Calvinistische
Studenten-Beweging
VRIJDAG 8 SEPTEMBER 1933
DERDE BLAD PAG. 9
„CALVINISME EN CULTUUR"
Referaat van Pastor R. Grob
uit Zürich
Avondtoespraak van Oud-Zendeling
F. J. F. van Hasselt
SECTIEVERGADERINGEN
Lunteren, 7 Sept. 1933
„Calvinisme en Cultuur".
Het Calvinisme belijdt het geloof aan do
praedestinatie. Wie van uitverkiezing
spreekt, spreekt tevens van zonde. Wie zon
de zegt. heeft het niet over ongeschonden
natuur, maar over haar verwoesting en
vergiftiging.
Cultuur echter is de ontplooiing van de
aan de mensch gegeven natuur. Juist daar
nu, waar Rome de schoonste verbinding
tusschen geloof en cultuur aanwijst, maakt
het Calvinisme, op grond van de praedes
tinatie een scherpe scheiding en snijdt
iedere verbindingsmogelijkli§id af.
De uitverkiezing bewerkt temidden van
dood en zonde het wonder der wederge
boorte. Het licht schijnt in de duisternis;
deze zendt geen stralen uit naar het licht.
Dat wil in dit verband zeggen: hoe het ver
stand zich ook ontwikkelt, nooit zal het ee-
looven aan de openbaring in Christus. De
cultuur mag een nog zoo hooge trap berei
ken, ze wordt daardoor nooit uitdrukking
van een Christelijke gemeenschap.
De Calvinistische leer, die als geen an
dere het geloof aan de genade der uitver
kiezing belijdt, belijdt met dezelfde beslist
heid het geloof aan de algemeene genade
Gods, het geloof daaraan, dat bepaalde ver
ordeningen aan Christen en heiden ge
meenschappelijk door God gegeven zijn;
dat er een door God in de harten van
Christen en heiden geschreven godskennis
is, waardoor deze verordeningen Gods, hoe
wel op onvolkomen wijze, gekend worden.
En wanneer we het probleem „Calvinisme
en cultuur" moeten bespreken, moeten we
zoowel de leer van de praedestinatie, als
die van de algemeene genade onder de
oogen zien. Uit het onafscheidelijk verband
van praedestinatie en algemeene genade
volgen eenige grondregels, die onze plaats
tegenover de cultuur bepalen.
Als eerste grondtrek kunnen we de vrij
heid van het Calvinisme noemen' in zijn
houding tegenover de cultuur. Uit de groo-
te afstand tusschen de menschelijke geest
en Gods Heilige Geest komt tevens op ver
rassende wijze een positieve houding tegen
over de cultuur naar voren.
Op het terrein van de politiek doet het
Calvinisme geen uitspraak over den staats
vorm, want het wacht er zich wel voor op
een uitdrukkingsvorm van de gevallen men
schelijke natuur te verwisselen met de ge
nade Gods.-
Op maatschappelijk gebied zal het niet
beweren, dat deze of die vorm nu de Chris
telijke is. Evenzoo wat de stijl betreft op
het gebied van de kunst.
Juist daar treffen we de meest productie
ve en opbouwende kracht, ook op het ter
rein van de cultuur, aan, waar de mensch
in gehoorzaamheid afziet van alle zelfbe
spiegeling, alle persoonlijkheidscultus, alle
krachtprestaties. Niets ter wereld is zoo
productief en zoo vormend als de geloofs
gehoorzaamheid.
De mensch, die gehoorzaam afziet van
zijn zelfverheerlijking, krijgt de vrijheid, de
vormen van zijn tijd als instrumenten ter
eere Gods te gebruiken.
In dezen tijd kan het Calvinisme zijn
taak tegenover de cultuur slechts daardoor
vervullen, dat het zichzelf van binnenuit
vernieuwt en dat het tegenover de huidige
macht van een cultuur, die het teeken van
de afval draagt, zichzelf trouw blijft en dat
het de geweldige spanning tusschen de
praedestinatie en de algemeene genade ver
draagt
Discussie over het referaat
Op dit met zeer veel belangstelling aan
gehoorde referaat volgde eenige discussie.
Zoo meende Prof. Dr. H. Dooyeweerd,
van Amsterdam, dat tusschen bijzondere en
algemeene genade niet noodwendig span
ning behoeft te bestaan. De Christen is in
de volle tijdelijke werkelijkheid geplaatst
Als hij uit Christus leeft kan er geen span
ning zijn tusschen zijn religieus levensin
zicht en zijn levenshouding.
