H ONDAGSBLAD Kleu-ter-krant-je NIEUWE LEIDSCHE COURANT Voor knutselaars Een puzz e Dc bovenste teekening brengen we over op kar ton of op triplex. Gehruiken wij karton, clan snij den we langs de lijnen en bij triplex sagen we probeeren we, om van deze stukjes de onder staande figuren te leggen. Gemakkelijk zal het niet gaan. maar met een weinig geduld kom je er best. Ende lange winteravonden zijn er dus tijd in over\ loed. Oplossing van net etterraadsel in het vorige nummer Philippopolis. 1. R voor „piano" „zacht"; 2. ohol; 3. gries; 4. verloop; 5. vergiften: 0. kattopullen; 7. Philip popolis; 8. catalogusje; 9. kruipende; 10. trooncn; 11. peluw; 12. lis; 13. S, Romoinsch getalmerk voor 7U. Letterraadsel Mijn geheel 'icslaat uit elf letters en stelt een groote zoetwater-oppervlakte in Noord-Amerika X 1 X 2 X 3 X 4 X 5 X 6 X 7 X 8 X 9 X 10 X 11 1 Met dit teeken wordt soms de eeuwigheid, somsniets aangeduid! 2 Het tiende deel van 'n K.G. 3 Koord niet nestel. 4 Niet jong meer, minder sterk dan bejaard. 5 Overeenkomsten, schikkingen tussuhen twee of meer natiën of souvereinen enz. C He bedoelde zoel wateroppervlakte. 7 Rijkdommen, bezittingen. 8 He vierde ol eigenlijke maag bij herkauwen. de dieren, waarin de spijsvertering plaats heeft. 9 Een onstoffelijk, persoonlijk wezen; óók de zetel der gedachten. 10 Ken rond kapje zonder klep, van roode of witte kleur met een neerhangende kwast van blauwe zijde, »oms ook van zilver of goud. 11 Afkorting vun don 80-deoligon thermometer. Verborgen p aalsnamen in Neder.and 1 Ho looze .vos bevond zich In het hol, ten Wcs. ten vun den heuvel. 2 Ik hap suiker uit het suikerpotje! 8 He vo"thai rolde over de kalktijn. 4 He muiskramcrs leurden langs de huiven. 5 Het land was vlak en zeg er slecht verzorgd uit i 872 Een mid-dag naar de s ad door Greeth Gilhuis-Smitskamp „Kom kin-ders", zegt Moe-der op een mid-dag, „we gaan ons mooi aan-klee-den. We gaan van-mid-dag naar de stad!" Wil-lie en Pie zit-ten te spe-len voor 't raam. „Oooü", roept Wil-lie blij. Ze loopt hard naar de kast, en haalt haar Zon-dag-sche hoed. „Tat, tatü", zegt Ple. Ze steekt haar armp-jes uit. „Pie mee tat!" „Na-tuur-lyk gaat Pie mee", zegt Moe-der. Ze kleedt Wil-lie en Pie aan. „Ach", zegt Wil-lie in-eens, „nu kan die ar-me Klaas niet mee. Moes!" Nee, daar is niets aan te doen. Klaas zit op school. Pie houdt haar hoofd-je scheef. „Ar-me Kaas!" zegt ze met een piep- stem-me-tje. „Weet je wat", zegt Moe-der, „we zul-len twee koek-jes voor Klaas neer-leg-gen. En als hij dan uit school komt moet hij maar bij Wie-ke gaan zit-ten, in de keu-ken. Dan mag hij Wie-ke voor-le-zen." Moe-der. Wil-lie en Pie zit-ten ach-ter in de au-to. Va-der zit aan 't stuur. Pie mag in 't mid-den, omdat ze de klein-ste is. Eerst gaan ze naar den dok-ter. Die moet in Wil-lie's keel-tje kij-ker. Wil-lie is niet bang voor den dok-ter, ze doet haar mond wyd o-pen. Maar Pie is bang voor dien man in zijn wit-te jas. Pie kruipt weg ach-ter Va-der. „Kom eens hier, klei-ne meid", zegt de dok-ter. Maar Pie durft niet. Dan neemt de dok-ter twee schaal-tjes van de kast. „Wat wil je lie-ver", vraagt hij, „een ap pel of een snoe-pie?" Pie steekt gauw