ONDAGSBLAD
Kleu-ter-krant-je
Letterraadsel
Mijn geheel bestaat uit elf letters en is een
Onmisbaar gebouw in haast elke plaats.
Timmie
door
Alie Aten
11
1. Afkortingsteeken voor „zacht" in muziek
stukken.
2. Herstelplaats voor schepen in alle groote ha
vens aanwezig.
3. Vordering; straf, die men vordert tegen een
veroordeelde.
4. Gestremd; wordt meestal van oud bloed gezegd.
5. Naam van een zeer klein eiland in de voor
malige Zuiderzee.
'6. Het woord, dat gezocht wordt.
7. Koninklijke toespraak, den 3en Dinsdag in
September uitgesproken.
8. Naam uit de godenleer der Oudheid, de godin
van het lot beteekenend.
9. Glans, eer, luister.
10. Levenstoestand, bestemming, boomscheutje.
11. Afkorting voor den straal van 'n cirkel, ook
voor den thermometer met 80 graden.
Kunsties en spelletjes
Kunstje met liniaal
Na een groot vel papier goed vlak te hebben ge
streken, leg je het over een platte liniaal, op een
vlakke tafel liggende en gedeeltelijk daarbuiten
Uitstekend. Door een geringe, langzaam werkende
kracht op het uitstekende deel van de liniaal uit
geoefend, zal het vel papier opgelicht kunnen
worden. Geef je echter een heftigen slag op de
liniaal, dan zal je daarmede het papier niet kun
nen verwijderen. Indien het blad goed tegen het
vlak van de tafel aanligt, zal je je bij het slaan
kunnen bezeeren of do liniaal zelfs stuk kunnen
plaan, zonder het papier mee te voeren.
De onbrandbare zakdoek
Om een niet te kleinen koperen, ijzeren of zil
veren bol span je een doek van fijn linnen. Nu
kan je op den dus bedekten bol een gloeienden
kool leggen, dien zelfs aanblazen om het gloeien
te versterken, zonder dat de zakdoek in brand
Kunstje met leege eierschalen
Je neemt een versch ei, prikt met de punt van
een schaar een klein gaatje in de beide uiteinden,
blaast het leeg en spoelt den dop met wat lauw
water schoon.
Zoodra alles goed droog is, duw je door één der
openingen zeer kleine stukjes brievenlak en eenige
korreltjes hagel, om het ei daarna op een vrij
wanne kachel of pan te zetten, en wel schuin
napr voren met de punt aan der bovenkant.
liet lak wordt week, houdt de looden korreltjes
vast en vormt, wanneer het ei weer koud gewor
den is, aan den binnenkant van den dop een vast-
klevend geheel.
Hoe je nu ook het ei zal neerleggen, steeds zal
het «aan staan op de punt. door lak en lood-
korreitjes bezwaard, dus in den stand van de punt
schuin naar voren. Tik er maar gerust tegen, laat
het inaar heen en weer schommelen, het herneemt
zijn vroegeren stand.
Aardig is, het ei zóó te beschilderen, dat het iets
voorstelt: b.v. een mensch of een dier.
Om een kikker te krijgen, verf je den dop
groen en teekent er den kop en de pooten op.
Je kunt ook je kikker allerlei buitelingen laten
maken, hij zal steeds weer op zijn pootjes terecht
komen.
Hot dansende ge.ds ux
Neetri een kwartje, plak daar met was een witte
paardenhaar aan vast, leg het dan in een glas en
wind het andere einde van het haar om den vin
ger. Als je nu met je vingers op de tafel tikt,
evenals of men op de piano speelt, dan zal het
kwartje op de maat in het glas rondspringen.
(Slot.)
Op zekeren avond reed Mol over de heide.
Hij ging naar oude Sien, want hij maakte
zich ongerust, 't Was vandaag Woensdag,
dus Siens bezoekdag. Maar ze was niet ge
komen. Als ze maar niet ziek wasVoor
een paar weken had hij anders nog gezegd,
dat ze nog zoo flink was voor haar leef
tijd
Ziezoo, hij was er. Zie je wel, de deur op
slot. Hü liep om het huisje heen en keek
door het raam. En jawel, daar zat ze, te sla
pen bij de kachel. Mol klopte tegen het ven
ster. Kijk, ze werd wakker. Ze wilde op
staan, maar met een pijnlijke schreeuw viel
ze in haar stoel terug. Hij besloot tot het
uiterste en trapte de achterdeur in. Timmie
sprong hem al tegemoet.
