Boekbespreking
JEANNA OTEBDAIIL, Jonge levens.
Uit het Zweedsch vertaald door
N. Basenau-Goemans.
Uitgever: J. M. Meulenhoff, Amsterdam
Jeanna Oterdahl is bij ons geen onbekende. We
kennen haar boek „Inger Skram", een boek van
strijd en overwinning dat binnen enkele jaren een
zevende druk beleefde. In „de familie Kruse", een
boek vol familiezin en vredig geluk, beschrijft ze
ons het gezinsleven. In „Een uit velen" heeft zij
als thema de ontwikkeling van een ongehuwde
vrouw tot een rijk gelukkig mens. Een thema
waar nog heel veel over en tegen te zeggen is.
Ze vertelt van één week uit het leven van twee
kleine meisjes, in „Het huis met de rozenhaag".
Meelevend en diepvoelend worden we in het zor
genvolle leven van een dertienjarig meisje, Anna
Maria, binnengeleid. De schrijfster kent het leven
van de jonge mensen, die op de drempel staan. Als
leraares is ze in de gelegenheid om ze goed te ob
serveren, en een schat van ervaringen is haar deel
geworden.
In „Jonge levens", (evenals de hier boven genoem
de boeken een keurige uitgave van de uitgever J.
Meulenhoff te Amsterdam) vertelt ze er ons van.
Een lange rij meisjes passeren de revue, allen ver
schillend, maar toch allen met een vraag op de
lippen naar het leven dat komt.
Daar is de kleine bleekneus Madeleine, een
imager en onaanzienlik wezentje, met piekerig,
kleurloos haar, die in de dikke blonde vlecht van
haar klasgenoot een symbool van het hele leven
ziet en die al jong de dupe wordt van het slechte
huweliksleven van vader en moeder.
„Madeleine sprak niet vele woorden. Maar wat
ze zei met haar wonderlik oudachtig stemmetje
was van een zoo overweldigende bitterheid, die
haar jaren verre te boven ging, dat Kristina het
koud kroeg tot in het diepste van haar ziel".
Dan volgt Maja Bolin, een van de twaalf uit de
pastorie, in haar dunne uitgegroeide ulster en
glimmende kamgaren rok, „een gelukkig schep
sel op Gods groene aarde, en zij wist, dat ze dat
was". Treuren was zonde voor haar.
Stina Larsson is „de jongen" onder haar klas
genoten, belachelik in manieren en kleding, lomp
en onhandig, maar die toch als een mens met on
dervindingen de uaatschappelike verhoudingen en
toestanden bekritiseert.
t Is ondoenlijk om alle meisjes met hun slechte
en goede hoedanigheden te noemen. Maar dat is
ook niet noodig. Want dit zal 't eigenaardige zijn:
wat voor de één een voorbijgaande figuur is, zal
voor clc ander een bekende worden. Zo zal ik die
Ingela Björck met haar gewild gedaas over het
religieuse, gauw vergeten zijn. De schrijfster ver-
geve het mij. Voor mij is dat een koketteren met
vraagstukken, waar denkende jonge mensen mee
„zitten".
Maar weet je wie mij een bekende is geworden:
Gürel, die een zware strijd heeft om haar vader te
vergeven al het leed, dat hij over haar jonge leven
heeff uitgestort. Het leven was voor haar een stra
lend avontuur, waar steeds nieuwe rijken schoon
heid te veroveren waren. En toon had hij haar
grofweg neergeduwd van deze lichte hoogten tus
sen de duizenden onbekende grauwe levens. Ein
delik ziet zij dat juist de zwakken, waarvan haar
vader er één was, vergeving nodig hebben. „Waar
om zou niet de zwakke vergiffenis krijgen, juist
omdat hij zwak is omdat er in hem een kind
woont, dat niet tot een sterk mcnsch is geworden?"
„De muur van ijs was gevallen. Een warm, le
vend wezen trad over de brokstukken heen tus
schen de levenden".
