JEUGD VOOR DE Opwerken en kleuren De avonturen van Fernao de Magelhaes G. K. de Wilde (Vervolg.) XIV. Magelhaes' dood 't Liep tegen middernacht, toen in 't vage schijn cel van do halve maan een zwaarbewapende sloep van de vloot afvper. Ver daarachter volgden een dertigtal kano's, bemand met inboorlingen. De koning vas thuisgebleven, maar Magelhaes wilde dat niet; hij meende, dat 't zijn plicht was, aan deze expeditie dee} te nemen, die feitelijk met 't eigenlijk doel van de reis niets had te 'maken. Als zijn manschap zich dus in eeh avontuur moesten begeven, dan moest hij \oot- "gaan en niet achterblijven. Hoezeer Pigafetta en ook pater Fonseca tegenstreefden, Magelhaes iiield voet bij stuk. De reis duurde niet lang. Even na middernacht kwam de kleine vloot voor 't eiland, dat Zoeboe genoemd werd door de inlanders. Terstond beval Magelhaes "andrino aan wal te gaan en den opstandige onderdanen do volgende "boodschap over te brengen: Zeg den hoofdman van dit eiland, dat hij zich onmiddellijk «heeft te onderwerpen aan zijn koning en dat ook hij gehoorzaamheid moet zweren aan den koning van Spanje. Doet hij dit dan zijn we vrienden. Doet hij dit niet, dan zal hij de kracht van onze wapenen ervaren. Sandrino vertrok in een kleine kano en was in oen klein uur terug. Het antwoord, da^ hij mee bracht, was afwijzend. Onze lansen zijn evengoed als de uwe, was het antwoord. Maar, voegden de opstandelingen er als 'n smeekbede aan toe, t wacht toch met uw aanval tot de nacht voorbij is. Dan zijn wij klaar met het aanleggen van de versterkingen rond ons dorp. Dan zal 't een eerlijke strijd worden. Er ontstond een geweldig tumult onder de in landers, toen zij dit brutale antwoord vernamen, 't Liefst zouden ze er onmiddellijk op afgevlogen zijn. Maar Magelhaes was verstandiger en begreep, "dat hier een addertje onder 't gras schuilde.. Met een kort: Hou je mond! maakte hij een eind aan Rodrigo's opgewonden vechtlust Die ■wilde er 't liefst, evenals de inlanders, maar da delijk op afvliegen om zoodoende den inlanders te beletten hun versterkingen in orde te brengen. Wat heb je gezien onderweg? vroeg hij dan Sandrino. Sandrino niets gezien, senor. Sandrino kreeg doek voor de oogen. Sandrino heeft niets gezien, maar... Sandrino heeft veel gehoord. Wat heb je gehoord? vroeg Magelhaes daa. Kom, zeg op! Een beetje vlug! Valkuilen! antwoordde deze lakoniek. Een gegrinnik ging op onder de mannen nu zo de list doorzagen. Die opstandelingen hoopten, dat ze door hun smeekbede de aanvallers zouden be wegen toch in de nacht aan te vallen en naar alle waarschijnlijkheid hadden ze op *t strand valkui len ingericht, waarin ze dan reddeloos verloren zouden zijn. We wachten rustig het aanbreken van de dag af, was Magelhaes besluit, dat natuurlijk door ieder met instemming word begroet. De opstandelingen hadden zich door eon te ve«l aan listigheid verraden! Toen bet aan de Oosterkim begon to lichten voeren de booten wat meer naar het eiland toe. Dicht er bij komen konden ze echter niet. De man nen sprongen in 't water en waadden in de rlch- tink van 't strand, dat ze weldra bereikten. Maar verder dan het strand kwam er geen. Voor hem stond een leger van ongeveer 1500 inlanders, die een geweldig geschreeuw aanhieven en een hagelbui van pijlen, speren en steencn op de aanvallers lieten regenen. Mannen, weert u dapper!, riep Magelhaes houdt standi Denkt aan do daden van uw roem rijke voorgangers. Een overmacht staat voor ons. Maar des te eervoller is de overwinning! De musketten begonnen te knallen. Felle schoten uit hand- en voethoog brachten wol de inlanders even in verwarring, maar nadat ze zich waf terug getrokken hadden, herstelden ze zich spoedig. Vooral het groepje waarbij Magelhaes jsich bevond, had het zwaar te verduron. Door zijn wuivende vederbos herkenden do In landers in hem den aanvoerder, den leider van do aanval. Twee mannen, die bij de bewaking der groote sloep behoorden, waren inmiddels zelfstandig op avontuur gegaan. Met een kano der zich steeds achteruit houdende inlanders hadden ze een omtrekkende beweging