HEENVLIET IN 'TLAND VAN VOORNE UIT DEN BLOEITIJD DER GEREF. GODGELEERDHEID OPGEGRAVEN OUDE TABAKSPIJPEN WAAR EENS DE BERNISSE STROOMDE Tolhek te Heenvliet. Wanneer men door het land van Voorne dwaalt, is het de moeite waard eens enkele uren te vertoeven in het oude stadje Heen- vliet Velen zullen er zijn, die al dikwijls van Rotterdam naar Brielle en Oostvoome een tochtje gemaakt hebben en misschien nog nooit, door dit plaatsje komende, er eenige aandacht aan hebben geschonken. Men zal er dan ook vreemd van opzien, dat Heenvliet vroeger een welvarende plaats is geweest, aan de rivier de Bernisse gelegen. Door de eeuwen heen is dit stadje in verval gekomen. Toch is er tot op heden het stads beeld vrijwel bewaard gebleven, wat vooral uitkomt op het Marktplein, waar nog op gezette tijden veemarkt wordt gehouden en eens per jaar, in 't laatst van Mei, de paar denmarkt Heenvliet was vanouds een heerlijkheid ln het land van Voorne, waarvan het vroeger een achterleen •was. In 1253 droeg Hendrik van Voorne het op aan zijn broeder Hugo, wiens nazaten den geslachtsnaam verwisselden voor dien van Heenvliet Door het huwelijk van Lijsbeth van Heen vliet ging de heerlijkheid over aan Adriaan van Kruiningen, van wien een handvest ge vonden is van 1449. Nog driemaal is zij in andere handen overgegan en thans is haar ambachtsheer, de heer P. Lamaison van Heenvliet wiens vader burgemeester in dit plaatsje is geweest Zooals vele steden schijnt Heenvliet niet bemuurd te zijn geweest Van Adr. van Kruiningen ontving het in 1469 stadsrechten en het recht tot het houden van vrije week markten. Deze handvesten werden bevestigd door Karei den Stoute, en later in 1531 door Keizer Karei V. In zijn bloeitijd schijnt Heenvliet weve rijen te hebben bezeten voor laken, linneD en wol. Thans echter zijn land- en tuin bouw, alsmede veeteelt en glascultuur de bronnen waar de bevolking zich levens^ onderhoud mee verschaft Van Ollefens kroniek zegt van dit stadje: Dit dorp voorheen stad, gelijk wij zullen lezen Was van den Staat een Pronkjuweel; Dan, door het woeste Staatskrakeel, Is Heenvliet nu niet meer, hetgeen zij placht te wezen. Zooals we reeds opmerkten vindt men middenin dit oude stadje een ruim markt plein, waarachter een haven, de oude rivier de Bernisse, welke thans nite meer dan een sloot is. De Bernisse vormt de grens tus- schen Voorne en Putten, maar daar merkt men tegenwoordig niet veel meer van. In de jaren 1380 en 1660 heeft het vuur deze plaats geteisterd en de watersnooden van 1421 en 1570 hebben er toe bijgedragen alsmede de omwenteling van 1789, dat dit stadje hoe langer hoe meer in verval ge raakte. Het huis op den hoek van de markt, eer Heerwliets oude marktplein, geloofsrechter, verscheen in 1553 te Heen vliet. Angelus werd bij hem ontboden en na ondervraagd .te zijn gevangen gezet op het slot van den heer v. Kruiningen, omdat hij niet tot andere inzichten wilde komen. Alleen zijn neef Willem Merula mocht hem daar bezoeken, om Angelus, die reeds bejaard was en gedurig ongesteld, ter zijde te staan. Nadat Angelus zes weken in den kerker verkeerd had, werd hij naar Den Haag over gebracht, waar hij steeds maar opnieuw werd ondervraagd. Door het bedrog en de lage handelingen van Ruard Tapper van Leuven, wist men het te doen voorkomen, alsof Merula had herroepen, waarop hij naar Delft werd over gebracht Hier echter stelde hij een schrif telijke verdediging op en een wederlegging van zijn vonnis. Intusschen deed Ruard zijn best om de gevangene naar Leuven over te brengen, waar hij in het Cellebroedersklooster werd besteed. Niemand kon hem meer bezoeken. Men gunde de oude man geen rust, want van Leuven werd hij weer overgebracht naar de abdij van Lissieux in het graaf schap Henegouwen. Daar alles wat men' aanwendde om Angelus van zijn