Calvinistische Studenten-Beweging VRIJDAG 8 SEPTEMBER 1933 DERDE BLAD PAG. 9 „CALVINISME EN CULTUUR" Referaat van Pastor R. Grob uit Zürich Avondtoespraak van Oud-Zendeling F. J. F. van Hasselt SECTIEVERGADERINGEN Lunteren, 7 Sept. 1933 „Calvinisme en Cultuur". Het Calvinisme belijdt het geloof aan do praedestinatie. Wie van uitverkiezing spreekt, spreekt tevens van zonde. Wie zon de zegt. heeft het niet over ongeschonden natuur, maar over haar verwoesting en vergiftiging. Cultuur echter is de ontplooiing van de aan de mensch gegeven natuur. Juist daar nu, waar Rome de schoonste verbinding tusschen geloof en cultuur aanwijst, maakt het Calvinisme, op grond van de praedes tinatie een scherpe scheiding en snijdt iedere verbindingsmogelijkli§id af. De uitverkiezing bewerkt temidden van dood en zonde het wonder der wederge boorte. Het licht schijnt in de duisternis; deze zendt geen stralen uit naar het licht. Dat wil in dit verband zeggen: hoe het ver stand zich ook ontwikkelt, nooit zal het ee- looven aan de openbaring in Christus. De cultuur mag een nog zoo hooge trap berei ken, ze wordt daardoor nooit uitdrukking van een Christelijke gemeenschap. De Calvinistische leer, die als geen an dere het geloof aan de genade der uitver kiezing belijdt, belijdt met dezelfde beslist heid het geloof aan de algemeene genade Gods, het geloof daaraan, dat bepaalde ver ordeningen aan Christen en heiden ge meenschappelijk door God gegeven zijn; dat er een door God in de harten van Christen en heiden geschreven godskennis is, waardoor deze verordeningen Gods, hoe wel op onvolkomen wijze, gekend worden. En wanneer we het probleem „Calvinisme en cultuur" moeten bespreken, moeten we zoowel de leer van de praedestinatie, als die van de algemeene genade onder de oogen zien. Uit het onafscheidelijk verband van praedestinatie en algemeene genade volgen eenige grondregels, die onze plaats tegenover de cultuur bepalen. Als eerste grondtrek kunnen we de vrij heid van het Calvinisme noemen' in zijn houding tegenover de cultuur. Uit de groo- te afstand tusschen de menschelijke geest en Gods Heilige Geest komt tevens op ver rassende wijze een positieve houding tegen over de cultuur naar voren. Op het terrein van de politiek doet het Calvinisme geen uitspraak over den staats vorm, want het wacht er zich wel voor op een uitdrukkingsvorm van de gevallen men schelijke natuur te verwisselen met de ge nade Gods.- Op maatschappelijk gebied zal het niet beweren, dat deze of die vorm nu de Chris telijke is. Evenzoo wat de stijl betreft op het gebied van de kunst. Juist daar treffen we de meest productie ve en opbouwende kracht, ook op het ter rein van de cultuur, aan, waar de mensch in gehoorzaamheid afziet van alle zelfbe spiegeling, alle persoonlijkheidscultus, alle krachtprestaties. Niets ter wereld is zoo productief en zoo vormend als de geloofs gehoorzaamheid. De mensch, die gehoorzaam afziet van zijn zelfverheerlijking, krijgt de vrijheid, de vormen van zijn tijd als instrumenten ter eere Gods te gebruiken. In dezen tijd kan het Calvinisme zijn taak tegenover de cultuur slechts daardoor vervullen, dat het zichzelf van binnenuit vernieuwt en dat het tegenover de huidige macht van een cultuur, die het teeken van de afval draagt, zichzelf trouw blijft en dat het de geweldige spanning tusschen de praedestinatie en de algemeene genade ver draagt Discussie over het referaat Op dit met zeer veel belangstelling aan gehoorde referaat volgde eenige discussie. Zoo meende Prof. Dr. H. Dooyeweerd, van Amsterdam, dat tusschen bijzondere en algemeene genade niet noodwendig span ning behoeft te bestaan. De Christen is in de volle tijdelijke werkelijkheid geplaatst Als hij uit Christus leeft kan er geen