Langs kromme wegen door K. Jonkheid (Vervolg./ M Hij laat niets blijkt en Sarina vraagt niets. Maar 's nachts ligt hij to piekeren. „Het beste is, dat ik tracht haar te ontmoeten", 'denkt hij. „Ik wil weten waarom zij mijn brieven nooit beantwoord heeft Ik wil het haar zelf vra gen. Er is wel niets meer te herstellen, maar ik wil het weten. Wie weet welk misverstand er tusschcn zit Geen betere gelegenheid daartoe dan hier in deze stille streek. Misschien kunnen we rustig praten. En dan weten we wat we aan elkaar hebben en kunnen we onze houding daar naar richten bij eventueele ontmoetingen". Zijn besluit i9 genomen. „Ik doe het vast Ik wil het weten", zegt hij nog eens tot zichzelf. Dan wordt hij rustig en slaapt in, XIII. Dagenlang kijkt Jan uit en maakt korte wan delingen rondom en in de wijdere omgeving van Zijn pension. Zijn oogen speuren naar de dame in lichte klee ding, die hem verschenen is op de paadjes door de sawah, toen hij doelloos afkeek van 't torras. Maar zijn zoekende blik vindt niets dan klare lucht en zon en groenende hellingen, waartus- schen waterplekken spiegelen en in de verte de kop van den Bromo, op wiens hoed de sierlijke rookpluim langzaam uitwuift Annie heeft zich voorgenomen niet meer te gaan in de richting van het andere huis. Maar langzaam aan begint ze af te dwalen en ongowild, als getrokken door inwendige krach ten, zich te wenden naar den kant waar een ont moeting, waarop ze hoopt, maar waarvoor ze nog sterker vreest, haar zou kunnen verrassen. En als ze om den hoek van een heuvel plotse ling de figuur van het huis ziet met het terras, vaart do schrik door haar ziel en vlucht ze weg op rappe voeten, als vreest ze, dat hij haar zal navliegen en staande houden. Later lacht zo om de vrees, maar beeft van bin nen bij de gedachte aan do mogelijkheid van een weerzien.waarvnn ze zelf onmogelijk kan zeggen of zo er naar verlangt of niet Na verscheidene dagen wil ze een heilige bron bezoeken, waar een vijver is vol heilige visschen, vet en weldoorvoed, oud wordend onder de be scherming van een vereering, die meer bang dan .vroom is. De kinderen vermaken zich bij de visschen, ook Annie heeft een poos belangstellend toegezien, en als ze opkijkt ziet ze plotseling vlak bij zich Jan van Dam. Zijn figuur is flink en recht, wat zwaarder dan rrocger. Zijn gelaatskleur, iets gebruind, doet het focd bij het wit van *'.jn costuum. Zijn houding is ferm en welverzekerd. Hij groet buigend en beleefd, nadert met be daarde stap, de slappe strooiïoed in de linker hand. „Mevrouw Verwoede, geloof ik?" Annie knikt wat onbeholpen en met een on zeker lach,;. Hij steekt hnnr de rechterhand toe en vrangt: hIIoe gaat het u, mevrouw, na zooveel jaren?" Annie is niet in staat te antwoorden. Heeft ze niets begrepen van zijn vroegere houding, die van .Vandaag begrijpt ze hcelcmaal niet „Uw kinderen zien er goed uit De berglucht is heerlijk voor ze". Annie knikt weer. Haar dichtgeschroefde keel maakt ieder geluid onmogelijk. „Ik zag u een paar weken geleden bij mijn pension door de sawahs wandelen". „Ja", zegt Annie. „En ik kreeg behoefte eens met u te praten. .Vindt u dat goed?" „Jawel, zeker, heel goed". Nu gaat Jan verder, sprekend op voorzichtige, overwegendo toon en in uitgezochte woorden. „Er zijn in de wereld zooveol dingen, die wo niet begrijpen. Daar kunnen we jarenlang over piekeren. En als zich dan de mogelijkheid voor doet misschien iets te weten te komen omtrent een geval in ons eigen leven, dan kunnen we soms niet nalaten die mogelijkheid aan te grijpen en te trachten het antwoord te vinden, dat na jarenlang zoeken en niet vinden ons nu misschien .vanzelf in de schoot kan vallen". Op Annie's gezicht liggen aandacht en verwon dering. Ze