0NDA6SBLAD
Kleu-ter-krant-je
Voor knutselaars
Een hoekplankje
'n Plankje van V/2 cm.; goed vlak schaven en do
fceekeningen 1 en 2 erop zetten.
n
Nauwkeurig teekenen. Zaag nu beide plankjes
uit Plankje 1 zal niet meevallen, maar met de
figuurzaag kom je er best. Steek er keurige vel
lingen (schuine kantjes) aan. Netjes opschuren.
Misschien zal de vijl er eerst aan te pas moeten
komen.
Nu nog 'n latje 3 cm. breed, yz c™- dik en 35 cm.
lang. De scherpe kanten wegschaven. Van dit
latje maken we den overstekenden rand, welke
je op de onderste teckcning ziet Je moet het dus
in drieën zagen. De verbindingen komen in de
richting van de stippellijnen op de tweede figuur.
Overbrengen met den zwaai, als je er een hebt,
ls dit 't gemakkelijkste. De rand moet aan de
bovenzijde der plank '/2 oversteken.
Verborgen plaatsnamen
1. De roovers namen de wijk naar den rotstop.
2. De soldaten staken de boerenhoeven in brand.
3. De blaren vielen reeds van de boomen.
L Op de horens van den Paaschos staken slnaas
appels.
5. Waarom hebt u den brief niet op tijd bezorgd?
6. Wij gaan nu landen aan gindschen oever.
7. Waarom wou Willem die boodschap niet doen?
8. Het vel prijkte temidden van andere jacht
trofeeën.
9. En nu rennen Jullie allemaal maar Aal tege
moet®
10. Vaal staken de schilderijen af tegen den don
keren achtergrond.
Jl. De arme wees prees de milddadigheid der
oude dame.
12. In den vijver zwommen een woerd en een
paar zwanen.
13. Annie droeg een ring van goud aan haar
vinger.
14. Wij hebben ons daar kostelijk vermaakt.
(Oplossingen volgende week.)
Kunstjes en spelletjes
Kunstje met een perzik
Een aardige proef kan men nemen met een niet
te rijpe perzik van middelmatige grootte. Je snijdt
die met een tafelmes zoover half door, dat het
mes onmiddellijk den steen raakt en wel juist lo
de overlangsche gleuf van den steen. Is de vrucht
te rijp, zoodat zij niet aan het mes blijft hangen,
dan bevestig je zc er met een dun draadje aan.
Je houdt het mes met de perzik horizontaal iu
do linkerhand en met den rug van een tweede
tafelmes, dat Je omgekeerd in de rechterhand
houdt, geef Je een krachtigen slag op hot naar
buiten uitstekende uiteinde van het eerste mes.
Als de werking van den slag juist midden door
de vrucht gaat, dan valt de perzik met steen en
pit elk in twee helften verdeeld, op de tafel.
Timmie
door
Alle Aten
li.
Zoo was Timmie dus opgenomen in de
huiselijke kring. En het bleek al heel gauw,
dat hij een heel aantrekkelijk huisgenoot
was.
Moeder verklaarde, vooral toen de winter
kwam, dat hy de heele dag gezellig om haar
heen dribbelde.
Als Hans 's avonds uit school kwam, zag
hij, als hij de bocht van den weg om was, al
gauw het zachte licht van de schemerlamp,
dat door de ramen van de huiskamer naar
buiten straalde en de voorbijgangers scheen
te lokken. Maar dan duurde 't ook zoo heel
lang niet, of hij zag Timmie voor 't raam,
met zijn voorpooten op de vensterbank. De
omtrekken van zijn rolronde hondenlichaam
teekende zich scherp af tegen het geel-roso
lamplicht. En eenmaal in huis, kwam er
aan de vreugde geen eind.
In de korte tijd, dat Timmie in het „Wit
te Huis" was, had de goede voeding en
misschien ook wel de liefde van zyn baasje
hem op doen groeien tot een bijna vol
wassen herdershond. Kees had al eens ge
mopperd: „Timmie! Is dat nu een naam
voor zoo'n groote, mooie hond? Als je 't
hoort, denk je aan een schoothondje!"
En Truus kwam„Dat vind ik ook, Hans
Je moest hem Max of Bello noemen."
Maar hy, Hans, had tegengestribbeld:
„Ja, maar toen ik hem vond, was hij ook
klein. En al noemen jullie hem ook anders,
ik doe het toch niet."
En zoo was Timmie, Timmie gebleven.
Toen kwam de lente en daarna de zomer.