De andere meisjes gaan we maar stilzwijgend
voorbij, zélfs Anna Karin, die denkt dat haar moe
der haar niet begrijpt. De verschillende leraressen
leveren ieder afzonderlik stof voor een flinke
roman
Het is tijd om te gaan, zei zij.
Ja, zei Barbro, en zij keerden om en liepen
langzaam denzelfden weg dien zij gekomen waren,
terug".
Jeanna Oterdahl, wij doen als Uw leeringen,
wij gaan dezelfde weg door Uw boek nog es maken,
't Was een zonnige weg, met enkele schaduw
plekken.
Haarlem. JOOST ALLON
KORT VERHAAL
De Paedagoog
door
Gré
van
Ast
I)e nieuwe onderwijzer aan „De School met den
Bijbel" zou voor de pas tot stand gekomen „Ou
ders Vereeniging" een lezing houden: „Opvoeden
tot verantwoordelijkheid".
Daarvoor werden kaarten gedrukt en uitgereikt
aan de schoolkinderen, met de opdracht „goed er
voor zorgen en dadelijk als je thuis komt aan
.Vader of moeder geven."
De opkomst was groot Dat moedigde den spre
ker aan. Zijn woorden werden krachtiger naarmate
hij verder sprak.
Er werd geluisterd belangstellend critisch.
Een jong moedertje glimlachte, toen ze hem hoor
de zeggen: „De opvoeding begint als de wezentjes
nog wicgekinderen zijn." Hoe kon het! Als zij
maar even een kikje van Fransje hoorde vloog ze
overeind om hem te sussen- Wie zei nu: „stil je
mag niet huilen"? Zoo'n piepjong kindje, wat be
greep dat van luisterenWat zei hij nu weer?
Kom opletten dan ook, vond ze, straks thuis, mocht
ze nadenken.
„Op den leeftijd 3—4 jaar" hoorde ze zeggen
„komt er in het kind een sterke drang naar weten.
Het begint te vragen: „Moeder, waarom is 't niet al
tijd licht, ik vind donker zoo akelig?" „Wat is
nacht, moeder?" „Is God ver weg?" „Kan u Hem
ook niet zien?" en daaromheer het naïeve „Moe
der doet beertje zich heusch niet pijn als ie valt?"
„Waarom niet?" „Moeder, waarom zeg je toch al
tijd „bekje" poes heeft toch een mond?" „Moeder
hebben vischjes ook ooren?" En moeder probeert
antwoord te g-"en, zoolang zo nog in stemming
ie. Wonderlijk hoe die wisselt. Let eens op. Ze
is in haar keuken bezig, bedrijvig, druk. Ze moet
nu eens hier, dan daar op letten er wordt ge
beld ze moet opendoen de slager helpen
geld zoeken. „Moeder, waar wordt vleesch van
gemaakt?" „Jongen, stil nou eens even zeur
niet ga zoolang weg toe schiet op, je loopt
me aldoor in de weg!"
Dat zijn gevaarlijke antwoorden Het vertrou
wen van uw kind komt daardoor zoo gauw in 't
gedrang. Het wordt teleurgesteld in u, wanneer
het gaat merken, dat ge geen oor voor hem hebt
en langzaam wendt het zich ontevreden van u af.
Daar moet gc biddend voor waken.
Wat het ook moet kosten, tijd, inspanning, ge
duld, geef overvloedig, Vaders en Moeders-
De aandacht werd gespannen. Waar zou hij nu
heeai willen met zijn „verantwoordelijkheid"?
„Bij vragen alleen blijft het niet. Een kind wal,
naarmate hij ouder wordt, meer dan weten. Het
wil naast zijn spel ons nadoen, zijn kunnen too-
nen. „Vader mag ik u helpen?" „Moeder mag ik
afdrogen?" „die bordjes wcgbrengeii?" „dat
voor u naar boven brengen?"
Dan wordt het oppassen in hoeverre gc „ja" of
„neen" moet zeggen. Geen „ja" om het voor een
aardigheidje toe te laten, geen „neen" uit gemak
zucht of vrees voor gevaar.
