JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS
Een Psalm
E^n roman over China
ooor
Dr Ir H. G. van Beusekom
Oostenwind: Westenwind, door Pearl
S. Buck. Vertaald aoor Bep Zody.
Uitg.Mij „Litcrbo" N.V., Amsterdam.
Veler belangstelling gaat in onze dagen uit naar
de politieke gobeurtenissen in China. Belangrijker
echter is de geestelijke ontwikkeling van dit volk
van honderden mill:oe*vc.., de omkeering, die zich
daar voltrekt, de crisis die ontstaat door den strijd
tusschen oud en nieuw. China met zijn onuitput
telijke levenskracht zal deze crisis t« boven komen,
maar de groote vraag is, wat voor een China het
zijn zal, dat uit de geestelijke worsteling van
dezen tijd zal voortkomen.
Moeilijk is het, buitengewoon moeilijk, om iets
van de crisis in China te verstaan, om te begrij
pen wat daar woelt en gis1 in hen, die den strijd
voe-en van het nude en het nieuwe.
Pearl Buck i6 één van de weinigen, die ons iets
daarvan kunnen doen verstaan. Meer dan menige
dikke, geleerde verhandeling kunnen haar romans
ons een inzicht ge;en in het innerlijk leven van het
moderne China.
Zij i° de dochter van een Amerikaansch zende
ling; zij ie in China geboren en heeft behoudens
eenipe kostschooljaren, altijd in China gewoond.
Zij is gehuwd met een hoogleeraar aan de Nan-
kinsr-Universiteit, eveneens een Amerikaan.
Altijd heeft zij veel belangstelling gehad voor
het Chineesche volk en zioh veel onder de bevol
king bewogen, zoowel op het platteland, waar
haar ouders werkten, als in de groote stad. Op het
platteland heeft zij alle rampen, welke China
treffen, van nabij mecsemaakt: hongersnooden,
overstroomingen, gevechten met roovers en com
munisten; in de stad heeft zij gestaan in den
maalstroom van het opwakend nationalisme en de
nat'onale revolutie.
Bij dit -dies is haar de groote gave geschonken,
dat zij het Chineesche loven vermag te zien, niet
door de oogen van een belangstellend Westerling,
maar door de oogen van de Chineezen zelf. Of,
zooals de schrijver van het voorwoord, Johan W.
Schotmar. na de lezing van haar eerste boek „Op
eigen grond" zegt; „deze gave en dïeppeilende be
schrijving van het chineesche leven is zoo onmis
kenbaar gegroeid van de ch:neesche psyche uit, dat
verteltrant en gesprekken mij, die jaren lang in
dat chineesche boerenmilieu geleefd had, uitingen
en zinsneden van chineesche boeren en vrouwen
weer te binnen riepen, zooals ze door mij dikwijls
uit hun mond waren gehoord en zooals ze met
hun eigenaardigpn zinsbouw en zinsmelodie nog
hoorbaar in mijn herinnering waren blijven han
gen. Zoo kent geen Westerling China."
De vrouw, die zoo Ch:na kent, schrijft thans over
het moderne huwelijksprc bleem. In dit boek gaat
het om het huwelijk van een jonge Chineesche
vrouw, die opgevoed is volgens de gowijde en
zuivere tradities, welke in eere worden gehouden
in een oudcrwetsth Chineesch gezin. In het ouder
lijk huis van Kwei-Ian was ondanks 't ongebonden
leven van den vaJer des huizes, het famiTe-aftaar
in eere met de zieletableHen van de voorvaderen,
waar op hoogtijden "n het familieleven wierook en
bloemen werden geofferd en waar alle familie
gebeurtenissen hun wijding ontvingen
In dat huis was Kwei-lan opgevoed door een
moeder, die haar ttefhad en die haar dochter zoo
goed mogelijk wilde voorbereiden voor het huwe
lijk, dat haar wachtte. Op den huwelijksdag sprak
zij vertrouwelijk met haar kind.
„Gedurende de zeventien jaren van je leven
heeft dit uur van je huwelijk mij voor den
geest gezweefd. Bij alles, wat ik je heb geleerd,
heb ik aan tw?e personen gedacht, aan de moe
der van je echtgenoot en aan je echtgenoot.
Terwille van haar heb ik je geleerd, hoe je
thee moet bereiden en aan ouderen aanbieden;
hoe je moet staan in tegenwoordigheid van
ouderen; hoe je zwijgend moet luisteren, terwijl
ouderen spreken, hetzij prijzend of alikeurend;
in alles heb ik je geleerd je te onderwerpen,
zooals een bloem zich gelijkelijk aan zon en
regen onderwerpt.