haar hand uit. „Soe-pie, soe-pie!!", roept ze. Nu is Pie niet bang meer! Ze lacht te-gen den dok-ter. Moe-der moet nog een hee-le-boel bood- schap-pen doen in de stad. Va-der blijft met Wil-lie en Pie in de au-to zit-ten. Wil-lie en Pie kij-ken door de raamp-jes, en wui-ven te-gen al-le men-schen. Als ze te-rug-gaan Is het al bij-na don-ker. „Pie valt om van de slaap", zegt Va-der, „we zul-len maar hard rij-den." De au-to staat weer voor de huis-deur. Maar Va-der moet Pie dra-gen, ze is in-ge- sla-pen, met haar hoofd-je te-gen Moe-dera ferm Klaas staat voor 't raam, hy tikt te-gen de ruit. „Klaas is ge-luk-kig niet boos, Moe-ke, hij lacht!", roept Wil-lie blij. Ze drukt haar neus plat te-gen 't raam, en Klaas doet het ook. Twee neu-zen by el-kaar! „Dag!!", roept ze, „we heb-ben wat voor je mee-ge-bracht uit de stad, hoor! Een no-ga-blok met zil-ver-pa-pier!" Gekiekt door Jo Hinton Zie je daar die jongen? Dat is onze Jan. Waarom huil jij, baasje. Zeg, wat is er dan? Pakten ze je paardje Of je beertje af? Schrok je van een hondje Met z'n stout waf-waf? Jongen, jij moet zoet zijn Netjes zitten: zóó Maar hy kijkt heel boos nog Naar z'n tante Jo. Want die zette Jantje Zoo maar op de straat, Tot z'n huilend snoetje Op een kiekje staat. 6 Paarden van groote waarde renden over het grasveld. 7 Heeft hij U den juisten weg niet gewezen? 8 Stien sloeg een mal figuur bij de mondelin ge repetitie. 9 In den winter neuzen dc eekhoorns overal naar eikels rond. 10 'n Tegel en n plint bleken losgeraakt te zijn 11 Moeder dacht, dat 't wel los zou loopent 12 Wij hebben den koninklijken stoet zien voor bijtrekken. 13 In de lente prijken alle hoornen met frlsch, groen loof. 14 Em staat den I eolen dag op haar stelten- 15 Berk. els, beuk en eik behooren tot ouze schoonste boomen. 1G De oudjes in de auto's waren zoo blij als kleine kinderen op 'n feest! 17 „Ge leent mij dit boek toch wel 'n paar dagen?" 18 De jongens maakten uit geestdrift de raarete bokkesproogen' Kunstjes en spelletjes A -: Neem In den winter een lepel, doe er sneeuw in en meug er gewoon eukonzout door. Zet dit mengsel -op een warme kachel en -dan zul je tot Je groote verwondering zien dat het, zoodra do sneeuw-smelt, in -ijs verunderd zal zijnl" Onbrandbaar hout Met een beetje goeden wil kun je gemakkelijk onbrandbaar hout maken. Je neemt daurloe wat aluin en evenveel lijm en lost beide zelfstandig heden in een afzonderlijk glas op. Dan vermeng je de lijm en de aluin met elkaar en bestrijkt er het hout mee. Als dat opgedroogd is, kan het geen vlam vattenl Laat vader 't maar eens pro beeren I Het hout kan ook met een oplossing van aluin en keukenzout bestreken worden. Kunstmatige kou Zet een buk met water op.een houten onder stel, dat vooraf nat gemaakt Is. Daarna doe ja In die bak oen handvol sneeuw en evenveel zout. Als jc dit mengsel nu met een stokjo omroert, dan zal de bak in een paar minuten zóó stevig aan het onderstel vast vriezen, dat het moeite kost, haar met beide handen er van af te trekken Grapjes Moodor: Frits, hoeveel maal heb ik je nu gezegd, dat Jo tilot zoo voortdurend op die trom moet slaan? Frits: Zes maul, moeder. Papa: Ik begrijp niet, wat er