LEGENDEN EN MYTHEN VAN OUDE CULTUURVOLKEN %-v 1* 1 EEN VOLK BEVROREN DE GEVEDERDE SLANG HET ZONNERAD DE DONDERSTEEN De oerbewoners van Amerika, van af Alaska en Groenland tot Patagohië, hebben aan hun nageslachten vele en velerlei legen den, mythen en sagen overgeleverd aan gaande schepping, paradijs, val, zond vloed en torenbouw, welke bij alle .ver bartering en verwording in den loop der eeuwen, terugwijzen naar gelijkluidende verhalen in Azië of van uit Azië afstam mende volken in Europa (Bulgaren en Fin nen bv. zijn stamverwant, en emigreerden uit Azië), welke ook in groote trekken over eenkomen met wat de Bijbel ons leert. Zoo hebben tal van stammen der Rood huiden (ook wel Indianen genoemd, omdat de Spaansche ontdekkers Amerika voor een deel van Indië hielden) eenzelfde overleve ring aangaande de schepping, (Irokezen. Huronen, Chippcway, Hundsrippen, Chero- kezen, Algonkin, C.ree, Petitot, en die in Alaska en Britsch Columbie woonden), dat alles eens water was, wat ons doet denken aan Gen. 1 2; Ps. lOi: 3, 6, 9; 2 Petr. 35, waar dezelfde uitdrukking staat: „en de aarde uit het water en in het water be staande". De meeste Indianen leeren, dat de mensch door een almachtig God is geschapen, en wel, zooals de Bilqali zeggen, met het woord wat in Gen. 126 staat: „laat Ons menschen maken!" Zij noemen de godheid wel, gelijk de Papaeo, „den Grootcn Geest", of „Heer des levens", zooals de Mandan; en stellen den Schepper soms wel voor als een mensch. ofschoon dan als een bovennatuurlijk, god delijk wezen; of als een goddelijk mensch- diei\ gelijk de Paressi, Bakairi, Pioje en Guakuru, doch zij dachten hem als een eenig god, en waren in dat opzicht oor spronkelijk monotheïstischer dan de oer bewoners van midden- en zuid-Afrika. Eigenaardig is daarbij, dat de Guarayo en Sioux spreken van een scheppen der men schen uit roode aarde, Gen. 2:7 (waar het Hebreeuwsche woord ook die beteekenis heeft). In ieder geval werd de mensch door de Indianen met de aarde in verband ge bracht, zoodat de Peruanen de aarde noem den Mama All pa (moeder aarde); de Kariben Mama Nono (goede moeder), de Nahua T o n a n (onze moeder), de Grocn- landers K a 11 a k, wat ook naar de aarde wees, terwijl in Peru iemand, die oud wordt allpa-wav wordt genoemd, wat zeggen wil: tot de aarde terugkeeren, vgl. wat in Gen. 3 19 staat: „en gij zult tot stof weder- keeren!". De Mexicanen vertellen er bij, dat de vrouw is geschapen uit een been van den man. Sommige Indiaansche stammen spraken wel van een voortgekomen zijn der men schen uit de holen der aarde, zooals de Taïno, terwijl de volken van de Andes en Patagonië er bij voegden, dat ook zon en maan daar vandaan kwamen; of uit de heuvelen en bergen, gelijk de Zwartvoet- Roodhuiden, de Witchitas en Azteken; of uit vruchten of boomen (waarschijnlijk vervor ming van het verhaal van het proefgebod, Gen. 216, 17), zooals de Sioux en de Yura- kere, bij wien het woord mensch ook de beteekenis had van groeien; of uit een ei, wat onmiskenbaar terugwijst naar de Azia tische -voorstelling (oud-Indische sage: in het wereld-ei zat het oerwezen, en door het in tweeën gaan \an het ei werden hemel en aarde gevormd); of uit een lichaamsdeel van een god (wat waarschijnlijk verbaste ring is van het rib-verhaal, Gen. 221, 22). Maar in ieder geval werd de hemelsche oorsprong van den mensch door de meeste Roodhuiden aangenomen, zooals de Warrau, Makusi, Mexikaners, enz. deden. De mensch was dan ook oorspronkelijk onsterfelijk wij vinden deze voorstelling bij name bij de Pool-volken, zooals bij de bewoners van de Aleutische eilanden. Hij leefde in een paradijs, waarin menschen en dieren broederlijk samenleefden, gelijk de Papago en de Yurakere in Bolivië zeggen. In dat lustoord stonden ook bijzondere boomen, levensboomen ook een Aziati sche leer welke men dikwijls op de oude monumenten ziet ten zuiden van Mexico, waarbij een boom, die de „paradijsboom" werd