LEGENDEN EN MYTHEN
VAN
OUDE CULTUURVOLKEN
%-v 1* 1
EEN VOLK BEVROREN
DE GEVEDERDE SLANG HET ZONNERAD
DE DONDERSTEEN
De oerbewoners van Amerika, van af
Alaska en Groenland tot Patagohië, hebben
aan hun nageslachten vele en velerlei legen
den, mythen en sagen overgeleverd aan
gaande schepping, paradijs, val, zond
vloed en torenbouw, welke bij alle .ver
bartering en verwording in den loop der
eeuwen, terugwijzen naar gelijkluidende
verhalen in Azië of van uit Azië afstam
mende volken in Europa (Bulgaren en Fin
nen bv. zijn stamverwant, en emigreerden
uit Azië), welke ook in groote trekken over
eenkomen met wat de Bijbel ons leert.
Zoo hebben tal van stammen der Rood
huiden (ook wel Indianen genoemd, omdat
de Spaansche ontdekkers Amerika voor een
deel van Indië hielden) eenzelfde overleve
ring aangaande de schepping, (Irokezen.
Huronen, Chippcway, Hundsrippen, Chero-
kezen, Algonkin, C.ree, Petitot, en die in
Alaska en Britsch Columbie woonden), dat
alles eens water was, wat ons doet denken
aan Gen. 1 2; Ps. lOi: 3, 6, 9; 2 Petr. 35,
waar dezelfde uitdrukking staat: „en de
aarde uit het water en in het water be
staande".
De meeste Indianen leeren, dat de mensch
door een almachtig God is geschapen, en
wel, zooals de Bilqali zeggen, met het woord
wat in Gen. 126 staat: „laat Ons menschen
maken!" Zij noemen de godheid wel, gelijk
de Papaeo, „den Grootcn Geest", of „Heer
des levens", zooals de Mandan; en stellen
den Schepper soms wel voor als een mensch.
ofschoon dan als een bovennatuurlijk, god
delijk wezen; of als een goddelijk mensch-
diei\ gelijk de Paressi, Bakairi, Pioje en
Guakuru, doch zij dachten hem als een
eenig god, en waren in dat opzicht oor
spronkelijk monotheïstischer dan de oer
bewoners van midden- en zuid-Afrika.
Eigenaardig is daarbij, dat de Guarayo en
Sioux spreken van een scheppen der men
schen uit roode aarde, Gen. 2:7 (waar
het Hebreeuwsche woord ook die beteekenis
heeft). In ieder geval werd de mensch door
de Indianen met de aarde in verband ge
bracht, zoodat de Peruanen de aarde noem
den Mama All pa (moeder aarde); de
Kariben Mama Nono (goede moeder),
de Nahua T o n a n (onze moeder), de Grocn-
landers K a 11 a k, wat ook naar de aarde
wees, terwijl in Peru iemand, die oud wordt
allpa-wav wordt genoemd, wat zeggen
wil: tot de aarde terugkeeren, vgl. wat in
Gen. 3 19 staat: „en gij zult tot stof weder-
keeren!". De Mexicanen vertellen er bij, dat
de vrouw is geschapen uit een been van
den man.
Sommige Indiaansche stammen spraken
wel van een voortgekomen zijn der men
schen uit de holen der aarde, zooals de
Taïno, terwijl de volken van de Andes en
Patagonië er bij voegden, dat ook zon en
maan daar vandaan kwamen; of uit de
heuvelen en bergen, gelijk de Zwartvoet-
Roodhuiden, de Witchitas en Azteken; of uit
vruchten of boomen (waarschijnlijk vervor
ming van het verhaal van het proefgebod,
Gen. 216, 17), zooals de Sioux en de Yura-
kere, bij wien het woord mensch ook de
beteekenis had van groeien; of uit een ei,
wat onmiskenbaar terugwijst naar de Azia
tische -voorstelling (oud-Indische sage: in
het wereld-ei zat het oerwezen, en door het
in tweeën gaan \an het ei werden hemel
en aarde gevormd); of uit een lichaamsdeel
van een god (wat waarschijnlijk verbaste
ring is van het rib-verhaal, Gen. 221, 22).