geloof af vallig te maken, niet baatte, werd hij op 14 Juni 1557 naar Bergen vervoerd en in de gevangenis van het slot gezet. Daar werd hij aan de wereldlijke rechters overgeleverd, die hem veroordeelden om den 24sten Juli levend te worden verbrand. Willem Merula, die pogingen in het werk gesteld had om zijn oom te vinden, kwam juist op den dag van Angelus' terechtstel ling te Bergen aan. Toen Merula naar de brandstapel werd geleid, hield hij niet op in de Fransche taal het volk toe te spreken en op te wekken tot verkrijging van de ware kennis. Op de strafplaats aangekomen verzocht hij een gebed te mogen doen. Vóór hij de stroohut inging, viel hij, en bleek, fiat hij reeds het tijdelijke met het eouwige had verwisseld. Toch werd zijn lijk nog verbrand. Merula was een merkwaardig man en een groot ij veraar voor de Reformatie. Daarom mag bij de beschrijving van Heenvliet, een herinnering aan pastoor, Angelus Merula, niet ontbreken. J, A. K. kamer binnea Door in 't koude water te stappen, haaldo hij zich een zware verkoud heid op den hals. Zijn zwak gestel kon de koortsen niet doorstaan. Spoedig stierf hij. Zijn sterven was echter zóó treffend en hoopvol, dat de Roomsche dokter, die bij zijn sterfbed stond, ontroerd uitriep: „Itane moriuntur Reformat!?" (sterven de Gerefor meerden zóó?) Amesius was een Gereformeerd theoloog, die de kenbron der theologische wetenschap in de Heilige Schrift zocht. Allereerst moest de grondtekst degelijk bestudeerd wordenl „Studeert ijverig in de Schrift" zoo schreef hij „laat het uw eerste en voor naamste zorg zijn, dat gij in de Schriften doorkneed wordt" Fel kon hij toornen te gen de spitsvondigheden, waaraan de scho lastieken van zijn tijd zich bezondigden. De godgeleerdheid mocht niet slechts een ver standszaak zijn, maar de beoefenaar der theologie moest tot de praktijk der godza ligheid worden geleid. De studenten be hoorden zich ernstig voor hun ambt te be kwamen en niet aan wereldsche vermaken zich over te geven,. „De spiegel, waarin het beeld der eeuwige waarheid weerkaatst, moet rein en zuiver zijn." De godgeleerdheid omschreef hij als de wetenschap om Gode te leven. Zij is niet speculatief maar practisch en mag daar om niet ontaarden in een dogmatiseeren, dat het hart koud laat Het hoogste moet ons zijn te leven tot. Gods eer. Onverbidde lijk verwierp hij alle godgeleerdheid, die haar bronnen zocht buiten de openbaring Gods; daarom was hij vijand van een wijs begeerte, die door natuurlijk redelicht tot theologische kennis wilde komen. Amesius' voornaamste verdienste ligt op het gebied van de Ethiek. Zijn „boeken over het geweten" hebben nog beteekenis. Het geweten leerde hij is een oordeel van den mensch over zich zelf in overeenstemming met zijn onderwor- Johannes Bogermanwien Amesius als parti culier secretaris ter zijde stond op de Dordtsche Synode. penheid aan het oordeel Gods. Amesius was Gereformeerd, maar heeft nimmer zijn Puriteinsche afkomst verloo chend. Dit komt vooral uit in zijn beschou wing van het Sabbathsvraagstuk. Ook zijn er in zijn kerkrechtelijke beschouwingen in- dependentistische trekken. Maar dit behoeft voor ons geen beletsel te wezen om in te stemmen met Dr. H. Visscher, die aan het slot van zijn voor Amesius waardcerende dissertatie schrijft: .Amesius was een groot man. Hij heeft recht op een waardige plaats onder de godgeleerden uit den bloeitijd der Gereformeerde theologie in ons vaderland." A. B. W. M. KOK. Hoe Angelus Merula stierf. AMESIUS: BOGERMAN'S RAADSMAN In 1894 schreef Prof. Dr. H. Visscher in het Woord-vooraf van zijn dissertatie over Amesius: „Gaarne grijp ik de gelegenheid aan het licht der historie te laten vallen op een man, die, geheel vergeten in onze da gen, toch voor de ontwikkeling van het Gereformeerd Protestantisme in ons vader