IN DOMBURG DE STICHTER VAN HET RAUHE HAUS Op don avond vóór dc Domburgsche ker mis wees de naald van onze barometer met feillooze zekerheid „Bestendig" aan. Nu diene ter toelichting, dat het weerver- wachtingsapparaat in ons pension sterkere psychologische- dan meteorologische kwali teiten bezat. Toen we onder regen en hagel in 't Zeeuw sche land arriveerden, kwam als eerste de pension-barometer onze hoop verlevendigen met de aankondiging „Schoon weder" en terwijl later hevige depressies zich op het patrimonium ontlastten, hield onze optimist den moed er in met de profetie „Verander lijk". Eerst na enkele dagen ontdekten we, dat „Veranderlijk" practisch overeenkwam met „Regen of wind" en dat „Bestendig" goede hoop gaf op een tijdelijke opklaring. ger dagen reëele beteekenis had gehad, om-' dat er toen inderdaad kermis werd gehou den, maar dat nu nog in eere werd gehou den door de „gaaischieters", die samen met de „ringrijders" de ook al traditioneele twee dagen fe»st, met vrijaf voor alle ambachts lieden, vulden. Vooral de mededeelingen, die verder volg den over allerlei oude folkloristische ge bruiken, die bij het gaaischieten in eere werden gehouden, deden mij na raadpleging van het meteorologisch orakel, dat de gun stigste voorspellingen deed („Bestendig"!) besluiten, om den volgenden morgen om half vijf op te staan, ten einde de verrich tingen van „De Domburgsche Gaaischieters" van haver tot gort te volgen. De resultaten van deze onderzoekingen moge worden opgedragen aan hen, die thans Maar deze code kon eerst later worden Zooals we er ook later pas achter kwa men, dat de Domburgsche Kermis geen kermis was! Op dat oogenblik echter wisten we nóch het een, nóch het ander. De rust van het stille Kerkplein op het Wonder-mooie badplaatsje werd evenwel op dien avond heel plotseling verstoord door aanhoudend tromgeroffel. Een pensiongast is vatbaar voor alle emoties en daarom schoot vooral het jeugdig deel van ons ge zelschap haastig ter deoxre uit om de noo- dige opheldering te verkrijgen. Het bleek, dat geen legercorps en padvin- fcerstroep door het dorp marcheerden, maar dat het tromgeroffel werd veroorzaakt door twee manspersonen, waarvan één dan het kalfsvel bewerkte, terwijl de ander, in boe renpak, het decoratieve deel van den op tocht verzorgde. .Wat mocht dit zijn? „De kermisse wordt inetrommeld" ver zekerde mij de naaste buur, een stokoude boer, die daarbij z'n steenen pijpje van den uitersten linker naar den uitersten rechter hoek van zijn kiezenstelsel deed verhuizen, een bezigheid, die te inspannend was, om nog verdere opheldering te durven vragen. Het intellectueele centrum van den Dom- (burgschen winkelstand bracht me echter op de hoogte, dat het „intrommelen van de kermis" een oud gebruik was, dat in vroe- Vijf uur heit de klok. Door de soezend stille dorpsstraten heeft het laatste half uur telkens even klompen- geklos geklonken. Het houten gestap kwam uit de Noordstraat en uit de Zuidstraat, uit het Karrengat en de Weverij straat, uit alle hoeken van het dorp, om te versterven op den drempel van „De Roode Leeuw", het kroegje, dat vlak hij het stadhuis op het Kerkplein is gevestigd. Uit de gelagkamer klinkt nu het doffe rumoer van mannenstemmen. Totdat de torenklok z'n vijf stellige sla gen in breeden klank over het nog slapende dorp heeft uitgezonden. Even valt er dan een stilte in, welke gevolgd wordt door ge luid van een commando en het aflezen van een lijst van namen, waarvan de brokke lige klanken door de half geopende deur naar