Boekbespreking JEANNA OTEBDAIIL, Jonge levens. Uit het Zweedsch vertaald door N. Basenau-Goemans. Uitgever: J. M. Meulenhoff, Amsterdam Jeanna Oterdahl is bij ons geen onbekende. We kennen haar boek „Inger Skram", een boek van strijd en overwinning dat binnen enkele jaren een zevende druk beleefde. In „de familie Kruse", een boek vol familiezin en vredig geluk, beschrijft ze ons het gezinsleven. In „Een uit velen" heeft zij als thema de ontwikkeling van een ongehuwde vrouw tot een rijk gelukkig mens. Een thema waar nog heel veel over en tegen te zeggen is. Ze vertelt van één week uit het leven van twee kleine meisjes, in „Het huis met de rozenhaag". Meelevend en diepvoelend worden we in het zor genvolle leven van een dertienjarig meisje, Anna Maria, binnengeleid. De schrijfster kent het leven van de jonge mensen, die op de drempel staan. Als leraares is ze in de gelegenheid om ze goed te ob serveren, en een schat van ervaringen is haar deel geworden. In „Jonge levens", (evenals de hier boven genoem de boeken een keurige uitgave van de uitgever J. Meulenhoff te Amsterdam) vertelt ze er ons van. Een lange rij meisjes passeren de revue, allen ver schillend, maar toch allen met een vraag op de lippen naar het leven dat komt. Daar is de kleine bleekneus Madeleine, een imager en onaanzienlik wezentje, met piekerig, kleurloos haar, die in de dikke blonde vlecht van haar klasgenoot een symbool van het hele leven ziet en die al jong de dupe wordt van het slechte huweliksleven van vader en moeder. „Madeleine sprak niet vele woorden. Maar wat ze zei met haar wonderlik oudachtig stemmetje was van een zoo overweldigende bitterheid, die haar jaren verre te boven ging, dat Kristina het koud kroeg tot in het diepste van haar ziel". Dan volgt Maja Bolin, een van de twaalf uit de pastorie, in haar dunne uitgegroeide ulster en glimmende kamgaren rok, „een gelukkig schep sel op Gods groene aarde, en zij wist, dat ze dat was". Treuren was zonde voor haar. Stina Larsson is „de jongen" onder haar klas genoten, belachelik in manieren en kleding, lomp en onhandig, maar die toch als een mens met on dervindingen de uaatschappelike verhoudingen en toestanden bekritiseert. t Is ondoenlijk om alle meisjes met hun slechte en goede hoedanigheden te noemen. Maar dat is ook niet noodig. Want dit zal 't eigenaardige zijn: wat voor de één een voorbijgaande figuur is, zal voor clc ander een bekende worden. Zo zal ik die Ingela Björck met haar gewild gedaas over het religieuse, gauw vergeten zijn. De schrijfster ver- geve het mij. Voor mij is dat een koketteren met vraagstukken, waar denkende jonge mensen mee „zitten". Maar weet je wie mij een bekende is geworden: Gürel, die een zware strijd heeft om haar vader te vergeven al het leed, dat hij over haar jonge leven heeff uitgestort. Het leven was voor haar een stra lend avontuur, waar steeds nieuwe rijken schoon heid te veroveren waren. En toon had hij haar grofweg neergeduwd van deze lichte hoogten tus sen de duizenden onbekende grauwe levens. Ein delik ziet zij dat juist de zwakken, waarvan haar vader er één was, vergeving nodig hebben. „Waar om zou niet de zwakke vergiffenis krijgen, juist omdat hij zwak is omdat er in hem een kind woont, dat niet tot een sterk mcnsch is geworden?" „De muur van ijs was gevallen. Een warm, le vend wezen trad over de brokstukken heen tus schen de levenden". De andere meisjes gaan we maar stilzwijgend voorbij, zélfs Anna Karin, die denkt dat haar moe der haar niet begrijpt. De verschillende leraressen leveren ieder afzonderlik stof voor een flinke roman Het is tijd om te gaan, zei zij. Ja, zei Barbro, en zij keerden om en liepen langzaam denzelfden weg dien zij gekomen waren, terug". Jeanna Oterdahl, wij doen als Uw leeringen, wij gaan dezelfde weg door Uw boek nog es maken, 't Was een zonnige