begrijpt niet waar hij heen wil. „Zoo heb ik me nooit kunnen verklaren, noch de oorzaak kunnen vinden van de verwijdering tusschcn u en mij", vervolgt Jan. „Ik heb daar Jang over geducht, ik denk daar dikwijls nog over, maar het blijft me duister. Maar ik heb u altijd vertrouwd en ik vertrouw u nog, anders zou ik met deze vraag niet komen. Maar het is een vraag, waarop ik tevergeefs een antwoord gezocht heb". „Maarwaaromzegt Annie. Ze zwijgt plotseling, als verward in haar eigen gedachten. Afwachtend kijkt Jan haar aan. „Waarom hebt u dan niets van u laten hoo* ren?" „Niets van me laten hoorenl" zegt Jan op een toon, waarin behalve verbazing ook eenige ver ontwaardiging ligt „Ja, waarom?" vraagt Annie met strak gezicht als een rechter. „Hoe vaak heb ik u wel geschreven?" „Tweemaal". „TweemaalI Zeker tienmaal. Ik zond u een aantal brieven. Op uw verjaardag een telegram. En daarna nog een brief". Als verstomd staat Annie hem recht in 't ge zicht te staren. „Brieven?" stamelt ze, „brieven en een tele gram? Waar zijn die dan gebleven?" „Gebleven?" „Ik heb er maar twee ontvangen". Schrik en ver slagenheid trekken over haar gezicht Ze klemt zich vast aan een bamboestengel. Een verdenking, zoo verschrikkelijk, dat ze 't bijna niet kan aan vaarden, klimt op in haar ziel. Hebben haar ouders zijn brieven verduisterd, verborgen, doorgelezen en dan vernietigd? „Als u er maar twee ontvangen hebt, zijn de andere zoek geraakt". „Zoek geraakt?" „Neen, zoek gemdókL Dat zoo'n groot aantal brieven zoekt raakt, is niet mogelijk. En dan bo vendien nog een telegram. Dat kan niet. Dat be staat niet". „'.Vat dan? Wat moeten we doen? Ik heb u driemaal geschreven. Komt dat uit?" „Ja, dat klopt. Die drie heb ik ontvangen. Maar mijn eigen brieven! Waar bleven die? We moe ten het onderzoeken. Ik wil het weten. Ik wil weten waar ze gebleven zijn. Ik kan niet rusten .vóór ik het weet. Het is verschrikkelijk". Toch is dit niet de oorzaak van beider zwijgen. Mevrouw Van Maanen heeft haar vriendin al eenige malen bezorgd aangekeken, ze heelt iets op haar hart, maar weet niet hoe te beginnen. „Je ziet er een beetje moe uit, Annie," zegt ze, om op gang te komen. „Ik moe, Suus?" vraagt Annie, en laat er iro nisch, maar toch schijnbaar luchtig op volgen: „Waar zou ik moe van zijn?" „Ja, waarvan? Van de drukte." Beiden zwijgen, ze voelen, dat er wat broeit. „En dan, Annie," vervolgt Suus, „ontmoet je dien meneer Van Dam niet te dikwijls?" Annie kleurt geweldig. Om dit te verbergen buigt ze zich over haar naaiwerk. Maar dat is niet uit te houden. Ze gaat rechtop zitten, tracht zich wat koelte aan te brengen door haar hoofd achterover te buigen en zich met de hand een zwak luchtstroompje toe te waaien. ,,Ach Suus," zegt ze, „hoe kun je me dat nu .vragen?" „Het gaat niet goed, Annie. Het gaat niet goed. Denk toch aan je man en je kinderen. De men- schen praten er over." „Wat kunnen mij de mcnschen schelen? Die hard vochtige schepselsl Wat weten ze van mijn leven? Wat begrijpen ze er van? Ben ik hun soms verantwoording schuldig?" „bedaar Annie, ik wil je niet kwetsen. Ik wil vriendschappelijk met je praten. Je bent den inensclien geen verantwoording schuldig, maar we moeten ons wachten voor den schijn des kwaads. We moeten het kunnen verantwoorden voor God." „Och, dat weet ik niet?" „Weet je dat niet?" vraagt Suus in verbazing. „Nee Suus, ik weet het niet. Ik weet niets meer lk twijfel aan alles." „Maar Annie!" zegt Suus ontzet. „Dat is ver schrikkelijk." „Ja, verschrikkelijk is het, maar het is zco. Het is wanhopig." Ontdaan kijkt Suus naar het strakke gezicht •van haar vriendin. Is dat de ernstige vrome An nie, die nu zóó praat, zóó doet? Ze begrijpt er niets van. Ze begrijpt alleen, dat het strakke ge zicht een masker is, waarachter een geweldige innerlijke strijd verborgen wordt en een diepte van leed, waar ze niets van geweten en waarvan ze geen vermoeden ooit gehad heeft. „Annie," zegt ze zacht, „je bent toch gcloovigf Je hebt toch je belijdenis gedaan. En dat niet al leen, maar je leven, je doen, je hcele optreden, alles is daar altijd mee in overeenstemming ge weest Je bent toch geen huichelaarster? Neen, ik weet zeker, dat ben je niet." (Wordt vervolgd.)] Dagboek van de iamilie Berke'mans 23 Novembor. 