Wel is er een spanning tusschen het njK
der duisternis en dat des lichts. Hoe heb
ben we nu de algemeene genade te zien?
Kan men zeggen dat de zonde niet alleen
inwerkt op de subjectieve actieve zijde,
maar ook op de ordonnantiën en wetten,
die God in Zijn schepping gelegd heeft?
Volgens Spr. kan dat niet. Niet de wet is
zonde, maar onze subjectiviteit is aange
tast
De mensch ontvangt de roeping, om de
beginselen der goddelijke wetgeving te vor
men, te individualiseeren in toespitsing op
het leven zelf.
Doordat de mensch niet leeft uit de wor
tel aller waarheid, kan hij de wet niet zoo
vormen, dat ze de „zinvolheid" openbaart.
Zoo ontstaat een gebrokenheid.
Pastor Grob antwoordde dat de veror
deningen, door God gelegd, altijd heilig
zijn. De spanning ligt daarin, dat wij altijd
weer een eenheid willen vormen, die ons
niet veroorloofd is. Er is spanning tusschen
verantwoordelijkheid en genade. Hoe groo-
ter nu een brug is, des te grooter is de
spanning. Het Calvinisme moet zorgen dat
de totaliteit der verschillende wetskringen
veel mogelijk tot volkomenheid gerake
dat de kringen zelf zoo dicht mogelijk
bijeen komen.
De debaters spraken e-r hun vreugde over
uit, dit referaat te hebben gehoord. Pastor
Grob had er slag van, dit moeilijke onder
werp met overtuiging voor ons duidelijk te
maken, en zijn voordracht, die trof door
origineele zeggingswijze en die werd ver
helderd door voorbeelden uit het dagelijk-
sche leven, werd dan ook met aandacht
beluisterd.
F. 3. F. van Hasselt
Aan het eind van den dag hield oud-
Zendeling F. J. F. v a n H a s s e 11, uit
Breukelen, de avondtoespraak over het on
derwerp:
Spr. wijst eerst op het vage, dat er in den
titel ligt, dien hij voor zijn voordracht op
gaf. Daar is het
Heidendom, waar
mee het O.T. ons
iin kennis brengt,
het Heidendom
van Egyptenaren,
Hittieten, Assy-
riërs, Phoeni-
ciërs e. a. Daar
is het Heiden
dom van Grieken
en Romeinen,
waarmee Paulus
kennis maakt,
voorts het Hei
dendom der Ger
manen, dat zijn
bekoring blijk
baar nog niet ver
loren heeft, het
Heidendom van Chineezen,
Voor-Indiërs, dat den Christenen weieens ten
voorbeeld gesteld wordt of gelijkwaardig
met het Christendom beschouwd wordt. En
men heeft het Heidendom van Polynesiërs,
Melaniers e. a. waaraan hun belijders het
epitheton „wilden" te danken hadden.
Over dit laatste soort Heidendom wil spr.
't hebben en wel inzonderheid over dat der
Papoea's van Noord-Nieuw-Guinee.
Was het dan misschien niet beter ge
weest over „primitieven" te spreken? Maar
dit woord is min stans even vaag als het
woord „Heidendom" en past eigenlijk al
leen in de Darwinistische evolutie-leer. Te
gebruiken is het woord, wanneer het op
gevat wordt als: „weinig gecompliceerd".
En dan nog maar betreft dit hun maat
schappelijk leven, dat niet die complicaties
eischt, die het leven in een we3tersche
menleving vertoont. Op religieus gebiei
het leven gecompliceerd genoeg.
Maar hoe ook verschillend, alle soorten
Heidendom bieden punten van overeen
komst en alle moeten rekening houden
met leven en dood.
De gewoonten en gebruiken (de adat) der
heidenen van Nieuw-Guinee zijn terug te
brengen tot de volgende drie categorieën.
a. Die welke betrekking hebben op het
voortbestaan van het leven; m.a.w. die ver
loving, huwelijk en geboorte regelen,
b. die, welke betrekking hebben op le
vensonderhoud; m. a. w. die, welke handel,
scheepvaart, industrie, landbouw, huishou
ding e.d.g. regelen,
c. die welke bedoelen het leven veilig te
stellen; m.a.w. de maatregelen, die geno
men worden om zich te beveiligen tegen de
aanvallen van vijanden, zoowel die van
vleesch en bloed als die in het schimmen
rijk vertoeven of tot de daemonen wereld
behooren.
