Langs kromme wegen door K. Jonkheid (Vervol y.. Ze vertelt hem alles, haar omgang met Jan, haar groote teleurstelling, de band, die hen samen bond en die ze nog voelt, ondanks zijn vreemde handelwijze. En dan wacht ze af, wat Anton zog gen zal. Anton is voorzichtig. Hij vermijdt elk ongun stig oordeel over Jan, laat diens handeling geheel buiten bespreking. Hij zegt alleen, dat deze dingen yoor hem geen bezwaar zijn. „Ik wil de leege plaats vullen en trachten dit zoo goed te doen als ik met tewerkstelling van alle krachten zal kunnen". Hij verzekert haar zijn hartelijke liefde en toegenegenheid en verwacht het jawoord. Annie weifelt Een publieke verloving voelt ze als iets stuitends, als een bezwaar, te groot om nu reeds overheen te stappen. Het eind is, dat ze Anton vriendschappelijk verkee. toestaat, maar een publieke verloving verschuift naar twee maanden later. Na verloop van eenige weken is de verloving een feit en worden de kaarten verzonden. l>o receptie is druk bezocht Brieven en telegrammen Stroomen binnen, het eene bloemstuk na het andere wordt aangebracht, de bel staat niet stil. Het heele dorp is er vol van. Vader en moeder zijn verheugd, zeer verheugd, maar toch ook een beetje ongerust Ze voelen zich nog niet heelemaal zeker. Annie schijnt vaster te zitten aan Jan van Dam, dan zij verwachtten. Maar het gaat goed. Er gebeurt niets. De verlo vingstijd is gezellig. De wedcrzijdscho families hebben vriendschappelijk omgang. Alles gaat voorspoedig. Het valt mee. Na een jaar krijgt Anton een betrekking in Indië met als standplaats Soerabaja. Dat was ver van Sumatra. De ambtenaar van de Burgerlijke Stand komt ten huize van de aanstaande bruid het jonge paar opnemen in ondertrouw. Anton is kalm, Annie zenuwachtig en geagiteerd. Als de bruidegom ver trokken is, kijkt ze stil en in zichzelf gekeerd voor zich. Ilaar ouders trachten haar af te leiden. Maar dan begint ze zacht te snikken, wegkruipend in haar zakdoek. Moeder staat er hulpeloos bij eu vader spreekt eenige leege woorden, stumperig pogend haar te kal mee ren. Doch Annie barst los met de woorden: „Nu ga ik toch naar Indiët Maar met een ander, een ónder'" Vader houdt zich kalm, maar de kalkwitte ver kleuring van zijn gelaat is zichtbaar tot ord-r zijn baard en moeder staat op sidderende beenen. Als de donderslag van een onverwacht vonnis van veroordeeling dreunen Annie's woorden hun door de ziel. Maar dan wordt ze plotseling kalm. komt weer geheel op streek. Ze schijnt wat geschrokken van haar eigen woorden en wat beschaamd en doet nu tegen haar ouders zoo gewoon en zoo vriendelijk mogelijk. De bui drijft over, de lucht wordt weer nolder als op een klare zomermiddag en allen voelen zich Verlicht en moedig. XI Jan werkt nu twee jaar tot volle tevredenheid van zijn chefs. Zijn condu'testaat ziet er .goed uit, zijn rapporten zijn gunstig en de administrateur denkt er over, hem een plaats te geven bij den staf. Het stafpersoneel wordt gekozen uit do beste krachten, maakt sneller promotie en heeft uitzicht op een eerste positie. Ook Mühlman is staf-em ployé. Wel vindt men het vreemd, dat Jan zoo een zelvig is, zich zoo weinig inlaat met anderen, doch schrijft dit toe aan zijn Hollandsch-orthodoxe be krompen-burgerlijke opvoeding. Hier heeft men ruimer begrippen! Jan heeft van de samenleving in de Indische planterswereld genoeg gehoord en gezien, om te weten, dat er heel veel dingen niet zijn naar zijn smaak cn dat daar veel gevaren zijn, die hij liever wil ontloopen. Maar hij ziet niet, dat een ander gevaar nadert Sarina wordt moer en meer voor zijn besef