't Is goed, dat we een klein zusje rijk zijn, anders zou de voorbereiding van het Sint Nico- laasfeest niet half zoo leuk wezen. Op alle tijden van de dag houdt Rie de belangstelling voor die brave man levend. En al zegt moeder twintig maal: „Sint gaat van 't jaar onze deur voorbij", Rie lacht eenvoudig die woorden weg, kijkt moe der oolijk aan en verkondigt wijs: „Hij vergeet ons toch niet" Zoo zeker is ze van de zaak, we kunnen niet anders dan haar daarin steunen. Vandaag kwam ze opgetogen thuis: „Moeder, volgende week Woensdag om twee uur komt Sint Nicolaas met de boot aan de Eekwal. Hij wordt met een rijtuig afgehaald en maakt dan een rond rit door de stad. Ik mag toch gaan kijken, hè moes? Fietje mag ook van d'r moeder. En hoor u es. Ik houd m'n oude schoenen aan, dan ziet Sint meteen hoe noodig ik nieuwe moet hebben. Of zou die uit z'n hoofd weten wat or op m'n verlanglijstje staat?" „Dat denk ik wel," zei Moe der. „Sint heeft een vreeselijk sterk geheugen." „Geheugen, wa's dat?" informeerde Rie. „Een kastje in Sint z'n hoofd, waarin hij alles bewaart wat hij leest en hoort," gaf moeder ten antwoo-d. „O, ooi" riep Rie. Dan doe ik m'n Zondagsche maar aan. En, moeder, heeft u nog een boodschap voor Sint? Die kan 'k dan meteen overbrengen." Moeder en ik keken elkaar eens aan. Die Rie toch! 30 November. 't Wordt al oen beetje geheimzinnig In huis. We sleepen stiekum onze pakjes naar binnen en mof felen ze hok us pok us weg. Alleen Antoon is nog wat onvoorzichtig. We hebben al een paar maal houtsnippers zien slingeren. En ergens vonden we een model voor eon sleutelrekje. Nu weten we al vast wat moeder krijgt. Ik heb dagen en nachten gepiekerd over een verrassing voor Judith, k Ben de straat op geweest, heb al de mooie en minder mooie etalages atgezocht. Keus was er ten over vloede, maar nu juist iets te pikken waarvan je kon zeggen, kijk, daarmee zet ik haar heerlijk in 't zonnetje, zoo gelukkig was ik niet. En 'k wilde bepaald wat hebben dat verband hield met Joop Groen. Al maar dreunde het door m'n hoofd, groen, groen, groen. Wat kon ik verzinnen op groen? Boerekool is groen. Gal groen. Van t eerste zou een bouquet te schikken zijn. Maar 't andere goedje... De slager zou vreemde oogen opzetten als 'k erom vroeg. Eindelijk ben ik bij een bakker verzeild geraakt. Ik heb hem een hart van marsepein besteld. Het wordt gebroken en be zorgd aan Judiths adres, dat geschreven wordt in hel groene letters. Er gaat een vers bij getiteld: „Het broze hart". Jet en ik hebben het samen gemaakt 't Gaat over een jongeling, die eenzaam jond dwaalde, oen fee ontmoette, met haar op weg ging om een paleis te zoeken, op 't eind haar kwijt raakte, en toen overvallen werd door een heimwee, die z'n hart brak. Nu ik 't over lees ,vind ik 't een prul gedicht Maar hoe krijg ik er één dat beter is? Jet heeft t druk met haar eigen surprises. En ik'k ben in veel opzichten een stumper. 