weg, met enkele schaduw plekken. Haarlem. JOOST ALLON KORT VERHAAL De Paedagoog door Gré van Ast I)e nieuwe onderwijzer aan „De School met den Bijbel" zou voor de pas tot stand gekomen „Ou ders Vereeniging" een lezing houden: „Opvoeden tot verantwoordelijkheid". Daarvoor werden kaarten gedrukt en uitgereikt aan de schoolkinderen, met de opdracht „goed er voor zorgen en dadelijk als je thuis komt aan .Vader of moeder geven." De opkomst was groot Dat moedigde den spre ker aan. Zijn woorden werden krachtiger naarmate hij verder sprak. Er werd geluisterd belangstellend critisch. Een jong moedertje glimlachte, toen ze hem hoor de zeggen: „De opvoeding begint als de wezentjes nog wicgekinderen zijn." Hoe kon het! Als zij maar even een kikje van Fransje hoorde vloog ze overeind om hem te sussen- Wie zei nu: „stil je mag niet huilen"? Zoo'n piepjong kindje, wat be greep dat van luisterenWat zei hij nu weer? Kom opletten dan ook, vond ze, straks thuis, mocht ze nadenken. „Op den leeftijd 3—4 jaar" hoorde ze zeggen „komt er in het kind een sterke drang naar weten. Het begint te vragen: „Moeder, waarom is 't niet al tijd licht, ik vind donker zoo akelig?" „Wat is nacht, moeder?" „Is God ver weg?" „Kan u Hem ook niet zien?" en daaromheer het naïeve „Moe der doet beertje zich heusch niet pijn als ie valt?" „Waarom niet?" „Moeder, waarom zeg je toch al tijd „bekje" poes heeft toch een mond?" „Moeder hebben vischjes ook ooren?" En moeder probeert antwoord te g-"en, zoolang zo nog in stemming ie. Wonderlijk hoe die wisselt. Let eens op. Ze is in haar keuken bezig, bedrijvig, druk. Ze moet nu eens hier, dan daar op letten er wordt ge beld ze moet opendoen de slager helpen geld zoeken. „Moeder, waar wordt vleesch van gemaakt?" „Jongen, stil nou eens even zeur niet ga zoolang weg toe schiet op, je loopt me aldoor in de weg!" Dat zijn gevaarlijke antwoorden Het vertrou wen van uw kind komt daardoor zoo gauw in 't gedrang. Het wordt teleurgesteld in u, wanneer het gaat merken, dat ge geen oor voor hem hebt en langzaam wendt het zich ontevreden van u af. Daar moet gc biddend voor waken. Wat het ook moet kosten, tijd, inspanning, ge duld, geef overvloedig, Vaders en Moeders- De aandacht werd gespannen. Waar zou hij nu heeai willen met zijn „verantwoordelijkheid"? „Bij vragen alleen blijft het niet. Een kind wal, naarmate hij ouder wordt, meer dan weten. Het wil naast zijn spel ons nadoen, zijn kunnen too- nen. „Vader mag ik u helpen?" „Moeder mag ik afdrogen?" „die bordjes wcgbrengeii?" „dat voor u naar boven brengen?" Dan wordt het oppassen in hoeverre gc „ja" of „neen" moet zeggen. Geen „ja" om het voor een aardigheidje toe te laten, geen „neen" uit gemak zucht of vrees voor gevaar. Toestaan dus, alleen als het kind daardoor kan leeren nauwkeurig op te letten zorg te dragen voor wat het doet. Dat is het begin van verant woordelijkheid kweeken. Niet alles toestaan, niet aanhoudend verbieden maar beschermend, hulpvaardig terzijde staan. Wat groeit en ontplooit, vrijheid geven, en toch niet loslaten." Dagen daarna werd er nog over de lezing na gepraat- Juffrouw Haspel was de volgende morgen al vroeg bij buurvrouw om een beetje suiker te leenen „Jij bent niet geweest hè, gisteravond, Mensch, je heb wat gemist." Was 't mooi?" informeerde de ander. „Mooi, mooi, ja, ook wel, maar toch weer anders, hoe zal 'k zeggen? Die man wist nou net alles van jou en mijn kinderen af, ik zeg maar da's wonderlijk.Hoe weet hij, dat ze altijd an je hoofd loopen te mieren en da'jc geen tijd voor al hun gezanik heb. O, hij wist nog veeJ meer. Weet je wel dat mijn Piet laatst z'n pet verloren heeft en niet smoesjes aankwam:„'k weet niet waar die is. 