JEUGDRË ONDAGSBLAD voor derrp Een Vacantie - prijsvraag Beste Jongens en Meisjes. Even een vacantiepraatje. Ik hoop natuurlijk, dat het prachtig weer is als jullie deze krant onder de oogen krijgt, en dat jullie allemaal volop genieten van de aatuur. Het is echter niet onmogelijk, dat er een en kele regendag komt en dan is het heelemaal geen kunst, om moeder in de weg te loopen, en daar om een fijne Prijsvraag Extra moeilijk natuurlijk, want er is ruim schoots tijd. 1 Huizen 2 Pooldieren 3 Toezeggen 4 Ondervinden 5 Blijven steken 6 Opgeborgen 7 Opnemen 8 Oorzaken 9 Toegeven 10 Achterlaten 11 Geesten 12 Cij feren 13 Van wapens voorzien 14 Meermalen 24 uur 15 Verschaffen 16 Rekening voldoen 17 IJsbrokken Plaat* in deze ladder een ander woord. De woorden kun je vinden in onderstaande, door elkaar geplaatste lettergrepen. Ber - ve - pe - wij - ma - be - ke - ta - hoo - nin - lo - ren - gen - ren - ven - gen - ijs - len - be ren - er - na - nen - niet - wa - et - la - nen - len - re - len - en - kon - ten - la - ge - bij - er - ijs - wo - ren - gen - re - non - ber - nen - ren - ra - op - pen - de ha - op - pe - er - be - ra - be Let du op 1 Er zul'en enkele lettergrepen overblijven, die een ontkennende zin vormen. Deze zin zegt precies het tegenovergestelde als de zinsnede, welke gevormd wordt door alle eerste letters van de ladder in verticale richting. Er worden tien boeken als prijs gegeven! De voorwaarden om mee te dingen zijn: le De oplossing onder elkaar schrijven op brief papier. 2e Adresseeren aan de Redactie van het Zon dagsblad, Lombokstraat 9, Den Haag. 3e In de linkerbovenhoek van de envelop schrij ven: Prijsvraag. 4e De brief voldoende frankeeren. 5e Je naam op de envelop en op de briei zetten. 6e Je voornaam voluit en hoe oud je bent. 7e De oplossing in te sturen tusschen 15 Augus tus en 5 September. De hartelijke groeten van DE JEUGDREDACTEUR. De avonturen van Fernao de Magelhaes door G. K. de Wilde (Vervolg.) Wie weet, heer ridderl Maar ge doet het? Pigafetta knikte toestemmend. Maar op zijn herhaalde vraag: Waarom toch? gaf Magelhaes alleen 'n geheimzinnig 'n Verrassing, heer rid der! ten antwoord. Dezelfde avond nog liet Magelhaes de schepen wat meer nabij de kust ten anker gaan. Toen het anker uitgeworpen was, beval hij alle kanonnen te laden, die op zijn schip echter met los kruit. De volgende morgen 't liep reeds tegen de middag verscheen eindelijk de koning. Zijn gezicht stond nu wat vriendelijker en zon der eenige aarzeling klauterde hij omhoog, waar Magelhaes hem ontving met een toespraak. Mijn koning, de beheerscher van de helft der wereld heeft mij tot u gezonden om vriendschap met u te sluiten. Na een lange reis van vele manen ben ik nu hier om u de geschenken van mijn koning te overhandigen en u te verzekeren, dat hij slechts vrede wiL De koning lachte werkelijk vriendelijk, toen Magelhaes deze woorden liet vertalen en snel maakte Magelhaes van deze gelegenheid gebruik nogmaals wat moois voor Zijne Majesteit te voor schijn te halen. Een prachtig riddergewaad en een blinkende ketting vielen bij den koning zeer in den smaak. Zoozeer, dat hij met plichtstatige schreden op Magelhaes toeliep, hem omarmde en hem vervol gens de twee handen reikten als bewijs hoezeer hij getroffen was, door dit blijk van vriendschap. De zaak is gezond, verklaarde Pigafetta la- koniek wonderlijke heeren zijn dit toch. Ik zou u nu een fiksche maaltijd aanraden, commandeur. Dat verhoogt de vredelievende stemming. En als ik 't wel heb, geloof ik dat Zijne Majesteit zelf .voor de bestanddeelen van die maaltijd zorgt. Inderdaad had de koning uit zijn boot twee groote bakken met rijst wat vruchten en een groot aantal visschen laten halen die hij Magel haes als bewijs van zijn goede gezindheid aan bood, met het bericht, dat hij nog veel meer te geef had. Ook dat komt in orde zei Louis verheugd. We zullen 't goed hebben, denk ik zoo. Maar hoe wilt u 't nu aanleggen, die heide- oen