1 December. We zijn gedrieën wezen winkelen. Moeder gaf Judith en mij do keus te kiezen tusschen een bock of een lap voor eei. japon. Judith koos onmiddel- jijk het laatste. Zoo togen we naar v. d. Meer en Co. op de Groote Markt. Moeder vroeg de juffrouw die ons te woord stond, naar een goede kwaliteit wollen stof. Daarop werden ons eenige stalen- boekjes gepresenteerd. „Nee," zei moeder, „we wil len het goed graag aan 't stuk zien. Blijkbaar vond de juffrouw ons lastig. De trap die zo aan sleepte, werd vrij ruw neergezet En de japon stoffen worden meer neergegooid, dan voor ons uitgelegd. Moeder vroeg of de chef ook bij de hand was. Dat hielp. Haar toon werd dadelijk milder en haar houding voorkomender. Ze liet de stofjes éen voor één over haar schouder glijden. Iets in 't effen, gebloemd, gostreept, in de kleuren blauw, grijs, terra, rood. Er was ontogcnzeg'lijk verschei denheid. En zckei zou Judith zooveel keus op prijs bobben gesteld ai de juffrouw in haar ijver niet een kleur had genoemd, die Judith het rood naar de wangen bracht Andermaal de trap bestijgend riep de juffrouw van boven af: „Houdt de dame van groen?" „Dank u," was Judiths korte ant woord. Ik had moeite me goed te houden en ont week met opzet tioede ra gezicht. „Houdt u van groen?" „Nee, juffie uw. Tenminste als u Groen met eco hoofdletter bedoelt" We gingen minder luidruchtig de winkel uit dan we gekomen waren. 362 Hun feest door A. C. M. t Grauwe mist rvolkte drukkend door de nauws straten en stegen van het oude stadje. De vage gestalten van menschen, langzaam opdoemend uit de donkere grijsheid van het mistgordijn, gin gen langs de bleekverlichte etalages voorbij. De lantaarns verspreidden in een klein kringetje hun flauw schijnsel. De lampen van auto's en fietsen, anders hun overvloedig licht in hreede bundels vooruit werpend, ze geleken nu in de duistere verte een gloeiende spijker. En toch werd het geleidelijk drukker in de smalle hoofdstraat. De Zaterdagavond was altijd toch dè winkelavond. En nu wel heelèmaal. De inkoopen voor het feest konden nu hiet mcar worden uitgesteld. Want Dinsdag zou het zijn. Weken lang al hadden de kinderen gehoopt en gevreesd, verwacht en verlangd. De dagen en nachten waren geteld geworden. En nu, nog twee nachtjes slapen. Keesje en Pieter waren broertjes. Klein was het huisde waarin ze woonden en heel smal maar het steegje waar hun woning stond. Ze hadden 't ook arm thuis; hun broekjes waren al vaak versteld en hun kousen vaak gestopt. Schamel was het dagelijksch brood en koud was de kamer. Maar wat deerde het Keesje en Pieter? Geluk kig en blij waren ze immers, in de heerlijke lief de van hun Vader en Moeder. Vader, .die zoo hard wilde werken, maar niet kón omdat er geen werk was. En Moeder, die ook had willen werken, toen Vader thuis bleef, en die na een paar weken al niet meer mocht, omdat ze ziek was geworden. DE PEREBOOM G. Waanders Als een eenzaam balling Staat inijn pereboom Op het brokje walling Van een tragen stroom. Recht- en linkerzijde Els, en berkenhout. Voor en achter weide Tot de einder grauwt. Ver van huis en erve, Al zijn broed'ren vreemd, Tooit hij, tot zijn sterven, Hier de stille beemd „Waarom nu dat droeve In uw vriendenlied? Licht en lucht behoeve lk zeer, een klaagzang niet. „Vrij en frank geboren, Edel opgegroeid, Door de zon verkoren, In den storm besnoeid, „Drinkend uit de beken, Klimt mijn ranke top Blij verwinningsteeken Altijd hooger op. „En wie uit de drukte Keerde tot mij af. En de vruchten plukte, Die ik gaarne gaf, „Schonk in dankb're blikken Mij den hoogsten prijs Voor het kort verkwikken Op de lange reis. „En na vele jaren Komt hem, als in droom, Nog het beeld gevaren Van den pcreboom. ,,'t Mag geen tranen kosten, Als een hooger wet Ook do stille posten Trouw wil zien bezet. „Staak daarom dat droeve In uw vriendenlied; Licht en lucht behoeve Ik teer, een klaagzang niet." t(llandschrift.) Daar, in dat arme huis, leefde de liefde Daar werd ook het eerste en het groote gebod gehoor