In het kleine kamertje vertelde Sien, hoe
ze dien morgen, nadat ze de kachel aange
maakt had, de deur open wilde doen, en hoe
ze toen ineens zoo'n venijnige steek gevoeld
had. Ze had haar stoel nog kunnen bereiken,
maar ook niets meer. Ze had den geheelen
dag niets anders gedaan, dan slapen, en dan
weer wakker worden van de pijn. Mol legde
haar in bed, zoo goed en zoo kwaad als het
ging-
In het dorp waarschuwde hij de dokter
Toen de zon onderging, was oude Sien
gestorven
In de huiskamer van „Het Witte Huis"
was het gezellig. Moeder en Truus hand
werkten, Vader keek de avondpost na en de
koffie pruttelde zacht op het lichtje. Rustig
was het er.
Plotseling schrikten ze echter op door
Vaders: „Hè!"
„Wat is er?" wilde Moeder weten.
Én Vader antwoordde: „Een brief uit L.
en Joost mag weten van wie."
Doch onder het lezen kwam er een trek
van voldoening op zijn gezicht. Toen hij uit
gelezen had, vroeg hij lachend: „En waar
dacht jullie nu, dat het over ging?"
Natuurlijk raadden zjj het niet
„Over Timmie."
„Timmie????" riepen beiden uit.
Op dat oogenblik kwam Hans thuis, die
een boodschap gedaan had. Hij hoorde, wat
ze riepen en zoo gauw, als zijn beenen hem
dragen konden, liep hü naar de huiskamer.
Daar botste hij tegen Truus op, die hem
„We halen hem.,*
voorbijholde en in de gang hard riep: „Kees,
Kees, kom gauw, jö!" En toen ze allen zaten
vertelde Vader:
„Deze brief is van een man uit L. en die
vertelt me, hoe er dicht bij hem op de heide,
even buiten het dorp, een oude vrouw woon
de. Die is nu overleden en gisteren, nee, eer
gisteren begraven. Bij die vrouw kwam voor
een maand of vijf, op zekeren morgen een
hond aanloopen. Ze vroeg deze man hij is
slager er met niemand over te praten. Ze
heeft de advertentie ook wel gezien, maar ze
zei bij zichzelf, dat ze niet lang meer leven
zou, en daarom nog een poosje plezier van
onze Timmie wilde hebben. Die redeneering
is nu wel niet mooi voor óns geweest, maar
we kunnen het begrijpen. En nu vraagt deze
man me, hoe of ik het het beste vind, dat de
hond verzonden wordt. Me dunkt, we halen
hem maar met onze auto, niet Hans?"
„O, Vader," riep Hans; en toen begon hij
ineens van blijdschap te huilen.
Het is een week later en in „Het Witte
Huis" is feest. Want Timmie is er weer.
Hans heeft zijn vriendjes op het feest mo
gen noodigen.
En wie zien we daar ook?
Dat zijn waarlijk Hein en Bram. 's Mid
dags na de diefstal had de politie ze al ge
vonden. Ze hebben maar dadelijk bekend.
Wat hielp het ook, er om te liegen? Mee
genomen werden ze tóch. En dus hebben ze
eenige tijd achter de tralies gezeten. En in
die tijd zijn ze gaan nadenken over hun zon
den. D"e gevangenispredikant heeft ze er op
gewezen en ze hebben berouw gekregen. Na
hun ontslag uit de gevangenis zijn ze ver
geving gaan vragen aan de familie Barnstra
en Mijnheer heeft ze in zijn fabriek als ar
beiders opgenomen.
Daar zitten ze nu en Hans doet niets, dan
maar aldoor naar Timmie kijken.
Allemaal zijn ze gelukkig. Maar wie zou
den er wel het gelukkigst zijn: Hans, Tim
mie of die twee anderen??
Een mooi plaatje om te kleuren of na te teekenen
292
ZATERDAG 30 SEPTEMBER No. 39 JAARGANG 1933
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
BOUWEN EN BREKEN
Zoo ze^t de Heere: Zie, wat Ik gebouwd heb,
breek Ik af en wat Ik geplant heb, ruk Ik
uit; zelfs dit gansche land.
En zoudt gU u groote dingen zoeken? Zoek
ze niet! Jeremia 45 4, 6.
Dit is do last dos Heeren, door Jeremia te bren
gen aan zijn getrouwen schrijver en lotgenoot,
Baruch, den zoon van Nerija. Het is een antwoord
op de bittere en moedelooze klacht van zijn
vriend: „Wee nu mij, want de Heere heeft droefe-
nie tot mijne smart gedaan; ik ben moede van
mijn zuchten, en vind geene rustl" Verzekert de
Heere den diep bedrukten Baruoh behoud zijns
levens in alle plaatsen, waarheen hij zal trekken,
buiten diit, bevat het antwoord weinig, dat hem in
zijn droefheid verkwikken kan; integendeel, het
is berekend om de laatste vonk van hoop bij hem
uit te dooven. En toch, hoe weinig bemoedigend
dit antwoord ook zij, wij heeten het, wanneer wij
een oogenblik op zijn gemoedsgezindiheid acht ge-
yien, gepast, in alles berekend, om hem terecht te
wijzen en in waarheid te troosten.
