JEUGDK® !s in alles verandering gebracht, ook in het brood- geld. Voorgaand jaar werd gezegd: we nemen het er bij jullie af en we geven wat meer aan je vrouwen! Daar was weinig tegen te zeggen, maar toen gingen ze van de veronderstelling uit, dat al3 het kon, de vrouwen het ons wel uit zouden betalen. Mijn Mien zei: de minister zal het wel weten hoe het verdeeld moet rijn!, en ik kreeg er niets bij. Natuurlijk wel het verrassinkje. Ken je Gerrit met dat rossige haar, dat is een linkerL Die heeft een reuze vrouw. Hij vertelt elke week wat hij uit de koffertjes heeft zien ko men van de anderen, toen zij voorgaande keer in het kamp kwamen. En Gerrits vrouw houdt daar rekening mede. Maandagmorgen stonden ze alle maal om het koffertje van Gerrit Ik vroeg hem: „Zeg Gerrit waar heb ie van de week weer trek in? Wat waarechuwt jouw maag je toch altijd vooruit" „Ik heb van de week mijn kaas- en worst- week, zei Gerrit want ik leef op dieeL" Is-t-ie al bij jou geweest? Vanmorgen in den trein zat ie met de lui er over te praten, dat de vertrouwens mannen er met de kok rans over moesten spreken om het menu te veranderen. Het ging niet over het bereiden en niet over de hoeveelheid, maar ze zouden wel wat minder peulvruchten willen hebben. De gemoederen waren nogal verdeeld" Willemse zei: „Nee, Meier, hij is nog niet bij mij geweest, maar ik heb er mijn bezwaren tegen. Als ik daar mee begin, dan zie ik geen einde. Honderd menschen rijn er In het kamp, die elk hun invloed zouden aan gewend willen zien op het menu. Nee, daar begin ik niet aan." „Gerrit heeft een vrouw, die 'm verwent," merk te Meier weer op. „En daar hebben wij nou de last mee," merkte hij ondeugend op. Nauwelijks was Meier weg of daar kwam een ander bij Willemse. Hij kwam eens praten over de samenstelling van rijn ploeg. Willemse was een rustige luisteraar en toen de man uitgesproken was, zei hij: „Ja, daar moet Je over gaan spreken met de werkbaas, die ons ingedeeld heeft Heb je dat gedaan dan kom je nog maar eens terug." Willemse begreep, dat bij verstandig optreden hier een taak voor hem lag. Hij kon veel ten goede leiden. Zeker, het van huis zijn viel hem niet mee, maar in buitengewone tijden moest men zich aan buitengewone maatregelen kunnen onderwerpen. En gelukkig kwamen er goede berichten van vrouw en vlnd. De avonturen van Fernao de Magelhaes door G. K. de Wilde (Vervolg.) Deze gaf het bevel...... de pijl ketste af op t harnas. Zoo kan Ik honderd man onkwetsbaar maken, overdreef Magelhaes. Dit heeft *n prachtig succes gehad, vond Pigafetta. Maar ik ga nu wat aaders aantrekken, com mandeur. Dit pak bevalt me niet langerl Magel haes knikte toestemmend, maar liet eerst nog even de geladen kanonnen donderen. De ontsteltenis van de bezoekers was zoo groot, dat ze allen In minder dan geen tijd bij de ver schansing stonden gereed omlaag te duiken, als 't lawaai zich herhaalde. Een geruststellende handbeweging van Magel haes weerhield hen. Ik heb u dit laten zien en hooren, opdat ge vreugde zoudt voelen over do machtige vriend schap die u aangeboden wordt De koning redekavelde nog wat met zijn hof houding en volgens Sandrino hadden ze 't over *n eiland, hier vlakbij, waarvan de inwoners den koning niet wilden gehoorzamen. Magelhaes trok even 'n bedenkelijk gezicht Was 't de bedoeling hem te betrekken in binnen- landsche twisten? Daar hield hij zich liever bui ten! Zonder echter iets van dien aard te vragen, al doelde het gesprek tusschcn koning en hovelin gen daar wel op, vertrok het gezelschap, nageke ken door n prettig gestemd scheepsvolk. Dat beloofde 'n lang en rustig verblijf te zul len worden. En al begonnen velen van hen te verlangen