zaamd. En daarom was er, ondanks de ontzet tend groote zorgenlast, ook het geluk. Op school hadden de jongens gepraat onder elkaar over het St. Nicolaasfeest dat op handen was. en ik vraag een stoommachine", en ik een horloge", en ik een schooiétui"... „Hei, Kees, wat vraag jij voor Sinterklaas?" Toen had Keesje een kleur gekregen, en een tikje afgunst kwam in zijn kleine hartje. Onver schillig was zijn antwoord geweest: dat weet ik nog niet, het duurt toch nog een heele tijd". En met dat laatste had hij groot gelijk, want 't was pas in de eerste week van November. Hij wist het wel, maar het aan de jongens zeg gen, nu al, d;U kon hij niet. Zooals de kinderen der armen het vaak welen met groote helderheid, zoo wisten Keesje cn Pieter het ook: zij zouden niets kimnen vragen. Maar ze wisten ook nu al dat die feestdag toch ook voor hen een gioote dag zou zijn. Zoo was het vorig jaar ook geweest En Vader had het nu al beloofd: met St. Nicolaas zullen we den heelcn dag de kachel laten bran den! 's Avonds op bed, waar 't warm was, waar de koude kamer gauw vergeten werd, waren hun plannen besproken. Wie er het eerst mee was aangekomen, wisten ze niet meer. Wat deed dat er ook toe. Maar ineens was het mooie plan er geweest. En 't had hun kinderharten geheel ver vuld met een heerlijke vreugde. Op het zorgelijk- oude gezichtje van Piet was even een schaduw gekomen toen het hun duidelijk was geworden dat de bezwaren bijna onoverkomelijk zouden zijn. Hun plan kostte geld, veel geld, misschien wel dertig centen, dacht Kees. Toch, dat rnooie nu weer loslaten, zoomaar, dat kon niet Wijs had Kees opgemerkt: „Verdienen, Piet!" O ja, dèt kon. Zoo zouden ze hun lieve, zieke Moeder een groot geluk bereiden op het kinderfeest En iede- ren dag, op weg naar school, hieven ze even stil staan voor het raam van die groote bazar, waar wel vijf étalages waren. Het derde moesten ze hebben, daar stond het Jammer nu net, dat juist van dat fleschje het prijskaartje was afgevallen. Maar Kees zei telkens dat het wel zooveel kosten zou als hij eerst gezegd had. En dat stemde Pie- ters hart gerust „Ja," zei Kees, „eau de cologne is wel duur, maar meer dan dertig cent kost het vast niet" „En wat zal Moeder het fijn vinden; dat helpt zoo goed voor hoofdpijn, hè?" had Piet al vaak gezegd. „Verdienen", hadden ze besloten. En ze pro beerden. In een boekje van de Zondagsschool had Kees eens gelezen van een jongen die pakjes droeg of koffers van menschen die met den trein waren meegekomen. Die jongen had ook ver diend. En zoo hadden ze stilletjes gestaan, de bei de bleekneusjes, in hun dunne kleertjes, waar doorheen de koude winterwind langs hun lijfje joeg. En 't was gelukt Een deftige mijnheer hadden ze geholpen. En rijk moest hij wel ge weest zijn, want toen hij bij zijn huis was en z'n pakjes overnam, stopte hij Kees een dubbeltje in de handeneen blinkend, klein geldstukje een schat van beteekenis. Langzaam was hun ka pitaal aangegroeid toen. Kwam er nog maar eens zoo'n rijke heer. 'n Paar centen hadden ze ver diend toen ze een man geholpen hadden om z'n zware kar tegen een brug op te duwen. En op den Zaterdag vóór Sintcrkluas was hun kapi taal bij een 1 Niet vaak waren Keesje cn Pieter zoo lastig ge weest als dien Zaterdagmiddag. Al 'n paar maal hadden ze gezeurd of ze nu voor deze ccne keer de verlichte Sinterklaas winkels eens mochten gaan zien. 