Is Baruchs klacht te verklaren, zij is evenwel
niet vrij te spreken van morrende zelfzucht. Wij
zullen gereedelijk toestemmen dat er voor Baruch
reden tot diepe droefheid en klagen is. Juda's
zonden en de naderende oordeelen des Hoenen
het is in het vierde jaar van Jojakim vervul
len sedert lang zijn hart mot droefheid en vroeze.
En die droefheid, alsof het nog niet genoeg ware,
is in den jongsten tijd nog verzwaard; de Heere,
klaagt hij, heeft droefenis tot mijne smart gedaan.
Er is in de laatste dagen iets gebeurd, dat allo
hoop bij hem heeft doen vergaan, en hem moede
maakt van zuchten, zonder rust to kunnen vin
den. Jeremia had hem blijkens hootdst. 36 in ver
band met vs. 1 van dit hoofddeel, opgedragen, om
op een plechtigen verbodsdag voor het gansche
volk en zijn vorsten zijn dreigende en waar
schuwende profetieën voor te lezen. Bereidvaardig
en moedig had Baruch zich van die, waarlijk niet
geringe, taak gekweten. En welke was de uitkomst
hiervan? Volk en vorsten hadden de woorden van
Jeremia gehoord. Ook tot de oonen van den afgo-
dischen Jojakim waren zij gekomen; maar in zijn
afvalligen euvelmoed had hij het geschrift van
den profeet in stukken gesneden en op het vuur
geworpen, en bovendien last gegeven Jeremia en
zijn schrijver te grijpen en in de gevangenis te
werpen.
Die uitslag heeft Baruch de laatste hoop beno
men. Nog altijd, hoe duister het ook werd, had hij
de stille verwachting gekoesterd: de natie en haar
koning zou nog eenmaal hooren; maar helaas! ook
die verwachting is nu afgesneden. Vergeefsch die
laatste poging! Hoe billijk, hoe te verklaren die
klacht, en toch, hij is niet vrij van morrende,
onheilige zelfzucht.
Baruchs klacht is verre van heilige, billijke en
betamende onderwerping aan God; zij ademt on
tevredenheid over Gods handelingen en wegen; zij
is te persoonlijk. En vreest iemand, dat wij den
bitterlijk bedroefden Baruch te streng beoordee-
len, men leze dan nog eenmaal 's Heeren woord
tot hem. De stellige, alle hoop vernietigende ver
klaring dos Heeren: „Zie, wat ik gebouwd heb,
breek Ik af, en wat Ik geplant heb, ruk Ik uit;
zelfs dit gansche land," hoo getuigt zij van zijn
rechtvaardigheid en vrijmacht die Baruoh onge
negen is te erkennen. En dan die ingrij|>ende
vraag des Heenen: „En zoudt gij u groote dingen
zoeken?" gevolgd van de vermaning: „Zoek zo
nietl" Zegt het ons niet, dat Baruchs droefheid,
hoe verklaarbaar, nog niet in alles de heilige
droefheid is?
Zijn hart, misschien meer dan hij het zelf weet,
zoekt nog groote dingen, dingen op ziohzelven, in
andere tijden, onder andere omstandigheden ge
oorloofd, maar thans niet.
Hoe gepast is dan het woord des Heeren lot
Baruch, om hem aan de verborgen oorzaak van dal
morrende en gejaagde in zijn gemoedsgesteld
heid te ontdekken, om hem te doen zien, hoe ge
kluisterd zijn hart nog aan het goed of de eere
der wereld is.
Hoe gepast, zeggen wij tegelijk, ook voor ons in
dezen tijd. De Heere spreekt door dadien: „Zie wat
Ik gebouwd heb, breek Ik af, en wat Ik geplant
heb, ruk Ik uit." Het is een tijd van afbreken, uit
rukken, nederwerpen van hetgeen waaraan jaren
gebouwd, geplant, gearbeid is. In een oogenblik,
als met een enkelen slag, wordt de sterkste hoop,
de heuglijkste verwachting van duizenden te niet
gemaakt. Menigeen roept klagend met Baruch
uit: „Wee nu mij, want de Heere heeft droefenis
tot mijne smart gedaan!" Te onderzoeken hebben
wij ons, of het zoeken naar groote dingen ook op
den achtergrond van onze ziel verborgen ligt. Te
onderzoeken hebben wij, de gezindheid en richting
van ons gemoedsleven. De vorige jaren zijn, ook
voor ware Christenen, gevaarlijke jaren geweest.