buiten doordringen. Buiten, daar zijn een paar musschen op de nieuwe muziektent geklommen om een druk discours op te zetten en hun schet terende argumenten vullen nu de stilte onder het dorpsplein-geboomte. Verschrikt stuiven ze op als de deur van „De Roode Leeuw" verder opengaat en de luide aanhoudende roffel van den trommelslager der Domburgsche Gaaischieters in verscheu rend fcam-tam heel de stilte van het Kerk plein vult Dan wordt het weer even stil, maar bij een tweede roffel verlaten de gaaischieters het „koffyhuis", voorafgegaan door den trommelslager. Langzaam en plechtstatig stapt de groep van twintig mannen naar de schuin tegen over „De Roode Leeuw" staande toren van j Ned. Herv. Kerk. Vooraf loopt naast den trommelslager de gemeentewerkman, een pet met roode band op het hoofd en de sleutel van den toren in de hand, als teekenen van zijn waardigheid; daarachter komen de schutters, gekleed in oude werkpakken. Sommigen dragen schoppen en touwen, vijf houden een kruik zeer oude genever in de hand, ernstig als waren ze priesters, die lange kaarsen bij een processie meevoeren. Als de zwijgende groep bij de kerk is aan gekomen, worden de schoppen en de krui ken tegen den toren neergezet, het mooie Gothische torendeurtje wordt door den ge meentewerkman met een breede zwier ge opend en enkele gaaischieters gaan, terwijl de trommel onophoudelijk z'n tram-plam doet hooren, naar binnen. Onder den toren rusten sinds onheugelijke tijden de palen en de stengen van de gaai schieters. De „Stengen", dat zijn de ijzers, welke op de palen bevestigd zuilen worden en welke straks de „gaaien" zullen dragen. Als alles uit den toren is meegenomen gaat de poort weer dicht, de kruiken en de schoppen worden weer opgenomen, de palen en de stengen op de schouders geladen en onder het eentonig t-r-r-ram-plam-plam. t-r-r-r-am-plam-plam van den tamboer schui feit de processie door de Weststraat Nooit anders dan door de Weststraat zijn de gaaischieters hun toöht door het dorp begonnen en ook in de toekomst zullen zij door de Weststraat stappen. Dat is het „auwe gebruuk", dat Pier en Arjaort en alle andere oude gaai schieters an hun vaders, die ook gaaischieters wa ren, hebben overgeleverd gekregen en dat met pijnlijke nauwgezetheid in eere houden. Het gaat op de Weverijstraat aan; dóór woont de timmerman, die bij het koopen van den winkel van den vorigen eigenaar stilzwijgend de verplichting op zich heeft genomen, om op den eersten dag van de Domburgsche kermis te zorgen, dat voor de gaaischieters de touwen en planken gereed zullen liggen, die dienst moeten doen voor de afscheiding van het toumooiveld en het maken van do „geweerrekken". Hier wordt even gerust. Luid hooge- lach breekt de rust van het straatje als een slaperig gaaischieter, die bij het appèl in De Roode Leeuw heeft ontbroken, en daardoor krachtens artikel 3 van het gaai- schietersreglement, een boete van 30 cent verbeurt, ten tooneele verschijnt. De plechtstatigheid, welke paste onder 't geboomte rond de oude kerk, mag nu el even worden prijsgegeven en allerlei kwinkslagen moet de arme „langslaeper" trachten te pareeren. Als de palen weer zijn opgenomen wordt langzaam de naar 't duin toe stijgende Weve rijstraat beklommen, steeds onder tromge roffel van den tamboer, die er z'n pijpje als een schoorsteen bij laat trekken. Achter hotel Schuttershof ligt het tour- nooiveld van de gaai schieters, vlak bij den „(h)ógen (h)iH", het hoogste duin van Domburg. Het is een ideale plek, aan drie kanten omsloten