Soms vergezelde Timmie zijn baasje tot
by na aan de school. Eens gebeurde het, dat
hy heelemaal meeging, en hoe Hans ook pro
beerde hem terug te sturen. Timmie wilde
niet. Hans zei het aan de hoofdmeester en
die vond, dat Timmie dan maar blijven
moest, maar niet in de school: hij moest bui
ten zijn. Doch toen de les even begonnen
was, krabbelde er iets aan de deur. De
meester deed open en daar had je Tim
mie! Dan moest hy maar binnen komen. Hy
mocht tusschen de twee borden zitten. Maar
toen Hans een beurt kreeg, stond hy op. De
meester zag niets, Alles ging goed, tot Hans
iets verkeerd zei en daarvoor een draai om
zyn ooren kreeg. Maar toen kwam Timmie
in opstand. Met een luid gekef vloog hy
naar de meester. Die ging van schrik een
eind achteruit, maar struikelde daardoor
over een voetenbankje. Toen barstte de heele
klas in lachen uit, want daar lag de meester
met zijn beenen in de lucht....
Dat het verhaal in geuren en kleuren thuis
verteld werd, behoeft niet gezegd te worden.
Er zou een belangrijke gebeurtenis in
Hans' dorpje plaats hebben: Er kwam ker
mis. Daar mocht hij natuurlijk niet heen,
maar Hans vond het toch wel leuk, om naar
die bedrijvigheid te kyken. Er kwam zoo'n
echt behaaglyk gevoel over hem, als hij weer
thuis was. Er waren al veel kermiswagens
gekomen.
„Ook wel nette, Moeder," beweerde Hans,
„maar de meeste zyn erg vuil." En dan hing
hy een heel verhaal op, zoodat Moeder er
yan griezelde.
Op zekeren dag, toen hy uit school kwam,
zag hy Timmie in de verte aankomen. Hy
was Moeder zeker ontsnapt, dacht Hans.
Vervelend nu, het woonwagenkamp moest
hy nog voorbij. Ze ontmoetten elkaar bij een
vuile, groengeverfde wagen, waar een jon
gen van een jaar of twintig bezig was,
kunstbloemen te vervaardigen. Een klein,
zwart hondje zat bij hem, dat hard begon te
keffen, toen het Timmie zag. De jongen
vloekte, en zei: „Max, je blijft hier, hoor
je!"
Hans suste Timmie en probeerde hem by
zich te houden, wat niet erg lukte.
Maar o, wat vloekte die jongen. Hans
kleurde er van. Hy vond vloeken verschrik
kelijk. Hoor, al weer. Van schrik liet hy
Timmie los. Die vloog dadelyk op 't zwartje
af. Hans kon zich niet meer inhouden. Hy
snelde op Timmie toe, pakte hem beet en
zei met trillende stem tot den jongen: „Je
Je mag niet vloeken, en je mag...
mag niet vloeken en je mag Timmie óók niet
slaan I"
Maar toentoen kwam er een nóg
haveloozer man uit de wagen. Hy schreeuw
de: „Wat zeg je daar? Je mag Timmie niet
slaan? Dat willen we toch zelf weten? Die
hond van jou is niet zoo vroom als jy, an
ders was hy wel doorgeloopen. Vooruit, jd,
schiet op!"
Dat liet Hans zich geen tweemaal zeggen.
Hy beefde over zijn heele lichaam en lokte
Timmie maar gauw mee. Hij hólde naar
huis, zoo nu en dan schichtig omkykend.
Hans zag niet meer, hoe hy werd nagekeken
door de twee kermisreizigers; Hans was
maar wat bly, toen hy en Timmie by de
kachel zaten en hy zyn wedervaren kon ver
tellen.
(Volgende week verder.)
Grapjes
De leeraar spreekt over de straalbreking van
het licht, als het door het water schijnt, en zegt
tot den onoplettenden Jan achteraan, die met het
klepje van de inktpot zit te spelen:
„Jan, waarover spreken wij?"
„Over het licht, meneer, en als het in het water
valt"
„Nu, en wat gebeurt er dan?"
Jan (verwoaderd): „Dandan gaat het uit!"
Schoenmakersjongen (tot jongen, die voor hem
loopt te fluiten): „Nou, jij zult ook niet lang meer
fluiten!"
Jongen (blijft stilstaan): „Hoezoo?"
Schoenmakersjongen: „Nu zie je wel? Je
houdt immers al op!"
Aart: Ben jij nog al ondernemend?
Koos: Dat zou 'k wel denken!
Aart: Leen me dan een tientjel
Vreemdeling: Als ik nu almaar rechtdoor loop,
waar kom ik dan?
Inwoner: In de Annastraat
Vreemdeling: En daa?
Inwoner: Buiten de stad.
Vreemdeling: En als ik dan al maar rechtdoor
loop?
Inwoner: In het hospitaal!
Meester: Weet jij nu nog, Jan, waarom we in
1648 te Munster vrede sloten?