oen huisgenootc, die hij moeilijk zal kunnen missen. Daarom houdt hij haar in cere, klopt haar goed keurend op den schouder, of vat haar vriendelijk bij haar arm. Dan is Sarina zichtbaar verheerlijkt, dan uit zich haar groote vereering voor den toe- wan nog sterker dan ooit te voren. Jan ziet geen gevaar. Soms denkt hij het, maar lacht er om. Hij voelt zich sterk en verstandig. Maar de sterkste heeft wel oogcnblikkea van \l' - zwakheid en wie zijn vertrouwen zet op zijn ver stand, handelt niet verstandig. Jan gaat moreel en geestelijk naar beneden. Hij gelooft het niet, maar het is zoo. Hij ziet het niet, omdat hij niet zien wil .Anderen zien het wel, maar zeggen niets. Sbo gaat de tijd voort en met hem de zich voort zettende verslapping van den geest en ontkrach ting van den wil, die elk slachtoffer tenslotte weer loos maakt. Jan zit aan tafel en leei?t naar gewoonte zijn bijbel. „Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt". Hij klapt het Boek dicht Bat woord is een priem in zijn hart, een priem, die róók is. Waakt en bidt Zijn geweten roept neen buldert: „Gij hebt niet gewaakt en niet gebeden en ge doet het nu nog niet". Het is zoo. De gebedsvorm is er wel, maar niet het bidden. Wat beteekent het te bidden om bewaring, als men liever niet bewaard wordt? Of om vergeving, als men de zonde niet loslaat? Hij ziet plotseling de geweldige afgrond, die bezig is hem te verzwelgen. Hij steunt van schrik en angst krimpt bukkend in elkaar, het hoofd voor over en de handen willoos op de knieën. Arme kerel. Hij is niet een der helden uit de rij van Hebreeën XI. Sloom en stil gaan drie of vier dagen voorbij. Jan heeft zijn middagmaal gebruikt maar zit nog aan tafel en kijkt stil toe als Sarina afneemt Ze talmt langer dan anders en draait langs hem heen, steeds bescheiden vóór zich kijkend. Wil ze wat zeggen? Jan kijkt haar aan en vraagt: „Wat heb je, Sarina? Is er wat?" „Toewan niet boos zijn", zegt Sarina verschrikt „Ik ben niet boos. Wat heb je dan?" „Ik wat zeggen. Toewan niet boos zijn", ant woordt ze weer, neerhurkend op den grond. Met gekruiste beenen, gevouwen handen, voorover ge bogen hoofd en bovenlijf en half gesloten oogen blijft ze zitten. „Ik wat zeggen toewan niet boos?" vraagt ze dan nog eens, met angstige oogen een oogenblik op kijkend. „Ik zal niet boos worden, zeg het maar", bemoe digt Jan, brandend van vrees cn ongeduld. Wat zal er komen? Een bang vermoeden vliegt door zijn hoofd. Dan vertelt Sarina. Met een paar woorden is alles gezegd. Een oogenblik is het Jan, alsof do bodem onder zijn voeten wegzinkt Dan krijgt hij neiging, het kleine figuurtje op den grond aan te grijpen, te slaan en door elkaar te schudden. Maar hij begrijpt, als er geslagen moet worden, dat hij zichzelf moet slaan en niet het arme schep sel, dat aan zijn voeten haar lot afwacht Dit vroegrijpe natuurkind is niet onschuldig, volstrekt niet, maar de grootste schuld treft hem, de toewan, de blanda, tegen wicn ze opziet, als tegen een halfgod, hem, de ontwikkelde Euro peaan, de man van Christelijk belijden. Jan herstelt zich. Hij heeft zich de laatste dagen zijn toestand gerealiseerd, overdacht wat de go- volgen kunnen zijn. Daardoor is de schok ge broken. „Sarina, sta op. Ik ben niet boos. Ik zal er over denken". Na een korte opslag van haar oogen, waarin Iets ligt, wat Jan niet dadelijk verklaren kan (is het dankbaarheid? is het wat anders?), veert Sarina's lenig lichaam omhoog en snelt ze weg. Jan gaat naar zijn werk. Feitelijk staat het reeds voor hem vast, wat er gebeuren moet, maar toch wil hij nog eens denken. Zoodra