Kleu-ter-krant-je r crcrp> sryo Voor knutse'aars 'n r m via <steekwerk Alles, buiten roos, bladeren en takken noemen we „den grond". Deze steken we zoo vlak mogelijk 2 a 3 m.M. weg. - Het middelste vlak, waar de borstel komt te zf, ik hangen, blijft staan. Nu gaan we met een vlakke guts, roos en bladeren bijwerken. De teekening wijst den weg. Met een .snijmesje snijd je de tandjes aan de bladeren en maak je ook de „nervep". De takjes steek je wat rond bij. Is de grond niet mooi vlok, dan „zanderen". We gebruiken bij voorkeur noten- of lindenhout Dat is zacht en laat zich gemakkelijk bijwerken met schuurpapier. Oolossinq van de rebus in het vorige nummer Menigeen is beter geworden, omdat er beter over hein gedacht werd, dan bij was. van he» letterraadse' >n he» vorige nummer SCHOONEVELD! 1. s, als de helft van s.g.; 2. och; 3. schim; 4. bevoegd; 5. stroopers; 6. Schooneveld; 7. verdel gen; 8. drevels; 9. greep; 10. elf; 11. D. voor dimi- uuendo, afnemend; Itomcinsch getalmerk voor 500. van Wie ziet, wat dit is uit de vorige nummers 'H n. UC 0 z 71 Het vo-gel-tje door Nel van der Vlis Echt ge-beurd Het is stil in de klas, héél stil. Zóó stil, dat je de wind hoort waai-en in de boom, die op de speel-plaats staat. De juf-frouw loopt langs de ban-ken, s~ms staat ze e-ven stil om te ky-ken. Wat wér ken ze al-le-maal hard! Ja maar, ze heb-ben /oor 't eerst een schrift-je, eèn sóm-men- schrift-je, want ze zijn iiog maar een heel klein poos-je op de gröo-te school. Joop werkt het hard-ste, hij zit vlak bij het raam. Hy is de groot-ste van de klas en de dik-ste óók. Het punt-je van zijn tong steekt een eind-je uit zijn mond, zóó hard werkt" hy. O, en dan Op-ejens: rits, rits, rits, ,gaat het, vlak langs het raam, vlak langs Joop zijn hoofd, rits, rits, rits Joop schrikt er-van en al de kin-de-ren schrik-ken er-van. De juf-frouw staat op eens vlak bij het raam. Ze ky-ken al-le- maal! Rits, rits, rits, gaat het, voor de der de maal. O, een vo-gel-tje, een vo-gel-tje! En het is zoo-maar door het o-pen raam naar bin-nen ge-vlo-gen! O, juf-frouw, juf-frouw Stil hoor, by je bank bly-ven, je mag wel kij-ken, maar niet schreeu-wen, hoor! Maar ze kün-nen niet stil zy'n! Het is zoo prach-tig, zoo leuk! O, kyk eens, het flad dert langs het raam, nu bonst het er te-gen, dat doet pyn. Joop krygt mee-lij met het vo-gel-tje. Hè, juf-frouw, pakt u het? Maar de juf-frouw kan er niet by en ze durft niet goed ook. Rits, nu zit het op de bloem-pot met de groo-te plant er-in. Het denkt zé-ker, dat het óók een boom-pje is. Och, kijk eens, zegt de juf-frouw. En ze kij-ken. En nu zien ze al-le-maal het keel-tje en het borst-je van het vo-gel-tje, dat klopt toch zoo, dat hijgt zoo erg. Rits, nu zit het op-eens weer op de hoo-ge kast. Het kijkt naar be-ne-den en het denkt: Wat is dat hier toch en wie zit-ten en wie loo-pen daar toch? Zijn dat ook die-ren? Zul-ke groo-te? Wat raar en wat doen ze? Het vliegt al weer weg. Ik wil er uit! Ik wil er uit! Ik wil naar de hoo-ge boo-men toe, ik wil naar mijn va-der en moe-der toe! O, O, gilt Joop dan op-eens. Kijk es juf frouw! Op de speel-plaats ko-men twee vo- gel-tjes aan-ge-vlo-gen. Ze vlie-gen te-gen het raam aan en weer té-rug en wéér te-gen het raam. En ze flad-de-ren op en neer en heen en weer. Het zijn de va-der en de moe der van het vo-gel-tje en ze pie-pen en sjil pen van bang-heid en van angst en hun klei-ne piet-je, dat hee-le-maal ver-dwaald is ge-raakt. En nu vliegt het klei-ne vo-gel-tje ook naar het raam en het kijkt, het kijkt, het ziet zijn va-der en moe-der en het hoort ze róe-pen ook. Ik kan er niet uit, piept het