span ning zijn tusschen zijn religieus levensin zicht en zijn levenshouding. Wel is er een spanning tusschen het njK der duisternis en dat des lichts. Hoe heb ben we nu de algemeene genade te zien? Kan men zeggen dat de zonde niet alleen inwerkt op de subjectieve actieve zijde, maar ook op de ordonnantiën en wetten, die God in Zijn schepping gelegd heeft? Volgens Spr. kan dat niet. Niet de wet is zonde, maar onze subjectiviteit is aange tast De mensch ontvangt de roeping, om de beginselen der goddelijke wetgeving te vor men, te individualiseeren in toespitsing op het leven zelf. Doordat de mensch niet leeft uit de wor tel aller waarheid, kan hij de wet niet zoo vormen, dat ze de „zinvolheid" openbaart. Zoo ontstaat een gebrokenheid. Pastor Grob antwoordde dat de veror deningen, door God gelegd, altijd heilig zijn. De spanning ligt daarin, dat wij altijd weer een eenheid willen vormen, die ons niet veroorloofd is. Er is spanning tusschen verantwoordelijkheid en genade. Hoe groo- ter nu een brug is, des te grooter is de spanning. Het Calvinisme moet zorgen dat de totaliteit der verschillende wetskringen veel mogelijk tot volkomenheid gerake dat de kringen zelf zoo dicht mogelijk bijeen komen. De debaters spraken e-r hun vreugde over uit, dit referaat te hebben gehoord. Pastor Grob had er slag van, dit moeilijke onder werp met overtuiging voor ons duidelijk te maken, en zijn voordracht, die trof door origineele zeggingswijze en die werd ver helderd door voorbeelden uit het dagelijk- sche leven, werd dan ook met aandacht beluisterd. F. 3. F. van Hasselt Aan het eind van den dag hield oud- Zendeling F. J. F. v a n H a s s e 11, uit Breukelen, de avondtoespraak over het on derwerp: Spr. wijst eerst op het vage, dat er in den titel ligt, dien hij voor zijn voordracht op gaf. Daar is het Heidendom, waar mee het O.T. ons iin kennis brengt, het Heidendom van Egyptenaren, Hittieten, Assy- riërs, Phoeni- ciërs e. a. Daar is het Heiden dom van Grieken en Romeinen, waarmee Paulus kennis maakt, voorts het Hei dendom der Ger manen, dat zijn bekoring blijk baar nog niet ver loren heeft, het Heidendom van Chineezen, Voor-Indiërs, dat den Christenen weieens ten voorbeeld gesteld wordt of gelijkwaardig met het Christendom beschouwd wordt. En men heeft het Heidendom van Polynesiërs, Melaniers e. a. waaraan hun belijders het epitheton „wilden" te danken hadden. Over dit laatste soort Heidendom wil spr. 't hebben en wel inzonderheid over dat der Papoea's van Noord-Nieuw-Guinee. Was het dan misschien niet beter ge weest over „primitieven" te spreken? Maar dit woord is min stans even vaag als het woord „Heidendom" en past eigenlijk al leen in de Darwinistische evolutie-leer. Te gebruiken is het woord, wanneer het op gevat wordt als: „weinig gecompliceerd". En dan nog maar betreft dit hun maat schappelijk leven, dat niet die complicaties eischt, die het leven in een we3tersche menleving vertoont. Op religieus gebiei het leven gecompliceerd genoeg. Maar hoe ook verschillend, alle soorten Heidendom bieden punten van overeen komst en alle moeten rekening houden met leven en dood. De gewoonten en gebruiken (de adat) der heidenen van Nieuw-Guinee zijn terug te brengen tot de volgende drie categorieën. a. Die welke betrekking hebben op het voortbestaan van het leven; m.a.w. die ver loving, huwelijk en geboorte regelen, b. die, welke betrekking hebben op le vensonderhoud; m. a. w. die, welke handel, scheepvaart, industrie, landbouw, huishou ding e.d.g. regelen, c. die welke bedoelen het leven veilig te stellen; m.a.w. de maatregelen, die geno men worden om zich te beveiligen tegen de aanvallen van vijanden, zoowel die van vleesch en bloed als die in het schimmen rijk vertoeven of tot de