Langs kromme wegen
door
K. Jonkheid
(Vervol y..
Ze vertelt hem alles, haar omgang met Jan,
haar groote teleurstelling, de band, die hen samen
bond en die ze nog voelt, ondanks zijn vreemde
handelwijze. En dan wacht ze af, wat Anton zog
gen zal.
Anton is voorzichtig. Hij vermijdt elk ongun
stig oordeel over Jan, laat diens handeling geheel
buiten bespreking. Hij zegt alleen, dat deze dingen
yoor hem geen bezwaar zijn.
„Ik wil de leege plaats vullen en trachten dit
zoo goed te doen als ik met tewerkstelling van
alle krachten zal kunnen". Hij verzekert haar zijn
hartelijke liefde en toegenegenheid en verwacht
het jawoord.
Annie weifelt Een publieke verloving voelt ze
als iets stuitends, als een bezwaar, te groot om nu
reeds overheen te stappen. Het eind is, dat ze
Anton vriendschappelijk verkee. toestaat, maar een
publieke verloving verschuift naar twee maanden
later.
Na verloop van eenige weken is de verloving
een feit en worden de kaarten verzonden. l>o
receptie is druk bezocht Brieven en telegrammen
Stroomen binnen, het eene bloemstuk na het
andere wordt aangebracht, de bel staat niet stil.
Het heele dorp is er vol van.
Vader en moeder zijn verheugd, zeer verheugd,
maar toch ook een beetje ongerust Ze voelen zich
nog niet heelemaal zeker. Annie schijnt vaster te
zitten aan Jan van Dam, dan zij verwachtten.
Maar het gaat goed. Er gebeurt niets. De verlo
vingstijd is gezellig. De wedcrzijdscho families
hebben vriendschappelijk omgang. Alles gaat
voorspoedig. Het valt mee.
Na een jaar krijgt Anton een betrekking in
Indië met als standplaats Soerabaja.
Dat was ver van Sumatra.
De ambtenaar van de Burgerlijke Stand komt
ten huize van de aanstaande bruid het jonge paar
opnemen in ondertrouw. Anton is kalm, Annie
zenuwachtig en geagiteerd. Als de bruidegom ver
trokken is, kijkt ze stil en in zichzelf gekeerd
voor zich. Ilaar ouders trachten haar af te leiden.
Maar dan begint ze zacht te snikken, wegkruipend
in haar zakdoek. Moeder staat er hulpeloos bij eu
vader spreekt eenige leege woorden, stumperig
pogend haar te kal mee ren.
Doch Annie barst los met de woorden: „Nu ga
ik toch naar Indiët Maar met een ander, een
ónder'"
Vader houdt zich kalm, maar de kalkwitte ver
kleuring van zijn gelaat is zichtbaar tot ord-r zijn
baard en moeder staat op sidderende beenen. Als
de donderslag van een onverwacht vonnis van
veroordeeling dreunen Annie's woorden hun door
de ziel.
Maar dan wordt ze plotseling kalm. komt weer
geheel op streek. Ze schijnt wat geschrokken van
haar eigen woorden en wat beschaamd en doet nu
tegen haar ouders zoo gewoon en zoo vriendelijk
mogelijk.
De bui drijft over, de lucht wordt weer nolder
als op een klare zomermiddag en allen voelen zich
Verlicht en moedig.
XI
Jan werkt nu twee jaar tot volle tevredenheid
van zijn chefs. Zijn condu'testaat ziet er .goed uit,
zijn rapporten zijn gunstig en de administrateur
denkt er over, hem een plaats te geven bij den
staf. Het stafpersoneel wordt gekozen uit do beste
krachten, maakt sneller promotie en heeft uitzicht
op een eerste positie. Ook Mühlman is staf-em
ployé.
