nit dc band gezet". Natuurlijk M'neer Hoxvinan heeft 'n maand aan dit karweitje gezwoegd, maajr daarna had hij ook de voldoening, dat het te Norwich werd tentoongesteld en veel waardee- ring verwierf. Of' het al een plaatsje hoeft gekregen in het Britsch Museum; is mij: niet bekend; De liter Howman hoopte indertijd dut deze- eer hein te beurt zou vallen. de kinderen die daar nor «pelenen buigt als de burgemeester passeert. „Goedenavond! goedenavond! gant 't goed?" „Gelukkig wèJ, mijnheer- de burgemeester. En om zich te verontschuldigen,, dat ze buiten staat, zegt ze: „Ik zag net even naar dc kinderen „O ja!juist...... zijn dat uxv kinderen, die danr spelen? Lief góed, hé? och jaLaat ze maar spelen hoor! Dog Juffrouw De Vries!" „Dag mijnheer de burgemeester! zegt ze, en loopt xlug naar binnen. (Wordt vervolgd.) Rebus 371

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 12