aan mijn horloge mankeert. Het moet zeker schoongemaakt worden. Flip: O nee. papa, dat is niet noodig. Ik heb 't vanmorgen juist goed met zeep gëwnséëhen! Mevrouw: En, heb Je Werkelijk goode melk? Boor: Van hot zuiverste water, mevrouw! Jopie: Wat is dat voor een huis? Jantje: Dat Is het Soldatenkampcertentonten* toonstelliiigsconunissieledcnvergnderingslokaall ZATERDAG 9 DECEMBFR Mo 49 IAARGANG 1°33 behoorende bij BABEL EN BETHLEHEM AJzoo zegt de Hei Zedekia was de laatste koning uit hot huis van David. Maar hoe was in zijn dagen de room van dat koningshuis ve-gaan! Zedekia was niet ils David een vorst, voor wien de omliggende volkan vreesden. Hij was n et meer dan een vasal van den koning van Babel. Een groot deel dos volks was reeds naar Babel gevoerd. En dit weggevoerde deel bestond \«it de aanzienlijksten des lunds. Alle kloeke mannen, ten oo-log geoe ond, alle smeden en timmerlieden, werden in hall ngschap gevoerd. En in Jeruzalem werden alleen do armston des lands achtergelaten. Toch was er nog eenige verwachting, dat Davids koningshuis niet got eel te gronde zou gaan. Van deze verwachting spieekt op Gods bevel ie profeet Ezcchiël tot Juda in den vorm van een raadsel. Een groote adelaar, t.w. Nebukadnezar, kwam naar den L banon en nam een top vun don ceder weg en bracht dien naai een kramersland. Hier- mede werd, volgons de door Ezcchiël zelf gegeven- verklaring van het raadsel, gedoeld op Jojachin. Jojachin, pas achttien Uur oud en sedert drie maanden aan de regeering, wordt weggevoerd naar Babel. Maar diezelfde adelaar .die eon top van don ceder op den Libanon wegnam, nam ook oen stekjo de, lands en plantte dat bij vele wateren. Dat stekje is Zedekia, de oom van Jojachin. Onder vrij gunstige omstandigheden aanvaardt hij het bewind. Dit wordt voorgesteld dooi don vruchtbaren grond, waarin het stekje werd ge plant. Zoo schijnt de toekomst voor Zedekia niet donker, mits hj nederig olijft on afhankelijk van Babels vorst. Doch wanneer er andermaal ccn groote arend komt, nl. Egypte, dan zendt die teedcro wijnstok, d.i. Zedekia, zijn ranken uit nuar dezen arend. Zedekia had onder cede trouw boloofd aan doif koning van Babel; doch zoodra hem dc kans gun stig scheen, zocht hij hulp bij Egypte, om te kun nen rebelleeren tegen Ncbukadncznr. Hierdoor vorwekt Zedekia den Heere tot toorn. Juda s vorst heeft den eed veracht en trouwbreuk gepleegd. Wanneer de mcnsch met den mcnsch een verbond aangaat en dit met ccn eed bevestigt, dan woidt zulk ccn verbond daardoor ccn verbond Gods. Daarom zegt de Heere, dut Zedekia Gods verbond heeft verbroken. Op zulk een verbondsbreuk kan het oordeel Gods niet uitblijven. Zoo heeft dan Zedekia zelf don totalen onder gang van Davids huis bewerkt. Wol had God tot David gesproken, dat Hij den stoel zijns konink lijks zou bevestigen tot in eeuwigheid. Mnar nooi{ mag de belo'te des Hoeren leiden tot oen roeke loos leven in dc zonde, alsol het er niot op aan komt, hoe men voor Gods aangezicht wandelt, omdat God toch Zijn belofte niet zal breken. Zekor, do ontrouw van Davids huis kan Gods trouw niet te niet doen. Maar Zedekia, die zijn nek verhardt en zijn hart verstokt, zal moeten -bukken