Maar in ieder geval werd de hemelsche
oorsprong van den mensch door de meeste
Roodhuiden aangenomen, zooals de Warrau,
Makusi, Mexikaners, enz. deden.
De mensch was dan ook oorspronkelijk
onsterfelijk wij vinden deze voorstelling
bij name bij de Pool-volken, zooals bij de
bewoners van de Aleutische eilanden. Hij
leefde in een paradijs, waarin menschen en
dieren broederlijk samenleefden, gelijk de
Papago en de Yurakere in Bolivië zeggen.
In dat lustoord stonden ook bijzondere
boomen, levensboomen ook een Aziati
sche leer welke men dikwijls op de oude
monumenten ziet ten zuiden van Mexico,
waarbij een boom, die de „paradijsboom"
werd genoemd, zooals door de Xochicauaca,
of „de boom van ons vleesch" men verge
lijke deze uitdrukking met wat de eerste
mensch van de vrouw zegt: „zij is vleesch
van mijn vleesch", Gen. 223.
De val des menschen wordt naar de over
levering van sommige stammen toegeschre
ven aan een duivelsch wezen, een slangen
demon, gelijk de Saliva beweren, terwijl de
Azteken verhalen van het nedervallen van
een dondersteen uit den hemel, waaruit
1600 demonen ontstonden, welke laatste ge
dachte ook in Aziatische sagen voorkomt.
Treffend is hierbij de voorstelling van de
Quicha, een cultureel zeer hoogstaand volk
uit Guatemala, die zeggen, dat de Booze den
eersten man in het hol lokte en hem daar
van het leven beroofde. Zijn hoofd werd
echter in een boom veranderd met wonder
bare vrucht; en toen de vrouw die zag, riep
zij uit: „welk een schoone vrucht; ik za!
heusch niet sterven, als ik ze pluk!" doch
toen zij de hand uitstrekte, druppelde er
levenssap uit, en zij werd moeder van een
tweeling, zonen, die later den dood van hun
vader aan den vorst der onderwereld heb
ben gewroken. De eerste vrouw werd altijd
in verband gebracht met de slang, en heette
daarom niet alleen als oermoeder „de vrouw
van ons yleesch", maar ook „de vrouw met
de slang".
hun profeet. Integendeel: de kolossale bouw
vallen van Egypte, de ruïnen der tempels,
der sphinxen, der pyramiden en obelisken,
6 preken van rust en vrede, maar de oer-
steden en tempels, de godenbeelden, enz. van
Mexico gewagen door de ontelbare teekenin-
gen en het vele en verschillende beeldhouw
werk van reusachtige slangen, wilde dieren
en monsters, van niets dan van rusteloos
heid en vrees.
De drie voornaamste zinnebeelden der
godheid in Oud-Amerika waren: de geve
derde slang, de dondersteen en het kruis,
en stonden in verband met de aanbidding
der zon, soms ook der maan en van den
regenboog.
Hoe komt het toch wel, dat de slang bij de
Roodhuiden als een demonisch wezen, dat
De vrouw en de slang naar de voorstelling
der Roodhuiden. Het woord naga is het
zelfde als het Hebreeuwsche woord nagas
in Gen. 3 1.
De sage van een broederpaar, dat gansch
verschillend van karakter en levensopen
baring was, is verbreid over heel Amerika.
In deze sage wordt de eene broeder voor
gesteld als woest, wreedaardig, onverschrok
ken, maar ook intelligent, de ander als
goedig, trouw, maar meestal ook als sluw
en slap. Naar de eene voorstelling doodt de
een den ander met een moordwapen, zooals
de Irokezen o.a. verhalen; of zij scheiden
van elkander, gelijk de Huronen beweren.
Opvallend is in die vertellingen, dat het
verschil tusschen de beoefening van land
bouw en veeteelt ook een rol speelt, vgl.