naar hun vaderland, toch wilden ze liefst hier VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebei Apotheker te Middelburg Vacantie Zeer terecht is indertijd de opmerking gemaakt, 'dat men in dezen tijd van malaise rijn vacantie in Holland moest doorbrengen. Deze raad wordt ook in andere landen opgevolgd. Als men nu echter nagaat, hoeveel duizenden vreemdelingen Holland jaarlijks bezoeken en hoe veel honderden Hollanders naar den vreemde reizen, ga ik er heusch aan twijfelen, of die raad voor een klein landje als het onze wel van voor- deel is. Als het maar ecnigzins kan gebruiken zeer veel menschen hun vakantiedagen om op reds te gaan hetzij bij familie of in pension of hotel. Men zegt wel eens: „de meeste menschen kennen hun land niet", en daar is heel veel waars in. Ja de groote steden met hun bezienswaardigheden, maar het bepaalde binnenland met zijn schilder achtige rivieren, dat is velen onbekend. Ik moet het wel tot mijn schande zeggen, dat ik van den zomer voor het eerst van mijn leven Wormerveer zag liggen en de Zaan bevoer. Dit was dan ook wel een van de redenen, waar om eenlge vrienden van ons besloten een motor jacht af te huren en daarmede een dag of acht eens te varen door streken, waar ze nimmer ge weest waren, omdat ze zoo ver van de groote centra zijn verwijderd. Die jachten rijn in allerlei grootte en prijzen te huren en zijn van alle huis houdelijke bonoodigdheden voorzien, zoodat men zijn maaltijden gemakkelijk aan boord kan berei den en er heel goed kan slapen. Wanneer eenige echtparen gezamenlijk de koeten dragen, betaalt men nog minder dan een even lang verblijf in een hoteL In een opgetogen schrijven onzer vrien- lazen we dan ook. dat ze een prachtige tocht hadden gemaakt langs de meest schilderachtige rivieren en allerlei plaatsen hadden bezocht, waar men nu eenmaal alleen komt, als men er wezen moet en dat ze nog nooit zoo'n heerlijke reis ge- eerst goed uitrusten en de schepen kalefateren, alvorens verder op avontuur te varen. Pater Fonseca kon tevreden zijn! Magelhaes had werkelijk gedurende de drie maanden, dat het verblijf nu duurde allo mede werking verleend voor de verbreiding van 't evangelie. Vele inboorlingen kenden het „Onze Vader" vlot achter elkaar en wat meer zei: ook de koning was *n Ijverig leerling geweest En nu zou al 't werk, dat gedaan was, be kroond worden door 'n grootsche gebeurtenis. Bijna alle inboorlingen zouden gedoopt worden, daarna zou een kruis opgericht worden en vervol gens oen plechtige mis worden bediend. AI vroeg ln de morgen was er een kleurige» drukte op *t breede strand. De booten voeren af en aan om alle benoodigheden voor deze plechtige gebeurtenis aan wal te brengen. (Wordt vervolgd) Oplossing van het letterraadsel in het vorige nummer PINKSTERFEEST. 1. P. voor piano; 2. nis; 3. lanen; L stakers; 5. druischen; 6. groentekar; 7. Pinksterfeest; 8. Har derwijker; 9. Joelfeest; 10. bloesem; 11. Brest; 12. esp; 13. t voor 160. van de raadsels in het vorige nummer 1. Twee pond is een kilo. Dus een kilometer. 2. Belde zijn het midden van de dag. 3. Een getns heeft geen veertjes. 4. In „deze zin" komt de u» geen enkele koer voorl 5. Lokkerkerker, kerk, erker. maakt hadden. Een prijs van 25 gulden met alles inbegrepen (ook de schipper) per dag is voor een klein gezelschap zeker niet te duur, waar ook do reiskosten zelf hier vervallen. Een paar jaar go- leden maakten wij zelf eens een tochtje met een der booten, die van Rotterdam naar Mannheim varen en, hoewel vraohtbooten, toch uitstekend voor passagiersvervoer zijn ingericht Het was toen ook voor het eerst, dat wij onze groote rivieren bevoeren. Wij gingen mede tot Biebrich (Wiesfba- den), sliepen een paar nachten aan boord, ge noten een goede verzorging en al duurde die reis ook veel langer, vooral stroomopwaarts, dan pee trein, zoo was dit niet het minste bezwaar, daar we in iedere stad aan den wal meerden om te laden of te lossen en de kapitein ons dan als „verlofgangers" een paar uur toestond om de stad te gaan bezien. De slaaphutten hadden twee bed den boven elkaar en het licht kwam binnen dooc een patrijspoort. Als men die patrijspoort des nachts voor frissche lucht open laat is dat niets geen bezwaar als die poort uitkijkt op de groota rivier, maareen boot draait ook wel eens om en als men dan wakker wordt, ontwaart men plotseling een kade, vol bedrijvigheid en een aan tal u aanstarende gezichten. Van buitengemecna schoonheid waren soms de avondluchten bij zons ondergang. Ter bewondering van opgang, daarvooc was de zon ons toen wel wat al te vroeg bij da hand. Men kan ook do nacht vóór het vertrek (6 uur) aan boord slapen. Dat viel echter niet mee. Ik weet niet, of u al eens de sensatie hebt genoten van een stoomlier, vlak boven uw hut, die reeds in de zg. kleine uurtjes gaat werken. Als u het nog niet genoten hebt, vooral als er zoo nu en dan een loodzware kist op dek neerploft, nu... dan hebt u niets gemist Het bovendek is voor een deel afgeschut en zoo men het daar ta koud gaat vinden, geeft de groota salon met spie gelglas u het meest ruime uitzicht Vaart men ook mede terug naar Holland, zoo is men in een week uit en thuis en dan buitengemeen voordeelig uit geweest Zou er in de geheele schepping wel iets sohoonor bestaan dan het oog van den mensch? NELLIE VAN KOL. Voor knutselaars Een gemakkelijk lijstje Van dun carton snijden we een vierkant van 13 X 13 cM. Teeken hierin een cirkel met een straal van 4y2 c.M. Knip of snijd dezen cirkel uit Neem nu een stuk carton van een andere kleur en teeken daarop twee cirkels. Een met een straal van 4 cM. en een met een straal van 5 cM., con centrische cirkels dus uit hetzelfde middelpunt Snijd beide cirkels uit. Je krijgt dan een kartonnen ring van 1 cM. breed. Deze plak jo op hot vier kant, zoodat hij y2 cM. ovor de opening valt Knip nu een plaatje aanzichtkaart cirkelvormig uit (straal 4y2 cM.) en plak het op den overste kenden rand van de ronde strook. Natuurlijk aan den achterkant In de hoeken van het vierkant kun je een eenvoudige versiering aanbrengen. Voor het vierkant zou *k grijs carton gebruiken en voor de strook (ring) rood carton. Kunstjes en spelletjes De vluchtende lucifers Leg eenige lucifers op het water in een kom. Plaats ze in den vorm van een ster dicht bij elkaar en steek in het middelpunt een stukje zeep, waaraan je een punt gesneden hebt; dadelijk gaan al de lucifers uit elkaar; zij loopen weg, alsof zq bang zijn voor de zeep. Om ze terug te halen, dompel je een stukje suiker in het water en dade lijk zul je zien, dat de lucifers komen toeloopen* voor DErva 240 ZATERDAG 5 AUGUSTUS No. 31 JAARGANG 1933 ONDAGSBLAD II '¥t\ï behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT „ENOS" En denzelven Both werd ook een soon geboren, en hjj noemde s(jnen naam Enoa. .Toen begon men den Naam de» Heeren aan te roepen. Genesis tC. De namen, die wij dragen, zeggen omtrent onzen persoon niets en bedoelen ook niet van ons iets anders uit te spreken dan dat wij uit die of die familie zijn en in die familie uit dat of dat gezin. Dat deze gewoonte zeer oud is, kan blijken uit 'de opmerking, die gemaakt werd bij de besnijdenis van Johannes den Dooper. Toen men den naam van het kindeke Zaoharias wilde noemen, zeide rijn moeder: Niet alzoo, maar hij zal Johannaa heeten. Waarop de aanwezigen zelden: Er is