Als 4e categorie zou nog genoemd kun
nen worden die welke bedoelen het leven
te veraangenamen: spelen, amusementen,
zang en dans e.d.
Spr. behandelt in 't kort deze adatgroepen
en meent te mogen zeggen: Heidendom is
Tot dit Heidendom, dat uitermate ego
centrisch is komt het Christendom. Ook
deze term: „Christendom" is helaas ook
vaag. Spr. heeft echter welbewust deze
vage term gekozen. Want tot dit Heiden
dom nadert niet alleen de Zendeling, maar
ook de ambtenaar, de handelsman, de
ethnoloog, de toerist e.a. blanken, die mis
schien voor zich zeiven geen prijs stellen
op den naam „Christen", maar wier woor-
en handelingen door den inboorling
toch als christelijk worden beschouwd,
want evenmin als bij hem godsdienst en
leven te scheiden zijn, zoomin denkt hij dit
mogelijk bij de blanken, die naar hij meent
allen denzelfden godsdienst belijden. De
houding, die de veelsoortige en dikwijls
vreemdsoortige „Christenen" aannemen te
genover de Heidenen werkt verwarrend,
maar kan niet verhinderen, dat waar het
Evangelie gebracht wordt, Christus toch
tenslotte overwint.
Spr. tracht het conflict te teekenen, dat
ontstaat, als de Heiden het Evangelie leert
kennen, Christus leert zien, Wiens „Onze
Vader, Die in de Hemelen is" reeds in-
druischt tegen alles wat hem van de vade
ren is overgeleverd. En wiens verzoenings
dood geheel onbegrijpelijk is, daar de Hei
den, de Papoesche Heiden althans alleen
overtredingen van de adat als zonde zich
toegerekend ziet.
Spr. laat uit de practijk van het Zen
dingswerk op Nieuw-Guinee zien, dat de
geest van Christus de harten ook der Hei
denen weet te veranderen.
Nieuwe gasten
Aan de vorige opgave kunnen we nog de
namen van twee gasten toevoegen, n.l. Mr.
H. Bos, uit Rotterdam, en Ds. D. van Dijk,
uit Groningen.
Lunteren, 8 Sept 1933.
Heden is het de dag van sectievergade
ringen. Zoo kan ieder het onderwerp be
luisteren waartoe hij zich krachtens studie
het meest voelt aangetrokken.
Voor de literarische sectio sprak Prof. Dr.
A. S i z o o, te Amsterdam, over:
De verhouding van klassieke cultuur en
Christendom is een probleem, dat iedere tijd
zich opnieuw te stellen heeft; immers ook
al heeft de klassieke cultuur als historisch
verschijnsel een einde gehad, zoo leeft ze
toch in de Europeesche beschaving voort
een belangrijke factor, die in de ver
schillende tijdperken verschillend gewaar
deerd wordt
Aan de nawerking van de neo-humanisti-
sche beschouwing der 19e eeuw heeft de
oorlog een einde gemaakt We hebben ons
af te vragen, hoe de klassieke cultuur thans
gewaardeerd wordt en hoe we als Christe
nen tegenover die waardeering hebben te
staan. Onder aanvoering van Werner Jae
ger is een richting ontstaan, die in de
plaats van den „Humanismus des heiteren
Genusses", leert een „Humanismus der Kul-
turkritik". Voor haar is de klassieke cultuur
het prototype van de Europeesche; we moe
ten haar niet, als de classicisten, imiteeren,
maar ieder tijdvak en ieder volk moet haar
als kern van eigen cultuur herbeleven en
zich aan haar herscheppen.
Zoo gaat zij met de volkeren der eeuwen
door, deels als constitueerend bestanddeel,
deels als correctief en regeneratief element
van hun cultuur. Het Christendom, zoo
leert Jaeger, moet zich, evenals de andere
religies in de oudheid gedaan hebben, schik
Prof. Dr. A. SIZOO
ken naar den geconsolideerden vorm van
het cultureel bewustzijn, dat de oudheid
ons ter voortdurende regeneratie schonk.
Uitvoerig gaat spr. dit z.g. derde huma
nisme na en hij komt tot de conclusie, dat
het voor ons onaannemelijk is. Het Chris
tendom stelt zich tegenover de klassieke
cultuur critisch; haar humanisme wijst het
af, omdat het nergens den mensch ken dul
den als centrum; het ontkent, dat zij vor-
bildliche waarde zou hebben in zooverre zij
die waarde ontleent aan haar centrale ge
dachte. Het aanvaardt noch de normatief-
paedagogische beteekenis, die het oude hu
manisme haar toekende, noch de regenera
tieve, die de dritter Humanismus haar toe
schrijft; want het vindt zijn eenigen norm
in de geopenbaarde waarheid en aanvaardt
zijn cultuur geen regenerativum, dat
in essentie heidcnsch is.