Wel vindt men het vreemd, dat Jan zoo een
zelvig is, zich zoo weinig inlaat met anderen, doch
schrijft dit toe aan zijn Hollandsch-orthodoxe be
krompen-burgerlijke opvoeding. Hier heeft men
ruimer begrippen!
Jan heeft van de samenleving in de Indische
planterswereld genoeg gehoord en gezien, om te
weten, dat er heel veel dingen niet zijn naar zijn
smaak cn dat daar veel gevaren zijn, die hij liever
wil ontloopen.
Maar hij ziet niet, dat een ander gevaar nadert
Sarina wordt moer en meer voor zijn besef oen
huisgenootc, die hij moeilijk zal kunnen missen.
Daarom houdt hij haar in cere, klopt haar goed
keurend op den schouder, of vat haar vriendelijk
bij haar arm. Dan is Sarina zichtbaar verheerlijkt,
dan uit zich haar groote vereering voor den toe-
wan nog sterker dan ooit te voren.
Jan ziet geen gevaar. Soms denkt hij het, maar
lacht er om. Hij voelt zich sterk en verstandig.
Maar de sterkste heeft wel oogcnblikkea van
\l' -
zwakheid en wie zijn vertrouwen zet op zijn ver
stand, handelt niet verstandig.
Jan gaat moreel en geestelijk naar beneden. Hij
gelooft het niet, maar het is zoo. Hij ziet het niet,
omdat hij niet zien wil .Anderen zien het wel,
maar zeggen niets.
Sbo gaat de tijd voort en met hem de zich voort
zettende verslapping van den geest en ontkrach
ting van den wil, die elk slachtoffer tenslotte weer
loos maakt.
Jan zit aan tafel en leei?t naar gewoonte zijn
bijbel.
„Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking
komt".
Hij klapt het Boek dicht Bat woord is een priem
in zijn hart, een priem, die róók is.
Waakt en bidt
Zijn geweten roept neen buldert: „Gij hebt niet
gewaakt en niet gebeden en ge doet het nu nog
niet".
Het is zoo. De gebedsvorm is er wel, maar niet
het bidden.
Wat beteekent het te bidden om bewaring, als
men liever niet bewaard wordt? Of om vergeving,
als men de zonde niet loslaat?
Hij ziet plotseling de geweldige afgrond, die bezig
is hem te verzwelgen. Hij steunt van schrik en
angst krimpt bukkend in elkaar, het hoofd voor
over en de handen willoos op de knieën. Arme
kerel. Hij is niet een der helden uit de rij van
Hebreeën XI.
Sloom en stil gaan drie of vier dagen voorbij.
Jan heeft zijn middagmaal gebruikt maar zit nog
aan tafel en kijkt stil toe als Sarina afneemt
Ze talmt langer dan anders en draait langs hem
heen, steeds bescheiden vóór zich kijkend. Wil ze
wat zeggen? Jan kijkt haar aan en vraagt: „Wat
heb je, Sarina? Is er wat?"
„Toewan niet boos zijn", zegt Sarina verschrikt
„Ik ben niet boos. Wat heb je dan?"
„Ik wat zeggen. Toewan niet boos zijn", ant
woordt ze weer, neerhurkend op den grond. Met
gekruiste beenen, gevouwen handen, voorover ge
bogen hoofd en bovenlijf en half gesloten oogen
blijft ze zitten.
„Ik wat zeggen toewan niet boos?" vraagt ze dan
nog eens, met angstige oogen een oogenblik op
kijkend.
„Ik zal niet boos worden, zeg het maar", bemoe
digt Jan, brandend van vrees cn ongeduld. Wat
zal er komen? Een bang vermoeden vliegt door
zijn hoofd.
Dan vertelt Sarina. Met een paar woorden is
alles gezegd.
Een oogenblik is het Jan, alsof do bodem onder
zijn voeten wegzinkt Dan krijgt hij neiging, het
kleine figuurtje op den grond aan te grijpen, te
slaan en door elkaar te schudden.