door boschjes, die onder de voortdurende snoei-werking van den zee wind gelijkmatig als een schaapsvacht zijn afgeschoren. Nóg wanen merel en roodborst zich in Het Bedrijf van het plaatsen der stengen nu in vollen gang. De barometrische wcerprofeet wordt op de proef gesteld, want het is zachtjes gaan regenen,maar de pijpjes smokende en palen timmerende gaaischieters komen hem te hulp; „oome Jan", de gewerenvisiteerder, erklaart met nadruk: ,,'t Wor bóest waer, De stemming onder de schutters zit er in, want de eene kwinkslag volgt op den ander. „Arjaon", een der oudere gaaischieters, die zoowat de duvelstoejager blijkt te zijn, is 't mikpunt van alle pret. „Arjaon, as je nou dc kruke 's mog laete stae cn me die-e-n amer wilt angêvenl" Arjaon, g emotte die j oen ges toch 's weg- jaege!" Zoo gaat het maar door. Als de consumptietent is opgericht wordt de vlag geheschcn, maar de bos bloemen, die volgens traditie op den kop moet wor den gebonden is er nog niet: „Arjaon, wat bê ge toch vor 'n veinL. Gae's as de wind blommen aele..,". ,En war mö'k die aele?" ,Da mö'j zellefs maer uutzoeke. Je aelt maer wat witte en röoie en blauwe en gêle. As je ze niet vinden kan ael je ze maer bie Leen Schooneboom uut 't óf!" „En nie zoo slingere...!" „As jie trug kom, krieg je nog wel 'n drupske!" roept nog een hem na als Arjaon die bereids veel belangstelling voor een der kruiken aan den dag heeft gelegd, in draf vertrekt, om bloemen te halen. Met een druppel aan de neus van de in spanning komt hij na korten tijd terug en de veldboeket wordt netjes aan de vlagge- dtok gebonden; "blies moet volgens de over levering in orde zijn. Het toumooiveld, 'door "bosschage omgeven, waar boven 'de stengenuitsteken. deze omgeving meester van den nieuwen dag, maar daair komen in den bocht van 't duinpad de onder hun palen zwoegende gaaischieters al aan en het geluid van den trom jaagt de vogels op de vlucht, een terug tocht, die de zwarte lijsters onder schette rende protesten ondernemen. Het gewerenrek, niet anders dan een plank met spijkers, waar „oome Jan" ang stig groote cijfers bij heeft gezet, weergeven de de nummers der schutters, is gereed ge komen, de twee kuilen, waarin deze, liggen de op hun rug, naar de gaai zullen mikken, zijn, onder deskundig en waakzaam toezicht Oome Jan", de gewerenvisiteerder, 'in actie» van allen, op de vereïsohte plaatsen gegra ven en na eenigen tijd gaan de palen, met de ijzeren stengen er op, naar omhoog. Ze worden zóó geplaatst, dat de doelen j juist boven den boschrand zichtbaar zijn en j volijverige gaaischieters zijn in de boomen I geklommen om elk takje, dat het vrije uit zicht zou kunnen belemmeren weg te nemen. Als alles zoo gereed gekomen is weer klinkt een luide roffel Nu is het oogenblik aangekomen om dèn „sleepdeur" te gaan halen. De sleepdeur is een houten slee, die op het land wordt gebruikt, maar die bij da gaaischieters dient om bij stekende zonne schijn den schutter in de sdhaduw te houden. I Sinds onheuglijke tijden levert één be- I paalde boerderij den schutdeur. Het afhalen van den sleepdeur als bekro- ning van de werkzaamheden in den vroegen morgen, is een plechtigheid op zich zelf. Met dèn trommelslager voorop trekt de fourier en vier van zijn mannen naar de boerderij, waar men zeker kan zijn, dat de deur klaar zal staan op den deel. Als onder tromgeroffel de plaats van be stemming bereikt is, vindt het escorte ook al weer volgens oude overlevering een teil met melk gereed staan, waarvan de inhoud wordt opgedronken. Als