hij 's avonds thuis is, begint hij te over wegen. Zoo kan het niet blijven, een toestand als bij Mühlman kan hij niet aanvaarden. Dat is af schuwelijk en diep zondig. Dag aan dng leven in do zonde is een gruwel voor God. Hij moet Sarina trouwen. Maar daar zit óók veel aan vast. En wat zullen de gevolgen zijn? Achteruitzetting en gene geerd worden door de Europecsche collega's en niet-collega's, kortom, door al zijn gelijken, door iedereen, met wien hij in contact komt. Als Jan eenige dagen later Sarina meedeelt, dat hij haar trouwen zal, hoort ze hem aan met Azia tische onbewogenheid. Van de Hollandsche taal weet ze niet veel. Als de meesten van haar rasgenooten kan ze do v cn de f niet zeggen, daarom worden de gesprekken bijna uitsluitend gevoerd in het Maleisch. Maar haar verstand is goed en haar bevatting helder en ze begrijpt heel goed, wat Jans woorden voor haar beteekenen. Ze zal mevrouw Van Dam wor den. „Mevrouw pan Dam", lispelt ze. En dan nog eens met een stille glimlach: „Meprouw pan Dam." {Wordt vervolgd.) Dagboek van de iamilie Berkelmans 11 November. Moeder is niet tevreden over mij. De huishoud uitgaven kloppen niet en bovendien is er meer geld uitgegeven, dan moeder gewoonlijk gebruikt 't Scheelt wel een paar gulden. Ik zei aan moeder, dat 'k trouw had opgeschreven, wat er was inge kocht Melk, brood, groente, vleesch, kruideniers- boodschappen. Een heel rijtje eetwaren liep ik af. Moeder lachte er een beetje om. Ik vroeg haar: „Gelooft U me niet?" Toen kreeg ik het kasboek onder m'n neus geduwd. „Hier staat", zei moeder, „melk 48 cent Dat is dus zes liter op een dag. Wat een hoeveelheid! In al de jaren van m'n trouwen hob ik niet zooveel tegelijk noodig gohad. Waar heb je die in vredesnaam voor gebruikt?" Ik hakkelde zooiets van, „poes, vier keer een schotel vol", en hoopte dat moeder daarmee te vreden zou zijn. Ik durfde niet te zeggen, dat ik zelf drie bekers weggeslokt had. Dol ben ik op melk. Koud of warm, ik drink ze altijd even gulzig. Moeder keek me diep in de oogen. Toch jokte ik. 'k Maakte haar wijs, dat er gisteren veel melk is overgekookt, en 'k daarom vandaag een beetje meer moest nemen. Moeder bleef het geval bedenkelijk vinden. Dat hinderde mij de heele avond. Maar achterna met de waarheid komen aandragen, daar had ik geen moed voor. Ik heb me voorgenomen, niet weer stiekum melk te drinken. En over dat tekort in kas, wil ik goed nadenken. Ik geef Rie in ieder geval geen geld meer voor een reep. Dat scheelt tenminste al een kwartje in de week. En waar ik dan verder op bezuinigen moet? 'k Zal blij zijn als moeder de huishouding weer zelf kan waar nemen. 13 November. Vanmiddag aan tafel zei Rie met een leuk, lachend snoetje: „De tijd voor Sint Nicolaas schiet al aardig op." .Schieten, ben je nou heelemaal dwaas," leeraarde Antoon. „Het woordje „schieten" gebruik je bij geweer en kruit Van de tijd zeggen we, ze vliegt Je denkt maar aan een vliegmachine, dan vergis je je nooit." Dat gaf tusschcn die twee een gekibbel. Rie stoof nijdig op. Als die ook maar even haar teentjes voelt ia 't mis, en knort zo als een ontevreden varkentje. Daar is het Antoon, de plaaggeest, juist om te doen. We vonden hem een flauwe jongen. Vader noemde het laf cn maakte een eind aan het geplaag, door Rie in bescherming te nemen en Antoon het zwijgen op te leggen. Rie mag nu 's avonds haar schoen zetten. Ze gelooft nog zoo echt in Sint Zooeven heeft ze een heusche brief aan hem geschreven, keurig in bloklettcrs. We mochten 't niet lezen, zei ze. Stiekum hebben we 't toch gedaan. Judith heeft in naam van Sint