'k heb gezocht, in school, op de werf, en hij toen met een pak slaag van me naar boven kon gaan. Nou, hij zegt, zoo moU het niet Hij wist een heeleboel verhalen van kinderen die niet voor hun bullen zorgden- Dat komt, zei die, da'je niet met je i deren praat, ze niet helpt. Voor iets zorgen, moe'je ze leeren. Dat noemen ze dan „verantwoordelijkheid", snap je! Nou, en hij zei, als je soep is onbiandt of je kamer minder schoon is, da's niet zoo erg als wanneer er in je kinderen wat kapot gaat." „Had die man 't alleen over moeders en kinde ren?" „Welnee mensch, je had moeten hooren, de va ders kregen een extra woordje. En hartig! 'k Heb dadelijk tegen m'n man gezegd „hoor je 't ouwe jongen, jij moet er net zoo goed wat an doen als ik." „Ja" zuchtte buurvrouw, die mannen Jansen, rentenierend bakker en oud-schoolbe stuurslid was er ook geweest. „En, genoegen gehad, baas?" 't Was Jan, z'n zaakopvolg< r iie het vroeg. Hij had meer achter irt 't zaaltje gezeten, maar zoo tusschcn schouders Ascona en hoofden door gezien, hoe hij telkens hoofdbe wegingen had gemaakt. „Och, Jan je weet 't met zooiets gaat je baas op muiltjes die loopt met nieuwigheden niet hard weg." Dat was al wat Jansen er op terug had. Hij dacht er 't zijne van en ging als vader zijn eigen ge brekkig werk na. Hij wou best weten, dat hij met moeite en zorg zijn kinderen had grootge bracht. Ze waren niet beter en gewilliger als an dere kinderen geweest En zijn eenigste jongen, die God thuisgehaald had wat al keeren had hij hem moeten hel pen om na een leelijke val weer op te staan. Maar daar had hij zijn eigen manier voor gehad Hij kende geen wijsgeerige boeken die hem daar bij moestten helpen. Voor hem was er alleen dat ééne geweest ,Het onfeilbaar Woord van God"« Wat meester sprak van opvoedingsmethode, systeem, en wat al meer, studie inzicht och, met zulke kuren had hij zich nooit kunnen ophou den. Als er wat met hem was, wanneer er dingen waren waar hij geen raad mee wist, of niet be greep, dan was er voor hem maar één middel, z'n knieën te buigen en te smeeken: „Heere in den Hemel verklaar het mij, zeg Gij mij wat ik doen mag, hoe ik handelen moet en help mij mijn kin deren eerlijk tot U te brengen". En over zooiets nou, en 't vechten als 't ware met booze elementen om het behoud van je kind, daar had meester heelemaal niet over gespro ken Zondagmorgen bij 't uitgaan van de kerk toen Jan z'n baas opwachtte om als gewoonlijk hem mee te nemen voor een kop koffie, kwam Jansen naar hem toe met een kortaf: „Ik ga naar mees ter De Lange." „Denkt u dat er wat is, omdat we niemand van hen hebben gezien?" ,,'k Zou toch gaan Jan, en nou 'k m'n zinnen er op gezet heb, moet het toch maar wezen." 't Huis van meester De Lange, stond even verder dan de Kerk in dezelfde straat. Hij belde, en wachtte geërgerd op opendoen, „Als hij nou niet zoo te koop stond en aanhoudend groe- t-. - moest Eindelijk liet Kees hem binnen. Voor zijn leef tijd vond Jansen „kon hij dat beleefder doen" „Is Vader bij de hand, Kees?" „Nee ja bedoel ik" kwam Kees. „Zoo, dus wel thuis." „Ja, vader is boven." „Te bed?" „Nee, Meneer, Vader werkt op z'n kamer." ,Wil Je dan aan je vadrr zeggen, dat Jansen er is." Kees aarzelde, hij dacht aan Vaders waarschu wing „jelui laten me met rust hoor!" „Treuzel, schiet dan op"! Hij had die jongen wel een duw willen geven om hem aan 't loopen te krijgen. Dat staan op de mat begon hem te vervelen. Er gaat een deur open. „Moeder", denkt Kees en hij is blij dat hij terug kan gaan. „Komt U toch binnen", noodigt Juffrouw do Lange „en Kees, luister eens, roep jij Vader". „Ja, als moeder het zegt" dan stormt hij naar boven. Als Jansen de stoel genomen heeft die hem geboden is, begint hij: „Daar hoor ik toch van op- Gezond, en niet te kerk?" „Ja, ziet U, mijn man vindt het vreeselijk naar preeklezen te luisteren, ik heb juist mijn thuis blijf en de kinderen, och, hoo gaat dat, die willen 242 natuurlijk liever aïs vader of moeder meegaat. [Wij