genoemd, zooals door de Xochicauaca, of „de boom van ons vleesch" men verge lijke deze uitdrukking met wat de eerste mensch van de vrouw zegt: „zij is vleesch van mijn vleesch", Gen. 223. De val des menschen wordt naar de over levering van sommige stammen toegeschre ven aan een duivelsch wezen, een slangen demon, gelijk de Saliva beweren, terwijl de Azteken verhalen van het nedervallen van een dondersteen uit den hemel, waaruit 1600 demonen ontstonden, welke laatste ge dachte ook in Aziatische sagen voorkomt. Treffend is hierbij de voorstelling van de Quicha, een cultureel zeer hoogstaand volk uit Guatemala, die zeggen, dat de Booze den eersten man in het hol lokte en hem daar van het leven beroofde. Zijn hoofd werd echter in een boom veranderd met wonder bare vrucht; en toen de vrouw die zag, riep zij uit: „welk een schoone vrucht; ik za! heusch niet sterven, als ik ze pluk!" doch toen zij de hand uitstrekte, druppelde er levenssap uit, en zij werd moeder van een tweeling, zonen, die later den dood van hun vader aan den vorst der onderwereld heb ben gewroken. De eerste vrouw werd altijd in verband gebracht met de slang, en heette daarom niet alleen als oermoeder „de vrouw van ons yleesch", maar ook „de vrouw met de slang". hun profeet. Integendeel: de kolossale bouw vallen van Egypte, de ruïnen der tempels, der sphinxen, der pyramiden en obelisken, 6 preken van rust en vrede, maar de oer- steden en tempels, de godenbeelden, enz. van Mexico gewagen door de ontelbare teekenin- gen en het vele en verschillende beeldhouw werk van reusachtige slangen, wilde dieren en monsters, van niets dan van rusteloos heid en vrees. De drie voornaamste zinnebeelden der godheid in Oud-Amerika waren: de geve derde slang, de dondersteen en het kruis, en stonden in verband met de aanbidding der zon, soms ook der maan en van den regenboog. Hoe komt het toch wel, dat de slang bij de Roodhuiden als een demonisch wezen, dat De vrouw en de slang naar de voorstelling der Roodhuiden. Het woord naga is het zelfde als het Hebreeuwsche woord nagas in Gen. 3 1. De sage van een broederpaar, dat gansch verschillend van karakter en levensopen baring was, is verbreid over heel Amerika. In deze sage wordt de eene broeder voor gesteld als woest, wreedaardig, onverschrok ken, maar ook intelligent, de ander als goedig, trouw, maar meestal ook als sluw en slap. Naar de eene voorstelling doodt de een den ander met een moordwapen, zooals de Irokezen o.a. verhalen; of zij scheiden van elkander, gelijk de Huronen beweren. Opvallend is in die vertellingen, dat het verschil tusschen de beoefening van land bouw en veeteelt ook een rol speelt, vgl. Gen. 4:2. En niet minder, dat er onder sommige Roodhuiden een sage is, dat de goedaardige broeder een rivier maakte met twee beddingen, stroomop- en kfwaarts, opdat de menschen gemakkelijk zouden De slang en het wereldei. kunnen varen zonder eenige inspanning, een verhaal, dat nog bij de Finnen en de Hongaren bestaat Sagen over den zondvloed en den toren bouw, vindt men, ook blijkens de voorstel lingen op monumenten enz., die meest kor telings in midden-Amerika ontdekt zijn, onder alle bewoners van dat land. De meeste er van komen in alle hoofdzaken met de Aziatische en bijbelsche verhalen overeen. Bijvoorbeeld het Mexikaansch ver hal over den torenbouw gelijkt sprekend op dat van de Babyloniërs. Zoo zegt die sage: „een der geredde reuzen (uit den zondvloed n.l.) heeft ter herinnering aan dat feit op den berg Tlalok in Cholula een kunstheuvel uit tichelsteenen gebouwd. De goden zagen dit gebouw, welks toren men zoo hoog wilde bouwen als de wolken, met leedwezen aan, en slingerden vuur op de pyramide; daarom is die pyramide onvoltooid gebleven tot op dezen dag. Waarbij ik er. opzettelijk op wijs, dat de bouw der witte tempels in Mexico geen enkele overeenkomst vertoont met de Egyptische, zooals de Mormonen zoo gaarne beweren, in verband met de fantasieën van 