's Middags hadden ze moeten helpen thuis, Kees tenminste en daarna waren ze wel de stad in geweest. Maar Vader was meegegaan. En toen kon het dus niet. „Hè, toe, Vader, mogen we nu eens gaan kijken als alle lichtjes branden in de winkels? Ik zal goed op Piet passen cn we zijn heusch gauw veer thuis", had Kees gepleit. Eindelijk had Va der toegegeven, 's Avonds Kon hij Moeder niet ai- leen laten. Dus moesten zo dan maar alleen even gaan. „Er is wat met de jongens", zei Moeder, toen ze weg warenIn do natte mist, guur en koud en donker stapten ze voort. De hoornen langs het grachtje lieten hun dikke druppels zwaar op den grond tikken. Precies op de klep van Piets pet spatte cr eentje uiteen en de fijnere druppeltjes maakten z'n gezicht nat. In hot drukke men- schenbcweeg in de straat van de bazar, hun groote doel, konden zo slechts niet moeite bij elkaar blijven. Diep in z'n rechterbroekzak, met z'n zakdoek er stijf op gedrukt, zaten de geld- schattcn verborgen. Kees hield z'n ccne hand in diè zak en met dc andere trok hij Piet nog half mee. Onopgemerkt door de menschen, of 'Bllccn bekeken met wat meelij door een enkele, die zo toch ook aanzag voor schooiertjes, kwamen zo aan hun winkel. Wat vaak hadden ze al gestaan voor die draaiende deuren, waar je vlug tusschcn moest glippen om er dan na een oogenblik weer snel uit te stappen. Wat waren ze toch ook vaak een beetje jalocrsch geweest op dc menschen dio duar zoo maar in- en uitgingenVoor die prachtige draai-deuren, met hun glimmend hout en groote ruiten, stonden ze nu ook even stil. En dan, met een flink gebaar, duwde Kees z'n broer tje er tusschcn en sprong er zelf bij. Even, even tjes maar duurde het, en voor ze 't begrepen wa ren zo binnen. Ze knipperden even met dc oogen. Uit dc donkere, koude straat, zoo plotseling in de volle iichtschittcringen cn de warmte, liet ver doofde hen. Toen voelde Piet z'n liand gegrepen en li ij werd weer meegetrokken: „Kom mee, jó." „Eh, zeg eens, wat moet je? Er uit, en gauw, klein klompcntuig!" Plotseling was liet gebeurd, 'n Ruwe, harde hand greep hem bij z'n schouder en Koes voelde zich weggesleurd door een grooto Sterke kracht. En vaster omknelde hij Piets hand en steviger nog drukte hij de andere hand in zijn zakt óp zijn geld. Gezien hadden ze 't niet. wie het deed. Ze begrepen nog niet goed, ze stonden daar weer in de natte straat, rillend van aclirik en van de plotselinge kou. Wèg was al hun blijde hoop, hun geheim geluk, hun zoote vreugd. Van de hoogte, plotseling door 'n ruwe greep, 'n harde stom, omlaag Langzaam drentelden ze verder, de straat in, verder van huia Over Piets wangetjes rolden tranen van een groot, onbegrepen verdriet Mot ccn ruk stond Kees stil. „Daar Piet, kijk, dóór", en z'n kleine vinger wees naar de étaluge van een kapperswinkel. Dagelijks waren «e ar langs gegaan. Maar nooit hadden ze 't gezien, dat hier een leger van floschjcs stond, ne» zulke als voor Iran raam. „Kom mee", en hier was 'n vriendelijke man, achter een groote toonbank, dio lien glimlachend aankeek. „Zoo'n Heschjc? Wat dat kost? Nou, wei meer dan een gulden!" Keesje en Pieter stanrden, staunlon. „Hoeveel geld heb je bij je; wat heeft Moeder meegegeven?" En dan klinkt Keesjes stemmetje, trillend eerst, maar dan duidelijker. En hij vertelt zijn, hun geheim aan dien lachen den man. Aan niemand zouden ze het ooit heb ben verteld. Maar bij dezen man, die vriendelijk keek en sprak, was het veilig. Nu lachte dc man niet meer. Keesje had maar kort verteld. Mis schien begreep de man maar half. En toch ge noeg. Ilij keerde zich om, schoof een rinkelend© glazen deur weg en greep in de kast daarachter 'n fleschje. „Ilicr, jongens, kijk eens" cn voor hen op het gladde hout ran de toonbank stond ccn mooier fleschje dan ze ooit hadden gezien. „Geef mij nu je geld maar cn dan gauw naar huis met je eau de clogne Dinsdag was ccn feestdag in liet huisje waar Keesje cn Pieter het leven der armen leefden. H Uit „Bovenover",, maandblad i\ h, Lyseum, Arnhem. Jaargang 40. 359

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11