daemonen wereld behooren. Als 4e categorie zou nog genoemd kun nen worden die welke bedoelen het leven te veraangenamen: spelen, amusementen, zang en dans e.d. Spr. behandelt in 't kort deze adatgroepen en meent te mogen zeggen: Heidendom is Tot dit Heidendom, dat uitermate ego centrisch is komt het Christendom. Ook deze term: „Christendom" is helaas ook vaag. Spr. heeft echter welbewust deze vage term gekozen. Want tot dit Heiden dom nadert niet alleen de Zendeling, maar ook de ambtenaar, de handelsman, de ethnoloog, de toerist e.a. blanken, die mis schien voor zich zeiven geen prijs stellen op den naam „Christen", maar wier woor- en handelingen door den inboorling toch als christelijk worden beschouwd, want evenmin als bij hem godsdienst en leven te scheiden zijn, zoomin denkt hij dit mogelijk bij de blanken, die naar hij meent allen denzelfden godsdienst belijden. De houding, die de veelsoortige en dikwijls vreemdsoortige „Christenen" aannemen te genover de Heidenen werkt verwarrend, maar kan niet verhinderen, dat waar het Evangelie gebracht wordt, Christus toch tenslotte overwint. Spr. tracht het conflict te teekenen, dat ontstaat, als de Heiden het Evangelie leert kennen, Christus leert zien, Wiens „Onze Vader, Die in de Hemelen is" reeds in- druischt tegen alles wat hem van de vade ren is overgeleverd. En wiens verzoenings dood geheel onbegrijpelijk is, daar de Hei den, de Papoesche Heiden althans alleen overtredingen van de adat als zonde zich toegerekend ziet. Spr. laat uit de practijk van het Zen dingswerk op Nieuw-Guinee zien, dat de geest van Christus de harten ook der Hei denen weet te veranderen. Nieuwe gasten Aan de vorige opgave kunnen we nog de namen van twee gasten toevoegen, n.l. Mr. H. Bos, uit Rotterdam, en Ds. D. van Dijk, uit Groningen. Lunteren, 8 Sept 1933. Heden is het de dag van sectievergade ringen. Zoo kan ieder het onderwerp be luisteren waartoe hij zich krachtens studie het meest voelt aangetrokken. Voor de literarische sectio sprak Prof. Dr. A. S i z o o, te Amsterdam, over: De verhouding van klassieke cultuur en Christendom is een probleem, dat iedere tijd zich opnieuw te stellen heeft; immers ook al heeft de klassieke cultuur als historisch verschijnsel een einde gehad, zoo leeft ze toch in de Europeesche beschaving voort een belangrijke factor, die in de ver schillende tijdperken verschillend gewaar deerd wordt Aan de nawerking van de neo-humanisti- sche beschouwing der 19e eeuw heeft de oorlog een einde gemaakt We hebben ons af te vragen, hoe de klassieke cultuur thans gewaardeerd wordt en hoe we als Christe nen tegenover die waardeering hebben te staan. Onder aanvoering van Werner Jae ger is een richting ontstaan, die in de plaats van den „Humanismus des heiteren Genusses", leert een „Humanismus der Kul- turkritik". Voor haar is de klassieke cultuur het prototype van de Europeesche; we moe ten haar niet, als de classicisten, imiteeren, maar ieder tijdvak en ieder volk moet haar als kern van eigen cultuur herbeleven en zich aan haar herscheppen. Zoo gaat zij met de volkeren der eeuwen door, deels als constitueerend bestanddeel, deels als correctief en regeneratief element van hun cultuur. Het Christendom, zoo leert Jaeger, moet zich, evenals de andere religies in de oudheid gedaan hebben, schik Prof. Dr. A. SIZOO ken naar den geconsolideerden vorm van het cultureel bewustzijn, dat de oudheid ons ter voortdurende regeneratie schonk. Uitvoerig gaat spr. dit z.g. derde huma nisme na en hij komt tot de conclusie, dat het voor ons onaannemelijk is. Het Chris tendom stelt zich tegenover de klassieke cultuur critisch; haar humanisme wijst het af, omdat het nergens den mensch ken dul den als centrum; het ontkent, dat zij