antwoord gegeven op al haar vragen. Ik ben blij dat Judith weer aardig is voor Rie. Moeder had some beslist verdriet over de houding, die Judith aan nam tegenover 't kleine ding. Als de stemming in huis nu verder goed blijft dan vieren we vast en zeker,-prettig Sint 15 November. Ons huis is weer in z*n gewone doen. Er is on verwachts een nicht van Oma gekomen. Ze bood dadelijk aan voor Oma te willen zorgen. Nu kan moeder weer thuis blijven. Fijn. 16 November. Hoera!, Gerard heeft de benoeming aan de Julianaschool gekregen! We hoorden het van Antoon, die om twaalf uur met het nieuwtje thuis kwam. Moeder wilde 't eerst niet gelooven. Ze dacht dat Antoon haar fopte, en zei tegen hem: „Jo praat maar wat, om ons blij te maken. In de morgen proefles geven, en tegen de middag de uitslag al weten, ik begrijp het niet" Daar ver- lmasde ik mij ook over en vroeg me zelf af, dankt die jongen dat aan z'n prestatie, of heeft hij 't bestuur op z'n hand? 'k Popelde. Waar bleef die jongen? Was Ella maar bij hem, die zou zeker naar huis gerend zijn, om in kleur verslag te doen. Moeder begon ook al te mopperen. Het eten stond klaar. Eén uurDaar kwam Gerard aangestapt ,,'t Is voor elkaar," begroette hij ons. We vroegen hem honderd uit Vader maande ons tot kalmte, nam toen zelf het woord. „Waren alle heeren van 't schoolbestuur aanwezig?" Gerard vertelde: „Een meneer met een buikje, één met een kaal hoofd, een oud heertje met een puntbaardje. De meneer met het kale hoofd was do voorzitter „Niet zoo schoolmeesterachtig", viel vader hem in de rede, „Ik heb een hekel aan gezwam. Waren de heeren over 't algemeen nog al tevreden over je?" „Nee," zei hij, „ük dank m'n benoeming alleen aan m'n schoonvader, omdat z'n dochter aan de zelfde school, onderwijs heeft ontvangen." Gekke jongen. Geen van ons heeft er antwoord op gegeven. Over veertien dagen komt Ella. Daar kunnen we beter mee praten. 346 Menschen in crisistijd door D. C. A. Bout Meier was op bezoek geweest Meier was op bezoek geweest in een nabij gelegen kamp, waar on georganiseerde arbei ders waren gehuisvest. Het scheen dat hij van daar veel vrooiijkheid had meegebracht, want toen hij het vertelde gierden zijn kaïnergo- nooten het uit van pret. Uit de aangrenzende tampwoningen kwamen de kameraden op Meiers kamer aangestoven. Hij was boven op de tafel gaan zitten en vertelde met zijn gewone levendig heid. Verleden week had hij op den akker al gehoord, 'dat er in die buurt kampmenschen uit een Zuider zeedorp zouden komen. Dat waren lieden met van die wijde broeken cn ruime kielen aan en ronde hoedjes op. Het heele kamp had er reeds over gesproken, dat 'daar niet tegen op te werken zou zijn, nadat Meier opgemerkt had, dat die vrienden hun kruiwagens niet alleen maar ook hun wijde pofbroeken wel met grond zouden vullen. Hij had ze loondrukkers genoemd, want met hun laadruimte zouden ze vast boven de tarieven komen. Vandaag had hij op den akker al naar hen uit gekeken. Maar hij had nergens er iets van ontdekt In zijn verbeelding had hij al gedacht aan de mogelijkheid, dat ze Amerikaansche globetrotters in de werkverschaffing op bezoek zouden krijgen. Vanavond was hij op verkenning uit geweest F.r waren moeilijkheden in het Zuiderzeedorp gerezen vanwege de Zuiderzcesteun. Er hadden er vijf cn twintig moeten komen. Er was er echter maar één gekomen. En die eene was gekomen, omdat hij niet in de Zuiderzcesteun was opgenomen. Hij is een lange rijzige kereld, zei Meier en wanneer hij je wat vertelt, vertrekt hij geen spier. Met het leukste gezicht van de wereld vertelde hij zijn