Maar hij begrijpt, als er geslagen moet worden,
dat hij zichzelf moet slaan en niet het arme schep
sel, dat aan zijn voeten haar lot afwacht
Dit vroegrijpe natuurkind is niet onschuldig,
volstrekt niet, maar de grootste schuld treft hem,
de toewan, de blanda, tegen wicn ze opziet, als
tegen een halfgod, hem, de ontwikkelde Euro
peaan, de man van Christelijk belijden.
Jan herstelt zich. Hij heeft zich de laatste dagen
zijn toestand gerealiseerd, overdacht wat de go-
volgen kunnen zijn. Daardoor is de schok ge
broken.
„Sarina, sta op. Ik ben niet boos. Ik zal er over
denken".
Na een korte opslag van haar oogen, waarin Iets
ligt, wat Jan niet dadelijk verklaren kan (is het
dankbaarheid? is het wat anders?), veert Sarina's
lenig lichaam omhoog en snelt ze weg.
Jan gaat naar zijn werk. Feitelijk staat het reeds
voor hem vast, wat er gebeuren moet, maar toch
wil hij nog eens denken.
Zoodra hij 's avonds thuis is, begint hij te over
wegen. Zoo kan het niet blijven, een toestand als
bij Mühlman kan hij niet aanvaarden. Dat is af
schuwelijk en diep zondig. Dag aan dng leven in
do zonde is een gruwel voor God. Hij moet Sarina
trouwen. Maar daar zit óók veel aan vast. En wat
zullen de gevolgen zijn? Achteruitzetting en gene
geerd worden door de Europecsche collega's en
niet-collega's, kortom, door al zijn gelijken, door
iedereen, met wien hij in contact komt.
Als Jan eenige dagen later Sarina meedeelt, dat
hij haar trouwen zal, hoort ze hem aan met Azia
tische onbewogenheid.
Van de Hollandsche taal weet ze niet veel. Als
de meesten van haar rasgenooten kan ze do v cn
de f niet zeggen, daarom worden de gesprekken
bijna uitsluitend gevoerd in het Maleisch. Maar
haar verstand is goed en haar bevatting helder
en ze begrijpt heel goed, wat Jans woorden voor
haar beteekenen. Ze zal mevrouw Van Dam wor
den. „Mevrouw pan Dam", lispelt ze. En dan
nog eens met een stille glimlach: „Meprouw pan
Dam."
{Wordt vervolgd.)
Dagboek van de
iamilie Berkelmans
11 November.
Moeder is niet tevreden over mij. De huishoud
uitgaven kloppen niet en bovendien is er meer
geld uitgegeven, dan moeder gewoonlijk gebruikt
't Scheelt wel een paar gulden. Ik zei aan moeder,
dat 'k trouw had opgeschreven, wat er was inge
kocht Melk, brood, groente, vleesch, kruideniers-
boodschappen. Een heel rijtje eetwaren liep ik af.
Moeder lachte er een beetje om. Ik vroeg haar:
„Gelooft U me niet?" Toen kreeg ik het kasboek
onder m'n neus geduwd. „Hier staat", zei moeder,
„melk 48 cent Dat is dus zes liter op een dag. Wat
een hoeveelheid! In al de jaren van m'n trouwen
hob ik niet zooveel tegelijk noodig gohad. Waar heb
je die in vredesnaam voor gebruikt?"
Ik hakkelde zooiets van, „poes, vier keer een
schotel vol", en hoopte dat moeder daarmee te
vreden zou zijn.
Ik durfde niet te zeggen, dat ik zelf drie bekers
weggeslokt had. Dol ben ik op melk. Koud of
warm, ik drink ze altijd even gulzig. Moeder keek
me diep in de oogen. Toch jokte ik. 'k Maakte
haar wijs, dat er gisteren veel melk is overgekookt,
en 'k daarom vandaag een beetje meer moest
nemen. Moeder bleef het geval bedenkelijk vinden.