Jan: Ja, meneer. De oorlog had al tachtig jaar
geduurd, toen waren de menschen te oud gewor
den om nog te kunnen vechteo!
Bediende: Do sigaren zijn op, mijnheer!
Heer: Hm, hm, Johanje beat nu bijna tien
jaren bij mij... eigenlijk kon je nu ook zelf wel
eens een kistje koopen.
Mijn voorvaderen waren er reeds, voordat
het Henegouwsche huis bestond!
De mijnen hadden op 't Henegouwsche huls
al een hypotheek!
268
ZATERDAG 9 SEPTEMBER No. 36 JAARGANG 1933
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
BINNEN ULIEDEN
Uliec
sal nlot zeggen: Me hier,
zie, het konlnkrUk Gods Is 1
Lucas 17
Bekeert u, zoo riep eerst Johannes de Dooper en
daarna Jezus zelf, want het koninkrijk der heme
len is nabij gekomen.
Maar, gelijk het bij verkeerde hoorders van
Gods Woord en van de prediking van dat Woord
altijd gaat, de Pharizeën hadden voor zichzelf
bij het hooren van die prediking den nadruk niet
gelegd op datgene waar het juist op aankwam.
In plaats van zich te bckeeren, bleven zij hangen
in allerlei bespiegeling over dat nabijzijnde ko
ninkrijk Gods.
Zooals er ook nu nog wel Christenen worden ge
vonden, die uit de nog onvervulde profetieën der
Schrift een nauwkeurige beschrijving trachten
saam te stellen van de toekomende dingen lp
plaats dat zij in het heden uit dat Woord troost
zoeken en de ordinantiën des Heeren, waaraan wij
ons te houden hebben, trachten te verstaan.
Vanzelf maakt dit ongeduldig.
En zoo vroegen ook de Pharizeën wanneer toch
het aangekondigde koninkrijk Gods komen zou.
Jezus gaf dan ook op die vraag geen antwoord,
althans niet het verlangde antwoord.
Maar wel neemt hij uit deze dwaze vraag'nan-
leiding tot een onwaardeerbare onderwijzing: hij
„heeft hun geantwoord en gezegd: Het koninkrijk
Gods komt niet met uiterlijk gelaat; en men zal
niet zeggen: zie, hier, of zie, daar; want zie, het
koninkrijk Gods is binnen ulieden".
Zoo is Jezus' woord nu altijd. Nooit is hij
moede, om te onderwijzen. Gedurig weer vindt hij
de gelegenheid om de verborgenheden des konink-
rijks uit te spreken.
Ook nu. Gij, Pharizeën, gij dwazen en blinden, gij
wilt het koninkrijk der hemelen zien komen in
zichtbare gestalte, zooals een aardsch koninkrijk
komt, met wapengeweld, met vaandelen en ba
nieren.
Gij wilt het zien komen, zooals de Romeinen hier
gekomen zijn en hun heerschappij hier uiterlijk
hebben gevestigd in plaats van het koninkrijk vari
David.
Maar zoo komt het niet.
Want zie, het koninkrijk Gods is binnen ulieden,
zoo openbaart het zich, zoo maakt het zijn voort
gang.
Toch bedoelt dit woord des Ileeren niet, waar
toe het zoo dikwijls misbruikt is, om zekere over-
geestelijkheid te prediken, als ware het koninkrijk
Gods iets voor de binnenkamer en niet voor de
markt des leven; iets voor de ziel, maar niet voor
het tijdelijke leven.
Integendeel. Als het koninkrijk Gods „binnen
ulieden" is, dan moet het zich ook door ulieden
openbaren. Dan moet het ook door u voortgang
hebben.
Dan zijt gij in dat koninkrijk een onderdaan des
Konings, maar ook een strijder onder uwen Ko
ning voor zijn zaak, voor zijn eere.
Want dat koninkrijk komt. Het komt in dezo
wereld. Het vindt in deze wereld een rijk van
Satan. En daarom kan het nooit anders komen
dan onder strijd. Want al wat in de wereld is,
staat het komen van dat koninkrijk tegen.
Is dus dat koninkrijk Gods binnen ulieden, dan
werkt ook in u de drang, waarmee dat koninkrijk
tegen Satans heerschappij indruischt, dan Iaat het
u geen rust, maar prikkelt u tot den strijd.
Zoodoende krijgt gij dan tevens op het komen
van dat koninkrijk een geheel anderen blik.
Ge zoekt de komst van dat koninkrijk dan niet
meer om uzelf, maar om uw God.
Het is er u dan niet om te doen, dat rondom u
de toestanden zich zóó zullen wijzigen, dat gij als
geloovige u daarin op uw gemak gevoelt, zoo iets
als een hemel op aarde.