gaan vanavond, hè Marieke" en ze trekt het Wonde kopje van haar meisje even naar zich toe, Jansen toonde zich werkelijk verwonderd: „Wel, iwel, well wie had dat van den meester gedacht." „Vader komt zoo, moeder, nog even een paar Zinnen afmaken, zegt Vader, „andere maakt het hem in de war". „Ja, ziet U", vult zijn moeder aan, „dat is 'them ook. M'n man heeft veel schrijfwerk de laatste lijd. Het een is eigenlijk door 't ander gekomen. Een vriend van hem moest als medewerker aan een paedagogisch tijdschrift bedanken en nu heeft mijn man dat overgenomen. Hij doet dat werk graag en 't geeft meteen wat bijverdienste." „Maar dan wil ik meester niet ophouden, wer kelijk", en wat hij zei hield hij vol. Weer buiten gaf hij zijn misnoegen aan de open lucht vrij. ,,'t Is treurig, gewoon treurig- Dat ontwijkt Gods Huis en neemt die tijd voor dingen: die moteen nog een buitenkansje geven. En dan moet je net vanmorgen gehoord hebben: „Werk niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze die blijft tot in het eeuwige leven". „We kunnen h«t geld er zoo goed bij gebruiken". Ja, dat zei ze ook nog. Goed. Maar in mijn Bijbel staat ook: >,Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden „Hoe heb ik het nu?" Meester de Lange vroeg het benedenkomend met een verbaasd gezicht „En Kees komt zeggen: „Er is iemand voor U". „Ja, Jansen was hier, ik vertelde hem, terwijl hij op jou wachtte dat je nog al druk was tegen woordig en zoo 't een en ander meer. Hij wilde je toen beslist niet storen en is weggegaan". ■„Wat voor malle nonsens is dat ook van jou, om die man precies te vertellen wat ik aan de hand heb. Je moet de menschen er buiten laten- Hoe wij doen, daar heeft niemand mee te maken. Zoo vaak heb ik je dat al gezegd. Jij praat veel te veel. Vertellen ze jou waar ze hun verdienste van daan halen? Mooi van je, mij daar voor gek te zetten!" „Man, Je hebt het zelf aan 't rollen gebracht door te zeggen: „nog een paar zinnen afmaken". „Dat zeg je ongemerkt, 't Had even goed met een brief bezig kunnen zijn. Geef maar koffie dan ga 'k weer". „Hè, Vader", kwam Marietje verschrikt tus- schenbeide, „ik dacht, dat U met ons zou wan delen?" „Als Vader tijd had." „Hebt U dan geen tijd?" „Vader moet nog zooveel doen." Toen tot ziin vrouw: ,,'k Vorder zoo ongelukkig met dit stuk. 't Gaat me er net mee als Kees laatst met z'n legkaart, waarvan alle stukjes bij elkaar lagen en hij toch geen geheel kon krijgen- Het maakt je soms kriegel." „Je laadt veel te veel hooi op je vork. Moet dat gehaast nu? Stop het weg en begin morgen vroeg om vijf uur, dan ben je frisch." „Nee, 't moet vandaag af. Als 't morgen vroeg ook niet wil zit ik er mee, en vóór zevenen moet 't ©p de bus. H Is nou dat die lezing er tusschen zat, vorige weck, anders was ik zeker klaar geweest. „Maar afijn schd inhalen, er zit niet anders op". „Maar man, hoe moet dat nu met de Meyers vanavond, die zouden we immers vragen? Vecr- tiën dagen terug is 't ook al uitgesteld." „De Meyers vanavond De Lange vroeg het weifelend. „Vanavond?, als 'k klaar ben met m'n werk, ja, dan is 't mij goed." „Toe, zeg het nü, dan kan ik Kees laten vragen. Je kunt op 't laatste nippertje geen boodschap sturen. Eigenlijk, viind ik, kun je ze onmogelijk weer passeeren. Neem die paar uurtjes, eraf van avond, dat Is voor Je zelf ook beter. Je spant je nog meer in dan andere dagen." „Laten we dan samen blijven, dat is me liever dan die menschen weer bezig te houden." „Jij denkt natuurlijk weer aan jezelf. Heb ik daar wat aan? Je praat toch niet. Haalt weer 'k weet niet .vat voor tijdschriften beneden, die je zeker vier weken hebt opgezameld." „Daar moet ik toch ook door. Je eet heel goed, dat het bij m'n werk hoort". „Zeg nu maar wat ik doen moet", dringt z'n vrouw aan. „Wacht tot na 't eten, dan zal ik 't zeggen." Opstaand