contra-prestatie wordt den boer een dronk uit de meegenomen kruik geoffreerd. Dan wordt de deur aan vier punten opge nomen, de fourier gaat er breeduit op zit ten en als Brinio bij de Batavieren wordt de-schatkistbewaarder op dit schild door 't dorp gedragen. De tamboer slaat de trom. Als even later alles in orde is het is onder de bedrijven 7 uur geworden trek- J ken de gaaischieters door den Schuttershof j J en de Noordstraat af naar de „Roode Leeuw" I waar men uiteengaat om thuis een stukje I te eten. Daarna zal het schieten gaan beginnen. In een volgend artikel zal blijken hoe daf i den heeren bekomen is, H. DOOR A. B.W.M. KOK De stichter van de beroemde Wichern- instellingen, Johann Hinrich Wichern, werd 125 jaar geleden (dus in 1808) te Hamburg geboren. Zijn ouders gaven hem een vrome opvoeding. De zeer begaafde jongen kon reeds op tienjarigen leeftijd leerling van het Hamburger gymnasium worden. Door den dood van zijn vader kwam het gezin Wichern in moeilijke geldelijke om standigheden, zoodat Johann reeds toen hij vijftien jaar was door privaatlessen te geven het gezin moest helpen onderhouden. De jongen, die zich slechts vier uur slaap des nachts gunde, overspande zich, zoodat hij aan zware hoofdpijnen begon te lijden, die hem gedurende zijn verdere leven telkens gekweld hebben. In Berlijn theologie studeerend kwam hij in aanraking met het volle, rijke leven, maar ook met de armoede, de ellende en zedeloosheid in deze wereldstad. Na afgelegde studie werd hij niet predi kant in een gemeente, maar gaf hij zich aan het jeugdwerk door leider te worden van een Zondagsschool te St. Georg, de arme voor stad van Hamburg. Met groote bezieling begon hij zijn taak en bezocht ook de ouders van de kinderen, die leerlingen van zijn Zondagsschool waren. Diep ontroerde hij toen hij met eigen oogen de droeve toestanden zag, waarin de gezin nen in de armenwijken leefden. Vooral had hij diep medelijden met de kinderen, die dag aan dag in 'n vuile omgeving te mid den van onreinheid en ongerechtigheid op groeiden. Al dieper kwam hij tot de overtuiging, dat de kinderen niet maar een paar uur per week doch voor goed uit die onreine at mosfeer moesten uitgetild worden. Sedert liet hem de verwildering en de ellende der kleinen niet meer los. Zijn ideaal werd de stichting van een reddingshuis, waarinde meest verwaarloos de kinderen konden opgenomen worden. Met kracht en diepen ernst bepleitte hij deze zaak op een voor dat doel belegde ver gadering. Zijn machtig woord sloeg in. Zijn geestdrift greep de vergadering aan en het resultaat was, dat een aanzienlijke Hambur ger een huis met tuin en een stuk grond aanbood. Met zijn moeder en zuster betrok hij 8 Nov. 1S33 het huisje. Hij begon met drie zedelijk verwaarloosde kinderen op te nemen, maar al spoedig steeg het aantal tot veertien. Johann Hidnrich Wichern. Het begin was er, al was 't een zeer be scheiden begin. Nu nog staat het huisje (het oude „Rauhe Haus") op de uitgestrekte ter reinen van de instellingen als curiositeit, historische merkwaardigheid, 't Was niet veel meer dan een boerenschuur. De woon kamer was zóó laag, dat met de hand de zoldering kon aangeraakt worden. In die kamer verzamelde Wichern zijn jongens rond zich. Daar gaf hij hun les, zong hij met hen, speelde hij met hen. Voortdurend moest de inrichting vergroot worden, omdat het aantal jongens telkens grooter werd. Wichern was dan ook voor dit werk de juiste man. Hij bezat de takt en het geduld om met de jongens om te gaan, en trachtte van hen