Gen. 4:2. En niet minder, dat er onder
sommige Roodhuiden een sage is, dat de
goedaardige broeder een rivier maakte met
twee beddingen, stroomop- en kfwaarts,
opdat de menschen gemakkelijk zouden
De slang en het wereldei.
kunnen varen zonder eenige inspanning,
een verhaal, dat nog bij de Finnen en de
Hongaren bestaat
Sagen over den zondvloed en den toren
bouw, vindt men, ook blijkens de voorstel
lingen op monumenten enz., die meest kor
telings in midden-Amerika ontdekt zijn,
onder alle bewoners van dat land. De
meeste er van komen in alle hoofdzaken
met de Aziatische en bijbelsche verhalen
overeen. Bijvoorbeeld het Mexikaansch ver
hal over den torenbouw gelijkt sprekend op
dat van de Babyloniërs. Zoo zegt die sage:
„een der geredde reuzen (uit den zondvloed
n.l.) heeft ter herinnering aan dat feit op
den berg Tlalok in Cholula een kunstheuvel
uit tichelsteenen gebouwd. De goden zagen
dit gebouw, welks toren men zoo hoog wilde
bouwen als de wolken, met leedwezen aan,
en slingerden vuur op de pyramide; daarom
is die pyramide onvoltooid gebleven tot op
dezen dag. Waarbij ik er. opzettelijk op wijs,
dat de bouw der witte tempels in Mexico
geen enkele overeenkomst vertoont met de
Egyptische, zooals de Mormonen zoo gaarne
beweren, in verband met de fantasieën van
'Admiraal Roggeveen bij de zonnebeelden van het Paascheiland de hoogtemaat nemend,
terwijl een der officieren er aanteekening van maakt. De zonnehoeden komen duidelijk
uit. Men ziet den vrlendschappclijken omgang van het scheepsvolk met de inboorlingen.
Bes, de Egyptische god der
kraamvrouwen.
de ellende in de wereld bracht, wordt voor
gesteld, en toch aan den anderen kant werd
vereerd als een godheid, van wie het goede
kon komen?
Dat dualistische motief, dat juist tegen
over elkander gestelde vindt men merk
waardiger wijze ook terug in de Aziatische
sagen.
Aan den eenen kant dacht men zich dat
wonderbare beest als een aardsche het
zich verbergen in den grond en het daaruit
telkens te voorschijn komen leidde hiertoe
of hemelsche godheid de regenboog
was een slang die zegen bracht van al
lerlei aard, als regen, zonneschijn, vrucht
baarheid, zoodat men de slang ook het ver
mogen toeschreef van alle dingen te kun
nen voorspellen, terwijl zij tevens werd het
beest van 'het scheppend genie, van alwe
tendheid en kennis, van eeuwige verjonging
en vernieuwing (verwisseling van huid en
kleur), van het voortplantingsvermogen
(phallusdienst), en in haar cirkelvorm, als
zij met den bek in den staart bijt, als een
voorstelling der eeuwigheid. Aan de andere
zijde beschouwde men haar als een hei-
De brandende slang, voorstelling van den
brandenden zonnegod.
schen geest, die den mensch in het verderf
wilde storten, en dus als een boven alle
dieren te vreezen monster, dat de ontzetten
de machten der natuur in aardbeving, zee
beving, onweder, stormwind, cycloon en
typhoon kon ontketenen, en zoodoende ver
derf en dood over den mensch brengen.
Opmerking verdient zeker, dat het oor
spronkelijk woord voor slang in de He
breeuwsche taal, dat thans nog in tal van
talen en dialecten heel de wereld over voor
komt, ook in sommige dialecten der Rood
huiden is bewaard gebleven.
In ieder geval is de slang bij de Indianen
een voorstelling van de zon als god ge
weest, wijl men meende, dat de ronde vorm
een slang voorstelde, die in haar staart beet
In het noordwesten van Indiana is een
steen gevonden met een priester er in ge
grift, op wiens hoofd men de zon ziet uit
gebeeld, waarbij ook de kop van een slang
zichtbaar is; en op wiens borst zon en slang
zijn getatouóeerd,, terwijl liij in zijn hand
een instrument houdt, dat de gelijkenis
heeft van een z.g. donderpad (voorspelling
van regen, dus van vruchtbaarheid).