kampgenooten, dat zij in hem geei blijver moesten zien, want dat ie gehoord had, dat in het nabije stadje het spek en vet zoo goedkoop was en dat hij daar op af was gekomen. „Hij heeft", zoo vertelde Meier verder „vanmor gen een kruiwagen volgeschopt en toen is hij "iet .verdere van den dag naar den werkbaas gaan zoeken om te vragen, waar hij die leeg moest gooien. Zooevcn zei hij tegen ons. „Kijk eens vrienden, in mijn jeugd zwierf ik over do Zuiderzee, Toen ik wat grooter werd ben ik de groote vaart op gegaan. Ik heb het grootste deel van mijn leven op zee gezwalkt Mijn leven was alsdat van Noach tussclien water en lucht Nu zenden ze mij naar een polder, waarin je slooten graaft en trekgaten yoiwerpt Vandaag heb ik goede nota genomen van wat hier geschied is. Als het duifje van Noach vun weleer keer ik huiswaarts met een strootje in do mond als bewijs, dat jullie hier droog land hebt Ik vind het mooi, maar ik keer naar mijn orktje terug". Allen proestten het uit van het lachen. Maar Meier had meer gehoord op zijn verken had gesteld als de eenige, die de Chineesche tra ditie van al het verkeerde kan ontdoen en een waarlijk modern China scheppen. Kwei lan en haar echtgenoot gaan in hun ge seculariseerd en gemoderniseerd leven over één nacht ijs. Dat kan misschien wel een enkel be schaafd en ontwikkeld mensch veilig naar den overkant brengen, maar wanneer de groote massa er over gaat, moet het onherroepelijk bezwijken. Wanneer geheel 'üiina zou worden gemoderni seerd als deze menschen, dan zou (het ontbreken van een godsdienstigen ondergrond rampzalige gevolgen hebben. Nog eon ander jong echtpaar verschijnt in dit boek: de broer van Kwei lan, du» in Amerika heeft gestudeerd en daar met de dochter van een pro fessor is getrouwd. Pearl Buck ziet deze verbintenis, waarin zich zooveel grootere versahillen voordoen, als een zeer geslaagde. Maar zij laat deze verschillen op den achtergrond. Moeilijkheden doen zich niet voor, behalve dan de ernstige bezwaren van de Chineesche ouders. ningstochL Een van de kampwoningen is bewoond door do bewoners van de Zilvervloot. Ieder hield zijn lach weder in, want daar zou wel weer wat moois komen. „Dat zijn meerendeels bewoners uit woonschepen en zelfs hebben er nog een paar een woonwagen. Daar is zelfs een straat acrobaat bij. Volgens de lui is het deze ploeg, die het hoogste loon haalt Maar blijvers zullen het niet zijn. Als de zomer in het land komt dan begint hun trek. Een heel jaar op dezchde plaats ver toeven vinden ze niet bevorderlijk voor hun ont wikkeling. Want reizen, zei er een tegen mij, heb je noodig voor je ontwikkeling en beschaving. Ze hebben er oen finale Jazz-band. Het is een vroo- lijko boel. Maar dit mot gezegd worden, ze waren netjes, althans toen ik ze bezocht, maar hoe kan dat anders. Er is ook een Jodenman in het kamp. Ze hebben hem aan me voorgesteld. Sjaak heet hij en zijn .vrouw Saar." „Was die der ook bij? riepen allen in koor. „Kalmte vrienden, ik vertel." Sjaak wordt evenals jij en ik 12 dagen van zijn vrouw gescheiden. Maar toen hij aan mij voorge steld werd, ging dat in een moeite door. Je moet weten, dat het nu niet direct 'n knap joodje is, dat is buiten zijn schuld, maar hij heeft een effec tief knappe vrouw, tenminste volgens het portret En zijn kampgenooten hebben het bevestigd, dat de werkelijkheid daarvan niet te kort schiet Hij moet nog al sagrijnig zijn .Ze zeggen, dat 's morgens om elf uur zijn postzegel nog op de kruiwagen hangt Na elven begint zijn gezicht wat op te klaren. Ik vroeg, waarom dat? Toen hebben ze het me uitgelegd. Hij moet het