De Christen ziet de klassieke cultuur als
historisch factum en bestudeert haar, om-
onze beschaving voor een belangrijk
deel uit haar is voortgekomen. Als element
van blijvende beteekenis kent hij haar pae-
dagogisch-vormende waarde toe. In zekeren
zin staat dus de Christen van thans nog op
gelijke wijze tegenover de klassieke cultuur
als Augustinus, voor wien, volgens de woor
den van Scliubart, zij was „Heimat zugleich
und Fremde".
Voor de medische sectie sprak Drs.
J. A. Hendriks, van Amersfoort, over het
onderwerp:
„De Christen-arts"
Ieder Christen-arts is bij de uitoefening
van zijn beroep verplicht om als profeet,
priester en koning werkzaam te zijn tot
Gods eer en tot heil van zijn patiënt.
Als profeet zal hij eenerzijds erkennen,
dat ook of liever: juist voor hem, het
menschelijk organisme nog zoo vol gehei
men is, maar anderzijds is hij verplicht om
nauwkeurig te weten al wat de wetenschap
tegenwoordig vermag.
Als priester behoort de medicus ten allo
tijde bereid te zijn, het offer te brengen,
dat hem wordt gevraagd ten behoeve van
den patiënt en niet zoeken: gemak, eigen
voordeel, eigen eer.
En als koning moet de arts er met alle
kracht naar streven, om de vijandige mach
ten der natuur te beheerschen, onder Gods
leiding en tot Gods eer.
Wij zijn altijd weer geneigd om de oor
zaak van ziekte en dood te zoeken buiten
Inderdaad ligt de oorzaak in ons zelf.
De dood woont in ons en we moeten het
leven buiten onszelf zoeken. In de ziekte
komt God ons eraan herinneren, dat wij
sterfelijke menschen zijn.
De arts moet het leven en de gezondheid
zien als een Godsgeschenk. Daarom moet
hij waarschuwen voor een wereldsch, over
dadig en zinnelijk leven. Zoo moet vóór en
in het huwelijk de geest heerschen over
de zinnen, door geloof en gebed. Zoo ipook
geboortebeperking door onthouding èn het
kinderen verwekken beide, zaak van gebed
en bewust worden van Gods wil. Als hei
geloof en het gebed verminderen, komen
de problemen om geloof en ongeloofstheorie
te vereenigen.
Voor uitbrekende zonden, vooral op pu
bliek terrein, moeten door de overheid
straffen worden gesteld. Van wettelijke re
gelingen op sexueel terrein verwachte men
geen heil. Het ongeloof is de diepste oor
zaak der ellende, de cultus van het vleesch
verwoest en verwildert het volksleven.
De taak van den Christen-arts aan het
ziekbed is nauwkeurig kennis te nomen
van alle voorafgaande verschijnselen op
lichamelijk zoowel als op geestelijk gebied.
Spr. wijst in dit verband op de Oxford-
groep, waar men vindt een nieuwe eerlijk
heid voor God en menschen, waar men zijn
vele maskers eerlijk afwerpt en men won
derlijk geneest.
Het onderzoek van den patiënt geschiede
met groote kennis van zaken, zoo uitge
breid als inderdaad voor den patiënt nood
zakelijk is.
Liefde, onzelfzuchtigheid, reinheid en
eerlijkheid worden van léderen arts ge
vraagd. Ook een arts mag niet liegen, maar
mag de last niet noodeloos zwaarder maken,
intgendeel, hij mag ook geen beslist nood
zakelijke dingen voorschrijven of verbieden
Zoo is het ongelooflijk moeilijk, om waar
lijk Christen-arts te zijn. Daarom is het zoo
noodig van het begin af, die waarlijk Chris
telijke levenshouding zich eigen te makeu
en vooral goede voorlichting te krijgen in
de overstelpende en steeds toenemende
brandende vraagstukken op dit gebied.
Door Plicht tot Recht
LAATSTE CONGRESDAG
NOG VELE GELUKWENSCHEN
Beschrijvingsbrief behandeld
Gistermorgen werd het Congres van Door
Plicht tot Recht voortgezet met een wij
dingsure waarin voorging Ds. Joh. van Pe-
tegem van Hilversum.
Daarna werd voortgegaan met de behan
deling van den beschrijvingsbrief.