nie mand in uitte maagschap, die met dien naam ge noemd wordt Deze gewoonte heeft zeker deze goede rijde, dat 'de band, dien God heeft gelegd tusschcn onzen persoon en het geslacht waaruit wij rijn, daarin tot zijn recht komt. Doch de schaduwzijde is weer deze, dat de naam geving ons niet dringt om ook maar eenigszins over het geboren kindeke, zijn beteekenis en rijn toekomst na te denken. In dat opzicht bad de gewoonte om namen te geven, waarin men een beteekenis legde, ongetwij feld iets voor boven de latere en tegenwoordige. En zoodoende ligt er ook in de namen, die in Öe eerste hoofdstukken der Schrift ons bewaard rijn, een beteekenis. Die namen op zichzelf ver tegenwoordigen reeds een geheele geschiedenis. De naam Adam is door God zelf genoemd, zoo als blijkt uit Gen. 5 2. Onze Staten-overzetters zouden niet verkeerd gedaan hebben, als zaj daar het woord Adam onvertaald hadden laten staan, want „Adam" en „mensch" is in het Hebreeuwsch hetzelfde woord. Adam zelf heeft daarna den naam van rijn vrouw genoemd, eerst Man-inne, later Heva. En zoo gaat het verder. Maar nu komt de ver gissing er bij. Wat bittere teleurstelling Is voor Eva gevolgd op haar juichtoon, waarmede zij de geboorte van haar eersteling bezong: „Kainl ik heb eenen man van den Ilcere verkregen!" Terwijl juist de man, die den naam Habel, d.i. ijdelheid, draagt, de eerste is in de rij der geloofshelden Uit Hebreeën 11. Zoo zouden wij kunnen voortgaan. We doen dit thans niet, maar vestigen alleen uw aandacht op den naam van Seth's zoon: Enos. Enos wil eigenlijk zeggen: mensch. Doch niet in denzei fden zin als waarin het woord „adam" de beteekenis van „mensch" heeft „Adam" is de mensch, zooals hij uit Gods hand is voortgekomen, de geschapen mensch, de mensch als schepsel. „Enos" daarentegen is de gevallen mensch, de mensch onder het oordeel, van zijn heerlijkheid ontdaan, van wien God verklaart, dat hij „vleesch" is. (Gen. 6 3.) Do mensch, zooals het in Psalm 8 heet: „Wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt". Daar toch wordt hetzelfde woord „enos" gevon den in den grondtekst Zoo spreekt Seth dus in den naam van zijn zoon een belijdenis uit In het noemen van dien naam geeft hij te ken nen, dat hij zich buigt onder bet oordeel. Hij ziet in rijn kind niet de kiem van wat groot is onder de menschen. Zijn telg Is hem van stonden aan slechts mensch, zwak, ellendig mensch. Hoe uitnemende Godsvrucht hierin aan den dag trad, verstaat gij het best, zoo ge let op de andere namen in dit hoofdstuk genoemd, vooral in het geslacht van Kaïn, en op hetgeen van af vs. 19 als slot der historie van het Kaïnsgeslacht wordt verhaald. De gaven, die God daar ln Zijn gemeene genade verleende, worden misbruikt, om al hooger ge dachten van zichzelf te maken, om do grootheid van den mensch almeer op te blazen, en God en Zijn recht en Zijn oordeelen te verachten en te vergeten. En dat gaat hoe langor hoe verder en hoe langer hoe stouter, van vader op kind en kleinkind. En daartegenover bij Seth van meetaf de belij denis van eigen geringheid, niet alleen met be trekking tot zichzelf maar ook met betrekking tot zijn huis en het geslacht, dat uit hem staat voort te komen. Een belijdenis van eigen nietigheid tegenover Gods grootheid en majesteit En dat niet aan het eind van de baan, als >en uiting van levensmoe heid; maar aan het begin van den weg als uiting van een verootmoediging des harten, die uit het geloof is. Vandaar dat het niet bleef bij het noemen van dien naam Enos, maar dat van nu aan degenen, die God vreezen, rich vereenigen om den naam des Heeren aan te roepen. Daarom volgt er dat ook zoo meteen op, nog in hetzelfde vers, eer een