Toestaan dus, alleen als het kind daardoor kan
leeren nauwkeurig op te letten zorg te dragen
voor wat het doet. Dat is het begin van verant
woordelijkheid kweeken.
Niet alles toestaan, niet aanhoudend verbieden
maar beschermend, hulpvaardig terzijde staan.
Wat groeit en ontplooit, vrijheid geven, en toch
niet loslaten."
Dagen daarna werd er nog over de lezing na
gepraat- Juffrouw Haspel was de volgende morgen
al vroeg bij buurvrouw om een beetje suiker te
leenen „Jij bent niet geweest hè, gisteravond,
Mensch, je heb wat gemist."
Was 't mooi?" informeerde de ander.
„Mooi, mooi, ja, ook wel, maar toch weer
anders, hoe zal 'k zeggen? Die man wist nou net
alles van jou en mijn kinderen af, ik zeg maar
da's wonderlijk.Hoe weet hij, dat ze altijd an je
hoofd loopen te mieren en da'jc geen tijd voor al
hun gezanik heb. O, hij wist nog veeJ meer. Weet
je wel dat mijn Piet laatst z'n pet verloren heeft
en niet smoesjes aankwam:„'k weet niet waar die
is. 'k heb gezocht, in school, op de werf, en hij
toen met een pak slaag van me naar boven kon
gaan. Nou, hij zegt, zoo moU het niet Hij wist
een heeleboel verhalen van kinderen die niet
voor hun bullen zorgden- Dat komt, zei die, da'je
niet met je i deren praat, ze niet helpt. Voor
iets zorgen, moe'je ze leeren. Dat noemen ze dan
„verantwoordelijkheid", snap je!
Nou, en hij zei, als je soep is onbiandt of je
kamer minder schoon is, da's niet zoo erg als
wanneer er in je kinderen wat kapot gaat."
„Had die man 't alleen over moeders en kinde
ren?"
„Welnee mensch, je had moeten hooren, de va
ders kregen een extra woordje. En hartig!
'k Heb dadelijk tegen m'n man gezegd „hoor je
't ouwe jongen, jij moet er net zoo goed wat an
doen als ik."
„Ja" zuchtte buurvrouw, die mannen
Jansen, rentenierend bakker en oud-schoolbe
stuurslid was er ook geweest.
„En, genoegen gehad, baas?" 't Was Jan, z'n
zaakopvolg< r iie het vroeg. Hij had meer achter
irt 't zaaltje gezeten, maar zoo tusschcn schouders
Ascona
en hoofden door gezien, hoe hij telkens hoofdbe
wegingen had gemaakt. „Och, Jan je weet 't met
zooiets gaat je baas op muiltjes die loopt met
nieuwigheden niet hard weg."
Dat was al wat Jansen er op terug had. Hij dacht
er 't zijne van en ging als vader zijn eigen ge
brekkig werk na. Hij wou best weten, dat hij
met moeite en zorg zijn kinderen had grootge
bracht. Ze waren niet beter en gewilliger als an
dere kinderen geweest
En zijn eenigste jongen, die God thuisgehaald
had wat al keeren had hij hem moeten hel
pen om na een leelijke val weer op te staan.
Maar daar had hij zijn eigen manier voor gehad
Hij kende geen wijsgeerige boeken die hem daar
bij moestten helpen. Voor hem was er alleen dat
ééne geweest ,Het onfeilbaar Woord van God"«
Wat meester sprak van opvoedingsmethode,
systeem, en wat al meer, studie inzicht och,
met zulke kuren had hij zich nooit kunnen ophou
den. Als er wat met hem was, wanneer er dingen
waren waar hij geen raad mee wist, of niet be
greep, dan was er voor hem maar één middel, z'n
knieën te buigen en te smeeken: „Heere in den
Hemel verklaar het mij, zeg Gij mij wat ik doen
mag, hoe ik handelen moet en help mij mijn kin
deren eerlijk tot U te brengen".