„Ter wille van je echtgenoot heb ik je ge
leerd, hoe ,e jezelf moet tooien, hoe je tot hem
znoet spreken met oogen en gelaatsuitdrukking,
doch zonder woorden.
„Je bent derhalve welbedreven in alle plich
ten van een vrouw van aanzienlijke geboorte.
De bereiding van lekkernijen en uitgelezen spij
zen versta je, zoodat je den eetlust van je echt
genoot kunt prikkelen en aldus zijn gedachten
op je kundigheid vestigen. Houd nooit op hem
te lokken met je vindingrijkheid op het gebied
van versehilleiKle gerechten.
„De etiquette van het aristocratische leven
hoe je in tegenwoordigheid van je meerderen
moet binnentreden en vertrekken, hoe je tot je
minderen moet spreken, hoe je in je draagstoel
moet stappen, hoe je zijn moeder moet begroe
ten in tegenwoordigheid van anderen dit
alles weet De houding van een gastvrouw,
de subtiliteit van een glimlach, de kunst om
het haar te tooien met juweelen en bloemen,
het verven van je lippen en nagels, het gebruik
van parfum, de bekoring van schoentjes aan
je kleine voeten ach! die voeten van je en
alle tranen, die zij hebben gekost."
Deze jonge vrouw trouwt met den man, die reeds
vóór haar geboorte voor haar bestemd was, volgons
oud Chineesch gebruik. Maar deze jonge man is
nie' opgevoed volgens de oude traditie. Hij heeft
in Europa gestudeerd en is doctor in de geneeskun
de. En daaruit rijst het conflict.
Hij huurt een naar Europeesche trant gebouwd
huis en richt dit in op Wcstersche wijze. En Kwei
lan als welopgevoede Chineesche vrouw onderwerpt
zich aan al dat vreemde. Maar ook haar man blijft
voor haar vreemd. Hij de dokter, die zioh geeft
aan den vooruitgang van zijn volk, die dag en
nacht in de weer is om zieken te helpen en bijge
loof en tooverij te bestrijden, hij is volstrekt onge
voelig voor wat in China als vrouwelijke bekoor
lijkheid geldt en voor de Chineesche lekkernijen,
waarmede Kwei lan hem zoekt te winnen.
Hij werkt en eet haastig zijn rijst en drinkt zijn
thee en gaat dan weer aan den strijd tegen de
domheid, den strijd, waarin hij maar al te vaak
nog nederlaag lijdt.
En Kwei lan, de reine jonge vrouw, die ondanks
alles haar man liefheeft en zoo gaarne zijn liefde
zou winnen, strijdt in haar binnenste een moei
lijken strijd. Maar ten slotte is zij tooh opgevoed
volgens de oude tradities en die eischen onderwer
ping aan den wil van den man.
Gelukkig wil deze niets forceeren, maar wacht
hij, totdat Kwei lan innerlijk het conflict heeft
verwerict.
„Hij staarde voor zich uit. Ik dacht gedu
rende enkele minuten wanhopig na. Er was
slechts één weg voor vrouwen. Hoe kon ik
en toch waren mijn moeders woorden geweest:
„Je moet je echtgenoot behagen."
„Mijn echtgenoot zat peinzend voor zich heen
te kijken. Ik wist niet, waaraan hij dacht
Maar dit wist ik: hoewel ik perzikkleurtge zijde
droeg en parels in mijn ooren had, hoewel mijn
haar gladgeboreekl en zwart was en in een
kunstig gelegden wrong glansde, hoewel ik zoo
dicht bij zijn schouder stond, dat hij met een
lichte beweging van zijn lichaam nuj bat kun
nen aanraken, daaht hij niet aan mij
„Toen boog ik het hoofd nog dieper en gal
mij ovei in zijn handen. Ik deed afstand van
bet verleden.
„Ik zeide: „Indien je mij wilt vertellen hoe
ik het moet doen, dan zal ik mijn voeten
loBwikkelcn."
Met de bevrijding van Kwei lan's gébonden en
verwrongen voeten uit de windselen, begint haar
eigen bevrijding uit de banden van het verleden.
Hun huwelijk wordt een modem huwelijk, waarin
voor de oude tradities geen plaats meer is.