vor- bildliche waarde zou hebben in zooverre zij die waarde ontleent aan haar centrale ge dachte. Het aanvaardt noch de normatief- paedagogische beteekenis, die het oude hu manisme haar toekende, noch de regenera tieve, die de dritter Humanismus haar toe schrijft; want het vindt zijn eenigen norm in de geopenbaarde waarheid en aanvaardt zijn cultuur geen regenerativum, dat in essentie heidcnsch is. De Christen ziet de klassieke cultuur als historisch factum en bestudeert haar, om- onze beschaving voor een belangrijk deel uit haar is voortgekomen. Als element van blijvende beteekenis kent hij haar pae- dagogisch-vormende waarde toe. In zekeren zin staat dus de Christen van thans nog op gelijke wijze tegenover de klassieke cultuur als Augustinus, voor wien, volgens de woor den van Scliubart, zij was „Heimat zugleich und Fremde". Voor de medische sectie sprak Drs. J. A. Hendriks, van Amersfoort, over het onderwerp: „De Christen-arts" Ieder Christen-arts is bij de uitoefening van zijn beroep verplicht om als profeet, priester en koning werkzaam te zijn tot Gods eer en tot heil van zijn patiënt. Als profeet zal hij eenerzijds erkennen, dat ook of liever: juist voor hem, het menschelijk organisme nog zoo vol gehei men is, maar anderzijds is hij verplicht om nauwkeurig te weten al wat de wetenschap tegenwoordig vermag. Als priester behoort de medicus ten allo tijde bereid te zijn, het offer te brengen, dat hem wordt gevraagd ten behoeve van den patiënt en niet zoeken: gemak, eigen voordeel, eigen eer. En als koning moet de arts er met alle kracht naar streven, om de vijandige mach ten der natuur te beheerschen, onder Gods leiding en tot Gods eer. Wij zijn altijd weer geneigd om de oor zaak van ziekte en dood te zoeken buiten Inderdaad ligt de oorzaak in ons zelf. De dood woont in ons en we moeten het leven buiten onszelf zoeken. In de ziekte komt God ons eraan herinneren, dat wij sterfelijke menschen zijn. De arts moet het leven en de gezondheid zien als een Godsgeschenk. Daarom moet hij waarschuwen voor een wereldsch, over dadig en zinnelijk leven. Zoo moet vóór en in het huwelijk de geest heerschen over de zinnen, door geloof en gebed. Zoo ipook geboortebeperking door onthouding èn het kinderen verwekken beide, zaak van gebed en bewust worden van Gods wil. Als hei geloof en het gebed verminderen, komen de problemen om geloof en ongeloofstheorie te vereenigen. Voor uitbrekende zonden, vooral op pu bliek terrein, moeten door de overheid straffen worden gesteld. Van wettelijke re gelingen op sexueel terrein verwachte men geen heil. Het ongeloof is de diepste oor zaak der ellende, de cultus van het vleesch verwoest en verwildert het volksleven. De taak van den Christen-arts aan het ziekbed is nauwkeurig kennis te nomen van alle voorafgaande verschijnselen op lichamelijk zoowel als op geestelijk gebied. Spr. wijst in dit verband op de Oxford- groep, waar men vindt een nieuwe eerlijk heid voor God en menschen, waar men zijn vele maskers eerlijk afwerpt en men won derlijk geneest. Het onderzoek van den patiënt geschiede met groote kennis van zaken, zoo uitge breid als inderdaad voor den patiënt nood zakelijk is. Liefde, onzelfzuchtigheid, reinheid en eerlijkheid worden van léderen arts ge vraagd. Ook een arts mag niet liegen, maar mag de last niet noodeloos zwaarder maken, intgendeel, hij mag ook geen beslist nood zakelijke dingen voorschrijven of verbieden Zoo is het ongelooflijk moeilijk, om waar lijk Christen-arts te zijn. Daarom is het zoo noodig van het begin af, die waarlijk Chris telijke levenshouding zich eigen te makeu en vooral goede voorlichting te krijgen in de overstelpende en steeds toenemende brandende vraagstukken op dit gebied. Door Plicht tot Recht