In Ohio, Michigan, Iowa en Missouri heb
ik indertijd enkele grafheuvels bezocht, die
alle den vorm hebben van een slang. De
merkwaardigste er van is zeker die, welke
De slangengod bij de Egyp-
tenaren. Boven t hoofd
afbeelding der gevleugelde
zon. 'Jechts is 'f Egyptische
symbool van 't eeuwige
leven.
men ziet in Three Folks in Ohio, .en is aan
gelegd op een heuvel van 150 voet hoogte
nabij de Brushrivier. De lengte der slang
bedraagt niet minder dan duizend voet De
slang heeft haar bek open, alsof het wat
wilde inslikken, dat een ovalen vorm (we
reldei) heeft; de bek zelf is 4 voet hoog,
heeft een maat van 80 voet breedte en 150
voet lengte. Bij dezen bek zijn nog twee
andere grafheuvels van 10 en 12 voet lengte.
Te Circleville in Ohio zag ik een grafheuvel
insgelijks in den vorm van een slang, die
2310 voet lang was, terwijl er om heen 120
kleinere grafheuvels in den vorm van slan
gen waren aangelegd.
Bij sommige dezer grafhéuvels is duide
lijk ook de voorstelling van de zon te zien,
zooals b.v. bij de Kickapoo-rivier, waar het
zonneveeld 60 voet in middellijn en 133 voet
is, terwijl de zonnestralen 9 voet meten. Een
duidelijk bewijs, dat slang en zon hetzelfde
voorstellen, n.l. de zegen brengende god
heid. Merkwaardig is dan ook, dat vele
Roodhuiden de slang hun „Groote Vader"
noemen, en dat de eerste ontdekkingsreizi
gers in Amerika in de huizen der inboorlin
gen steeds een groot aantal slangen aan
troffen, die als huisdieren met de menschen
leefden en van alle mogelijke voedsel voor
zien werden, wijl men meende, dat er god
heden in woonden, of geesten der ouders
en voorvaderen. Hierbij mag ik niet verzui
men er op te wijzen, dat in Groot Brittannië
de ruïnen van tal van Druïnen-tempels ge
vonden zijn, die eveneens in den vorm van
een slang waren gebouwd.
Dat de slang als gevleugeld werd voorge
steld men heeft tal van slangenbeelden
gevonden, soms van grooten omvang
kwam daarvandaan, dat onder sommige
atmosferische omstandigheden, welke men
alleen in tropisch klimaat heeft, de zon bij
het opkomen vleugels schijnt te hebben, zoo
dat we nu ook kunnen verstaan, wat in
Mal. 4 2 staat, en niet begrepen is: „ulieden
daarentegen, die Mijnen naam vx-eest, zal
de Zon der gerechtigheid opgaan, en daar
genezing zijn onder Zijne vleugelen." In
Cheribon in den kraton Kasepoehan is nog
een antieke karos te zien, ongeveer uit de
achtste eeuw, waarvan de bak is in den
vorm van een olifantenromp, de slurf in
dien eener slang, terwijl aan weerszijden
ran haar lijf groote vergulde vleugels zijn
aangebracht.
De gedachte, dat de regenboog een slang
is, vindt men ook in Australië, terwijl ook
kwartskristallen dezelfde beteekenis hebben,
omdat ze de kleuren van het prisma vertoo-
nen, aan welke men magische kracht toe
schreef. Slang en regenboog staan immers
beiden met den regen in verband. Ook de
rombos (een Grieksch woord, dat toover-
rad beteekent), mogelijk het oudste religi-
euso symbool, een ronde schijf, die in het
midden een gat had, waardoor men een
touwtje stak, om het snel te kunnen rond
draaien, werd door de Mexicanen gebruikt
als een toovcrnn'ddel om of zonneschijn of
regen te verwekaen, welk tooverrad ook
bekend was in Australië, Nieuw Zeeland,
(waar men het nog gebruikt en „bullroarer"
noemt), Afrika, de Maleische archipel, Grie
kenland enz.