Dat hinderde mij de heele avond. Maar achterna
met de waarheid komen aandragen, daar had ik
geen moed voor. Ik heb me voorgenomen, niet
weer stiekum melk te drinken. En over dat tekort
in kas, wil ik goed nadenken. Ik geef Rie in ieder
geval geen geld meer voor een reep. Dat scheelt
tenminste al een kwartje in de week. En waar ik
dan verder op bezuinigen moet? 'k Zal blij zijn
als moeder de huishouding weer zelf kan waar
nemen.
13 November.
Vanmiddag aan tafel zei Rie met een leuk,
lachend snoetje: „De tijd voor Sint Nicolaas schiet
al aardig op." .Schieten, ben je nou heelemaal
dwaas," leeraarde Antoon. „Het woordje „schieten"
gebruik je bij geweer en kruit Van de tijd zeggen
we, ze vliegt Je denkt maar aan een vliegmachine,
dan vergis je je nooit." Dat gaf tusschcn die twee
een gekibbel. Rie stoof nijdig op. Als die ook maar
even haar teentjes voelt ia 't mis, en knort zo als
een ontevreden varkentje. Daar is het Antoon, de
plaaggeest, juist om te doen. We vonden hem een
flauwe jongen. Vader noemde het laf cn maakte
een eind aan het geplaag, door Rie in bescherming
te nemen en Antoon het zwijgen op te leggen. Rie
mag nu 's avonds haar schoen zetten. Ze gelooft
nog zoo echt in Sint Zooeven heeft ze een heusche
brief aan hem geschreven, keurig in bloklettcrs.
We mochten 't niet lezen, zei ze. Stiekum hebben
we 't toch gedaan. Judith heeft in naam van Sint
antwoord gegeven op al haar vragen. Ik ben blij
dat Judith weer aardig is voor Rie. Moeder had some
beslist verdriet over de houding, die Judith aan
nam tegenover 't kleine ding. Als de stemming in
huis nu verder goed blijft dan vieren we vast en
zeker,-prettig Sint
15 November.
Ons huis is weer in z*n gewone doen. Er is on
verwachts een nicht van Oma gekomen. Ze bood
dadelijk aan voor Oma te willen zorgen. Nu kan
moeder weer thuis blijven. Fijn.
16 November.
Hoera!, Gerard heeft de benoeming aan de
Julianaschool gekregen! We hoorden het van
Antoon, die om twaalf uur met het nieuwtje thuis
kwam. Moeder wilde 't eerst niet gelooven. Ze
dacht dat Antoon haar fopte, en zei tegen hem:
„Jo praat maar wat, om ons blij te maken. In de
morgen proefles geven, en tegen de middag de
uitslag al weten, ik begrijp het niet" Daar ver-
lmasde ik mij ook over en vroeg me zelf af,
dankt die jongen dat aan z'n prestatie, of heeft
hij 't bestuur op z'n hand?
'k Popelde. Waar bleef die jongen? Was Ella
maar bij hem, die zou zeker naar huis gerend zijn,
om in kleur verslag te doen. Moeder begon ook al
te mopperen. Het eten stond klaar.
Eén uurDaar kwam Gerard aangestapt
,,'t Is voor elkaar," begroette hij ons. We vroegen
hem honderd uit Vader maande ons tot kalmte,
nam toen zelf het woord. „Waren alle heeren van
't schoolbestuur aanwezig?"
Gerard vertelde: „Een meneer met een buikje,
één met een kaal hoofd, een oud heertje met een
puntbaardje. De meneer met het kale hoofd was
do voorzitter
„Niet zoo schoolmeesterachtig", viel vader hem
in de rede, „Ik heb een hekel aan gezwam. Waren
de heeren over 't algemeen nog al tevreden over
je?"