De Voorzitter verwelkomde den heer
H. Amelink, den secretaris van het Chr.
Nationaal Vakverbond en deelde mee dat
aanwezig is een der oude voortrekkers, n.l.
de heer Kreukniet van Rotterdam, die des
tijds de voorzitter was van de oprichtings
vergadering van den bond, en memoreerde
de moeilijke taak welke de heeT Kreukniet
destijds had, want het kostte heel wat
moeite om het zaakje in elkaar te timme
ren. Spr. maakte over de feestvergadering
aan de Utrechtsche RegelLngscommissie zijn
compliment. Dat was alles goed en af. (Ap
plaus.)
Gelukwenschen.
Tal van afgevaardigden voerden daarna
nog het woord om namens hun afdeeling
't bondsbestuur te complimenteeren waarbij
voor de groote werkzaamheid der verschil
lende bestuursleden speciaal van den voor
zitter hulde en dank gebracht werden voor
de groote toewijding welke zij steeds betono
den aan de belangen van den bond; daar
onder waren de afgevaardigden van Am
sterdam, Rotterdam, Groningen, Westland,
Dieren en Haarlem. Voorts de heer Over-
beek (oud-voorzitter der afd. Utrecht) en
de afdeeling Meppel.
Aan het bondsbestuur werd toegezongen
Psalm 134 3.
Woerden kwam haar gelukwenschen aan
de vele toevoegen en de heer van Wezep
bracht hulde aan oprichters, bestuurders en
voormannen, inzonderheid den pionier, den
heer Bergman, en den bondsvoorzitter den
heer Mennes.
De afdeeling Bussum als jongste in de rij
der afdeelingen, ontbrak niet in de rij der
genen die goede wenschen kwamen aanbie
den en Arnhem en Leeuwarden sloten de
rij. Gezongen werd Psalm 89 9.
De Voorzitter dankte namens het
bondsbestuur voor de goede wenschen, en
dankte zijn medebestuursleden voor hun
spontanen en goeden arbeid. (Applaus.)
De heer Padding dankte voor de stof
felijke blijken van hulde aan den bonds
voorzitter cn hemzelven aangeboden en
voor het bedrag als jubileumgave voor de
bondskas bijeengebracht, waardoor de
bondsarbeid beter nog zal kunnen worden
verricht. (Applaus.)
De Voorzitter deelde mee dat ingeko
men was een schriftelijke gelukwensch van
Jhr. Alting von Geusau, lid der Algemeene
Rekenkamer, Oud-Minister van Oorlog, Oud-
Directeur-Generaal der P.T.T. (Applaus.)
Beschrijvingsbrief.
Voortgegaan werd met de behandeling
van den beschrijvingsbrief.
Amsterdam sprak den wensch uit
dat het plaatselijk overleg zoo spoedig mo
gelijk in orde zal komen.
Besproken werd de organisatievorm zoo
als die thans bestaat namelijk het saam-
brengen der afdeelingen in ringen. De Ring
Noord-Holland had voorgesteld dat gecom
bineerde ringen gewestelijke vergaderingen
kunnen beleggen. De Ring Overijsel had
voorgesteld dat ter bondsraadsvergadering
met adviseerende stem zou worden uitge-
noodigd een afgevaardigde van eiken ring
welke op een voor-vergadering over de in
gekomen punten tot overeenstemming zijn
gekomen.
Beide voorstellen werden op advies van
het b.b. afgewezen.
Toespraak van den heer Amelink.
De heer Amelink sprak het congres
toe en zeide dat hij ook als lid van den
Postraiad met meer dan gewone belangstel
ling volgt wat in „Door Plicht tot Recht"
geschiedt. Spr. wenschte de leden trouw toe
aan hun leiders die ze zelf hebben gekozen.
Bovenal trouw aan het beginsel, en vertrou
wen op God.
In de middagvergadering werden de voor
stellen, om elk jaar een congres te houden
en daartoe eventueel de ringen af te schaf
fen, verworpen.
De verhooging van de contributie aan het
Bonds-Ondersteuningsfonds waartegenover
dan de kwartjes-heffing bij het overlijden
van een lid zou kunnen vervallen, werd aan
het beleid van het hoofdbestuur overgela-
Wekelijksche verschijning van het orgaan
werd door het bestuur als „voorloopig niet
mogelijk" afgewezen.