bang, ik kan er niet uit! Het is nu heel stil in de klas, nie-mand zegt meer wat. En nie-mand denkt meer aan de schrift-jes en aan de som-me-tjes, de juf frouw óók niet. Tel-kens is het vo-gel-tje vlak bij het o-pen raam en dan vliegt het weer naar be-ne-den. En weer en weer. Je zou het zoo wel een zet-je wil-len ge-ven. Maar dat kan niet. En dan op-eens, rits, is het vo-gel-tje tóch er-uit. Daar gaat het, daar gaat het en daar zit .iet al in de hoo-ge boom en het kijkt naar bin-nen en het doet zijn sna-vel-tje wyd o-pen. Dat is een vo- gel-tjes-lach en het sjilpt en het springt van ple-zier! Ma-ken jul-lie maar som-men en nog veel meer ra-re din-gen. Ik zit weer in mijn boom en ik ben zoo blij, ik kom nooit meer by jul-lie te-rug! O vo-gel-tje, wat was dat raar, Wat schrok-ken we daar-van. We za-ten juist zoo stil-le-tjes Zoo net-jes bij el-kaar! Wou jij naar school toe, vo-gel-tje? Maar jy bent veel te dom! Jij kan niet schry-ven in een schrift Jy kent geen ééne som! Ga jy maar vlie-gen, vo-gel-tje Hoog in de blau-we lucht, Jou va-der en jou moe-der-tje Die schrok-ken óók ge-ducht! Daar bui-ten is het be-ter, hè? Maak jij maar pret en jool. Kom jij maar nooit en nooit te-rug Hier in de groote school. Kleurplaat 348 g-3-B S s- ZATERDAG 18 NOVEMBER No 46 JAARGANG 1933 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT GELOOF EN LiEFDE C-v m dc stad, welko een indo, dat hü In dos it. bracht een al- i 7 37 i Het is n:et met zekerheid te zeggen, wanneer de geschiedenis plaats vond ,ons beschreven in de laatste verzen van Lukas 7. Vrij zeker moet het geweest zijn in het begin van 's Heilauds optreden in het Joodsche land, toen een Farizeeër als Simon Jezus nog kon noodigen in huis, zonder hiermede in de achting van de leidslieden des volks te dalen. S'imon heeft den Heiland genoodigd, niet omdat hij Hom zoo grootelijks eert, maar omdat hij Horn eens van nabij wil gadeslaan, om alzoo zich een oordeel te kunnen vormen over Hem. Daarom ontvangt hij Jezus zoo koel mogelijk. Hij wil den Heiland doen verstaan, dat niet Simon hoogeiijk vereerd is met de komst van Jezus, maar juist omgekeerd, Jezus het als een hooge onder scheiding moet aanmerken dat Hij Simons gast mag wezen. Wat zal het daar alles koud en onaangenaam zijn toegegaan in Simons huis. Doch zie, plotseling komt cr in die gedwongen verhouding een zekere ontspanning, zij het ook een zoor ongewenschte, door het binnenkomen eencr vrouw, die door Lukas een zondares wordt genoemd. Het heeft deze vrouw wat zelfverloochening ge kost, om in Simons huis te Komen en de verach telijke blikken van gastheer en gasten to trotsec- ren. Maar ze heeft er alles voor over, om den Heiland het bewijs te geven van haar oprechte liefde en dankbaarheid. Ze had ongetwijfeld Jezus reeds vroeger ontmoet. Zijn woorden hebben haar ontdekt aan haar zonde en schuld. Maar zij heeft in Zijn oog gelezen naast afschuw van de zonde toch ook liefde voor den zondaar. Zij heeft van Zijn heilige lippen woorden vernomen van genade en vergeving. En zij heeft die woorden geloovig aanvaard. Daarom zeide Jezus tot haar: „Uw geloof heeft u behouden." Het geloof bestaat in kennen en vertrouwen. In Vertrouwen, dat niet alleen andoren, maar ook mij, vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken zij uit loutere ge nade alleen om der verdiensten van Christus' wil. Zulk een vertrouwen moet zich openharen in oprechte liefde. Wie door het geloof leert bekennen dc groote liefde Gods in Christus, diens hart kan niet koud en ongevoelig blijven. Deze vrouw komt waarlijk niet in Simons huis, om van de menschen gezien tc worden, 't Is haar