Maar ook voor de oude goden is geen plaats
meer. Wanneer Kwei lan met haar eersten zoon
haar schoonmoeder bezoekt, bindt deze een gou
den ring aan zijn oor om de goden te misleiden.
Deze denken dan dat hij een meisje is en dus van
geen nut voor hen. Maar haar man neemt den
ring er af en werpt dien door het open raam
den tuin in. Het kind pruilde, doch hij lachte en
zeide: „Je bent een man, net als kkl Kijk, ik draag
ook geen ring in mijn oo: als een vrouw. Wij zijn
mannen. Wij vreezen de goden niet!"
Neen, de moderne Chinees vreest de goden niet
meer, maar wat heeft hij er voor in de plaats
gekregen? Kwei lan's man is modern; hij spreekt
met zijn vrouw over „de wetenschap"; hij tracht
zijn voiksgenooten moderne opvattingen bij te
brengen. De oude godsdiensten hebben voor heen
afgedaan. Zij zijn vervangen door niets, ja, door
moderne begriopen.
Door den gloed van het nieuwe geven deze aan
het jonge echtpaar bevrediging Maar tot hoe
lang? Wanneer het nieuwe niet nieuw meer ie,
zullen «leze gelukkig geworden jonge menschen
de leegheid voelen.
Godsdienstloos moderne cultuur eindigt in on-
Aanteekening bij het gedicht op de voorpagina
Een opmerkelijk gedicht, voorkomende in een
dier kleine, doch vaak omvangrijke zeventiend*
eeuwsche „mopsjes" of liedboeken, uit welke de
oude Hollanders plachten te zingen en welke hij
hen in de behoefte voorzagen, die bij ons op vrij
wat oppervlakkiger en minder intieme wijze door
gramofoon en radio vervuld wordt. De gedich
ten, die in deze liedboekjes voorkomen, waren op
bekende wijzen gesteld zoodat ze gemakkelijk wa
ren te zingen. Dat de melodie den dichters, die
vaak weinig geletterde en rijk met stoplappen
werkende rederijkers waren, niet alleen steunde,
doch hen evenzeer herhaaldelijk tot literair on-
schoone metrische concessies noopte, is niet ver
wonderlijk als men ziet, hoezeer zelfs geroepen
dichters als Camphuysen en Lodensteyn hun
poëzie hebben te kort gedaan door haar eveneens
aan vooropgestelde melodieën tc verbinden. Meest
werden de aldus verzamelde liederen anonym in
de liedboeken opgenomen, hoewel ook erkende
dichters als Hooft er publiekelijk aan - ewerkten
en hun verzen oaderteokenden.
Hoewel schier alle in nit Ryper Liedtboecxken
voorkomende gedichten aan allerlei rhetoricynsche
euvelen lijden, vond ik er toch een twaalftal in,
dat deze euvelen in geringer mate bezit en daar
nevens poëtische en religieuze kwaliteiten heeft,
welke deze gedichten herpublicatie en daarmede
hernieuwde bekendheid ten volle waardig
maken.
Het lied „Vande boetvaerdige Sondaer" doet
zich op het eerste gezicht voor als een berijmde
psalm, en hoewel het dit bij nader kennisname
niet blijkt te wezen, i s het niettemin een psalm,
met rijn verheven vaart, rijn groot-stijligheid en
niets ontziende drang tot overtuigen: een lied
dat schalt en dwingt, een voortgezette klaroen
stoot.
De afstand tusschen de taal der Statenverta
ling en de taal van dit lied is niet groot; deze
„psalm" is echter vóór de publicatie der S.V. ge-
s«d»reven. Geïnspireerd op de psalmen, en met
name op de berijming van Dathenus, is de dich
ter evenwel zeker, doch dit doet van de oorspron
kelijkheid der aandoening en de poëtische waar
dij van het lied niets af. Immers is dit niet de
rhetoriek van een rhetorijeker, doch de rhetoriek
van een dichter, en wel van een, die ons na zoo
langen tijd met een kracht, welke wij zijn ont
wend, vermag te bannen binnen zijn machtige
rithmiek.