„Nee," zei hij, „ük dank m'n benoeming alleen
aan m'n schoonvader, omdat z'n dochter aan de
zelfde school, onderwijs heeft ontvangen."
Gekke jongen. Geen van ons heeft er antwoord
op gegeven. Over veertien dagen komt Ella. Daar
kunnen we beter mee praten.
346
Menschen in crisistijd
door
D. C. A. Bout
Meier was op bezoek geweest
Meier was op bezoek
geweest in een nabij
gelegen kamp, waar on
georganiseerde arbei
ders waren gehuisvest.
Het scheen dat hij van
daar veel vrooiijkheid
had meegebracht, want
toen hij het vertelde
gierden zijn kaïnergo-
nooten het uit van pret.
Uit de aangrenzende
tampwoningen kwamen
de kameraden op Meiers
kamer aangestoven. Hij
was boven op de tafel
gaan zitten en vertelde met zijn gewone levendig
heid.
Verleden week had hij op den akker al gehoord,
'dat er in die buurt kampmenschen uit een Zuider
zeedorp zouden komen. Dat waren lieden met van
die wijde broeken cn ruime kielen aan en ronde
hoedjes op.
Het heele kamp had er reeds over gesproken, dat
'daar niet tegen op te werken zou zijn, nadat Meier
opgemerkt had, dat die vrienden hun kruiwagens
niet alleen maar ook hun wijde pofbroeken wel
met grond zouden vullen. Hij had ze loondrukkers
genoemd, want met hun laadruimte zouden ze vast
boven de tarieven komen.
Vandaag had hij op den akker al naar hen uit
gekeken. Maar hij had nergens er iets van ontdekt
In zijn verbeelding had hij al gedacht aan de
mogelijkheid, dat ze Amerikaansche globetrotters
in de werkverschaffing op bezoek zouden krijgen.
Vanavond was hij op verkenning uit geweest F.r
waren moeilijkheden in het Zuiderzeedorp gerezen
vanwege de Zuiderzcesteun. Er hadden er vijf cn
twintig moeten komen. Er was er echter maar één
gekomen. En die eene was gekomen, omdat hij
niet in de Zuiderzcesteun was opgenomen.
Hij is een lange rijzige kereld, zei Meier en
wanneer hij je wat vertelt, vertrekt hij geen spier.
Met het leukste gezicht van de wereld vertelde hij
zijn kampgenooten, dat zij in hem geei blijver
moesten zien, want dat ie gehoord had, dat in het
nabije stadje het spek en vet zoo goedkoop was
en dat hij daar op af was gekomen.
„Hij heeft", zoo vertelde Meier verder „vanmor
gen een kruiwagen volgeschopt en toen is hij "iet
.verdere van den dag naar den werkbaas gaan
zoeken om te vragen, waar hij die leeg moest
gooien.
Zooevcn zei hij tegen ons. „Kijk eens vrienden,
in mijn jeugd zwierf ik over do Zuiderzee, Toen
ik wat grooter werd ben ik de groote vaart op
gegaan. Ik heb het grootste deel van mijn leven
op zee gezwalkt Mijn leven was alsdat van Noach
tussclien water en lucht Nu zenden ze mij naar
een polder, waarin je slooten graaft en trekgaten
yoiwerpt Vandaag heb ik goede nota genomen
van wat hier geschied is. Als het duifje van Noach
vun weleer keer ik huiswaarts met een strootje
in do mond als bewijs, dat jullie hier droog land
hebt
Ik vind het mooi, maar ik keer naar mijn orktje
terug".
Allen proestten het uit van het lachen.
Maar Meier had meer gehoord op zijn verken
had gesteld als de eenige, die de Chineesche tra
ditie van al het verkeerde kan ontdoen en een
waarlijk modern China scheppen.