onder het oordcel Gods, dat over hem zal worden vol trokken. God lal Zijn verbond boveétigen. Hij tal den hoorn der zaligheid oprichten In Davids -huis. Maar het zal tevens duidelijk worden, dat de menerti van nature het werk Gods alleou ln don wog kan Hoe treffend komt dit uit in hetgeen dc Heere door Ezechiël aan Zijn schuldig volk be'oort. Tot viermalen komt in vers 22 van het 17e hoofdstuk het woord lk voor, waarmee God van Zichzelven spreekt. De stoel van Davids huis zal bevestigd worden tot in eeuwigheid. Ecliter, dit is allerminst t-* danken aan de vorsten, die uit Dav'ds lendenen zijn voortgekomen. Met dat vorstenhuis is het allengs berganvaarts gegaan. Zeifs de geringste hoop op bevestiging van het koninkrijk wordt door den laatsten vorst uit Davids huis ten eenen male ve -ijde'd. Doch wat hij menschen onmogelijk is. is mogelijk bij God. Dan, wanneer alle hoop aan 's menschen zijde vergaan is, dan zal de Heere Zijn werk der genade volbrengen. Het vei dient zeker bijzondere ojimerking, dat de Heere in zekeren zin hetzelfde doet als Nebu- kadnezar, de Babylonische adelaar. Beiden nemen een spruit van den oppersten tak van den ceder, nl. van Davids vorstenhuis. Maar Nebukadnezar bedoelt ermee vernietiging van Ha- vide hu:s. Daarom voert hij den afgebroken tak Weg naar Babel. Maar God neemt van het opperste der jonge takjes een tecJere spruit, om die te planten op een hoogen en verheven berg. Nebukadnezar brengt den afgebroken tak naar de vlalde van Babel, opdat deze tak in vergetelheid zou raketi. Docli de Heere plant den teederen tak van Davids huis op Is-aëls berghoogte, opdat Deze aller aan dacht zou trekken. Dat tecdere takje zal tot een heerlijken ceder worden, zoodat onder hem wonen zal alle gevogelte van allerlei vleugel; in de scha duw zijner takken zullen zij wonen. Als God spreekt, wie zal dan keeren? Uit den afgehouwen tronk van Isaï is in lehem in de volheid des tijds een rijsje voortge komen. dat geworden is tot een hoogen en mach tigen Ceder, onder Wien duizenden uit allerlei volken en natiën rust en schaduw vinden zouden rust voor hun vermoeide zielen .schaduw tegen de hitte van den strijd dos levens. Dat rijske uit len afgehouwen tronk van Isaï is Cods werk. Voor het natuurlijk oog moge het Kin- deke in de kribbe van Bethlehem in niets zich onderscheiden van de duizenden, die dagelijks het levenslicht aanschouwen, voor wie dieper ziet, geldt het van dit Kindeke: „God heeft een krachtig werk gedaan uoo-r Zij non arm." Alles moge daar in Bothlehems stal zoo gewoon schijnen, zoo hoogst natuurlijk, in werkelijkheid verwezenlijkt God hier Zijn welbehagen zonder ccnig menschelijk toedoen. Christus is Abrahams zaad. Doch hoe? Izak werd geboren, toen elke hoop op nakomelingschap dwaasheid mocht hecten Christus is de Zone Da vids. Maar had het aan Nebukadnezar gelegen, Davids huis ware tot volkomen ondergang ge doemd. Ja, het vorstelijk geslacht van David be reidde in Zedekia zelf zijn eigen ondergang. Alleen het waken des Hoeren over den afgehouwen tronk van Isul heeft dc kribbe van Bethlehem mogelijk gemaakt. Laten we in dezo adventsweken, nu we ons voor bereiden voor het naderend Kerstfeest, toch