Is de psychologie der omkeer van den dichter
tot een geestelijker leven zoo zwak, dat de over
tuigdheid dezer omkeer meer In onzen goeden
wil en het gezag van den dichter, dan in de
poëzie der betreffende strofen-zelve rust, ander
zijds komen er in dit lied regels voor van een
zoo onmiskenbaar wezenlijke doorleefdheid en
zinrijkheid, dat ze wel tegen deze zinarmer stre
len opwegen. De 9de strofe vooral is in «lit op
zicht voortreffelijk, hoewel ook hier zooals
trouwens in het geheele gedicht de „dweeg"-
heid niet zoo groot blijkt, dat ze geen ruimte tot
een vraag openlaat. Dit lied wordt ueberhaupt
niet gekenmerkt door een bizondere ootmoed en
innigheid, meer door een, specifiek poëtische,
lust tot een weidsoh omranken en een luid-uit,
hymnisch psalmodieeren. Zoo is de krachtige ly
rische stroom en zwier van dit gedicht tevens
zijn kracht en zijn zwakheid: weidschheid gaat
meest ten koste van diepte, doch anderzijds vindt
de diepere, inniger beleven is zelden de macht
tot het voluit gezongen, vervoerende lied; zij
stamelt eer, of smeekt krampachtig, of neuriet,
of praat stil voor zich heen. Drang en vermogen
tot overtuiging zijn verschillende zaken, en wel
licht overtuigt alleen datgene ten volle, dat aan
overtuigen niet denkt.
In het Ryper Liedtboecxken komen echter ook
liederen voor die, bij een oogcnschijnlijk gerin
gere, minder hevig en onmiddellijk opvallende
poëtische waardij een veel stiller, veel dieper
leven hebben. Een dezer liederen is een vorig maal
in deze rubriek besproken. Meerdere volgen.
p. v. n.
bevredigdheid. Zij kan 's menschen rid niet ver
vullen.
Hierover spreekt Pearl Buck echter niet En
daarom kan dit boek. ons ten slotte niet voldoen.
Hoe geheel anders zou het leven van deze jonge
menschen geworden zijn, wanneer zij als zoovclen
van hun volksgenooten in het Christelijk geloof de
kracht hadden gevonden om met het oude te
breken en het Chineesche leven te vernieuwen.
Wij verlangen hier geen stichtelijk verhaal,'
maar wij hadden gaarne gezien, dat de schrijfster
met haar groote gaven Jeans in het middelpunt
342
11. Zoete, vleez;ge, eetbare vruchten, m Zuid^
lijk Europa thuis hoorend, die in kistjes of matten
verkocht worden.
12. Vrucht wier zaden onder een stevig vlies
door een vleezig of saprijk vruchtmoes omgeven
rijn.
13. Het tegengestelde van Z(uiden).
De kapotte ruiten
door
G. Mulder
(Vervolg.)
„De veldwachter present, mijnheer de burge
meester".
„Ga even zitten de Vries, ik ben zóo klaar....
Hoeveel nieuwe leerlingen zei u, mijnheer Win-
termans?"
„Twaalf nieuwe leerlingen, mijnheer de burge
meester".
„Zoozoo. Juist. En 't vorig jaar? Hoeveel
had u er toen?"
„Dertien, mijnheer de burgemeester".
„Dat gaat dus nog al. En zich tot de veldwach
ter wendend, zegt hij:
„U hebt zeker al wel de daders ontdekt?
„Néén, mijnheer de burgemeester, ik heb het
eerste onderzoek aan de hoofden van de Scholen
willen overlatenmaar als «iie de daders niet
kunnen aanwijzen
„Juist, zeer juist de Vries! Nu komt mijnheer
Wintermans mij hier vertellen dat hun onder
zoek niet of liever: wél het gewenschte
resultaat heeft opgeleverd En, als hulpofficier van
justitie neem ik nu op grond der klacht van deze
mijnheer Wintermans, zelf het onderzoek ter hand,
en draag u, gemeenteveldwachter, op om feiten
materiaal te verzamelen, dat kan leiden tot
opsporing en aanhouding van de daders".
„Om u te dienen, mijnheer de burgemeester".
„Jae' ja, goed zooluister eens veld
wachter: Er is mij al iets ter oore gekomen
Iets, jaHet lijkt mij wel gewenscht dat we
vanavond omzes uur eet ik om klokslag
^zeven uur, de kinderen die gister de school heihben
verlaten hier in het gemeentehuis aan een scherp
onderzoek onderwerpen. Want, nietwaar mijnheer
Wintermans, tot dié kinderen heeft u uw onder
zoek niet kunnen uitstrekken?
„Dat lag niet op onze weg, mijnheer de burge
meester".
„Juist! mijnheer Wintermans. En nu denk ik -
neen ik zal toch maar mijn vermoedens voor mij
houden, vermoeden is al 'n zeker bewijs 'e, had
u misschien ook 'n zekere leerlingen, die erge hekel
aan u och aan de school, bedoel ik, had?"