moeilijk kunnen verdragen, dat ie niet tot de Por- tugecsche gemeente behoort Dan kon hij bedeeld worden en behoefde liij niet in de werkverschaf fing. Ik heb even met Sjaak staan praten. Hij stond mij te vertellen, dat hij wegens slapte bij een tabakshandelaar ontslagen was. Maar daar was zoo'n echte goosert, die er pret in had om Sjaak er tusschcn te nemen. Die zei, ach wat slapte, je werd slechts van gezicht knaap cn je kon bij het dekblad sorteeren, clara niet meer van obscuro onderscheiden. Het Joodje schudde de kop en zei, wat een ver stand, wat een verstand! Ik vroeg hem nog, waar om hij niet dc negotie ingegaan was. Daar waa volgens den Jodenman de klad ook al in. Maar in de Werkverschaffing viel het hem niet mede." Lang werd er nog gelachen en Meier genoot, om dat de andoren genoten. Net kwam de oude Smulders thuis. Direct had hij aller belangstelling om de mooie zooi visch, die hij medebracht. Hij was een geboren visscher. Het is of hij ze ruikt, zei Meier. „Baasje, dat jo die allemaal aan je hengeltje er uit gewipt hebt, betwijfel ik. Kom, biecht eens op." Smulders lachte eens. Als jij geen slootje afgedamd hebt, heet ik geen Meier. „A's je handen even vlug waren als je gedach ten, liep jij als ik hier met een fijn zoodje visch. Meier," zei de hengelaar. Met een hoeraTje werd Smulders in zijn kamp- woning ontvangen. Meier, die hem achterna wns gcloopcn, bleef in de deuropening staan terwijl hij met zijn schouder tegen de deurpost hing. In de kamer knarsten ecu aantal figuurzagen. Hier wordt gewerkt. Lang duurde het niet of do vischjos waren schoongemaakt cn Smulders zat bij het kacheltje, waarop een pan met olie stond te walmen. In de verbintenis van dozo twee, die elk een wereld hobbcn aohtorgclaten ter wille van den ander, idealiseert do schrijfster de .verbinding van Oost en West. De schrijver van liet voorwoord be wondert in haar het meest, dat zij bij alle Angel saksisch rasvooroordeel een gemengd huwelijk tot ideaal van hoogcr orde durft stellen. Maar ook al kunnen wij „blind worden voor het versahil in klecding cn gebaar, doof voor het ver schil in taal of tongval", al hebben wij geleerd „die erbarmelijke oerinstinctcn: vrcomdenhaat en rasvooroordeel in onszelven te overwinnen", dan toch kunnen wij deze oplossing van de rassen tegenstelling niet waardcorcn. China zal ook in zijn omvorming tot een mo dernen staat zichzelf moeten blijven. En het Chineesche volk, dat in Jezus Christus en alleen in Hem is dat mogelijk zijn gebreken leert uit- zuiveren en zijn geestelijk loven vernieuwen, heeft in zichzelf daarvoor de geestelijke en zede lijke kracht, die alleen een nieuwen grondslag noodig heeft Het behoeft daartoe geen verbinding met het Westen als door dit huwelijk wordt ge symboliseerd. Smulders kon veel verdragen, maar liet gckrmr» van figuurzagen maakte hem wrevelig. „Kerels houdt op met dat geknars. Mijn zenuwen hebben al zooveel doorgemaakt in het leven, d>w ik de dagen, die mij resten, er zuinig 6p móet zijn „Smulders", merkte een van kamergenooten i»>, „niemand wil vanavond ruzie met je hebben. Wij leven hier als nauw aan elkaar verknochte men schen en voor vanavond zijn wij allen voor ge meenschap van goedcron." „Daar zal de visch wel invloed op hebben", lachte Meier. „Dacht jij, dat wij hier zulke materialisten waren, neen, wat jij Smul?" „Ja gesmuld zal er wordeq", was 't antwoord. „Kom binnen Meier, want hoe meer zielen hoe meer vreugd. Jy weet ook wat stempelen is, dat is het mooiste vak om menschen tot elkaar te brengen." Meier was het niet ontgaan, dat Smulders geen vriend van figuurzagen