Radio Nieuws.
ion 6.20 Ween-
7.35 Orkest
8.35 KRO boys 11.00
I i I v e r s u m f1875 M.) V.A.R.A. 8.01 Gramo-
foon 10.15 Orkest 12.01 Orkest 2.00
Gramofooxi 3.00 Concert 4.20 Zang:
4.30 Orgel 4.45 Orkest 5.15 Orkest
5.45 Concert 6.00 Orkest 6.30 Zang
6 45 Orkest 7.15 Zang 7.30 Orkest 8.03
Viz Dias 8.15 Orkest 9.00 Zang 9.20
if.P R O. 10 00
entry (1654.4 M.) 12.20 Orkest 1.0S
mofoon 1.35 Orkest 2.35 Gramofooa
Orkest 5.05 Orgel 7.eo Concert
Concert 9.20 Orkest 10.20 Concert
a l u n d b o r g (1153 8 M.) 1! 20 Concert
3.50 Orkest 8.20 Orkest 11.05 Plano
.angenberg (472.4 M.) 6 20 Concert
7.20 Concert 10.50 Mensch und Welt
12.50 Concert 1.20 Concert 2.50 Grarno*
toon 4.10 Concert 5.20 Concert 6.2U
Concert 8.25 Orkest
on don Nat. (261.3 M.) 5.35 Concert
eg. (398.9 M.) 3.50 Concert
i (Radio Pt
12.2^0 Grt
5 35 Orkest 8.59
i 8.20 Orkest
tie.
Na afwerking van de agenda sprak de
voorzitter van den Bondsraad, de heer A.
Feenstra een woord ter aanbeveling van
het Kinderfonds en 't Personeel fonds, twee
instellingen, die door het sympathieke ini
tiatief van den directeur-genebaal tot stand
kwamen.
Bij de rondvraag werd er door den heen
Steinfort uit Utrecht op aangedrongen,
dat aan de Christelijke organisaties ver
zocht zal worden, zoo min mogelijk 's Za
terdags no. 1 uur correspondentie te posten.
Aan de stukken, die 's Zaterdags na eenen
gepost worden, moet vrijwel altijd 's Zon
dags gewerkt worden.
Onder groote vroolijkheid werden een zes
tal fraaie kinderbankjes, door een der leden
ten behoeve van het Jubileumfonds eerst
verloot en daarna nog eens verkocht
De Voorzitter sprak aan het eind
van het welgeslaagde congres een hoogge
stemd slotwoord, opwekkend om met kracht
te arbeiden aan den uitbouw v,an de zoo
mooie Christelijke organisatie. Krone God
den arbeid met Zijn zegen, ten bate van het
gezin en de maatschappij en tot Zijn eer.
Na samenzang van het laatste couplet
van het bondslied, waarin de bede: „Heer,
zegen onze Bond" en dankgebed door den
heer Padding werd het congres gesloten.
DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR
Door G. TH. ROTMAN
41. „Zie je wel," zei Jodocus, toen Pieter
even later thuis zijn pijnlijke ribben wreef
en zijn gehavende motor inspecteerde, „ik
heb je al meer gezegd, dat je overal te on
handig voor bent! Je moet met mij eens
meegaan, dan zal ik eens sturen!" Zoo ge
zegd, zoo gedaan; nadat de motorfiets gere
pareerd was, trokken onze gebroeders er
twee dagen later samen op uit.
42. Jodocus had een overmoedige bui en
liet den motor over den weg snorren, of hij
een wereldkampioenschap behalen moest.
Weldra kwamen ze bij een tweesprong en nu
had je 't leven gaande; Pieter wou links
afslaan, maar Jodocus rechts. „Linksaf!"
huiderde Pieter. „Rechtsaf!" antwoordde
Jodocus. En wat wil het geval? Ze kregen
allebei hun riri. Maar dat vertel ik den
volgenden keer.
(Wordt Maandag vervolgd.l
FEUILLETON
WAT EEN KIND VERMAG
Naar het Engelsch
van FLORENCE MONTGOMERY
.(2
Zijn broer was hem onmiddellijk na 2ijn
aankomst uit Indië komen opzoeken en
heette hem welkom met al de warmte eener
broederlijke genegenheid.
Maar zij waren nog geen tien minuten bij
elkander geweest of beiden hadden de groo
te kloof bemerkt, die hen scheidde: het
verschil in gevoelens, belangen, streven en
verwachtingen en in hun blik op het leven
in 't algemeen.
Beiden waren gedwongen en teruggetrok
ken. De predikant, die gewoon was de
menschelijke natuur te besturen en ver
schillende karakters te ontmoeten, herstelde
zich het eerst.