land van zoo groote beteekenis was. Amesius verdient herdacht te "worden, omdat hij op schitterende wijze de eenheid van godsdienstig-zedeljjk leven heeft trach ten te handhaven. Hij heeft die eenheid niet slechts uitgesproken dat deden ad deren vóór en met hem maar hij be lichaamde haar in zijn systeem. Hij wilde, dat wie zich Gereformeerd noemt, Gods souvereine Majesteit eeren zou op elk le vensgebied; en anderzijds moest ook de Gereformeerde blijken geven, dat hij macht had ontvangen een kind van God genaamd te worden". William Ames werd in het jaar 1576 te Ipswich, de hoofdstad van Suffolk, geboren. Zijn ouders waren welgesteld en gaven hun kind een zorgvuldige, Christelijke opvoe ding. Zij behoorden tot de Puriteinen, dus tot degenen die zich kenmerkten door een eenvoudige levenswijze, en de Engelsche kerk wilden zuiveren van den vormendienst van al wat „Roomsch" in haar was. William was nog jong toen hij zijn ouders verloor. Zijn vrome oom voedde hem echter in denzelfden geest op als zijn ouders ge daan hadden. -Aan de Universiteit te Cambridge ont ving hij zijn wetenschappelijke opleiding. Cambridge zal wel gekozen zijn, omdat daar het onderwijs in Puriteinschen geest ge geven werd, o.a. door den beroemden Per kins, een man, die geweldigen invloed op zijn leerlingen uitoefende (hij is door zijn nagelaten geschriften nog onder ons be kend). In onderscheiding van Perkins, die zeer vredelievend was en zich zooveel mogelijk schikte naar de omstandigheden, was Amesius een man, die rondweg voor zijn overtuiging uitkwam en in striemende woorden de gebreken van de Engelsche kerk blootlegde, 't Werd hem door de hooge En gelsche geestelijkheid onmogelijk gemaakt een kerkelijk ambt te bekleeden. De tegen kanting werd zelfs zóó sterk, dat Amesius uit zijn vaderland vluchten moest en naar de Nederlanden uitweek. Na kort verblijf te Leiden werd hij op voorspraak van invloed rijke Engelsche kooplieden tot gamizoens- predikant bij het leger aangesteld en ves tigde hij zich te 's-Gravenhage (hier ver toefde hij 16111618). Ook hier liet men hem niet met rust. Vanuit Engeland werd hij zóó tegengewerkt en werd zóó tegen hem gekuipt, dat hij zijn ambt verliezen moest. Gelukkig, dat hij niet lang werkloos be hoefde te blijven. In zijn strijd tegen de Remonstranten had Amesius zich een be kwaam geleerde betoond en was zijn naam ook in ons land zeer bekend geworden. Nu stond de Synode te Dordrecht gehou den te worden. Op voorspraak van zijn invloedrijke be gunstigers droeg de Staten-Generaal hem op den voorzitter raad te geven en voor te lichten. Hij werd dus zooveel als particu lier secretaris van Bogerman. Heeft hij als zoodanig grooten invloed op de Synode gehad? Natuurlijk geen tastbare invloed, want hij bleef achter de schermen en was geen lid van de Synode in eigenlijken zin. Maar door de gevoerde gesprekken en de mondelinge adviezen heeft hij toch leiding gegeven en gezag uitgeoefend, zij 't Ook dat zijn naam niet genoemd werd. Na de Dordtsche Synode was Amesius v/eer zonder werk en zonder middel van bestaan. In Leiden zou hij tot professor be noemd zijn, indien de tegenwerking vanuit Engeland niet zóó groot was geweest, dat men zijn aanstelling niet aandurfde. In I'raneker was men minder bevreesd en be noemde men Amesius tot hoogleeraar in de theologische faculteit, hoewel nog heel wat moeilijkheden moesten overwonnen worden eer hij tot zijn ambt kon worden toegelaten. Zijn inaugureele oratie doet vermoeden, dat hij begonnen is met de colleges in de Uitlegkunde. Later kreeg hij 't meest naam door zijn lessen en geschriften over dog tische en ethische onderwerpen. Trouwens ook als hbmileet muntte hij uit Den eersten tijd schijnt Amesius zich ii_ Franeker thuis gevoeld te hebben. Met hart en ziel gaf hij zich aan de theologische