Er is voor menigeen gelegenheid geweest, om
groote dingen te zoeken; veler vermogen is toege
nomen, maar ook daarmede het hart van God ont
wend.
Thans komt de Heere, in zijn altijd getrouwe
liefde, door zijn oordeelen, om zijn gemeente
weer op te wekken, om haar terug te leiden tot
Hem.
.Wij ontwaken wellicht onder het gedruisch der
Goddelijke oordeelen; misschien treffen ons de
slagen reeds, en zuchten wij als Baruch. Het hart,
zoo lang van God en zijn gemeenschap ontwend,
zoo gebonden aan de aarde, dat in de jongste
tijden zoo weinig hemelschgezind was, laat niet
zoo spoedig los om de groote dingen te zoeken. De
richting, de gezindheid des gemoeds is niet aan
stonds weer omgewend; neen, daar behoeft vaak
.veel toe om er ons weder te brengen.
Diene daartoe in de hand des Heeren ook zijn
woord tot Baruch. Schamen, verootmoedigen wij
ons .indien wij de dingen, die boven zijn, die waar-
li|k groote dingien, kennen, en gesmaakt hebben,
hoe groot het goed is, dat God weggelegd heeft
voor die Hem vreezen. Schamen en verootmoe
digen wij ons dan, dat wij nog op aarde groote
dingen zoeken, dat wij ons zoo laten verleiden en
teleurstellen. Zoeken wij, Indien wij de hemelsche
dingen nog niet hebben leeren achten, en al onze
ve.rwachting op de aardsche stellen, nog heden
var die heillooze dwaling genezen te worden. Bid
den wij, om verlichting van onze duistere ziels-
oogen, om ware zelfkennis en kennis van den
eenigen Heiland. Het is een tijd van oordeelen en
gorichten, maar ook van genade en barmhartig
heid; en een iegelijk, die den naam des Heeren to
midden dier oordeelen in waarheid aanroept, zal
behouden worden.
Deugd-zoekers oog-punt
Gij vraagt mij of ik zelf beleef al wat ik zeg,
En 't pad zoo nauw1 betree als ik 't een ander
leg?2
Kindsch3 is de vraag.
Ziet, wat u voorgezet is:
Niet ik, maar uwe wet is
Hetgeen dat God behaagt.
Gelooft gij dat de weg kan en moét zijn gegaan,
Zoo houdt ^ij z' ook voor dwaas, al die geen
gang bestaan.4
Wat 's u aan mij?
De waarheid moet u drijven,
En niet doen achterblijven
Om iemands zotternij.
Gelooft gij dat de weg niet wandelijk 0 en is:
Niet0 waar 't, al zoidc ik schoon7 dat ik in geenen
Op 's Levens pa&n.
Nauw-ziftig® gingt gij visschen,
En hiet geen-missen, missen,10
Tot stijving van uw waan.
Meest is hij, die zoo vraagt van waarheid over
tuigd,
Maar tot gehoorzaamheid in 't hert nog niet
gebuigd.11
Moed-willens blind,
Zoekt hij 't voorbeeld van menschen,
Maar zal in 't herte wenschen
Dat hij-d-er geen en vindt.
Dirck Rafaelsz Camphuysen
Een Christen leeft voor Gods, niet voor des
menschen oog.
Wat waar' 't, of een zichzolf(s) en andren al
bedroog
Door woord of schijn?
Goed moet het vonnis wijzen:12
Vergeefs is alle prijzen
Eens anders en het zijn'.13
Best is hij, die 't Best' heeft, cn nog met 't Best*
niet prijkt.
Een Christ lijkt als hij is, en Is zoo, als hij lijkt.
Of '1 menschen zien
Is hij niet om verlegen.
Ziin zorg is: rechte wegen
Te treffen, kwaa te vlien.
't Is heuglijk (ik beken 't) voor ieder Christ (veel
meer
Voor 't hert, nog jong in deugd), dat voor-beeld
kom bij leer.
De Wet nochthans
Is 't geen waarna 't gezichte
Zich stadig heeft te richten,
Ai feilde 't voorbeeld gants^h!
1 Precies; 2 voorschrijf; 3 kinderlijk; 4 de gang
op dezen weg niet volbrengen, dezen weg niet
loepen; 5 Niet te bewandolon; 6 niets; 7 't al; 8
nergens verdwaal; 9 nauwkeurig ziftend; IC cn
noemde: niet-missen: missen; 11 gebogen; IJ het
goede (handelen/ moet voor zichzelf spreken; 13
de eigen lof.
285