En over zooiets nou, en 't vechten als 't ware
met booze elementen om het behoud van je kind,
daar had meester heelemaal niet over gespro
ken
Zondagmorgen bij 't uitgaan van de kerk toen
Jan z'n baas opwachtte om als gewoonlijk hem
mee te nemen voor een kop koffie, kwam Jansen
naar hem toe met een kortaf: „Ik ga naar mees
ter De Lange."
„Denkt u dat er wat is, omdat we niemand van
hen hebben gezien?"
,,'k Zou toch gaan Jan, en nou 'k m'n zinnen er
op gezet heb, moet het toch maar wezen."
't Huis van meester De Lange, stond even verder
dan de Kerk in dezelfde straat.
Hij belde, en wachtte geërgerd op opendoen, „Als
hij nou niet zoo te koop stond en aanhoudend groe-
t-. - moest
Eindelijk liet Kees hem binnen. Voor zijn leef
tijd vond Jansen „kon hij dat beleefder doen"
„Is Vader bij de hand, Kees?"
„Nee ja bedoel ik" kwam Kees.
„Zoo, dus wel thuis."
„Ja, vader is boven."
„Te bed?"
„Nee, Meneer, Vader werkt op z'n kamer."
,Wil Je dan aan je vadrr zeggen, dat Jansen er
is." Kees aarzelde, hij dacht aan Vaders waarschu
wing „jelui laten me met rust hoor!"
„Treuzel, schiet dan op"! Hij had die jongen
wel een duw willen geven om hem aan 't loopen
te krijgen. Dat staan op de mat begon hem te
vervelen.
Er gaat een deur open. „Moeder", denkt Kees en
hij is blij dat hij terug kan gaan.
„Komt U toch binnen", noodigt Juffrouw do
Lange „en Kees, luister eens, roep jij Vader". „Ja,
als moeder het zegt" dan stormt hij naar boven.
Als Jansen de stoel genomen heeft die hem
geboden is, begint hij: „Daar hoor ik toch van
op- Gezond, en niet te kerk?"
„Ja, ziet U, mijn man vindt het vreeselijk naar
preeklezen te luisteren, ik heb juist mijn thuis
blijf en de kinderen, och, hoo gaat dat, die willen
242
natuurlijk liever aïs vader of moeder meegaat.
[Wij gaan vanavond, hè Marieke" en ze trekt het
Wonde kopje van haar meisje even naar zich toe,
Jansen toonde zich werkelijk verwonderd: „Wel,
iwel, well wie had dat van den meester gedacht."
„Vader komt zoo, moeder, nog even een paar
Zinnen afmaken, zegt Vader, „andere maakt het
hem in de war".
„Ja, ziet U", vult zijn moeder aan, „dat is 'them
ook. M'n man heeft veel schrijfwerk de laatste
lijd. Het een is eigenlijk door 't ander gekomen.
Een vriend van hem moest als medewerker aan
een paedagogisch tijdschrift bedanken en nu
heeft mijn man dat overgenomen. Hij doet dat
werk graag en 't geeft meteen wat bijverdienste."
„Maar dan wil ik meester niet ophouden, wer
kelijk", en wat hij zei hield hij vol.
Weer buiten gaf hij zijn misnoegen aan de
open lucht vrij. ,,'t Is treurig, gewoon treurig- Dat
ontwijkt Gods Huis en neemt die tijd voor dingen:
die moteen nog een buitenkansje geven. En dan
moet je net vanmorgen gehoord hebben: „Werk
niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze
die blijft tot in het eeuwige leven". „We kunnen
h«t geld er zoo goed bij gebruiken". Ja, dat zei ze
ook nog. Goed. Maar in mijn Bijbel staat ook:
>,Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen
zullen U toegeworpen worden
„Hoe heb ik het nu?" Meester de Lange vroeg
het benedenkomend met een verbaasd gezicht
„En Kees komt zeggen: „Er is iemand voor U".
„Ja, Jansen was hier, ik vertelde hem, terwijl
hij op jou wachtte dat je nog al druk was tegen
woordig en zoo 't een en ander meer. Hij wilde
je toen beslist niet storen en is weggegaan".