was. De leukert wachtte zijn oogenblik af. Met belangstelling nam hij het zaagwerk in zijn handen on zei: „Daar hadden jullie nooit aan ge dacht, dat je hier zooveel vrijen tijd zoudt hebben om zulke kunstvolle voorwerpen te maken. Dit is natuurlijk niet jo eerste werkstuk, want het is in één woord een meesterstuk. Zelf ben ik zoo handig niet, maar daarom kan ik het werk van een ander wel waardeeren. By ons in de kamer is het een dooie boel. Daar zaagt niemand. Ik mag graag een ander zien knutselen. Nu is het waar, wut Smulders zegt, dat je van dat geknars van die zaagjes zenuwachtig wordt." Smulders liep er in. Terwijl hij de vischjcs in de pan in de gaten liield, zei hij tot Meier. „In mijn jeugd deed ik het graag. Ik maakte zelf mijn ont werpen." „Dus jo bent ook nog zooveel als architect", in terrumpeerde Meier. „Ik ontwierp zelf mijn ontwerpen. Zoo had ik het model van ons stadhuis genomen als vogel kooi 'k Had het haast heelemaal klaar. Er ont brak nog een windwijzer op het torentje. Dat laatste stukje mislukte. Toen heb ik het heele stadhuis in de kachel getrapt" „Was dat voor of na jo huwelijk", vroeg Meier belangstellend. Smulders haalde zijn schouders op. „Wie zaag werk propageert vult krankzinnigengestichten, zeg ik maar", zei Smulders. „Dat mot jij eens tegen den Geestelijk Verzorger zeggen, die schijnt er nog al voor te voelen", raadde Meier. „A propos, hoever is het met de visch?" „Geduld man. Wij blijven hier fatsoenlijke men schen. Eerst alles klaar en dan eten." Inmiddels kwuin Willcmse ook binnen en was mede van de partij. Meier gaf in geuren en kleuren zijn bevindingen van vanavond ten beste. De zagers en Smulders hadden het ook nog niet gehoord. Willemse luisterde en zei: „Die Zuiderzeevis- scher zal de lachers wel op zijn zijde gehad heb ben, maar niet het rechL Daar bestaat ook nog zoo veel als een verplichting, die je hebt tegenover de gemeenschap. Met een leuk gezicht een ander voor je laten zorgen, vind ik op zijn minst iets den mensch onwaardig." „Wat zal je daarvan zeggen! Het trekken zit die menschen in het bloed, liet feit, dat ze hier de beste ploeg waren, sproekt voor lien. Daar hebben ze mede bewezen, dat zij werkon wilden. Hot minst zal het wel voor dien Jodenman mee vallen. Grondwerk voor een IsruëlietU" „Wat mij in jo verhalen verder het meest frap peert, is, dat de crisis zoo geweldig veel slacht offers om zich heen heeft gemaakt. Zuiderzeevia- schers, straatacrobaten, woonwagenbewoners, joden hoe komen wij er uit En tochde tijd zou nog heter te dragen zijn, wanneer alle menschon hier eerlijk liet hoofd boden. Met simulcorcn komen wy er niet. Daar hebt jo nu X, die zich ziok hield, omdat het loon te weinig verschil maakte met den steun. Voor zoo iemand kun ik geen respect hebben." Er ontspon zich een geweldig dispuut over loon en steun. „Het laatste Wil ik ontvangen om mijn leven in stand te houden. Maur ik vind het fierder om eerst arbeid te prestoeren cn daarna loon te ont vangen." Meier kendo Willcmso nu sinds een paar maanden. „Willcmse", zei hij, „ik weet, dat je meent wat je zegt en er naar leeft. Muur de wereld wil nu eenmaal bedrogen zijn." „Niemand dwingt mij, dut ik duaraan mede doe. Spreek mij niet meer vun daden, waaraan de on gerechtigheid kleeft Het kan voor God niet be staan", zei Willemse. „Vrienden wordt vreedzaam, mijn visch is klaar." „Visch uit hot afgedamde slootje", zei Meier. „Je bent een onverbeterlijke grappenmaker Meier", zei Smulders. „Eet smakelijk. Ik zeg toch niet hoe ik zo ving." 343

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11