om heen te gaan heeft hij toch nog een woord voor de kinderen- „Kees, wat sta jij daar voor 't raam te hangen, en jij ook Marietje. Hebben jullie geen bezigheid? Neem een boek, ga wat lezen, daar leer jelui ten minste nog wat mee." „Och, lezen" Kees zegt het schouderophalend, „U wil altijd dat we lezen, Ik doe veel liever wat anders." „Wat wil je dan?" „U hebt immers toch geen tijd." „Vraag moeder dan." „Moeder moet nou natuurlijk telkens naar de keuken. Mientje is er vandaag immers niet." „Hoe is 't met je beesten?" vroeg Vader ineens onderzoekend „hebben die hun voer gehad?" „M'n konijnen niet, Pa". „Nou, die moeten toch ook eten." ,,'k Heb niks voor ze, gisteravond heb ik 't al aan U gezegd, dat Moeder heelemaal geen restjes voor ze had." „Sufferd, ik heb toch gezegd dat je hiernaast groen mag halen, je stapt zoo door 't hegje klaar ben je-" „Dat doe ik niet, die tuin Is niet van ons." Kees wordt verdrietig. „Jongen, begrijp me nou eensdie boeren kool staat in een tuin, waar op 't oogenblik geen mensch woont. Is het dan niet beter dat jouw ko nijnen dat groen versch opeten inplaats dat het staat te verregenen en te rotten dan heeft nie mand er wat aan." „Die oude mevrouw komt toch terug, Pa?" „Als ze beter wordt ja. Maar dat zie 'k voor eerst nog niet. Menschen met een kwaal als Mevrouw v. d. Voorde%%" 's Avonds, -oen de kinderen naar bed waren, begon Juffrouw de Lange er met haar man over. Ze zei: „Kees heeft eigenlijk gelijk. Of mevrouw er woont en niet, 't is haar grond, haar groente, daar moeten we afblijven, zoolang we er geen vraag naar gedaan hebben- Hij ziet het verstan diger dan wij. Ik had ook wijzer moeten zijn en die rozen niet aan moeten nemen toen jij zei: „Hier vrouw, heb je ook wat". „Wat een drukte schop je om zoo'n kleinigheid, 't Lijkt waarlijk wel of je in je eigen man een dief ziet. Je hebt er toch ook van geprofiteerd!" Jadat zei deze paedagoog. Doch zijn vrouw zag de dingen anders. „Juist, omdat ik dat gedaan heb, kwelt me hel gezegde van Kees ontzettend". „We hebben veel goed te maken, man, ook tegenover God." .Misschien heb je gelijk" zei hij zachter. „Ik zal er eens over nadenken". VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebei Apotheker te Middelburg Op de Brienzer See Gezelschapsreizen hebben veel vóór op particu liere uitstapjes. Het '9 veel goedkooper, men heeft aangenaam gezelschap, geen zprgen om Baedekers en spoorboekjes na te pluizen, kortom men laat zich maar kalm en gemakkelijk aan den leider Men kan het ongelukkig treffen, zooals ik eens van een dame hoorde, die, wat ontwikkeling, be schaving en standing betrof, totaal niet bij het ge zelschap te huis behoorde, wat trouwens ook weer niet aangenaam was voor de andere leden van het clubje. Op reis heeft men er nu eenmaal op te re kenen, dat er slechts risico's zijn. Zoo maakten eens een dame en heer hun huwe lijksreis voor veertien dagen naar Zwitserland en keerden terug zonder ook maar één berg te hebben gezien, daar het alleen des nachts droog was en... dan ziet ge ze óók niet Hot eenige bezwaar van deze gezelschapsreizen lijkt me echter het feit, dat men het programma mei het oog op den korten tijd wel eens te veel Het richtsnoer der begeerten Aanteekening bij het gedicht op de voorpagina De moderne psychologie spreekt van oer-libido, een liefde-vermogen, in elk mensch aanwezig. En reeds Schiller noemde als de primitieve driften „Hunger und Liebe". Maar waar een psychologie, hierin haar nihilistisch karakter verradend, edele en hooge aandriften met eenig welbehagen tot in het gebied der sexualiteit omlaag trekt (hier is de wetenschap reeds een, en wel een sinistere, wereldbeschouwing geworden!), worden wij ons scherp het gemis bewust van een inzicht, eveneens op een wereldbeschouwinig berustend, doch eene, niet van twijfel of. ontkenning, maar