■„Wat voor malle nonsens is dat ook van jou, om
die man precies te vertellen wat ik aan de hand
heb. Je moet de menschen er buiten laten- Hoe
wij doen, daar heeft niemand mee te maken. Zoo
vaak heb ik je dat al gezegd. Jij praat veel te
veel. Vertellen ze jou waar ze hun verdienste van
daan halen? Mooi van je, mij daar voor gek te
zetten!"
„Man, Je hebt het zelf aan 't rollen gebracht
door te zeggen: „nog een paar zinnen afmaken".
„Dat zeg je ongemerkt, 't Had even goed met
een brief bezig kunnen zijn. Geef maar koffie
dan ga 'k weer".
„Hè, Vader", kwam Marietje verschrikt tus-
schenbeide, „ik dacht, dat U met ons zou wan
delen?"
„Als Vader tijd had."
„Hebt U dan geen tijd?"
„Vader moet nog zooveel doen."
Toen tot ziin vrouw: ,,'k Vorder zoo ongelukkig
met dit stuk. 't Gaat me er net mee als Kees
laatst met z'n legkaart, waarvan alle stukjes bij
elkaar lagen en hij toch geen geheel kon krijgen-
Het maakt je soms kriegel."
„Je laadt veel te veel hooi op je vork. Moet dat
gehaast nu? Stop het weg en begin morgen vroeg
om vijf uur, dan ben je frisch."
„Nee, 't moet vandaag af. Als 't morgen vroeg
ook niet wil zit ik er mee, en vóór zevenen moet 't
©p de bus. H Is nou dat die lezing er tusschen zat,
vorige weck, anders was ik zeker klaar geweest.
„Maar afijn schd inhalen, er zit niet anders op".
„Maar man, hoe moet dat nu met de Meyers
vanavond, die zouden we immers vragen? Vecr-
tiën dagen terug is 't ook al uitgesteld."
„De Meyers vanavond De Lange vroeg
het weifelend. „Vanavond?, als 'k klaar ben met
m'n werk, ja, dan is 't mij goed."
„Toe, zeg het nü, dan kan ik Kees laten vragen.
Je kunt op 't laatste nippertje geen boodschap
sturen. Eigenlijk, viind ik, kun je ze onmogelijk
weer passeeren. Neem die paar uurtjes, eraf van
avond, dat Is voor Je zelf ook beter. Je spant je
nog meer in dan andere dagen."
„Laten we dan samen blijven, dat is me liever
dan die menschen weer bezig te houden."
„Jij denkt natuurlijk weer aan jezelf. Heb ik
daar wat aan? Je praat toch niet. Haalt weer 'k
weet niet .vat voor tijdschriften beneden, die je
zeker vier weken hebt opgezameld."
„Daar moet ik toch ook door. Je eet heel goed,
dat het bij m'n werk hoort".
„Zeg nu maar wat ik doen moet", dringt z'n
vrouw aan.
„Wacht tot na 't eten, dan zal ik 't zeggen."
Opstaand om heen te gaan heeft hij toch nog
een woord voor de kinderen-
„Kees, wat sta jij daar voor 't raam te hangen,
en jij ook Marietje. Hebben jullie geen bezigheid?
Neem een boek, ga wat lezen, daar leer jelui ten
minste nog wat mee."
„Och, lezen" Kees zegt het schouderophalend,
„U wil altijd dat we lezen, Ik doe veel liever wat
anders."
„Wat wil je dan?"
„U hebt immers toch geen tijd."
„Vraag moeder dan."
„Moeder moet nou natuurlijk telkens naar de
keuken. Mientje is er vandaag immers niet."
„Hoe is 't met je beesten?" vroeg Vader ineens
onderzoekend „hebben die hun voer gehad?"
„M'n konijnen niet, Pa".
„Nou, die moeten toch ook eten."
,,'k Heb niks voor ze, gisteravond heb ik 't al aan
U gezegd, dat Moeder heelemaal geen restjes voor
ze had."