Kwei lan en haar echtgenoot gaan in hun ge
seculariseerd en gemoderniseerd leven over één
nacht ijs. Dat kan misschien wel een enkel be
schaafd en ontwikkeld mensch veilig naar den
overkant brengen, maar wanneer de groote massa
er over gaat, moet het onherroepelijk bezwijken.
Wanneer geheel 'üiina zou worden gemoderni
seerd als deze menschen, dan zou (het ontbreken
van een godsdienstigen ondergrond rampzalige
gevolgen hebben.
Nog eon ander jong echtpaar verschijnt in dit
boek: de broer van Kwei lan, du» in Amerika heeft
gestudeerd en daar met de dochter van een pro
fessor is getrouwd.
Pearl Buck ziet deze verbintenis, waarin zich
zooveel grootere versahillen voordoen, als een zeer
geslaagde. Maar zij laat deze verschillen op den
achtergrond.
Moeilijkheden doen zich niet voor, behalve dan
de ernstige bezwaren van de Chineesche ouders.
ningstochL Een van de kampwoningen is bewoond
door do bewoners van de Zilvervloot.
Ieder hield zijn lach weder in, want daar zou
wel weer wat moois komen. „Dat zijn meerendeels
bewoners uit woonschepen en zelfs hebben er nog
een paar een woonwagen. Daar is zelfs een straat
acrobaat bij. Volgens de lui is het deze ploeg, die
het hoogste loon haalt Maar blijvers zullen het
niet zijn. Als de zomer in het land komt dan begint
hun trek. Een heel jaar op dezchde plaats ver
toeven vinden ze niet bevorderlijk voor hun ont
wikkeling. Want reizen, zei er een tegen mij, heb
je noodig voor je ontwikkeling en beschaving. Ze
hebben er oen finale Jazz-band. Het is een vroo-
lijko boel.
Maar dit mot gezegd worden, ze waren netjes,
althans toen ik ze bezocht, maar hoe kan dat
anders.
Er is ook een Jodenman in het kamp. Ze hebben
hem aan me voorgesteld. Sjaak heet hij en zijn
.vrouw Saar."
„Was die der ook bij? riepen allen in koor.
„Kalmte vrienden, ik vertel."
Sjaak wordt evenals jij en ik 12 dagen van zijn
vrouw gescheiden. Maar toen hij aan mij voorge
steld werd, ging dat in een moeite door. Je moet
weten, dat het nu niet direct 'n knap joodje is,
dat is buiten zijn schuld, maar hij heeft een effec
tief knappe vrouw, tenminste volgens het portret
En zijn kampgenooten hebben het bevestigd, dat
de werkelijkheid daarvan niet te kort schiet
Hij moet nog al sagrijnig zijn .Ze zeggen, dat
's morgens om elf uur zijn postzegel nog op de
kruiwagen hangt Na elven begint zijn gezicht
wat op te klaren. Ik vroeg, waarom dat?
Toen hebben ze het me uitgelegd. Hij moet het
moeilijk kunnen verdragen, dat ie niet tot de Por-
tugecsche gemeente behoort Dan kon hij bedeeld
worden en behoefde liij niet in de werkverschaf
fing.
Ik heb even met Sjaak staan praten. Hij stond
mij te vertellen, dat hij wegens slapte bij een
tabakshandelaar ontslagen was. Maar daar was
zoo'n echte goosert, die er pret in had om Sjaak
er tusschcn te nemen. Die zei, ach wat slapte, je
werd slechts van gezicht knaap cn je kon bij het
dekblad sorteeren, clara niet meer van obscuro
onderscheiden.
Het Joodje schudde de kop en zei, wat een ver
stand, wat een verstand! Ik vroeg hem nog, waar
om hij niet dc negotie ingegaan was. Daar waa
volgens den Jodenman de klad ook al in.
Maar in de Werkverschaffing viel het hem niet
mede."
Lang werd er nog gelachen en Meier genoot, om
dat de andoren genoten.