'Admiraal Roggeveen bij de zonnebeelden van het Paascheiland de hoogtemaat nemend, terwijl een der officieren er aanteekening van maakt. De zonnehoeden komen duidelijk uit. Men ziet den vrlendschappclijken omgang van het scheepsvolk met de inboorlingen. Bes, de Egyptische god der kraamvrouwen. de ellende in de wereld bracht, wordt voor gesteld, en toch aan den anderen kant werd vereerd als een godheid, van wie het goede kon komen? Dat dualistische motief, dat juist tegen over elkander gestelde vindt men merk waardiger wijze ook terug in de Aziatische sagen. Aan den eenen kant dacht men zich dat wonderbare beest als een aardsche het zich verbergen in den grond en het daaruit telkens te voorschijn komen leidde hiertoe of hemelsche godheid de regenboog was een slang die zegen bracht van al lerlei aard, als regen, zonneschijn, vrucht baarheid, zoodat men de slang ook het ver mogen toeschreef van alle dingen te kun nen voorspellen, terwijl zij tevens werd het beest van 'het scheppend genie, van alwe tendheid en kennis, van eeuwige verjonging en vernieuwing (verwisseling van huid en kleur), van het voortplantingsvermogen (phallusdienst), en in haar cirkelvorm, als zij met den bek in den staart bijt, als een voorstelling der eeuwigheid. Aan de andere zijde beschouwde men haar als een hei- De brandende slang, voorstelling van den brandenden zonnegod. schen geest, die den mensch in het verderf wilde storten, en dus als een boven alle dieren te vreezen monster, dat de ontzetten de machten der natuur in aardbeving, zee beving, onweder, stormwind, cycloon en typhoon kon ontketenen, en zoodoende ver derf en dood over den mensch brengen. Opmerking verdient zeker, dat het oor spronkelijk woord voor slang in de He breeuwsche taal, dat thans nog in tal van talen en dialecten heel de wereld over voor komt, ook in sommige dialecten der Rood huiden is bewaard gebleven. In ieder geval is de slang bij de Indianen een voorstelling van de zon als god ge weest, wijl men meende, dat de ronde vorm een slang voorstelde, die in haar staart beet In het noordwesten van Indiana is een steen gevonden met een priester er in ge grift, op wiens hoofd men de zon ziet uit gebeeld, waarbij ook de kop van een slang zichtbaar is; en op wiens borst zon en slang zijn getatouóeerd,, terwijl liij in zijn hand een instrument houdt, dat de gelijkenis heeft van een z.g. donderpad (voorspelling van regen, dus van vruchtbaarheid). In Ohio, Michigan, Iowa en Missouri heb ik indertijd enkele grafheuvels bezocht, die alle den vorm hebben van een slang. De merkwaardigste er van is zeker die, welke De slangengod bij de Egyp- tenaren. Boven t hoofd afbeelding der gevleugelde zon. 'Jechts is 'f Egyptische symbool van 't eeuwige leven. men ziet in Three Folks in Ohio, .en is aan gelegd op een heuvel van 150 voet hoogte nabij de Brushrivier. De lengte der slang bedraagt niet minder dan duizend voet De slang heeft haar bek open, alsof het wat wilde inslikken, dat een ovalen vorm (we reldei) heeft; de bek zelf is 4 voet hoog, heeft een maat van 80 voet breedte en 150 voet lengte. Bij dezen bek zijn nog twee andere grafheuvels van 10 en 12 voet lengte. Te Circleville in Ohio zag ik een grafheuvel insgelijks in den vorm van een slang, die 2310 voet lang was, terwijl er om heen 120 kleinere grafheuvels in den vorm van slan gen waren aangelegd. Bij sommige dezer grafhéuvels is duide lijk ook de voorstelling van de zon te zien, zooals b.v. bij de Kickapoo-rivier, waar het zonneveeld 60 voet in middellijn en 133 voet is, terwijl de zonnestralen 9 voet meten. Een duidelijk bewijs, dat slang en zon hetzelfde voorstellen, n.l. de zegen brengende god heid. Merkwaardig is dan ook, dat vele Roodhuiden de slang hun „Groote Vader" noemen, en dat de eerste ontdekkingsreizi gers in Amerika in de huizen der inboorlin gen steeds een groot aantal slangen aan troffen, die als huisdieren met de menschen leefden en van alle mogelijke