Neen, .ge staat er dan allereerst naar, dat In u
dat koninkrijk Gods tot zijn recht kome. Dat gij
zolf maar getrouw jegens uw Koning moogt zijn,
En zeker begeert gij de komst van dat koninkrijk
ook te zien rondom u. Maar alleen als gevolg van
het „binnen ulieden". Voor dat koninkrijk Gods is
alles wat alleen maar uiterlijk is zonder waardij.
Slechts dan, als ook in uw omgeving 't koninkrijk
Gods zich in de harten vestigt, kan het zich ook
in uiterlijke teekenen openbaren.
Binnen ulieden, zegt Jezus, is 't koninkrijk Gods.
Daarin ligt ook het gemeenschappelijke.
Ook in de samenleving openbaart zich de kracht
van het koninkrijk. Zij, die dat koninkrijk in zich
ontvingen, doordien de Koning door zijn Geest in
hun harten woning maakte en uit zijn Woord
hun verstand verlichtte, zoodat zij Hem ale hun
Koning erkennen, gehoorzamen, zij leven ook
saam als onderdanen van dien Koning.
In dat saamleven als onderdanen van dien
Koning is eigenlijk de openbaring van het konink
rijk Gods als koninkrijk.
Maar daarom moet dat koninkrijk Gods zich dan
ook zooveel krachtiger openbaren in uw gezin, dan
daarbuiten, moet het zeer krachtig zich doen go-
voelen in uw kerk, maar kan het maatschappelijk
en staatkundig leven van uw volk er nooit ten volle
door worden beheerscht.
Wel moet het ook aan het openbare leven rond
om u te merken zijn, dat binnen ulieden God zijn
koninkrijk heeft. De tegenwoordigheid van het
koninkrijk Gods doet zich vanzelf gelden, ook
bij degenen, die persoonlijk buiten <lat koninkrijk
staan. Hetzij dan ten goede, doordien zij komen
onder den invloed van de werkingen, die van dat
koninkrijk uitgaan. Hetzij ten kwade, doordien zij
zich in bittere vijandschap daartegen stellen.
Eens zal er ook een komen van het koninkrijk
Gods met uiterlijk gelaat zijn. Als Jezus verschijnt
ten gerichte met de engelen zijner kracht. Dón
komt er een zienlijk en tastbaar koninkrijk Gods.
Maar dat zal alleen heerlijk zijn voor degenen,
die hier dat koninkrijk in zich hebben gehad.
Dat uiterlijke komen ten laatsten dage wordt niet
voorbereid door de werkingen van dat koninkrijk
Verleden week gaven we hier een portret van
wijlen Ds. J. P. Klaarham er, die langen tijd de me
ditaties voor ons Zondagsblad schreef. Dit portret
was echter verouderd. Waar we thans de beschik
king kregen over een foto van voor enkele maan
den, dus de beeltenis van Ds. Klaarhamer in den
laatsten tijd, daar nemen wij deze nog gaarne op.
Ook onze lezers zullen dit zeker op prijs stellen.
op aarde. Immers het zal komen als een dief in
den nacht. Het nabij zijn van dien dag is hier niet
vdn te voren te bemerken. Laat dat dan ook over
aan hem, die te komen staat. En loop toch niet
in den strik om daaraan te willen arbeiden.
Binnen ulieden is het koninkrijk Gods.
Worde dat maar openbaar in uw woord en
wandel.
In de kracht die er van u, van uw huis, van
uw school, van uw kerk, uitgaat in het leven, vóór
het koninkrijk Gods en tegen het rijk der
duisternis.
Hier blijft het strijd.
Soms met een kleine overwinning.
Maar de overwinning komt, als Jezus komt.
Niets kan ons scheiden van de liefde van Christus
Noch 't brullen der ontmenscliede 1 tirannen,
Noch zwoege dorst, noch snaken 8 naar het brood,
Noch lichte vlam, noch zweert4 van bloede rood,
Noch scherpe bank B, noch ketenen gespannen,
Noch goed-verlies, noch knevelen of bannen,
Noch hooge macht, noch diepe water(s)-nood,
Noch tijds-beloopn in leven of in dood,
Noch wan-.geloof der licht-vervoerde mannen,
Noch duivels list die menigenT verschrikt,
Noch werelds aas dat menigen verstrikt,
Noch droomers8 die de blinde wereld lelden,
Noch alles wat wij tegenwoordig zien,
Noch alles wat hiernamaals zal geschien
En kan ons van de liefde Christi scheiden.
1 Ontmenschte; hijgende; 3 snakken; 4/.waard; 6 pijnbank;
Jacob Revius Voortgang van den tijd; T menigeen; "valsche profeten.
261