Zooals ik in een vorig artikel reeds op
merkte, werden in Mexico aan den zonne
god menschenoffers gebracht; Ik vergat er
bij te voegen, dat tik slachtoffer, wanneer
het naakt was uitgekleed, door vier pries
ters werd vastgehouden aan handen cn voe
ten, terwijl een vijfde het hart uitsneed,
er het dan dadelijk gebruikte om het af
godsbeeld mede te bestrijken, een handeling,
die ten doel had om aan de stomme beelden
het leven mede te dceien, dat zoowel pries
ters als volk begrepen, dat, al dacht men
die beelden bezield, ze toch feitelijk wezen
loos waren, zooals Psalm 115 4 v.v. zoo dui
delijk zegt.
Er was echter nog een andere manier om
den goden te offeren, door n.l. in de eerste
maand van het jaar (nieuwjaarsfeest, ins
gelijks uit Azië stammend) kinderen en
meisjes, na gezalfd en gewijd te zijn, boven
van af den tempel in een bassin met draai
kolk te werpen. Zij, die ondanks den hoo-
gen val van honderd voet in het diepe wa
ter naar boven kwamen, werden er dadelijk
uitgehaald, en nauwkeurig ondervraagd,
wat ze wel in dien draaikolk hadden gezien
en gehoord, waarna zij als priesterssen op
traden, wie men de macht toeschreef om de
toekomst te voorspellen. Waarbij ik er op
merkzaam op maak, dat bij den zonnetem-
peldienst te Baalbek in Syrië kinderen, in
zakken genaaid, door de moeders van een
groote hoogte werden nedergeworpen op het
vierkante rotsplein bij het altaar, onder den
uitroep: „het zijn geen menschen meer,
maar beesten!", waarna ze geofferd werden.
Over het kruisteeken (zonnerad) heb ik
reeds in de vorige artikelen geschreven.
De Roodhuiden vereerden ook den don
dersteen als symbool der zonnegodheid. Het
waren mogelijk stukken van meteoorsteo-
nen, welke voor hen wonderbaarlijk waren,
daar ze er vuur uit konden slaan en de scher
ven gebruiken voor de pijlpunten, waaraan
men dan ook magische kracht toeschreef.
iv. n-s
■u. «sJ
■v -
De hellingen van den uitgedoofden vuurspu wenden berg Rano Rardku, op het Paasch
eiland, waar de zonnebeelden werden uitgehouwen. Duidelijk ziet men nog in de steen
groeven liggende beelden, omgevallen en overeind staande beelden. Toen Roggeveen er in
1722 kwam, was de zonnedienst nog intact, al wisten de bewoners de oorspronkelijke
beteekenis niet meer.
Ook een oeroude gedachte. In de Dictaeische
grot van den Griekschen god Zeus op Ereta
heeft men 60 meter onder den grond een
groot aantal dubbelbijlen gevonden, uit
brons vervaardigd, die als wij-geschenken
moesten dienen aan den god van den dub-
belbijl, den dondergod. In Thessalië in Grie
kenland werd Zeus onder den naam Pele
kus (bijbelgod) vereerd. In de ruïnen van
den tempel te Assur heeft men een beeld
gevonden van den dondergod Adad. Hij
houdt in zijn linkerhand twee bliksemstra
len, die door draken worden uitgespuwd
(de slang weder als symbool), terwijl hij op
zijn hoofd een soort hooge hoed heeft, als
symbool der zon. In dit verband is merk
waardig, wat onze landgenoot admiraal
Roggeveen op den eersten Paaschdag 1722
in de Stille Zuidzee ontdekte op een afstand
van 2000 Eng. mijlen van Zuid-Amerika op
een eiland, dat door hem Paascheiland werd
genoemd. Hij zag er tal van 9 meter hooge
beelden, die een soort hoed op het hoofd
hadden, een voorstelling van de zon, ook bij
de Indoniesiërs bekend.