gemaakt Ze zagen kans, verborgen door wat bosch, eenige hutten in brand te steken, waarna ze weer snel terug keerden. De brand breidde zich spoedig uit en weldra stond het heele dorp in lichtelaaie vlam. Het ma teriaal waaruit die „woningen" vervaardigid wa ren, belette elke blussching. Nog wilder drongen de inlanders op, toen ze hun dorp zagen branden. Dat moest gewroken worden! Velen vielen tijdens deze wanhopige aanval, maar 't leek wel of het getal der aanvallers toch steeds grooter werd. Ook van Magelhaes' mannen waren enkelen doodelijk gewond. De overmacht was ie groot... Vooral ook doordat de bevriende inlanders een veilig eind uit de kust je. hun kano's bleven toezien. (Wordt vervolgd) Voor knutselaars Deze week 'n moeilijk werkstukje voör die knutselaars, welke handig met zaag en schaaf kunnen omgaan. 'k Hoef er niet veel bij te zeggen, de teeke- ning wijst den weg. Bovenaan sie je *t geheel voltooid. Daaronder zie je hoe alles in elkaar zit. Geen moeilijke hout verbindingen. Schroef alles in elkaar. De schroe ven laten verzinken, of je mocht koperen schroe ven met ronde koppen willen gebruiken, die fleuren het geheel wat op. Gebruik satijn-noten of eiken hout. Plankje plm. 1 c.M. dik, dan zijn ze nog wel met de figuurzaag te bewerken. Oplossing van het letterraadsel in het vorige nummer RIJWIELFABRIEK. 1 R van Réaumur; 2 pijl; 3 duwen; 4 strikte; 5 sorteeren; 6 handelszaak; 7 zie boven; 8 Alk- maarders; 9 aardbeien; 10 verraad; 11 twist; 12 bes; 13 k, zijnde de helft van k.g.i Letterraadsel Mijn geheel bestaat uit elf letters en stelt een bekend muntstuk yoor. X X X X X X X X X X X X xxxxxxxxx xxxxxxxxxxx xxxxxxxxx X X X X X X X X X X X X 11 I. Duidt den 80-deeligen thermometer aan. 2. Dun, cylindervormig werptuig, dat in een scherpe punt eindigt en gemeenlijk door een boog wordt voortgeworpen. 3. Aan kettingen vastgelegde ton, tak of spar in het water, dienende om den schipper het vaarwater aan te wijzen en tevens om vooc do zich daar bevindende ondiepten, banken, klippen enz. te waarschuwen. 4. Roode plekjes op het aangezicht. 5. Dijken om een polder enz. 6. Het te zoeken woord. 7. Derde persoon enkelv., onvol, tegenw. tijd van een werkwoord dat het onbruikbaar maken van een kanon door middel van het inslaan van een spijker in het zundgat be- teekent. 8. Verflenst, verwelkt, de schoonheid verloren hebbend. 9. Een plantengeslacht der kruisbloemen, waarvan drie soorten in Nederland in 't wild voorkomen en de knolletjes gegeten worden. 10. Een lat- of traliewerk, dat tot afsluiting dient. II. In wiskundige formules de afkorting voor den straal des cirkels. Kunstjes en spelletjes Hoeveel dominosteenen zijn verplaatst? Leg al de 28 dominosteenen omgekeerd op tafel op een rij. De eerste 13 steencn moeten zoo ge plaatst zijn, dat de eerste steen 12 oogen telt, de tweede 11, de derde 10, de vierde 9, enz. tot de laatste 0. Nu verzoek je iemand, terwijl je de ka mer uitgaat, eenige steenen van achteren naar voren te brengen, maar niet meer dan 12. Hij doet dit, als Je terugkeert tel je van den steen af, die nu vooraan ligt tot je aan den dertienden steen komt. Jo keert dien om en de oogen van dien steen zullen juist het aantal steenen aan wijzen dio verplaatst zijn. Mocht men je beet wil len nemen en geen enkelen steen verplaatsen, dan tel Je toch tot aan den dertienden steen cn legt dien bloot, 't Zal dubbel-blank zijn, en de bedrie gers zijn dus op hun beurt bedrogen. Als Je dit' kunstje op de boven beschreven wijze eenmaal met do steenen geopend voor je ten uitvoer brengt zal je onmiddellijk bespeuren, waarom do 13de steen altijd de juiste is. 248 ZATERDAG 19 AUGUSTUS No. 33 JAARGANG 1933 ONDAGSBLAD behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT HIJ BAD EEN GEBED DLiaa was eon mensch van gelijke be wegingen als wij, en hij bad oen gebed dat heit niet zoude regenen, en het regende niet op de aarde in drie Jaren Jacobus 6 17 „Bid en werk", is de gulden regel, die onder Christenen nog altijd in eere is, en in eere zal blijven, zoolang het besef standhoudt, dat wij voor het welslagen