LAATSTE CONGRESDAG NOG VELE GELUKWENSCHEN Beschrijvingsbrief behandeld Gistermorgen werd het Congres van Door Plicht tot Recht voortgezet met een wij dingsure waarin voorging Ds. Joh. van Pe- tegem van Hilversum. Daarna werd voortgegaan met de behan deling van den beschrijvingsbrief. De Voorzitter verwelkomde den heer H. Amelink, den secretaris van het Chr. Nationaal Vakverbond en deelde mee dat aanwezig is een der oude voortrekkers, n.l. de heer Kreukniet van Rotterdam, die des tijds de voorzitter was van de oprichtings vergadering van den bond, en memoreerde de moeilijke taak welke de heeT Kreukniet destijds had, want het kostte heel wat moeite om het zaakje in elkaar te timme ren. Spr. maakte over de feestvergadering aan de Utrechtsche RegelLngscommissie zijn compliment. Dat was alles goed en af. (Ap plaus.) Gelukwenschen. Tal van afgevaardigden voerden daarna nog het woord om namens hun afdeeling 't bondsbestuur te complimenteeren waarbij voor de groote werkzaamheid der verschil lende bestuursleden speciaal van den voor zitter hulde en dank gebracht werden voor de groote toewijding welke zij steeds betono den aan de belangen van den bond; daar onder waren de afgevaardigden van Am sterdam, Rotterdam, Groningen, Westland, Dieren en Haarlem. Voorts de heer Over- beek (oud-voorzitter der afd. Utrecht) en de afdeeling Meppel. Aan het bondsbestuur werd toegezongen Psalm 134 3. Woerden kwam haar gelukwenschen aan de vele toevoegen en de heer van Wezep bracht hulde aan oprichters, bestuurders en voormannen, inzonderheid den pionier, den heer Bergman, en den bondsvoorzitter den heer Mennes. De afdeeling Bussum als jongste in de rij der afdeelingen, ontbrak niet in de rij der genen die goede wenschen kwamen aanbie den en Arnhem en Leeuwarden sloten de rij. Gezongen werd Psalm 89 9. De Voorzitter dankte namens het bondsbestuur voor de goede wenschen, en dankte zijn medebestuursleden voor hun spontanen en goeden arbeid. (Applaus.) De heer Padding dankte voor de stof felijke blijken van hulde aan den bonds voorzitter cn hemzelven aangeboden en voor het bedrag als jubileumgave voor de bondskas bijeengebracht, waardoor de bondsarbeid beter nog zal kunnen worden verricht. (Applaus.) De Voorzitter deelde mee dat ingeko men was een schriftelijke gelukwensch van Jhr. Alting von Geusau, lid der Algemeene Rekenkamer, Oud-Minister van Oorlog, Oud- Directeur-Generaal der P.T.T. (Applaus.) Beschrijvingsbrief. Voortgegaan werd met de behandeling van den beschrijvingsbrief. Amsterdam sprak den wensch uit dat het plaatselijk overleg zoo spoedig mo gelijk in orde zal komen. Besproken werd de organisatievorm zoo als die thans bestaat namelijk het saam- brengen der afdeelingen in ringen. De Ring Noord-Holland had voorgesteld dat gecom bineerde ringen gewestelijke vergaderingen kunnen beleggen. De Ring Overijsel had voorgesteld dat ter bondsraadsvergadering met adviseerende stem zou worden uitge- noodigd een afgevaardigde van eiken ring welke op een voor-vergadering over de in gekomen punten tot overeenstemming zijn gekomen. Beide voorstellen werden op advies van het b.b. afgewezen. Toespraak van den heer Amelink. De heer Amelink sprak het congres toe en zeide dat hij ook als lid van den Postraiad met meer dan gewone belangstel ling volgt wat in „Door Plicht tot Recht" geschiedt. Spr. wenschte de leden trouw toe aan hun leiders die ze zelf hebben gekozen. Bovenal trouw aan het beginsel, en vertrou wen op God. In de middagvergadering werden de voor stellen, om elk jaar een congres te houden en daartoe eventueel de ringen af te schaf fen, verworpen. De verhooging van de contributie aan het Bonds-Ondersteuningsfonds waartegenover dan de kwartjes-heffing bij het overlijden van een lid