voedsel voor zien werden, wijl men meende, dat er god heden in woonden, of geesten der ouders en voorvaderen. Hierbij mag ik niet verzui men er op te wijzen, dat in Groot Brittannië de ruïnen van tal van Druïnen-tempels ge vonden zijn, die eveneens in den vorm van een slang waren gebouwd. Dat de slang als gevleugeld werd voorge steld men heeft tal van slangenbeelden gevonden, soms van grooten omvang kwam daarvandaan, dat onder sommige atmosferische omstandigheden, welke men alleen in tropisch klimaat heeft, de zon bij het opkomen vleugels schijnt te hebben, zoo dat we nu ook kunnen verstaan, wat in Mal. 4 2 staat, en niet begrepen is: „ulieden daarentegen, die Mijnen naam vx-eest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en daar genezing zijn onder Zijne vleugelen." In Cheribon in den kraton Kasepoehan is nog een antieke karos te zien, ongeveer uit de achtste eeuw, waarvan de bak is in den vorm van een olifantenromp, de slurf in dien eener slang, terwijl aan weerszijden ran haar lijf groote vergulde vleugels zijn aangebracht. De gedachte, dat de regenboog een slang is, vindt men ook in Australië, terwijl ook kwartskristallen dezelfde beteekenis hebben, omdat ze de kleuren van het prisma vertoo- nen, aan welke men magische kracht toe schreef. Slang en regenboog staan immers beiden met den regen in verband. Ook de rombos (een Grieksch woord, dat toover- rad beteekent), mogelijk het oudste religi- euso symbool, een ronde schijf, die in het midden een gat had, waardoor men een touwtje stak, om het snel te kunnen rond draaien, werd door de Mexicanen gebruikt als een toovcrnn'ddel om of zonneschijn of regen te verwekaen, welk tooverrad ook bekend was in Australië, Nieuw Zeeland, (waar men het nog gebruikt en „bullroarer" noemt), Afrika, de Maleische archipel, Grie kenland enz. Zooals ik in een vorig artikel reeds op merkte, werden in Mexico aan den zonne god menschenoffers gebracht; Ik vergat er bij te voegen, dat tik slachtoffer, wanneer het naakt was uitgekleed, door vier pries ters werd vastgehouden aan handen cn voe ten, terwijl een vijfde het hart uitsneed, er het dan dadelijk gebruikte om het af godsbeeld mede te bestrijken, een handeling, die ten doel had om aan de stomme beelden het leven mede te dceien, dat zoowel pries ters als volk begrepen, dat, al dacht men die beelden bezield, ze toch feitelijk wezen loos waren, zooals Psalm 115 4 v.v. zoo dui delijk zegt. Er was echter nog een andere manier om den goden te offeren, door n.l. in de eerste maand van het jaar (nieuwjaarsfeest, ins gelijks uit Azië stammend) kinderen en meisjes, na gezalfd en gewijd te zijn, boven van af den tempel in een bassin met draai kolk te werpen. Zij, die ondanks den hoo- gen val van honderd voet in het diepe wa ter naar boven kwamen, werden er dadelijk uitgehaald, en nauwkeurig ondervraagd, wat ze wel in dien draaikolk hadden gezien en gehoord, waarna zij als priesterssen op traden, wie men de macht toeschreef om de toekomst te voorspellen. Waarbij ik er op merkzaam op maak, dat bij den zonnetem- peldienst te Baalbek in Syrië kinderen, in zakken genaaid, door de moeders van een groote hoogte werden nedergeworpen op het vierkante rotsplein bij het altaar, onder den uitroep: „het zijn geen menschen meer, maar beesten!", waarna ze geofferd werden. Over het kruisteeken (zonnerad) heb ik reeds in de vorige artikelen geschreven. De Roodhuiden vereerden ook den don dersteen als symbool der zonnegodheid. Het waren mogelijk stukken van meteoorsteo- nen, welke voor hen wonderbaarlijk waren, daar ze er vuur uit konden slaan en de scher ven gebruiken voor de pijlpunten, waaraan men dan ook magische kracht toeschreef. iv. n-s ■u. «sJ ■v - De hellingen van den uitgedoofden vuurspu wenden berg Rano Rardku, op het Paasch eiland, waar de zonnebeelden werden uitgehouwen. Duidelijk ziet men nog in de steen groeven liggende beelden, omgevallen en overeind staande beelden. Toen