studie en zijn colleges vonden waardeering bij de studenten. Daar kwam bij ('t pleit niet voor dien tijd dat dit apart moet ver meld worden), dat Amesius niet alleen door zijn degelijk onderwijs, maar ook door zijn diepe vroomheid en ernstige leyenswandel een lichtend voorbeeld was. Niet alsof er geen moeilijkheden in Franeker waren. Met zijn ambtgenoot Maccovius, die zedelijk niet hoog stond en meermalen zich aan dronken- strenge zeden, 't niet goed vinden. Hij schap schuldig maakte, kon hij, de man van eischte van een hoogleeraar in de heilige godgeleercTheid in de eerste plaats reinheid van zeden. Tien jaar lang bleef Amesius te Franeker. Op den duur begon hij naar verandering te verlangen, en dat te vuriger, omdat zijn tweede vrouw (een Engelsche) moeilijk den omgang met haar volksgcnooten missen kon. Toen hij dan ook in 1632 als tweede predikant beroepen werd bij de Engelsche gemeente te Rotterdam nam hij die benoe ming aan, met te meer vrijmoedigheid, om dat hem in uitzicht werd gesteld een be perkt getal studenten huisonderwijs te kun nen geven, en bovendien de Latijnsche school (door vele Engelschen bezocht) hem aan zich zou verbinden. Iiecl kort heeft hij in Rotterdam gear beid. Eind October werd een groot gedeelte van Rotterdam, doordat de Maas buiten haar oevers was getreden, onder water ge zet. Het water drong ook Amesius' slaap De heer O. C. van Hemessen te Woubrug- ge schrijft ons: Nu ons dorpsmuseum „Woubrugge en om streken" van tijd tot tijd opgegraven oude rookpijpjes ontving, vooral door de inzen dingen van den heer P. Bos te Haarlemmer meer, zal het niet ondienstig zijn, daarvan een overzicht te geven. Bekend is het Continentale Stelsel van Napoleon I met de Keizerlijke Regietabak en tabakwinkels; de duurte van die tabak was oorzaak, dat men pijpjes maakte met kleine koppen, en daarin vaak allerlei sur rogaten, zooals b.v. thee, rookte. Veelal dacht men, dat die pijpjes met kleine koppen uit dat tijdperk afkomstig waren, doch het onderzoek heeft uitgewe zen, dat deze opvatting nietis te hand haven. Vergelijken wij de verzameling in ons dorpsmuseum met de elders verzamelde pijpjes of met afbeeldingen ervan, dan moe ten die tot een tijd worden teruggebracht, die veel hooger in het verleden opklimt dan Columbus' ontdekkingsreizen en als gevolg daarvan de invoering van de tabak in Europa, De bekende hoogleeraar Reuvens heeft bij de opdelvingen te Arentsburg (onder Voor burg) het aloude Forum Hadrianum, ge bakken pijpjes gevonden. Van lateren tijd maakt Mr. L. Ph. C. van der Berg melding, dat te Hazerswoude in den Butterpolder, diep in het veen, oude gebakken aarden rookpijpjes zijn gevonden, die een hooge oudheid schijnen te beziteten. Bovendien hebben wij nóg een zeldzaam bewijs. In 1858 werd bij het sloopen van een zwaren ouden muur van een voormalig klooster te Rottum, o.a. een pijpje met kleinen kop gevonden, dat was ingemetseld; het klooster was na een brand, in 1588 herbouwd. In weerwil van die bewijzen zijn er nog velen, die den aanvang van het pijpen bak ken en het rooken in Europa niet voor het einde der zestiende eeuw gesteld willen hebben. De groote hoeveelheid oude pijpjes thans reeds een vijftigtal, welke de heer Bos ons schonk, zijn opgegraven op de plaats en omgeving, waar de Spanjaarden hun schans hadden (15721574). Deze schans was gelegen aan de Oude-Wetering. Bij de daar gelegerde Spanjaarden was het tabak rooken dus reeds in zwang. Trou wens, in meerdere schansen en oude ves tingwerken vond men de zoogenaamde oud- mannetjespijpjes of neusbrandertjes, met kleine kopjes en dikke stelen. Weinige pijpjes worden nog in gaven toe stand gevonden. Het maaksel is lomp en grof. Sommige hebben cijfers of letters op het hieltje. Enkele hebben een vrij grooten kop en zijn dun van steel, andere