zou kunnen vervallen, werd aan het beleid van het hoofdbestuur overgela- Wekelijksche verschijning van het orgaan werd door het bestuur als „voorloopig niet mogelijk" afgewezen. Radio Nieuws. ion 6.20 Ween- 7.35 Orkest 8.35 KRO boys 11.00 I i I v e r s u m f1875 M.) V.A.R.A. 8.01 Gramo- foon 10.15 Orkest 12.01 Orkest 2.00 Gramofooxi 3.00 Concert 4.20 Zang: 4.30 Orgel 4.45 Orkest 5.15 Orkest 5.45 Concert 6.00 Orkest 6.30 Zang 6 45 Orkest 7.15 Zang 7.30 Orkest 8.03 Viz Dias 8.15 Orkest 9.00 Zang 9.20 if.P R O. 10 00 entry (1654.4 M.) 12.20 Orkest 1.0S mofoon 1.35 Orkest 2.35 Gramofooa Orkest 5.05 Orgel 7.eo Concert Concert 9.20 Orkest 10.20 Concert a l u n d b o r g (1153 8 M.) 1! 20 Concert 3.50 Orkest 8.20 Orkest 11.05 Plano .angenberg (472.4 M.) 6 20 Concert 7.20 Concert 10.50 Mensch und Welt 12.50 Concert 1.20 Concert 2.50 Grarno* toon 4.10 Concert 5.20 Concert 6.2U Concert 8.25 Orkest on don Nat. (261.3 M.) 5.35 Concert eg. (398.9 M.) 3.50 Concert i (Radio Pt 12.2^0 Grt 5 35 Orkest 8.59 i 8.20 Orkest tie. Na afwerking van de agenda sprak de voorzitter van den Bondsraad, de heer A. Feenstra een woord ter aanbeveling van het Kinderfonds en 't Personeel fonds, twee instellingen, die door het sympathieke ini tiatief van den directeur-genebaal tot stand kwamen. Bij de rondvraag werd er door den heen Steinfort uit Utrecht op aangedrongen, dat aan de Christelijke organisaties ver zocht zal worden, zoo min mogelijk 's Za terdags no. 1 uur correspondentie te posten. Aan de stukken, die 's Zaterdags na eenen gepost worden, moet vrijwel altijd 's Zon dags gewerkt worden. Onder groote vroolijkheid werden een zes tal fraaie kinderbankjes, door een der leden ten behoeve van het Jubileumfonds eerst verloot en daarna nog eens verkocht De Voorzitter sprak aan het eind van het welgeslaagde congres een hoogge stemd slotwoord, opwekkend om met kracht te arbeiden aan den uitbouw v,an de zoo mooie Christelijke organisatie. Krone God den arbeid met Zijn zegen, ten bate van het gezin en de maatschappij en tot Zijn eer. Na samenzang van het laatste couplet van het bondslied, waarin de bede: „Heer, zegen onze Bond" en dankgebed door den heer Padding werd het congres gesloten. DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR Door G. TH. ROTMAN 41. „Zie je wel," zei Jodocus, toen Pieter even later thuis zijn pijnlijke ribben wreef en zijn gehavende motor inspecteerde, „ik heb je al meer gezegd, dat je overal te on handig voor bent! Je moet met mij eens meegaan, dan zal ik eens sturen!" Zoo ge zegd, zoo gedaan; nadat de motorfiets gere pareerd was, trokken onze gebroeders er twee dagen later samen op uit. 42. Jodocus had een overmoedige bui en liet den motor over den weg snorren, of hij een wereldkampioenschap behalen moest. Weldra kwamen ze bij een tweesprong en nu had je 't leven gaande; Pieter wou links afslaan, maar Jodocus rechts. „Linksaf!" huiderde Pieter. „Rechtsaf!" antwoordde Jodocus. En wat wil het geval? Ze kregen allebei hun riri. Maar dat vertel ik den volgenden keer. (Wordt Maandag vervolgd.l FEUILLETON WAT EEN KIND VERMAG Naar het Engelsch van FLORENCE MONTGOMERY .(2 Zijn broer was hem onmiddellijk na 2ijn aankomst uit Indië komen opzoeken en heette hem welkom met al de warmte eener broederlijke genegenheid. Maar zij waren nog geen tien minuten bij elkander geweest of beiden hadden de groo te kloof bemerkt, die hen scheidde: het verschil in gevoelens, belangen, streven en verwachtingen en in hun blik op het leven in 't algemeen. Beiden waren gedwongen en teruggetrok ken. De predikant, die gewoon was de menschelijke natuur te besturen en ver schillende karakters te ontmoeten, herstelde zich het eerst. Hij verborg zijn teleurstelling zoo goed hi kon en bleef