"Ook de driehoekvorm bij het bouwen der
tempels en drievoetvorm bij de altaars, als
opstandingssymbool (orakel te Delphi) is
bij de Mexicanen terug te vinden.
Het is duidelijk, dat de oudste bescha
ving van de Amerikanen in religie en cul
tuur heenwijst, niet naar Israël en Egypte,
maar bij name naar Noord- en Oost-Azië,
waarbij duidelijk een vermenging is te ont
dekken van godsdienst en beschaving van
de Sumeriërs in Mesopotamië en van de
Chineezen (Boedhisme, Indonesiërs, enz.),
Op een interessant verschijnsel wil ik nog
wijzen, op de Couvade, bijv. bij de Gua-
rayu-Indianen, bij wie na de geboorte van
een kind, de vader op bed gaat liggen, en
de moeder hem minstens twee weken van
alle goeds verzorgt, wat of in verband staat
met de gedachte om de booze geesten te mis
leiden, zooals in Azië (ook in den Kauka-
sus), of met die, dat de geest van het kind
den vader overal volgt,
M. H. K. VAN DER VALK.
HET EINDE VAN DE KOLTSJAK-ARMEE
De allergrootste catastrophe uit de ge
schiedenis ligt nog geen vijftien jaar achter
ons. En toch is zij bijna vergeten. Bijna
niemand kent haar en degenen, die ontko
men zijn, zwijgen, omdat de herinnering te
verschrikkelijk is. Dit nauwelijks te beschrij
ven drama van menschelijk leed en men-
schelijk verderf heeft zich afgespeeld in de
maanden November, December 1919 en Ja
nuari 1920. Voor wij de feiten zoo getrouw
mogelijk zullen weergeven, zullen de bloote
cijfers spreken:
De grootste aardbeving uit de geschiede
nis, de Japansche van 1923, heeft een half
millioen menschen het leven gekost. De over
tocht van de Beresina doodde tienduizenden
soldaten van het leger, dat onder bevel van
Napoleon tegen Rusland was opgetrokken.
De tocht van de Koltsjak-armee echter, die
November 1919 in het Oeralgebergte begon
en die op het ijs van het Baikalmeer eindig
de, deze terugtocht van een groot leger en
een geheel volk, ving aan met 1.680.000 men
schen, in letters: een millioen zeshonderd en
tachtig duizend!
Nog geen tienduizend daarvan bereikten
het einddoel van de reis: Missowsk. Een
millioen vijfhonderd en tochtig duizend men
schen, waarbij achthonderdduizend vrouwen
en kinderen bleven langs den weg liggen en
vonden een graf in de sneeuw van Siberië.
Het Amerikaansche leger verloor in den
wereld oorlog 590.000. Tusschen 18 en 19
December 1919 bleven op den doodentocht
der Koltsjak-armee honderdduizend mannen,
vrouwen en kinderen liggen. De nacht van
de Taiga, de Russische steppe, hulde 80.000
menschen in den sluier van den eeuwigen
slaap.
De oorlog van 1870 kostte aan iets meer
dan 100.000 menschen aan beide zijden het
leven. Toen de Koltsjak-armee met haar tros
van burgers, officieren, vrouwen en kinde
ren uit Nowonikolajewsk opbrak, stonden
tweehonderdduizend menschen niet meer op,
die zich 's avonds bij een koude van 56 gra
den in het open veld hadden neergelegd. Een
millioen zeshonderd en tachtig duizend Rus
sen waren den 5000 K.M. langen tocht begon
nen; tienduizend bereikten half bevroren, lij
dende aan vlektyphus, wankelend, het Zui
delijk einde van het Baikalmeer, dat door
de Japanners bezet was.
Het czarenrijk was gevallen. In het Krem
lin heerschte Lenin. Uit opgezweepte arbei
ders en boeren, wien men land had beloofd,
had Trozki het roode leger samengesteld.