„Sufferd, ik heb toch gezegd dat je hiernaast
groen mag halen, je stapt zoo door 't hegje
klaar ben je-"
„Dat doe ik niet, die tuin Is niet van ons." Kees
wordt verdrietig.
„Jongen, begrijp me nou eensdie boeren
kool staat in een tuin, waar op 't oogenblik geen
mensch woont. Is het dan niet beter dat jouw ko
nijnen dat groen versch opeten inplaats dat het
staat te verregenen en te rotten dan heeft nie
mand er wat aan."
„Die oude mevrouw komt toch terug, Pa?"
„Als ze beter wordt ja. Maar dat zie 'k voor
eerst nog niet. Menschen met een kwaal als
Mevrouw v. d. Voorde%%"
's Avonds, -oen de kinderen naar bed waren,
begon Juffrouw de Lange er met haar man over.
Ze zei: „Kees heeft eigenlijk gelijk. Of mevrouw
er woont en niet, 't is haar grond, haar groente,
daar moeten we afblijven, zoolang we er geen
vraag naar gedaan hebben- Hij ziet het verstan
diger dan wij. Ik had ook wijzer moeten zijn en
die rozen niet aan moeten nemen toen jij zei:
„Hier vrouw, heb je ook wat".
„Wat een drukte schop je om zoo'n kleinigheid,
't Lijkt waarlijk wel of je in je eigen man een
dief ziet. Je hebt er toch ook van geprofiteerd!"
Jadat zei deze paedagoog. Doch zijn vrouw
zag de dingen anders.
„Juist, omdat ik dat gedaan heb, kwelt me hel
gezegde van Kees ontzettend".
„We hebben veel goed te maken, man, ook
tegenover God."
.Misschien heb je gelijk" zei hij zachter.
„Ik zal er eens over nadenken".
VAN BONTE DINGEN
door
G. K. A. Nonhebei
Apotheker te Middelburg
Op de Brienzer See
Gezelschapsreizen hebben veel vóór op particu
liere uitstapjes. Het '9 veel goedkooper, men heeft
aangenaam gezelschap, geen zprgen om Baedekers
en spoorboekjes na te pluizen, kortom men laat
zich maar kalm en gemakkelijk aan den leider
Men kan het ongelukkig treffen, zooals ik eens
van een dame hoorde, die, wat ontwikkeling, be
schaving en standing betrof, totaal niet bij het ge
zelschap te huis behoorde, wat trouwens ook weer
niet aangenaam was voor de andere leden van het
clubje. Op reis heeft men er nu eenmaal op te re
kenen, dat er slechts risico's zijn.
Zoo maakten eens een dame en heer hun huwe
lijksreis voor veertien dagen naar Zwitserland en
keerden terug zonder ook maar één berg te hebben
gezien, daar het alleen des nachts droog was en...
dan ziet ge ze óók niet
Hot eenige bezwaar van deze gezelschapsreizen
lijkt me echter het feit, dat men het programma
mei het oog op den korten tijd wel eens te veel
Het richtsnoer der
begeerten
Aanteekening bij het gedicht op de voorpagina
De moderne psychologie spreekt van oer-libido,
een liefde-vermogen, in elk mensch aanwezig. En
reeds Schiller noemde als de primitieve driften
„Hunger und Liebe". Maar waar een psychologie,
hierin haar nihilistisch karakter verradend, edele
en hooge aandriften met eenig welbehagen tot in
het gebied der sexualiteit omlaag trekt (hier is
de wetenschap reeds een, en wel een sinistere,
wereldbeschouwing geworden!), worden wij ons
scherp het gemis bewust van een inzicht, eveneens
op een wereldbeschouwinig berustend, doch eene,
niet van twijfel of. ontkenning, maar van geloof.
Een oer-liefde? Ongetwijfeld, maar die eerst in den
geest haar eindelijke verwezenlijking vindt, en die
krachtens Goddelijke genade gericht kan worden
volgens de wet eener „stijging van 't laagst naar 't
hoogst" (Hendr. de Vries). Gericht op het zelf:
eigenliefde; op anderen: liefde; op de zinnen:
wereld- en zinnenlust; op het kennen: wijsheid; op
God: religie en (op de wijze der ziel): mystiek.