van al ons pogen van don zegen des Heeren afhankelijk zijn. Toch schijnt het een moeilijke zaak, om in dezen het juiste evenwicht tusschen die beide te bc- Soms schijnt het, alsof het bidden moet ken, wat men aan ijver en nauwgezetheid in het werken te kort komt; dan weer loopt het ge bed govaar te verminderen, doordien het werk ons geheel en al in beslag neemt. Wel zijn er ook, die deze moeilijkheid trachten te ontwijken door de stelling, dat men altijd wel bidden kan, ook onder het werk door. Maar de nuchtere werkelijkheid is met d?zo bespiegelende theorie vierkant in strijd. Ooli, dat men onzen Catechismus toch goed las: liet gebed is het voornaamste stuk der dankbaar heid, zoo luidt het in vr. 116, niet: het eenige. In het gebed richt onze ziel zich op haren God, in onzen arbeid op zijn schepsel. En het is niets dan zeer gevaarlijke verflauwing der grenzen tus schen den Schepper en hot schepsel, om bidden en werken te vereenzelvigen. „Bid en werk", drukt de tweoheid van die beiden, in hun onderschoid zoowel als in hun verband, op zeer juiste wijzcuit. En daarom juist vordert het bidden zulk een geheel andere inspanning van ons, dan het werken. Althans het ernstige bidden. Dat bidden, wat de Apostel Jacobus noemt „een krachtig gebed des rechtvaardigen" (Jac. 5 16). Dat bidden, waarvan hij one 'n voorbeeld aanwijst in Eliae, „een mensch van gelijke bewegingen als wij". Hij zoo schrij ft do Apostel hij bad een gebed. Let op die eigenaardige wijze van zich uit te drukken. Niet: hij bad, maar: hij bad een gebed. In het Oude Testament komt dergelijke spreek wijze meer dan eens voor. Denk maar aan het be kende „gij zult den dood sterven" van Gen. 2 17. Zulk een verdubbeling was het middel, waardoor de Israëliet in zijn taal weergaf de versterking van wat door het werkwoord werd uitgedrukt. Hij bad oen gebed, wil dus zeggen, dat hij zeer krachtig en ernstig en dringend bad. Het drukt dit échter op een bijzonder treffende manier uit Zijn gebed was waarlijk bidden. Wat hij van den lïcere vroeg, begeerde hij met heel zijn ziel. Be geerde hij niet in een opwelling van het oogenblik, maar met een standvastig verlangen. Zulk bidden nu is een werk van heilige inspan ning der ziel voor Gods aangezicht. Het gaat hier evenals bij ons werken. Ook daar is graadverschil in de aandacht en de vlijt, die wij aanwenden. Wie recht ingespannen met iets bezig is, is op zulk een oogenblik voor niets anders te spreken. Zijn arbeid heeft hem geheel en al ingenomen. Hij is er geheel in verdiept Dit is wel niet altijd zoo. Er zijn zelfs menschcn, die dit in 't geheel niet kennen. Maar wie zijn werk met lust en toewijding doet, heeft toch wel in zijn arbeid van die oogenblikkcn, dat hij alleen bozig is met dat ééne, wat hij heeft ter hand genomen. En zóó kunnen we nu ook in oo3 gebed met onzen God verkeeren. „Werkzaam" zijn in het ge bed, is de uitdrukking waardoor dit wordt aan geduid. Nu bemerken wij wel, dat die werkzaamheid de eene maal krachtiger is dan de andere. Het gebed om een zegen over onze spijzen zal in den regel niet die innigheid hebben, als wanneer wij 's avonds voor het ter ruste gaan het aangezicht des Heeren zooken. En ons gewone avondgebed zal den ecnen keer dringender zijn dan den anderen. Maar er komen oogenblikken, waarin onze ziel zich tot bidden als aangedreven gevoelt. Zoo, dat wij geheel in het gebed verdiept raken. Dit is iets, wat niet aan onze willekeur hangt, maar waaraan wij tooh veel kunnen toedoen of afdoen. Het gebed is een gave Gods, maar die Hij ons doet toekomen in den weg der middelen. Alleen wanneer Hij ons gebed geeft, waarvoor het dan ook moge zijn, zullen wij kunnen bidden. Maar Hij geeft ons gebed, door ons in zijn Woord voor te stellen datgene, waarom wij moeten bidden, en doordien Hij dóór middel van dat zelfde Woord ons tot de erkentenis leidt, dat Hij ze ons wil geven. Naarmate nu het Woord meer vat op ons heeft, in dit drieërlei opzicht, naar die mate zal er ook meer gebed in ons leven komen. Dan wordt de behoefte aan deze dingen te beter gevoeld. En uit die behoefte