Het Bolsjewisme verdedigde zich echter toen
nog met den moed der wanhoop. Generaal
Awaloff stond met zijn troepen 80 K.M. ten
Oosten van Riga. De soldaten van generaal
Joekonitsj drongen in Kroonstad binnen. In
de Oekraïne hadden Denikin, Wrangel en
Kappel contra-revolutionaire legers verza
meld, die tegen Moskou optrokken. In het
geheele Oosten heerschte de „resident-gene
raal van den Czaar", admiraal Koltsjak. Een
persoonlijkheid van een krachtig karakter,
onomkoopbaar en dapperl Minstens 800.000
van de oude Czaristische troepen had hij
bijeengebracht. Na een wisselenden strijd
was zijn leger in den hefst van 1919 den op-
marsch naar het Westen begonnen. Het lot
van het Bolsjewisme scheen bezegeld: wie
kon weerstand bieden tegen deze onberispe
lijk gedisciplineerde en voortreffelijk uitge
ruste troepen?
De opmarsch naar Moskou begon te stok
ken, toen 300 K.M. ten Westen van den
Oeral twist tusschen de aanvoerders ont
stond. Iedere generaal had een ander plan,
geen groote gedachte hield het leger bijeen.
Aan den anderen kant lagen ongeregelde
troepen van Roode Gardisten, die bezeten
waren door het geloof aan de wereldrevo
lutie en in ijzeren discipline de bevelen van
hun aanvoerders opvolgden. Terwijl honderd
duizend man Koltsjaktroepen aan het front
twistten, lagen een half millioen werkeloos
in de steppe. In de groote steden langs den
Siberischen spoorweg hoopte zich het oor
logsmateriaal op, terwijl aan het front het
allernoodigste ontbrak. Zoo trok men naar
den Oeral terug, zoo ontruimden de in hun
eerzucht gekrenkte generaals de belangrijk
ste passen, zoo werd het Koltsjakleger terug
getrokken, zoo begon laat in den herfst de
tocht des doods naar het Baikalmeer.
Bijna de geheele Russische adel had zicfi
bij Koltsjak aangesloten. De nacht vóór de
ontruiming van Omsk gaf een treffend be
wijs van de vermoeidheid en de decadentie
in de hooge Russische kringen. Terwijl een
paar divisies prachtige soldaten de stad met
taaie volharding verdedigen, strekte de dood
zijn hand uit over de vele honderdduizen
den, die te Omsk kampeerden.
De vlektyphus, door luizen overgebracht,
eischte honderdduizenden slachtoffers. Da
Bolsjewistische troepen namen honderddul-
zenden gevangen en martelden ze, onver
schillig of het mannen, vrouwen of kinde-
ren betrof, op de gruwelijkste wijze dood.
Uitgeput door honger bezweken honderddui
zenden, die een prooi der wolven werden.
De koude deed honderdduizenden het
bloed in de aderen bevriezen; zij strekten
zich uit voor den slaap des doods. Zoo ging
het dag na dag langs ongebaande wegen
over de eindelooze sneeuwvlakte naar het
Oosten, 5.000 kilometer ver. Het eerst be-
j vroren de kinderen en veelal liet het vluch
tende leger een spoor van gestorven en weg
geworpen zuigelingen en kleine kinderen
achter. Daarna stierven de vrouwen, deels
aan vlektyphus, deels door den honger. Ten-
sltte stortten ook de mannen neer. Hoe
meer men het Baikalmeer naderde, des te
talrijker werden de nachten, die tusschen
zonsondergang en zonsopkomst meer slacht
offers eis^ten dan de slag aan de Somme
of de strijd bij Verdun.
Iedere dag bracht nieuwe verschrikkin
gen, iedere nacht daalde over een tooneel
van dood en ellende. De velden waren be
dekt met lijken en stervenden.
En even ellendig was het einde van Kolts
jak. Hij viel in handen van de Bolsjewiki
en werd door hen terechtgesteld.
Honderdduizenden von
den hun graf in de ijs-