Net kwam de oude Smulders thuis. Direct had
hij aller belangstelling om de mooie zooi visch, die
hij medebracht. Hij was een geboren visscher. Het
is of hij ze ruikt, zei Meier.
„Baasje, dat jo die allemaal aan je hengeltje
er uit gewipt hebt, betwijfel ik. Kom, biecht eens
op." Smulders lachte eens.
Als jij geen slootje afgedamd hebt, heet ik geen
Meier.
„A's je handen even vlug waren als je gedach
ten, liep jij als ik hier met een fijn zoodje visch.
Meier," zei de hengelaar.
Met een hoeraTje werd Smulders in zijn kamp-
woning ontvangen. Meier, die hem achterna wns
gcloopcn, bleef in de deuropening staan terwijl
hij met zijn schouder tegen de deurpost hing. In de
kamer knarsten ecu aantal figuurzagen. Hier
wordt gewerkt.
Lang duurde het niet of do vischjos waren
schoongemaakt cn Smulders zat bij het kacheltje,
waarop een pan met olie stond te walmen.
In de verbintenis van dozo twee, die elk een
wereld hobbcn aohtorgclaten ter wille van den
ander, idealiseert do schrijfster de .verbinding van
Oost en West. De schrijver van liet voorwoord be
wondert in haar het meest, dat zij bij alle Angel
saksisch rasvooroordeel een gemengd huwelijk tot
ideaal van hoogcr orde durft stellen.
Maar ook al kunnen wij „blind worden voor het
versahil in klecding cn gebaar, doof voor het ver
schil in taal of tongval", al hebben wij geleerd
„die erbarmelijke oerinstinctcn: vrcomdenhaat en
rasvooroordeel in onszelven te overwinnen", dan
toch kunnen wij deze oplossing van de rassen
tegenstelling niet waardcorcn.
China zal ook in zijn omvorming tot een mo
dernen staat zichzelf moeten blijven. En het
Chineesche volk, dat in Jezus Christus en alleen
in Hem is dat mogelijk zijn gebreken leert uit-
zuiveren en zijn geestelijk loven vernieuwen,
heeft in zichzelf daarvoor de geestelijke en zede
lijke kracht, die alleen een nieuwen grondslag
noodig heeft Het behoeft daartoe geen verbinding
met het Westen als door dit huwelijk wordt ge
symboliseerd.
Smulders kon veel verdragen, maar liet gckrmr»
van figuurzagen maakte hem wrevelig.
„Kerels houdt op met dat geknars. Mijn zenuwen
hebben al zooveel doorgemaakt in het leven, d>w
ik de dagen, die mij resten, er zuinig 6p móet zijn
„Smulders", merkte een van kamergenooten i»>,
„niemand wil vanavond ruzie met je hebben. Wij
leven hier als nauw aan elkaar verknochte men
schen en voor vanavond zijn wij allen voor ge
meenschap van goedcron."
„Daar zal de visch wel invloed op hebben",
lachte Meier.
„Dacht jij, dat wij hier zulke materialisten
waren, neen, wat jij Smul?"
„Ja gesmuld zal er wordeq", was 't antwoord.
„Kom binnen Meier, want hoe meer zielen hoe
meer vreugd. Jy weet ook wat stempelen is, dat
is het mooiste vak om menschen tot elkaar te
brengen."
Meier was het niet ontgaan, dat Smulders geen
vriend van figuurzagen was. De leukert wachtte
zijn oogenblik af.
Met belangstelling nam hij het zaagwerk in zijn
handen on zei: „Daar hadden jullie nooit aan ge
dacht, dat je hier zooveel vrijen tijd zoudt hebben
om zulke kunstvolle voorwerpen te maken.
Dit is natuurlijk niet jo eerste werkstuk, want
het is in één woord een meesterstuk.
Zelf ben ik zoo handig niet, maar daarom kan
ik het werk van een ander wel waardeeren. By
ons in de kamer is het een dooie boel. Daar zaagt
niemand. Ik mag graag een ander zien knutselen.