van geloof. Een oer-liefde? Ongetwijfeld, maar die eerst in den geest haar eindelijke verwezenlijking vindt, en die krachtens Goddelijke genade gericht kan worden volgens de wet eener „stijging van 't laagst naar 't hoogst" (Hendr. de Vries). Gericht op het zelf: eigenliefde; op anderen: liefde; op de zinnen: wereld- en zinnenlust; op het kennen: wijsheid; op God: religie en (op de wijze der ziel): mystiek. Wie zou gedacht hebben, deze mystische reis der ziel vanuit het modern-psychologisch libido-begrip door Camphuysen uitgeschreven te vinden? Maar het is zoo, en in een gedicht, zwaar van gedachten en rijk aan mystische bezieling. Het is waarlijk te eenvoudig en te diep, om niet door velen voor on belangrijk versleten te worden. Het is goed zco: voor oningewijdijen, voor esthetici blijve deze poëzie terra incognita want zij is gewijde grond. P. v. R onbekend land. uitbreidt en uit het oog verliest, dat het voor de meesten: „vacantiedagen dus rustdagen" zijn, die tot ontspanning dienen, zoodat men niet doodmoe van het reizen mag wederkeeren. Wanneer men van Bazel gaat naar Interlaken, zoo kan men dit vrij snel per spoor over Bern en Thun bereiken en bij Thun zoo men wil op de boot overgaan en de Thuner See bevaren. Mooier is echter de reis over Luzern en de prachtvolle Brünigbahn tot Meiringen en voorts tot Brienz en dan over te gaan op de boot en over de Brienzer See te varen. Die Zwitsersche booten hebben een eigenaardige eigenschap, om, als ze eenmaal vol passagiers zijn, er nog steeds te kun nen opnemen. De boot was al tot zinkens toe be laden, toen er op een der tusschenstations nog een groot Cooks reisgezelschap ingeladen werd. Het had des morgens hard geregend, maar toen we aan boord gingen, scheen lustig het zonnetje, zoo dat de zonnezeilen weer werden uitgespannen. Daar alle passagiers aan dek bleven, schommelde de boot bij iederen aanleg geweldig heen en weer. Geen mensch dorst zijn plaats te verlaten, uit vrees de heele reis te moeten staan. Op een bank, bere kend voor acht mensohen, zaten we met ons tie nen. Een paar banken vóór ons zat geperst tus schen een tiental passagiers, een keurig net heer tje, zoo eentje „om door een ringetje te halen". Die zonnezeilen nu zijn uitgespannen over holle gasbuizen die een zeer stompen hoek met elkaar maken en met de open einden wel aan elkaar slui ten, maar dit niet volkomen doen. Daar die buizen in het midden wat hooger liggen en naar de ver- schansinig toe wat omlaag loopen, waren zc door de langs druipende regen voor een groot deel voi water geloopen, wat niet hindert, zoolang de boot rustig ligt. Daar we echter op ieder station zoo erg schommelden, ging telkens het lagere deel der buis aan de verschansing wat omhoog en liep er een gulpje water uit. Dat gulpje water nu kwam precies terecht in den nek van dat heertje, die zich niet bewegen kon en telkens trachtte woedend om te kijken. Tenslotte ontstond er achter hem een aansteke lijk gelach, dat zich bi» ieder oponthoud van de boot herhaalde. Om zich een houding te gev&n, zette hij met veel moeite zijn kraag op en deed toen maar alsof er niets gebeurde. Daar weer groote wolken in de lucht kwamen aandrijven, gebeurde het telkens, dat we bundels aparte zonnestralen zagen, die van tusschen de wolken schoten. Ik babbelde een beetje met een Prof. in de Geolo gie uit Bern, toen juist een zonnestraal schoot op den top der Niezen (een bekende pyramidevormige berg aan het Thuner Meer). Toen ik hgm hierop wees, zei hij: „De zon is vandaag op inspectie om te zien, of de Niezen er nog staat", wat dubbel geestig was, omdat er juist een groote aardbeving had plaatsgehad. Het kaartje, dat ik met hem wisselde, bracht mij later in eenige ongelegenheid, wat ik u later nog wel eens zal meedeelen. 243

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10