even vriendelijk en voor komend. Hij betuigde zijn spijt, dat zijn broedei nog geen plan had zich in zijn eigen huis te gaan vestigen en verzocht hem de pastorie als hotel te gebruiken, wanneer hij er ook lust toe mocht gevoelen. „Mijn kinderen verlangden zeer den on bekenden oom te zien, van wien ze hun geheele leven zooveel gehoord hebben", eeide hij (welke zin John Ramsay volkomen ënbegrijpelijk in de ooren klonk). Eerst lang nadat zijn broer vertrokken was, kon hij begrijpen, wat deze er mede bedoeld had. Om op dat oogenblik zijn verwarring te verbergen, vroeg hij hoeveel kinderen ei wairan, maar ik behoef wel niet te zeggen, dat hij niet naar het antwoord luisterde. „Ik heb een dochter en twee kleine jongens", antwoordde de predikant „Kom ons eens opzoeken en kennis maken met mijn vrouw." De laatste woorden van den zin drongen tot John Ramsay door en wekten hem uit zijn lusteloosheid op. Een dame! een onbekende schoonzuster! Hij had een geringen dunk van vrouwen in het algemeen en koesterde een onver schilligheid voor haar bijzijn, die aan afkeer grensde. Beuzelachtige, onpractische, pratende schrepsels, die kleine attenties verlangden, aardige woordjes verwachtten en aanbieden iets voor u te spelen of te zingen. Ofschoon hij inwendig rilde en beefde, keek hij een anderen kant uit en zeide: „Op het oogenblik kan er geen sprake van zijn. Ik heb het veel te druk." „Nu", zeide Gilbert Ramsay, „ik wil er niet op aandringen, maar denk er aan hoe welkom ge zult zijn, als gij afleiding en rust noodig hebt." En hierna gaven zij elkaar de hand en scheidden. John Ramsay zag "zijn broer me: weder. Hij had sedert een paar dringende brieven van hem ontvangen, die hij niet krantwoord had. En aldus werd hun betrekking afge broken. Het bezoek aan „Manor House" en de ont moeting met zijn broeder behoorden nu tot het verleden. Maar in den tijd, die sedert was ver streken, waren do omstandigheden van John Ramsay een weinig veranderd. Dit wil zeg gen, de natuur dwong hem, tot wat hij zelf niet doen wilde. Afmatting en vermoeienissen, maakten zich van hem meester; de overwerkte her senen weigerden langer de gevraagde dien sten te verrichten, en de dokter, dien hij ten laatste tegen zijn zin raadpleegde, zeide, dat rust noodig was. Niet alleen noodig, maar dringend noodzakelijk. Zoo komt het, dat wij John Ramsay op het perron van het spoorwegstation ontmoeten, op weg naar het oude buiten. Wij verlieten hem, toen hij een kaartje nam. Nadat hij het genomen had, nam hij plaats in den trein, kocht een avondblad en keek terstond naar de beursberichten. Kort daarna luidde de bel en vertrok de trein. HOOFDSTUK II Voorspoed. De trein snelde voort, den stillen man in de coupé met zich voerende, die verdb pi was in effecten en aandeelen, die geen blik of gedachte wijdde aan de schoonheid van het landschap, waardoor hij reed, of aan de pracht van den Juni-avond. Ongeveer een half uur later hield John Ramsay's rijtuig voor zijn deur stil. De huishoudster wachtte in de gang mi hem te verwelkomen. Zij ontving hem met een diepe buiging en ging hem toen voor naar de bibliotheek. aan welke kamer hij, zooals ze iclde, toen ze hem binnenleidde, denkelijk wel de vsor- keur zou geven. Hij beantwoordde haar opmerkingen kort af, en zette zich, zonder zelfs eens rond te kijken, in een grooten, roodlederon stoel bij de schrijftafel neer, terwijl de wensch bij hem opkwam, dat zij zou heengaan. Het scheen evenwel, dat zij daar geen plan op had, want zij bleef midden in de kamer staan, maakte verscheidene opmerkingen over de toebereidselen, die zij voor zijn aankomst gemaakt had, vroeg hoe laat hij wenschte te eten, enz. Zijn antwoorden waren zoo kort en gaven blijk van zoo wei nig belangstelling, dat