„Neen mijnheer de burgemeester, tenminste: niet
dat ik weetl Of mijn collega er zoo één had, durf
ik niet te zeggen
„Juist.goednu mijnheer Wintermans,
dan geloof ik dat we nu klaar zijn, wij zullen nu
verder de zaak wel afhandelen."
„Nog iets van uw orders, mijnheer de burge
meester?"
„Dank u mijnheer Wintermans, neen
Hij reikt hem de hand. De heer Wintermans zal
Vertrekken.
„Mijnheer de burgemeester!" kwam de veld
wachter tusschenbeiden, „mag ik iets opmerken?"
„Ja,ja! Ga je gang de Vries, veldwachter.
„Ik heb er over gedachtzou het niet ge
wenscht zijn mijnheer de burgemeester, die jon
gens en meisjes aan een onderzoek te onderwer
pen op de plaats zélf van het misdrijf. Wij weten
maar al te goed uit de practijk dat verdachten
daar veel eerder tot bekentenis komen dan in een
officieel gebouw, zooals het gemeentehuis?"
„Daar zeg je zoo iets, de Vries, in het school
lokaal zelf, jaEr is toch geen bezwaar tegen,
mijnheer Wintermans?"
„Neen, mijnheer de burgemeester, in 't geheel
niet!
„Goed. Dan spreken we dus af dat de kinde
ren, die gister de school hebben verlaten, vanavond
om zeven uur klokslag zeven uur aan een
V«»rloopig onderzoek zullen worden onderworpen,
in een schoollokaal van de Openbare School."
JHoct ik persoonlijk ook bij dat onderzoek
tegenwoordig zijn, mijnheer de burgemeester?"
.vraagt de heer Wintermans.
„Neen, neenneen, liever niet, dat is niet
noodig. Laat u dat maar aan ons over, dat komt in
orde, dat komt wel in orde."
„Dan ga ik
„Mijnheer Wintermans, 't beste hoor!"
De heer Wintermans gaat
(Wordt vervolgd.)
Letterraadsel
Mijn geheel bestaat uit 13 letters en stelt een
stad in Oost-Pruisen voor.
X
X 2
X 3
X
•••X---- b
X6
X 7
X8
X 9
X - 10
x
X - 12
X 13
1. De helft van twee pond.
2. Besloten ligplaats voor schepen, van sluizen
Voorzien.
3. Uitgesmolten vetstukjes.
4. Dak van 'n berg, waaronder gemaaid en op
het land gedroogd gras wordt opgetast.
5. Personen, die oefeningen of godsdien
stige bijeenkomsten leiden en daarin vóór gaan; let
op „oefeningen!"
6. 'n Persoon, die iemand in zijn vrije beweging
beperkt of betoomt.
7. Het te zoeken woord.
8. Stekelige beziën; een der vier soorten van
aalbessen, welke in Nederland ook in *t wild ver
zameld worden.
9i Iemand die muziek maakt met twee koperen
schijven, aan de bolle zijde van (leeren) handvaten
voorzien, teneinde de maat een scherpen nadruk
te geven.
10. Zotskappen, die in vroeger jaren vorsten en
hooge heeren door hun geestigheden en spot
moesten vermaken.
Rebus
ln de tweede regel moet tusschen S cn hen eenc
Zoek maar!
Hij kan rijn vader en moeder niet vinden.
Wij wel! Waar zijn ze?
Kunstjes en spelleties
Dans, poppetje, dans!
Hiervoor neem je een wijd «nlindervormig glas
en een hol, licht poppetje (zulke poppetjes kan je
voor een paar centen koopen). Aan de buik maak
je een gaatje. Nadat je het poppetje in het glas
hebt gedaan, giet je dit vol water en bindt het dan
goed met een blaas dicht. Zoodra je nu op die blaas
drukt, loopt het poppetje vol water, altijd voor
zoover de lucht, die er in is, het toelaat, en zinkt.
Druk je minder op de bias, dan drijft de lucht het
water weer terug en het poppetje gaat opnieuw
naar boven. Zoo kan je het voortdurend op en neer
doen gaan.
Grapies
Kleine Wim tot kleine Kees: „Waarom zouden
honden toch altijd, met hun tong uit hun bek
loopen?"
Kleine Kees: „Ja, zie je, anders hebben ze al
leen aan den achterkant een staart cn dat staat
zoo gek".
ste-jn.
347