Hij verborg zijn teleurstelling zoo goed hi
kon en bleef even vriendelijk en voor
komend.
Hij betuigde zijn spijt, dat zijn broedei
nog geen plan had zich in zijn eigen huis
te gaan vestigen en verzocht hem de pastorie
als hotel te gebruiken, wanneer hij er ook
lust toe mocht gevoelen.
„Mijn kinderen verlangden zeer den on
bekenden oom te zien, van wien ze hun
geheele leven zooveel gehoord hebben",
eeide hij (welke zin John Ramsay volkomen
ënbegrijpelijk in de ooren klonk).
Eerst lang nadat zijn broer vertrokken
was, kon hij begrijpen, wat deze er mede
bedoeld had.
Om op dat oogenblik zijn verwarring te
verbergen, vroeg hij hoeveel kinderen ei
wairan, maar ik behoef wel niet te zeggen,
dat hij niet naar het antwoord luisterde.
„Ik heb een dochter en twee kleine
jongens", antwoordde de predikant „Kom
ons eens opzoeken en kennis maken met
mijn vrouw."
De laatste woorden van den zin drongen
tot John Ramsay door en wekten hem uit
zijn lusteloosheid op.
Een dame! een onbekende schoonzuster!
Hij had een geringen dunk van vrouwen
in het algemeen en koesterde een onver
schilligheid voor haar bijzijn, die aan afkeer
grensde.
Beuzelachtige, onpractische, pratende
schrepsels, die kleine attenties verlangden,
aardige woordjes verwachtten en aanbieden
iets voor u te spelen of te zingen.
Ofschoon hij inwendig rilde en beefde,
keek hij een anderen kant uit en zeide:
„Op het oogenblik kan er geen sprake van
zijn. Ik heb het veel te druk."
„Nu", zeide Gilbert Ramsay, „ik wil er
niet op aandringen, maar denk er aan hoe
welkom ge zult zijn, als gij afleiding en
rust noodig hebt."
En hierna gaven zij elkaar de hand en
scheidden. John Ramsay zag "zijn broer me:
weder.
Hij had sedert een paar dringende brieven
van hem ontvangen, die hij niet krantwoord
had. En aldus werd hun betrekking afge
broken.
Het bezoek aan „Manor House" en de ont
moeting met zijn broeder behoorden nu tot
het verleden.
Maar in den tijd, die sedert was ver
streken, waren do omstandigheden van John
Ramsay een weinig veranderd. Dit wil zeg
gen, de natuur dwong hem, tot wat hij zelf
niet doen wilde.
Afmatting en vermoeienissen, maakten
zich van hem meester; de overwerkte her
senen weigerden langer de gevraagde dien
sten te verrichten, en de dokter, dien hij
ten laatste tegen zijn zin raadpleegde, zeide,
dat rust noodig was. Niet alleen noodig,
maar dringend noodzakelijk.
Zoo komt het, dat wij John Ramsay op het
perron van het spoorwegstation ontmoeten,
op weg naar het oude buiten. Wij verlieten
hem, toen hij een kaartje nam. Nadat hij
het genomen had, nam hij plaats in den
trein, kocht een avondblad en keek terstond
naar de beursberichten. Kort daarna luidde
de bel en vertrok de trein.
HOOFDSTUK II
Voorspoed.
De trein snelde voort, den stillen man in
de coupé met zich voerende, die verdb pi
was in effecten en aandeelen, die geen blik
of gedachte wijdde aan de schoonheid van
het landschap, waardoor hij reed, of aan de
pracht van den Juni-avond.
Ongeveer een half uur later hield John
Ramsay's rijtuig voor zijn deur stil.
De huishoudster wachtte in de gang mi
hem te verwelkomen.
Zij ontving hem met een diepe buiging en
ging hem toen voor naar de bibliotheek.
aan welke kamer hij, zooals ze iclde, toen
ze hem binnenleidde, denkelijk wel de vsor-
keur zou geven.
Hij beantwoordde haar opmerkingen kort
af, en zette zich, zonder zelfs eens rond te
kijken, in een grooten, roodlederon stoel bij
de schrijftafel neer, terwijl de wensch bij
hem opkwam, dat zij zou heengaan.
Het scheen evenwel, dat zij daar geen plan
op had, want zij bleef midden in de kamer
staan, maakte verscheidene opmerkingen
over de toebereidselen, die zij voor zijn
aankomst gemaakt had, vroeg hoe laat hij
wenschte te eten, enz. Zijn antwoorden
waren zoo kort en gaven blijk van zoo wei
nig belangstelling, dat zij haar kennelijk
niet tot voortgaan aanmoedigden. Het was
moeilijk een gesprek gaande te houden,
waaraan slechts door één partij werd deel
genomen.