zij haar kennelijk niet tot voortgaan aanmoedigden. Het was moeilijk een gesprek gaande te houden, waaraan slechts door één partij werd deel genomen. Zij ging dan ook heen met de woorden, dat zij over eenigen tijd terug zou komen wannee hij, zooals zij hoopte, rich hersteld zou hebben van de vermoeienissen van ae reis. Ongetwijfeld zou een slaapje hem gond doen. Zij zou er op letten, dat hij niet ge stoord werd. Zij zag er al dien tij'd uit, alsof ze iet? te zeggen had, zoo zij slechts een geschikt oogenblik had gevonden, of wat meer tot spreken was aangemoedigd. Met eenigen nadruk zeide zij, dat zij weer terug zou komen. John Ramsav merkte er evenwel niets van. Mei ongeduld sloeg hij haar gade. Haar aanwezigheid hinderde hem cn hij verlangde er naar alleen gelaten te worden. Eindelijk ging zij dan ook heen. Zij sloot de deur achter zich, en de bibliotheek met hem, die er in een zaamheid verbleef, werd in diep» stilte ge dompeld. Waarom ziet hij er zoo diep neerslachtig uit? Waarom zwerven zijn blikken met zulk een vermoeide, onvoldane uitdrukking door de kamer en zien ze zoo treurig neder op het liefelijke landschap daarbuiten dat zich in al de schoonheid,-van een Juni-avond voor hem uitstrekt? Waarom? Omdat, terwijl hij daar zit, te midden van de verwezenlijkte illusies van zqn leven, een gevoel van teleurstelling zich eensklaps van hem meester maakt, dat hem op zijn bezoek niet had overvallen. Een gevoel van wreede teleurstelling in de overtuiging, da' zijn verwezenlijkt geluk hem per slot van rekening niet de minste vreugde verschaft. Hij was vroeger te veel begraven geweert onder zijn werk om het te gevoelen. Maai sedert do onthouding van hot verdoovend middel: voortdurenden arbeid, hem als 't ware toegankelijk had gemaakt voor een wereld buiten zijn zaken om, was hij steeds aan treurige gedachten ten prooi geweest En nu overstelpten ze hem eensklaps. Tot nu toe had hij niet geweten, hoev»e! goed het hem in zijn leven gedaan had oen illusie voor de toekomst te voeden, een be lofte van genot te smaken, zoodra hij tijd of lust mocht hebben er zijn aandacht aan te wijden of het hem mocht goeddunken ei de hand naar uit te strekken om het te vatten. En nu was zij verdwenen! Dat kleine baken ir de toekomst, dat licht, dat hem zoo vele jaren den weg had gewezen, was per slot van rekening -niets-tlan een dwaal lichtje, dat, ra uit te zijn gegaan, hem had doen belanden In een moeras van onver schilligheid en teleurstelling. Ach! Onze wenschen niet vervuld te zien is treurig genoeg, maar ze te zien verwezen lijkt en te bemerken, dat ze stof en a?ch rijn is nog 't treurigst van alles. Hij streed wanhopig tegen dit gevoel en trachtte het van zich te zetten en er niet meer aan te denken. Hij zeide tot zich zelf, dat hij ziek, afge mat, overwerkt, ongesteld was, dat de oor zaken van zijn neerslachtigheid geheel van physieken aard waren. Maar het was vmehteloos De gedachte liet hem niet met rust. Het verlangen om van datgene, wai hem zooveel gekost had, te genieten, kwam met volle kracht terug: het was een gevoeg dat aan pijn grensde. Het scheen hem zoo hard toe. In zijn jeugd hadden hem de middelen tot genieten ontbroken; op middelbaren leef tijd had hij er den tijd niet voor gehad. Nu bezat hij beide, middelen en tijd, doch' het vermogen om te genieten was ver dwenen. De gedachte, dat hij op de een of andere wijrze de beteekenis van zijn leven had voorbij gezien, kwam krachtig bij hem op. Het is waar, hij stond op den top van den heuvel, maar achter hem ging de zan reeds onder en wat lag er vóór hem? Niets, volstrekt niets. Hij huiverde bij de gedachte dat cr een einde aan kwam en dat op de/.e wijze! (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 7