welt dan het gebed op. Te krachtiger, naarmate wij er minder buiten kunnen. Onze begeerte wordt dan tot deze dingen getrok ken. Zoo komt er gebedsdrang. En nu kunnen wij dien aandrang toegeveD of er weerstand aan bieden. Er ons door laten mee voeren of er van laten afleiden. En naar die mats wordt ons gebed krachtiger of zwakker. Het Zondagsblad verschijnt thans gedurende eenige weken in zomergewaad, dat wil zeggen in wat kleiner omvang. „Elias was een mensch van gelijke bewegingen als wij, en hij bad een gebed, dat het niet zoudo regenen, en het regende niet op de aarde in drio jaren en zes maanden. En hij bad wederom, en do hemel gaf regen, en de aarde bracht hare vrucht voort". Dit tweede gebed wordt in 1 Koningen 18 4244 vermeld. De gebedsdrang greep dezen Godsman zoozeer aan, dat hij zich voorover ter aarde uit breidde. Bij den Oosterling declcn de bewegingen dor ziel zich véél sterker aan het lichaam mede dan bij ons. En het zou dan ook misgezien zijn, zoo wij meenden, dit te moeten navolgen. En als de Schrift ons Elias' gebed tot voorbeeld stelt, is het ook niet om hem na te volgen in het gebed om die bepaalde zaak, waarom hij_ had te bidden. Maar wel om ons aan te sporen tot krachtig ge bed, en ons in hem, die een mensch was van ge lijke bewegingen als wij, te doen zien, hoeveel een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag. Arbeiden met inspanning van al onze kracht, maar ook bidden met al de spanning onzer ziel. Het zij God ons nog arbeid laat, het zij wij door den geesel der werkloosheid getroffen zijn als 't met ons goed is, mag onze gebedsijver nooit ver flauwen. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel. Bek'ag over d'ijdele weet- en leerlust Dirck Rafaelsz Camphuysen Terwijl men hier van alles zoekt te weten, Blijft menig mensch zelf(s) van hemzelf1 vergeten. Zeer diep cn ver zoekt hij der dingen konde,a Maar noodigst en naast-bij blijft ongevonden. De heel natuur wil ons verstand doordelven. Elk denkt om veel, geen mensch schier om zijn zei- Door konst en weet4 gestadig na te hijgen, Lven-3 Kan 't hert of nooit of zelden beurte krijgen. Door vragen, hooren, suffen,5 schrijven, lezen, Zoekt men to kennen cn gekend te wezen, Ook van die wij, noch zij ons nooit en kenden, 6 Zelfs in den dood,T des kennens perk en ende. Helaas! wat is 't, als 't leven zoo vast heenschiet,8 En wij op elk, en weer op ons elkeen ziet? In diep' onkund' van 't geen hoogst is van noode, Sterft m', onbekend liemzelven cn ook Gode.3 1 Door zichzelf; 2bericht; hier: kennis; 'zich- xelvc; 4 kunst en kennis; 5 peinzen; 5 ook door hen, die wij nimmer kenden en die nooit van ons hoorden; 7 (wenschen wij nog bekend te zijn); 8 als ons leven zóó heen gaat snellen; 3 Sterft men, onbekonil aan zichzelf, en ook van God. Uit: D. R. Camphuyscns Stichtelycke Rymcn. Tot Amsterdam, by Jacob Colom. 1647. Camphuysen, de smeder Aanteekening bij hel gedicht op deze pagina In zijn beste poëtische momenten lijkt de dich ter Camphuysen een smeder, en schijnen zijn verzen ons een hecht gedreven ijzeren smeedwerk toe. Zijn woorden schijnen nuchter van zin, doch slechts kort. Dra voelt men het vuur, waarin zij gloeiden, en de onverzettelijke geestkracht, het onverbiddelijk inzicht, dat hen dwong In dit diep zinnig verband. Zijn accentenl Er is wellicht in de gchcolo Nederlandsclic literatuur geen dichter te vinden, die zulke sterke, doch tegelijk veer krachtige en indringende, die zoo veelvuldige, doch immer gansch verantwoorde immers noodwendige accenten heeft. Vandaar', mede, dat olk woord bij hem zoo rijk aan waarde, zoo onvervangbaar, dat elk vers van dit gedicht' zoo samengeperst cn schier dreigend van zin is. Zoo rustig, duidelijk, overtuigend en met onwedcr- standelijke klem kan alleen de wijze spreken, do mctaphysicus, de geloover, die alle schijngestal ten der wereld, de gansche creatuurlijke veelvul digheid heeft doorschouwd cn wel wilde, dat deze zelfde wereld ons óók in schellen van de oogen gleed, als eenmaal de blindheid van Paulus. 245

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 9