Roggeveen er in 1722 kwam, was de zonnedienst nog intact, al wisten de bewoners de oorspronkelijke beteekenis niet meer. Ook een oeroude gedachte. In de Dictaeische grot van den Griekschen god Zeus op Ereta heeft men 60 meter onder den grond een groot aantal dubbelbijlen gevonden, uit brons vervaardigd, die als wij-geschenken moesten dienen aan den god van den dub- belbijl, den dondergod. In Thessalië in Grie kenland werd Zeus onder den naam Pele kus (bijbelgod) vereerd. In de ruïnen van den tempel te Assur heeft men een beeld gevonden van den dondergod Adad. Hij houdt in zijn linkerhand twee bliksemstra len, die door draken worden uitgespuwd (de slang weder als symbool), terwijl hij op zijn hoofd een soort hooge hoed heeft, als symbool der zon. In dit verband is merk waardig, wat onze landgenoot admiraal Roggeveen op den eersten Paaschdag 1722 in de Stille Zuidzee ontdekte op een afstand van 2000 Eng. mijlen van Zuid-Amerika op een eiland, dat door hem Paascheiland werd genoemd. Hij zag er tal van 9 meter hooge beelden, die een soort hoed op het hoofd hadden, een voorstelling van de zon, ook bij de Indoniesiërs bekend. "Ook de driehoekvorm bij het bouwen der tempels en drievoetvorm bij de altaars, als opstandingssymbool (orakel te Delphi) is bij de Mexicanen terug te vinden. Het is duidelijk, dat de oudste bescha ving van de Amerikanen in religie en cul tuur heenwijst, niet naar Israël en Egypte, maar bij name naar Noord- en Oost-Azië, waarbij duidelijk een vermenging is te ont dekken van godsdienst en beschaving van de Sumeriërs in Mesopotamië en van de Chineezen (Boedhisme, Indonesiërs, enz.), Op een interessant verschijnsel wil ik nog wijzen, op de Couvade, bijv. bij de Gua- rayu-Indianen, bij wie na de geboorte van een kind, de vader op bed gaat liggen, en de moeder hem minstens twee weken van alle goeds verzorgt, wat of in verband staat met de gedachte om de booze geesten te mis leiden, zooals in Azië (ook in den Kauka- sus), of met die, dat de geest van het kind den vader overal volgt, M. H. K. VAN DER VALK. HET EINDE VAN DE KOLTSJAK-ARMEE De allergrootste catastrophe uit de ge schiedenis ligt nog geen vijftien jaar achter ons. En toch is zij bijna vergeten. Bijna niemand kent haar en degenen, die ontko men zijn, zwijgen, omdat de herinnering te verschrikkelijk is. Dit nauwelijks te beschrij ven drama van menschelijk leed en men- schelijk verderf heeft zich afgespeeld in de maanden November, December 1919 en Ja nuari 1920. Voor wij de feiten zoo getrouw mogelijk zullen weergeven, zullen de bloote cijfers spreken: De grootste aardbeving uit de geschiede nis, de Japansche van 1923, heeft een half millioen menschen het leven gekost. De over tocht van de Beresina doodde tienduizenden soldaten van het leger, dat onder bevel van Napoleon tegen Rusland was opgetrokken. De tocht van de Koltsjak-armee echter, die November 1919 in het Oeralgebergte begon en die op het ijs van het Baikalmeer eindig de, deze terugtocht van een groot leger en een geheel volk, ving aan met 1.680.000 men schen, in letters: een millioen zeshonderd en tachtig duizend! Nog geen tienduizend daarvan bereikten het einddoel van de reis: Missowsk. Een millioen vijfhonderd en tochtig duizend men schen, waarbij achthonderdduizend vrouwen en kinderen bleven langs den weg liggen en vonden een graf in de sneeuw van Siberië. Het Amerikaansche leger verloor in den wereld oorlog 590.000. Tusschen 18 en 19 December 1919 bleven op den doodentocht der Koltsjak-armee honderdduizend mannen, vrouwen en kinderen liggen. De nacht van de Taiga, de Russische steppe, hulde 80.000 menschen in den sluier van den eeuwigen slaap. De oorlog van 1870 kostte aan iets meer dan 100.000 menschen aan beide zijden het leven. Toen de Koltsjak-armee met haar tros van burgers, officieren, vrouwen en kinde ren uit Nowonikolajewsk opbrak, stonden tweehonderdduizend menschen niet meer op, die zich 's avonds bij