Wie zou gedacht hebben, deze mystische reis der
ziel vanuit het modern-psychologisch libido-begrip
door Camphuysen uitgeschreven te vinden? Maar
het is zoo, en in een gedicht, zwaar van gedachten
en rijk aan mystische bezieling. Het is waarlijk te
eenvoudig en te diep, om niet door velen voor on
belangrijk versleten te worden. Het is goed zco:
voor oningewijdijen, voor esthetici blijve deze
poëzie terra incognita want zij is gewijde grond.
P. v. R
onbekend land.
uitbreidt en uit het oog verliest, dat het voor de
meesten: „vacantiedagen dus rustdagen" zijn, die
tot ontspanning dienen, zoodat men niet doodmoe
van het reizen mag wederkeeren.
Wanneer men van Bazel gaat naar Interlaken,
zoo kan men dit vrij snel per spoor over Bern en
Thun bereiken en bij Thun zoo men wil op de
boot overgaan en de Thuner See bevaren. Mooier
is echter de reis over Luzern en de prachtvolle
Brünigbahn tot Meiringen en voorts tot Brienz en
dan over te gaan op de boot en over de Brienzer
See te varen. Die Zwitsersche booten hebben een
eigenaardige eigenschap, om, als ze eenmaal
vol passagiers zijn, er nog steeds te kun
nen opnemen. De boot was al tot zinkens toe be
laden, toen er op een der tusschenstations nog een
groot Cooks reisgezelschap ingeladen werd. Het
had des morgens hard geregend, maar toen we
aan boord gingen, scheen lustig het zonnetje, zoo
dat de zonnezeilen weer werden uitgespannen.
Daar alle passagiers aan dek bleven, schommelde
de boot bij iederen aanleg geweldig heen en weer.
Geen mensch dorst zijn plaats te verlaten, uit vrees
de heele reis te moeten staan. Op een bank, bere
kend voor acht mensohen, zaten we met ons tie
nen. Een paar banken vóór ons zat geperst tus
schen een tiental passagiers, een keurig net heer
tje, zoo eentje „om door een ringetje te halen".
Die zonnezeilen nu zijn uitgespannen over holle
gasbuizen die een zeer stompen hoek met elkaar
maken en met de open einden wel aan elkaar slui
ten, maar dit niet volkomen doen. Daar die buizen
in het midden wat hooger liggen en naar de ver-
schansinig toe wat omlaag loopen, waren zc door
de langs druipende regen voor een groot deel voi
water geloopen, wat niet hindert, zoolang de boot
rustig ligt. Daar we echter op ieder station zoo
erg schommelden, ging telkens het lagere deel der
buis aan de verschansing wat omhoog en liep er
een gulpje water uit. Dat gulpje water nu kwam
precies terecht in den nek van dat heertje, die
zich niet bewegen kon en telkens trachtte woedend
om te kijken.
Tenslotte ontstond er achter hem een aansteke
lijk gelach, dat zich bi» ieder oponthoud van de
boot herhaalde. Om zich een houding te gev&n,
zette hij met veel moeite zijn kraag op en deed
toen maar alsof er niets gebeurde.
Daar weer groote wolken in de lucht kwamen
aandrijven, gebeurde het telkens, dat we bundels
aparte zonnestralen zagen, die van tusschen de
wolken schoten.
Ik babbelde een beetje met een Prof. in de Geolo
gie uit Bern, toen juist een zonnestraal schoot op
den top der Niezen (een bekende pyramidevormige
berg aan het Thuner Meer). Toen ik hgm hierop
wees, zei hij: „De zon is vandaag op inspectie om
te zien, of de Niezen er nog staat", wat dubbel
geestig was, omdat er juist een groote aardbeving
had plaatsgehad.
Het kaartje, dat ik met hem wisselde, bracht
mij later in eenige ongelegenheid, wat ik u later
nog wel eens zal meedeelen.
243