alleen om Jezus tr ö">en. Daarom durft zo zelfs, zij het ook met veel schroom, tc komen in een ver- gadering, waarvan ze te voren weet, dnt zij ann niemand welgevallig is, dan aan Jezus alleen. Het was haar bodoeling 's Heilauds voeten te zalven. Doch zie, de albasten flcsch beeft in haar handen. Een kostelijker vocht, dan dezo flcsch bevat, druppelt op 's Hollands voeten; tranen val len er op neder. Tranen van berouw over haar zondig verleden, en tegelijk tranen van dankbaar heid over Jezus' vergevende liefde. Zij heeft er in het minst niet op gerekend, dal zij haar aandoening niet zou kunnen bedwingen. Anders had ze wel een doek meegebracht, om des Heilands voeten r.1 tc drogen. Die tranen zijn haar overvallen. Wat zal zij nu doen? Plotseling is haar besluit genomen. Zij m..akt Lani haren los on droogt daarmede Jezus' voeten af. Zij vraagt niet, wat do menschen van haar manier van doen zullen zeg gen. Ze rekent met Jezus alleen. Voora1 in het Oosten werd het een groote schan- de gerekend, als een vrouw zich in het openbaar vertoonde met loshangend haar. Maar het kan immers nu niet anders. Zij, de groote zondares, schijnt wel wat al, te gemeenzaam geweest te zijn met den heiligen Jezus. SU.1 u voor, dat gc op audiëntie bij dc Koningin een traan liet allen op de hand van Iiaro Majesteit. Ge zoudt er ver legen onder 'orden. Zeker, een kind mag zijn tra nen laten vloeien op moeders hand. Maar de af stand tusschen Jezus en d1 zondares is 'Jaar toch te groot voo*. 't Is alsof die vrouw wil zeggen: „Heers, zóó heb ik het niet beJoeid, dat ik in al te groote gemeen- zaamhdu, gelijk een kind bij zijn moeder, in tra nen op uw voeten zou vertolken de liefde van mijn hart." Onmiddellijk laat ze daarom volgen het kussen Zijner .vonten, hiermede betuigend haar grooten eerbied voor den Heiland." Eerst dan, wan neer ze door een kus op Zi'.n voeten getoond heeft, hoezeer zo den Heiland hoog acht en zichzelve gering, schat, kan -ij de albasten flesch met zalf uitstorten, om Jezus te breng m de hulde van haar hart. De openbaring van haar liefde ,die gepaard gaat met diepe verootmoediging vanwege haar zonde er schuld, is bij deze vrouw het kenmerk van haar geloof. Is or nu ook in ons leven die openbaring der liefde .welke bereid is tot offeren? Deze vrouw hoeft den prijs der zalf met te duur geacht voor haar Heiland. En haar tranen geven het bewijs, dat ze dit offer niet brengt als een betaling, waar door zo recht heeft op vergeving, maar enkel als het offer der dankbaarheid voor de genoten wel daad der verzoening. Do oprechte liefde is bereid tot het offer. Aller eerst het offer van ons zeiven, zoodat we onsael- vcn willen verloochenen, v,m. Jezus te volgen. Maar daarbij ook het offer vah uw tijd, uw kracht, uw geld. Nu komt het niet in de eerste plaats aan op do grootte van het offer, maar op dc gesteldheid des harten, waarmele het offer wordt gebracht. Natuurlijk is er wel eenig verband tusschen de liefde van ons hart en de grootte van het offer. Wie door God rijkelijk gezegend is met stoffelijke goedoren, toont inderdaad weinig- liefde voor Christus, als nij komt met een karig offer. Doch anderzijds kan in het penningske der wedu.ve meer liefde schuilen dan in de groote geldsom van den rijke. Beproeven wij onszei ven, of de liefde tot des Ileeren dienst ors bereid maakt tot het offer. Let er wel op, dat deze zondares alleen behouden is door het geloof. Haar goede werken, ook haar tra nen en haar albasten flesch met zalf hebben niets bijgedragen tot haar zaligheid. Die zaligheid der schuldvergeving lag alleen in Christus. Maar verzekerd is zij van de echtheid