Zij ging dan ook heen met de woorden,
dat zij over eenigen tijd terug zou komen
wannee hij, zooals zij hoopte, rich hersteld
zou hebben van de vermoeienissen van ae
reis. Ongetwijfeld zou een slaapje hem gond
doen. Zij zou er op letten, dat hij niet ge
stoord werd.
Zij zag er al dien tij'd uit, alsof ze iet? te
zeggen had, zoo zij slechts een geschikt
oogenblik had gevonden, of wat meer tot
spreken was aangemoedigd.
Met eenigen nadruk zeide zij, dat zij
weer terug zou komen. John Ramsav
merkte er evenwel niets van. Mei ongeduld
sloeg hij haar gade. Haar aanwezigheid
hinderde hem cn hij verlangde er naar
alleen gelaten te worden. Eindelijk ging zij
dan ook heen. Zij sloot de deur achter zich,
en de bibliotheek met hem, die er in een
zaamheid verbleef, werd in diep» stilte ge
dompeld.
Waarom ziet hij er zoo diep neerslachtig
uit? Waarom zwerven zijn blikken met zulk
een vermoeide, onvoldane uitdrukking
door de kamer en zien ze zoo treurig neder
op het liefelijke landschap daarbuiten dat
zich in al de schoonheid,-van een Juni-avond
voor hem uitstrekt?
Waarom?
Omdat, terwijl hij daar zit, te midden van
de verwezenlijkte illusies van zqn leven,
een gevoel van teleurstelling zich eensklaps
van hem meester maakt, dat hem op zijn
bezoek niet had overvallen. Een gevoel van
wreede teleurstelling in de overtuiging, da'
zijn verwezenlijkt geluk hem per slot van
rekening niet de minste vreugde verschaft.
Hij was vroeger te veel begraven geweert
onder zijn werk om het te gevoelen. Maai
sedert do onthouding van hot verdoovend
middel: voortdurenden arbeid, hem als 't
ware toegankelijk had gemaakt voor een
wereld buiten zijn zaken om, was hij steeds
aan treurige gedachten ten prooi geweest
En nu overstelpten ze hem eensklaps.
Tot nu toe had hij niet geweten, hoev»e!
goed het hem in zijn leven gedaan had oen
illusie voor de toekomst te voeden, een be
lofte van genot te smaken, zoodra hij tijd
of lust mocht hebben er zijn aandacht aan
te wijden of het hem mocht goeddunken ei
de hand naar uit te strekken om het te
vatten.
En nu was zij verdwenen! Dat kleine
baken ir de toekomst, dat licht, dat hem
zoo vele jaren den weg had gewezen, was
per slot van rekening -niets-tlan een dwaal
lichtje, dat, ra uit te zijn gegaan, hem had
doen belanden In een moeras van onver
schilligheid en teleurstelling.
Ach! Onze wenschen niet vervuld te zien
is treurig genoeg, maar ze te zien verwezen
lijkt en te bemerken, dat ze stof en a?ch
rijn is nog 't treurigst van alles.
Hij streed wanhopig tegen dit gevoel en
trachtte het van zich te zetten en er niet
meer aan te denken.
Hij zeide tot zich zelf, dat hij ziek, afge
mat, overwerkt, ongesteld was, dat de oor
zaken van zijn neerslachtigheid geheel van
physieken aard waren. Maar het was
vmehteloos De gedachte liet hem niet met
rust. Het verlangen om van datgene, wai
hem zooveel gekost had, te genieten, kwam
met volle kracht terug: het was een gevoeg
dat aan pijn grensde.
Het scheen hem zoo hard toe.
In zijn jeugd hadden hem de middelen
tot genieten ontbroken; op middelbaren leef
tijd had hij er den tijd niet voor gehad.
Nu bezat hij beide, middelen en tijd, doch'
het vermogen om te genieten was ver
dwenen. De gedachte, dat hij op de een of
andere wijrze de beteekenis van zijn leven
had voorbij gezien, kwam krachtig bij hem
op. Het is waar, hij stond op den top van
den heuvel, maar achter hem ging de zan
reeds onder en wat lag er vóór hem? Niets,
volstrekt niets. Hij huiverde bij de gedachte
dat cr een einde aan kwam en dat op de/.e
wijze!
(Wordt vervolgd.)