een koude van 56 gra den in het open veld hadden neergelegd. Een millioen zeshonderd en tachtig duizend Rus sen waren den 5000 K.M. langen tocht begon nen; tienduizend bereikten half bevroren, lij dende aan vlektyphus, wankelend, het Zui delijk einde van het Baikalmeer, dat door de Japanners bezet was. Het czarenrijk was gevallen. In het Krem lin heerschte Lenin. Uit opgezweepte arbei ders en boeren, wien men land had beloofd, had Trozki het roode leger samengesteld. Het Bolsjewisme verdedigde zich echter toen nog met den moed der wanhoop. Generaal Awaloff stond met zijn troepen 80 K.M. ten Oosten van Riga. De soldaten van generaal Joekonitsj drongen in Kroonstad binnen. In de Oekraïne hadden Denikin, Wrangel en Kappel contra-revolutionaire legers verza meld, die tegen Moskou optrokken. In het geheele Oosten heerschte de „resident-gene raal van den Czaar", admiraal Koltsjak. Een persoonlijkheid van een krachtig karakter, onomkoopbaar en dapperl Minstens 800.000 van de oude Czaristische troepen had hij bijeengebracht. Na een wisselenden strijd was zijn leger in den hefst van 1919 den op- marsch naar het Westen begonnen. Het lot van het Bolsjewisme scheen bezegeld: wie kon weerstand bieden tegen deze onberispe lijk gedisciplineerde en voortreffelijk uitge ruste troepen? De opmarsch naar Moskou begon te stok ken, toen 300 K.M. ten Westen van den Oeral twist tusschen de aanvoerders ont stond. Iedere generaal had een ander plan, geen groote gedachte hield het leger bijeen. Aan den anderen kant lagen ongeregelde troepen van Roode Gardisten, die bezeten waren door het geloof aan de wereldrevo lutie en in ijzeren discipline de bevelen van hun aanvoerders opvolgden. Terwijl honderd duizend man Koltsjaktroepen aan het front twistten, lagen een half millioen werkeloos in de steppe. In de groote steden langs den Siberischen spoorweg hoopte zich het oor logsmateriaal op, terwijl aan het front het allernoodigste ontbrak. Zoo trok men naar den Oeral terug, zoo ontruimden de in hun eerzucht gekrenkte generaals de belangrijk ste passen, zoo werd het Koltsjakleger terug getrokken, zoo begon laat in den herfst de tocht des doods naar het Baikalmeer. Bijna de geheele Russische adel had zicfi bij Koltsjak aangesloten. De nacht vóór de ontruiming van Omsk gaf een treffend be wijs van de vermoeidheid en de decadentie in de hooge Russische kringen. Terwijl een paar divisies prachtige soldaten de stad met taaie volharding verdedigen, strekte de dood zijn hand uit over de vele honderdduizen den, die te Omsk kampeerden. De vlektyphus, door luizen overgebracht, eischte honderdduizenden slachtoffers. Da Bolsjewistische troepen namen honderddul- zenden gevangen en martelden ze, onver schillig of het mannen, vrouwen of kinde- ren betrof, op de gruwelijkste wijze dood. Uitgeput door honger bezweken honderddui zenden, die een prooi der wolven werden. De koude deed honderdduizenden het bloed in de aderen bevriezen; zij strekten zich uit voor den slaap des doods. Zoo ging het dag na dag langs ongebaande wegen over de eindelooze sneeuwvlakte naar het Oosten, 5.000 kilometer ver. Het eerst be- j vroren de kinderen en veelal liet het vluch tende leger een spoor van gestorven en weg geworpen zuigelingen en kleine kinderen achter. Daarna stierven de vrouwen, deels aan vlektyphus, deels door den honger. Ten- sltte stortten ook de mannen neer. Hoe meer men het Baikalmeer naderde, des te talrijker werden de nachten, die tusschen zonsondergang en zonsopkomst meer slacht offers eis^ten dan de slag aan de Somme of de strijd bij Verdun. Iedere dag bracht nieuwe verschrikkin gen, iedere nacht daalde over een tooneel van dood en ellende. De velden waren be dekt met lijken en stervenden. En even ellendig was het einde van Kolts jak. Hij viel in handen van de Bolsjewiki en werd door hen terechtgesteld. Honderdduizenden von den hun graf in de ijs-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10