ern stig overdenken, dut Betl.lehems kribbo ons niet toont, wat de mensch vermag, maar wat God in Zijn genade en trouw tot stand Hoeft gebracht. In betrekkelijke!! zin kan gezegd worden, dat de mcnsch veel tot stand kan orengen. Nebukadnezar, Alexander de Groote. keizer Augustus, Napoleon, ze zijn allen inderdaad hoogo en krachtige boo men geweest. Doch op den duur ontbraken hun de levenssappen, om zich staando te houden. Zo zijn ve Tiederd, verdord, vergaan. Maar eeuwig bloeit do'gloriekroon, Op 't hoofd van Davids grooten Zoon. Christus is uit iiet geslacht Davids; maar tege lijk wordt hij genoemd de wortel Daviito. H.."*r laat elke beeldspraak ons in don steek, om >ie heerlijkheid van Christus te teekenen. Christus is Davids Zoon en Davids Heer. Hij is vrucht eu tegelijk wortel van David. O-m straks waarlijk Kerstvreugde te genieten, >s het noodig, dat wij in do kribbe von Bethlehem n ets anders vei heerlijken dan Gods genade en trouw. Alle roem is aan 's menschen zijde uitga- sloten. Daarom beluisteren we in den zang van Simeon en Maria en Zacharias denzo'fden grond toon als in het Engelenlied: „Ecre zij God". Het volk der belofte en liet Vorstenhuis der Belofte, zij beiden hebben zicli niet anders waar- d g gemaakt dan het oordeel Gods. En toch hee t God in Zijn genade de Mcssiasbelofte in vervul ling doen gaan. Mot een verbroken hart en verslagen geest over eigen zonde wordt alleen ware Kerstvreugde geno ten. Maar dan ook oen vreugde, die blijvend is. Want Gods genade is overvleodig voor den groot ste der zondaren. Medelijden in de smerJe van den nieuw-geboren Zaligmaker Dichter onbekend (17e ol begin 18e eeuw) Gij feilen Winter, wilt zoet weder geven, Gij Noordschcn wind, en biiescht zoo rauw nht meer; Het Kind, dat gij door koude zoo doet beven, Kent gij het niet? 't Is uwen God en lieer! Zoete Lente, komt verschijnen, Doet den wintertijd verdwijnen; Zoete dagen, keert weerom, En biedt God willekom. Het Kindjen wcnscht door strenge wet te strijdm. Den Vader zolvc scherpt dees felle kou; Het is geboren om veel smert te lijden. Maar 't hertjen wederstaat decs bittor rouw. Hoort het zuchten, hoort het kermen... Vador, wilt Uw Zoon ontfermen! Wordt Zijn pijne niet verzoet Met Hom ik lijden moet. Houd op, zoet Kind, on wilt zoo lank niet krijten, Of geeft, dat ik bij U voeg mijn geween; Uw wee, en smert, Uw tranen mij verwijlen Dat ik, ondankbaar, heb ccn hart van steen. Hoort: terwijl Zijn tranen leken. Ons liet Kind bog;nt te spreken: „Ja, ik ween, ik ben ln druk, Maar 't is voor uw geluk. „Do liefde, daar ik mode ben verslonden. Heeft mij gedwongen hier te dalen neer; Mot uw nature, mcnsch, ben ik goiioiiden, Om u te brengen naar don Hotnol woor." Hij wilt alles voor u derven, Voor u leven, voor u sterven... Waar is liefde voor dit lot? Leeft óolc, en sterft voor GodI Nieuwe. Goestolycko Liodokons Tot Godtvruch- tigh gebruyek der Jonckhcyt in den Catechismus. Scsden Druck. Tot Loven (Leuven), By Joannes Jacobs, op de Thiensche-straet in den Swcrtca Sleutel. 17G0. Met Approbatie. No. 21. Liedeken (Geheel). Stomme: Van de Folies d'Espagne. 365

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11