van haar geloof door dc bereidheid des harten, om den IleilanJ to brongen het offer van haar liefde. Hot geloof is de bano ,die ons aan Christus ver bindt. Maar het is geen keten, die ons als een gevangene vastklinkt. Het is een band, die ons organisch verbindt met Christus, gelijk dc rank aan den wijnstok \erbondcn is. Uit Christus als den waren Wijnstok, vloeit in onze harten de liefde Gods, die noopt tot wederliefde. Er is g3cn waarachtige liefde zon.'t geloof. Maar evenmin is er geloof zinder liefde. Duarom kon Johannes, do Apostel der liefde, zoo vlijm scherp zoggen: Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend, want Gcd is liefde. Van de boetvaardige zondaar Dichter onbekend (begin 17de eeuw) Des Hceren lof wil ik met luider kelen En tot Zijn eer met groote blijdschap kwelen; Ik wil Zijn roem verkonden met geschal, Zoolang de ziel mijn lippen roeren i zal. Hij heeft mij uit liet slijm2 en stof der aarden, Zijn evenbeeld, gesierd in grooter waarden; Hij heeft mij, daar ik lag gesmoord in 't kwaad, Door Zijnen Zcon genezen metterdaad. Ik was verdoold, ik ging te vreemde wegen, Van 't rechte pad verwilderde ik ter degen; Ik ging met vreugd, gewenteld in 't verdriet, 3! Ik paste op God noch Zijn geboden niet 4 Met volle zeil begaf ik mij de wereld, 5 Ik zag haar glan(t)s met heerlijkheid bepereid; Iloe lachte doen6 mijn wankelbare ziel! En die 7 was 't heil, dat haar zoo wel beviel. Maar alzoo haast ik merkte Godcs wetten. Wilde ik, door U, o Heer, dit kwaad verpletten; Ik nam 't geloof, door 't roeren 8 van u(w) kracht, Ik zag vergaan de wereld met haar pracht. Zoo haast een- pluim 9 verstrooid wordt door de winden. Zoo haast was niet van al dien hoop 10 te vindcy. O, dacht ik, is 't alzóó met u gesteld Vaart wel, vaart wel, ik kies een trouwer held, Ik oefen mij gestadig in U(w) waarheid. Wat vind ik daar een overgroote klaarheid! Ik leere daar dat 's werelds hooge praal Noch 't Godloos heir verschijnt in Godes zaal. 11 U(.w) woord is mij een licht op Uwe paden. Een bad, daarin ik zondig vleesch kan baden; U(w) woord is mij een leid-star tot U(w) school, Daarin ik leer, en nimmermeer en dool. O God, voer(t) ons door Uwe gunst ten hemel, Daar moet door 't oog eens naalden doch 12 oen kemel; Ik ben alree zoo dweeg, 13 door U(w) genad', Dat ik door boet' versterk 14 een fijne draad. Want U berouwt den vloek, op ons gesproken, Gij zoekt het schaap, dat elders leit gedoken, Gij draagt dat wéér 15 en brengt het in de stal, Daar 'l nimmermeer van U verdwalen zul. Gij wilt den dood dos zondaars niet, maar 't leven; Gij konxlt uit steen een vleeschen herte 16 geven, De-zonde als bloed, ja als een karmozijn, 17 Zal wit als wol door U(w) genade zijn. Het Ryper Liedtboccxkcn, inhoudende veol Schriftuerlijcke Liedekens, bij verscheyden Autheurcn gemaeckt, endc nu tot stichtinge van een yegelijck t' suinen gcstclt. t" Airktnuer, Voor Iacob Pietersz. Moerbeeck, Boockverkuoper op 't Dronckenoort, Anno 1004. (Herdruk van de oorspr. uitg. v. 1G24). Het hondert endo olfsto Liodt. (Geheel). 1 bewegen; '-slijk; 8 ik ging blij, terwijl ik eigen, lijk (zonder het te weten) in liet verdriet wentelde; 'noch... niet: oude vorm van ontkenning; 8 con taminatie van „zich in de v ereld begeven" en „zich aan de wereld geven"; "toen; 7 nl. de wereld; 8 bewogen: de om-keer der zei; "zoo spoedig een pluisje; 10 'va niets van dit alles; 11 de hemel; toch; 18 toch; ^gedwee; 11 verstrek; 15 terug; 10 een hart van vleesch; 17 de dichter vut „kar- moziji" naicvelijk als een zelfstandigheid op, l.p.v. als kleur. 341

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 9