nieuw hoofddeel van het boek Genesis aanvangt. „Toen begon men don naam des Heeren aan te roepen." Zóó zochten rij troost tegen de ellende; zoo ook bonden zij den strijd aan tegen de zonde. Niet een algemeen zwevende erkentenis van het bestaan van God, maar een aanroepen van den naam des Heeren, van Iiom die zich had geopen baard in zijn ontferming; een belijden van dien naam ook tegenover het altijd verder afwijkend Kaïnskroost. Zoo werd dus het hachelijke van den toestand helder ingezien, maar ook tegelijk de juiste weg ingeslagen ter ontkoming. Ook voor ons, die meer dan vijftig eeuwen later leven, bevatten deze dingen kostelijke leering. Het streven om zich tegen de ellende groot te maken zit in de lieden der wereld nog altijd voor. Zij kunnen de ellende niet onder do oogen zien. Het schijnt wel, dat zij het doen, wanneer ge hun door levensmoeheid gekleurde ontboezemingen leest, maar de klachten dringen noiot tot den wortel der zaak door. Ja, soms hoort ge het ook daar uitspreken, dat de boosheid van den mensch de oorzaak is van alle kwaad, althans van veel kwaad. Maar verder leest, maar de klachten dringen nooit tot den Hcere uit. Aan degenen, die den Heero vreezen, ligt hier do oude beproefde weg voorgeteekend. Mensch, wiens adem in zijn neusgaten is, dat is onze naam. En dat willon wij erkennen en heel goed weten, ln zijn volle beteekenis, in al rijn omvang en rijn ganseho strekking. Maar wij hebben een trouwen God, die zijn naam heeft gegeven. Van Wien wij weten, wat wij aan Hem hebben, en Die onveranderlijk Dezelfde is van geslachte tot geslachte. Dies roepen wij den Naam des Heeren aan; ala Seth en de vromen uit zijn geslacht. Als Henoch. Als Noach, die met de rijnen behouden is door het water, toen de eerste wereld verging. Wetende, dat wanneer ook deze tweede wereld versmelten zal ln het toornvuur van Gods aangezlchte alsdan een Iegelijk die den naara des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. Uitvaartlied Jodocus van Lodensteyn Zoo gaat dat rijzend licht2 weer dalen. Zoo lukt hot Anna, 's Hemels zalen, Geopend in een oogenblik, In weinig maanden te beloopen, Met korte moeite te bckoopen, End' in te springen met een snik! Dat licht, zoo helder, zoo eenvuldig,2 In tegen-rampen zoo geduldig, Gedaald van 's Hemels aangezicht, Zoo liefelijk, zoo effen-moedig,4 Zoo medelijdig, mild en goedig: Een rechte (n) straal van Jezus' Licht Daar 's Catharijn' al heel 8 verdronken, End' in dc Godheid weg-gezonken [(Zij had er hier een voorsmaak van). Dat 's vroolijk zijn in 's Hemels vreugden. Of deugdzaam zijn ln 's Hemels deugden Gelukkig, die zo na-zien kan! Maar beid! 6 daar zijn wij in den Hemell En nog en is 't geen tijd: de(n) zemel Is nog ten bloem niet uitgehuild. 't Is nu ja tijd:? want hier te sterven, En 's vlecsches lust in 't vleesch te derven, Zóó wordt men derwaarts op-gezuild. 8 Uw wil, uw zinlijkheid,' uw lusten Doet stille zijn, en zalig rusten In d' oceaan van d" Eouw'ge Wil.10 Zoo duikt men in de zaligheden, Zoo sterven al ons rampen mede, Zoo zijn w' als Anna eeuwig stil. 1 Stigtelijkc Bedenkingen op 't zalig ovorlijdcn van do zeer begaafde en Godzalige, ^oog-edele wclgcboorcno Juffrouw, Juffr. Anna Catharina van Lochorst, ontslapen den 29. ln Wijn-maand 1009. Uit: J. van Lodensteyns Uytspanningen. Amsterdam, 1702. Strofe 1, 2, 14, 15 en 21. - 2 Anna Catharina; „rijzend" slaat op haar jeugd; 3 eenvoudig; 4 gelijkmoedig; 6 geheel en al; 6 Maar wacht; 't Is nu Immers do tijd (om ons der eeuwigheid to verwerven); 8 zullsgowijs ver heven; begeerte (datgene betreffend, waar men „zin" in heeft); 10 God. 237

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 9