Nu is het waar, wut Smulders zegt, dat je van dat
geknars van die zaagjes zenuwachtig wordt."
Smulders liep er in. Terwijl hij de vischjcs in de
pan in de gaten liield, zei hij tot Meier. „In mijn
jeugd deed ik het graag. Ik maakte zelf mijn ont
werpen."
„Dus jo bent ook nog zooveel als architect", in
terrumpeerde Meier.
„Ik ontwierp zelf mijn ontwerpen. Zoo had ik
het model van ons stadhuis genomen als vogel
kooi 'k Had het haast heelemaal klaar. Er ont
brak nog een windwijzer op het torentje. Dat
laatste stukje mislukte. Toen heb ik het heele
stadhuis in de kachel getrapt"
„Was dat voor of na jo huwelijk", vroeg Meier
belangstellend.
Smulders haalde zijn schouders op. „Wie zaag
werk propageert vult krankzinnigengestichten,
zeg ik maar", zei Smulders.
„Dat mot jij eens tegen den Geestelijk Verzorger
zeggen, die schijnt er nog al voor te voelen", raadde
Meier.
„A propos, hoever is het met de visch?"
„Geduld man. Wij blijven hier fatsoenlijke men
schen. Eerst alles klaar en dan eten."
Inmiddels kwuin Willcmse ook binnen en was
mede van de partij. Meier gaf in geuren en kleuren
zijn bevindingen van vanavond ten beste.
De zagers en Smulders hadden het ook nog niet
gehoord.
Willemse luisterde en zei: „Die Zuiderzeevis-
scher zal de lachers wel op zijn zijde gehad heb
ben, maar niet het rechL Daar bestaat ook nog zoo
veel als een verplichting, die je hebt tegenover de
gemeenschap. Met een leuk gezicht een ander voor
je laten zorgen, vind ik op zijn minst iets den
mensch onwaardig."
„Wat zal je daarvan zeggen! Het trekken zit die
menschen in het bloed, liet feit, dat ze hier de beste
ploeg waren, sproekt voor lien. Daar hebben ze
mede bewezen, dat zij werkon wilden.
Hot minst zal het wel voor dien Jodenman mee
vallen. Grondwerk voor een IsruëlietU"
„Wat mij in jo verhalen verder het meest frap
peert, is, dat de crisis zoo geweldig veel slacht
offers om zich heen heeft gemaakt. Zuiderzeevia-
schers, straatacrobaten, woonwagenbewoners, joden
hoe komen wij er uit
En tochde tijd zou nog heter te dragen zijn,
wanneer alle menschon hier eerlijk liet hoofd
boden. Met simulcorcn komen wy er niet. Daar
hebt jo nu X, die zich ziok hield, omdat het loon
te weinig verschil maakte met den steun. Voor
zoo iemand kun ik geen respect hebben."
Er ontspon zich een geweldig dispuut over loon
en steun.
„Het laatste Wil ik ontvangen om mijn leven in
stand te houden. Maur ik vind het fierder om
eerst arbeid te prestoeren cn daarna loon te ont
vangen."
Meier kendo Willcmso nu sinds een paar
maanden.
„Willcmse", zei hij, „ik weet, dat je meent wat je
zegt en er naar leeft. Muur de wereld wil nu
eenmaal bedrogen zijn."
„Niemand dwingt mij, dut ik duaraan mede doe.
Spreek mij niet meer vun daden, waaraan de on
gerechtigheid kleeft Het kan voor God niet be
staan", zei Willemse.
„Vrienden wordt vreedzaam, mijn visch is klaar."
„Visch uit hot afgedamde slootje", zei Meier.
„Je bent een onverbeterlijke grappenmaker
Meier", zei Smulders. „Eet smakelijk. Ik zeg toch
niet hoe ik zo ving."
343