weer hebben een nauwen langwerpigen kop zon der hieltje. Onder deze collectie vonden wij een pijpje met een ouden wipmolen, andere met een adellijke- of keizerlijke kroon; het is niet onmogelijk, dat deze laatste uit Spanje afkomstig zijn. De zeer groote verscheidenheid toont dui delijk aan, dat ze uit verschillende fabrie ken afkomstig zijn. Op dezelfde plaats werd, uit datzelfde tijdperk dateerende, een groote hoeveelheid aardewerkfragmenten opgegraven en n«n het museum alhier ten geschenke aangebo den; van deze fragmenten heeft de heer Bos een sierlijk kruikje verkregen. Het is Duitsch fabrikaat, van bruin aardewerk met figuren, en draagt het opschrift: „Drinck und esiz, Got verges". Dat deze voorwerpen zich in den Haar lemmermeer bevinden, kan men vinden in den waterwolf der 16de en 17de eeuw. De oude kaarten van Rijnland geven duidelijk aan, in welke tijdperken na 1574 het meer de oevers verslond. Hoe de Dordtsche S»"ode vergaderde. tijds het raadhuis, is eigendom van den ambachtsheer. Boven den ingang prijkt het wapen van Heenvliet, een omziende zilveren leeuw op een rood veld. Een der oudste gebouwen is het huis „Do Kastanjeboom", dat in de 15e eeuw diende als gerechtsgebouw, gevangenis en herberg. Verder bevindt zich op de markt nog het statige huis van de ambachtsheerlijkheid, in welks uitgestrekten tuin de ruïnen liggen van het slot Ravestein, dat reeds omstreeks het jaar 1000 moet zijn gesticht In den ker ker van dit slot heeft de bekende pastoor Angelus Merula, die tijdens de Reformatie, pastoor was te Heenvliet, gevangen gezeten. De ketting en de steen waaraan hij geklon ken is geweest, zijn er nog te zien. Van het slot Blijdenstein ten Noorden en het slot Leeuwenstein ten Zuiden van Heen vliet, is niets meer terug te vinden. De kerk, die thans gerestaureerd is, was voor de Reformatie gewijd aan de H. Mar- tinus, bisschop van Tours. Op den weg naar Brielle, dicht bij Nieuwe- sluis, staat nog een merkwaardig gebouw: het heerenhuis „de Olyphant", dat dateert uit 1597 cn door de bemoeiingen van de vereeniging „Hendrick de Keyser" voor af braak is behoed. Ook te Nieuwesluis aan het Vöomsche kanaal is het aardig eens een kijkje te nemen. Voorne is een prachtig mooi eiland! Het is de moeite waard om deze streek te bezoe ken en wanneer men van het oud-Holland- sche stadsbeeld houdt, moet men zeker even een kijkje in Heenvliet nemen. Er is een rijmpje, dat zegt: Heenvliet, Geervliet en Abbenbroeke Kan men met eene pijp tabak bezoeken. Dat bezoeken behoeven we echter niet alleen over te laten aan hen, die eiken dag in de gelegenheid zijn om van deze mooie streek te genieten. De Pastoor van Heenvliet We noemden reeds, in verband met de Het huis „De Kastanjeboomeertijds gevan genis en gerechtsgebouw. ruïne van Ravestein, den naam van Ange lus Merula. Willem Engelse, zooals hij oorspronkelijk heette, werd in 1482 te Brielle geboren. Hij studeerde te Parijs, vanwaar hij naar zijn vaderland terugkeerde, om als priester op te treden in den Dom te Utrecht. Om zijn godsvrucht, geleerdheid en ijver werd hij door de toenmalige ambachtsheer van Heen vliet, Joost van Kruiningen, tot pastoor van dit stadje beroepen. Dit was voor Merula, die uit het Voornsche land afkomstig was, een blijde tijding. Zijn ambt, dat hem door God was toebetrouwd, nam hij getrouw waar. Door het naarstig onderzoeken van de Heilige Schrift werden allengs zijn oogen geopend voor de dwalingen der Roomsche kerk. Langzamerhand begon hij zijn ge meentenaren op de fouten te wijzen, die de kerk waren binnen geslopen. Zooals begrij pelijk had dit alles de aandacht getrokken van de kerkelijke autoriteiten. Sonnius, leeraar in de godgeleerdheid en heer van den Dom te Utrecht, die aangesteld was als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10