niet alleen bruikbare men sehen voor de maatschappij te maken, maar zijn hooge ideaal was hen te winnen voor het Koninkrijk Gods, hen tot Christenen op te voeden. Naar vaste methode behandelde hij z'n jongens. Hij trachtte hun de achting voor zichzelf terug te geven door hen zelfs de meest gedegenereerden voor vol aan te §en. Van Ieder kende hij 't donkere verleden. Bij 't binnentreden van z'n inrichting ver zekerde hij ieder echter, dat hij over 't vroegere leven nooit meer zou spreken en dat hij hun 't gepleegde onrecht vergeven had. Zoo werd hun de weg gebaand om een nieuw leven te beginnen. Wichern had een groote afkeer van het stelsel om alle jongens in één kazerne samen te brengen, allen dezelfde opvoeding te ge ven en dezelfde straf op te leggen. Hij wilde een individueele opvoeding geven en waak te er zorgvuldig voor, dat de enkeling niet onderging in de massa. Vandaar dat hij groepjes vormde van 1214 kinderen om zoo in zijn instelling de vorm van het familieleven te bewaren. Wichern zag ook helder de beteekenis van arbeid voor het leven van den mensch in. Hij zette zijn jongens aan het werk. Na het schoolonderwijs mochten ze kiezen tus- schen land- en tuinbouwarbeid en het leeren van een handwerk Op den duur begon hij ook de noodzakelijk heid te gevoelen iets voor de verwaarloosde meisjes te doen. Ook voor haar werden een paar paviljoenen geopend. Maar Wichern's leven is van nog rijker beteekenis. Hij wordt de vader van de inwendige zen ding in Duitschland genoemd. Zijn praktische werkzaamheid op dit ge bied begint met de oprichting van de „Brü- deranstalt", die in 1S45 werd getrokken bij het „Rauhe Haus". Hij nam in deze instel ling eenvoudige handwerkslieden op, die voor den dienst der barmhartigheid werden opgeleid. Na hun vorming konden zij als helpers optreden, 't zij in het „Rauhe Haus" 't zij daarbuiten in nieuwe reddingshuizen, in asyls voor gevallenen en 'dronkaards, In gestichten voor epileptici, in Herberge zur Heimat (waar tegen billijke vergoeding lo gies en voedsel geboden werd), in Arbei derskoloniën, waar werkloozen aan ar beid werden geholpen. Wichern heeft zelf heel veel gedaan om deze heilzame inrichtingen overal in Duitsch land te verspreiden. Het jaar 1848 ('t jaar der revolutie) werd een veelbeteekenend jaar in 't leven van Wichern en voor het werk der evangelisatie. De revolutie W. was toen juist in Ber lijn maakte op hem een geweldigen in druk. Nu was de tijd gekomen om door te zetten. God liet in de ontzaglijke wereldge beurtenissen den geloovigen hun zware ver antwoordelijkheid zien. Besloten werd een Kerkdag te Wittenberg te organiseeren en te overleggen, wat verder gedaan moest worden. Op dezen eersten duitschen „Evangeli- schen Kirchentag" heeft Wichern een aan grijpende rede uitgesproken. Het ontroerde hart maakte hem wegslepend welsprekend. De slotwoorden grepen machtig aan: „Eéa ding is noodig. Dat de Evangelische Kerk erkenne: de arbeid der inwendige zending is mijn arbeid; niet alleen het geloof, ook de liefde behoor ik te bezitten. Zooals de gan- sche Christus zich in het levende Woord Gods openbaart, zoo moet Hij zich ook in de daden Gods doen zien, en de hoogte, rein ste, meest kerkelijke van deze daden is de liefde. Door haar moet Christus aan het volk worden teruggeven. Den volgenden dag werd te Berlijn opge richt de „Centralausschusz für innere Mis sion", die het middelpunt werd van het steeds groeiend werk der inwendige zending, Het Wichemhuis.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10