respect te leeren voor onze macht? informeer de Pigafetta. Ik kan niet zeggen, dat Ik me buitengewoon plezierig voel in het pak, dat ik aan heb. Vooral nu de zon haast boven onze hoofden staat, zou ik 'n luchtiger kleeding verkiezen. Magelhaes lachte wat en gaf snel bevel tot het gereedmaken van de maaltijd, die uit wat vleesch en vruchten bestond. Do commandeur, Louis, Rodrigo en ook de stuurlieden zetten zich op 't dek neer en op uitnoodiging van Magelhaes voegde de koning zich ook bij deze groep, geflan keerd door enkele van zijn „edellieden". Ridder Pigafetta was echter genoodzaakt te blijven staan. Teneerste, omdat 't zitten nu niet bepaald gemakkelijk was en ten tweede, omdat Magelhaes 't hem dringend verzocht De maaltijd was nog maar net even aan de gang, toen drie man van 't scheepsvolk met dol ken in de hand naderbij kwamen. Magelhaes wees den koning op de naderenden en deze be gon wat onrustig te draaien. Spoedig was hij ech ter met 't geval verzoend, toen hij bemerkte, dat 't hem niet gold, maar dien vreemdeling, die daar als wachter bij de groep stond. De drie mannen vielen op Pigafetta aan en deze was werkelijk een oogenblik verbluft .Zóó verbluft, dat Magelhaes er inwendig schik in had. Maar spoedig had Pigafetta de bedoeling be grepen en kalm liet hij zich met de dolken be werken, die telkens met 'n scherpe tik afstooten op zijn prachtig pantser. Onbewogen bleef hij staan en liet daardoor goed uitkomen, dat de steken hem niet meer verontrustten, dan als waren het vliegen geweest Dan, om de vertooning vooral indrukwekkend te maken, trok Pigafetta met 'n korte greep zijn zwaard en over elkaar heentuimelend, terdege hun angst overdrijvend, holden de drie mannen weg. Ieder had moeite zich goed te houden bij deze vertooning, maar de koning en zijn hofhou- diag waren zichtbaar onder de indruk. Laat nu eens een pijl afschieten op deze on kwetsbare man. noodigde Magelhaes den koning uit (Wordt vervolgd). Oplossing aan welk boek doet dit plaatje denken in het vorige nummer „Vijf weken in een luchtballon" yan Jules Verne, van de raadsels in het vorige nummer 1. Een orgeL 2. Roomtaart 3. Een motor. 4 Bedsteden. 5. Autobussen. 6. Met hooivorken. 7. Met hakmessen. 8. Paddestoelen. 9- De kapper bij het scherea, 10. Borstplaat 1L In dakpannen. Nieuwe Raadsels 1. Hoe lang is twee pond en één meter samenf, 2. Wat is de overeenkomst tusschen de letter a en 's middags 12 uur? 3. Aan welke kant draagt een alpenjager zijn gemzenveertjeï 4 Lees eens vlug: Wie weet wat Wim Wouters wil? Hoe vaak komt de letter w in deze zin voor? 5. Wat staat hier? Lekkerkerkerkerkerker. (Volgende week de oplossingen)'» Letterraadsel Mijn geheel bestaat uit dertien letters en stelt .een feestdag voor. X t X 2 X s X X - 5 X X1 X8 X 9 X 10 X 11 X 12 X 13 1. Teeken in de muziek voor: zacht. 2. Muurvak, om iets in te plaatsen. 3. Wegen, aan beide zijden met een of meed rijen boomen beplant. 4 Arbeiders, die uit protest, ontevredenheid of anderen hoofde het werk neerleggen. 5. Met geraas zich (tegen iets) bewegen. 6. Wagen, die 's morgens met keur van tuin* producten langs de huizen gaat 7. Het te zoeken woord. 8. Een benaming voor Zuiderzee-bokking. 9. Een feest der oude Germanen. 10. Bloem, waaruit later een eetbare vrucht ziebt ontwikkelt. 1L Fransche oorlogshaven aan de Westkust 12. Een hoogstammige boom met langgesteelde blaren, die zich met den minsten wind ratelend bewegen. 13. Romeinsch cijfer voor het getal 160. (Volgende week de oplossing)'. Kunstjes en spelletjes Een kunstje met een cent Het volgende aardige kunstje is met een beetjo oefening spoedig te leeren: Knip een dun stukje karton, ongeveer zoo groot als een derde deel van een briefkaart, uit en leg dit op de top van de linkerwijsvinger, Nu leg je boven op het karton een cent precies daar, waar de top vaa de wijsvinger onder het karton zit Het kunstje nu bestaat hierin, het karton van je vingertop weg te schieten, zóó, dat de cent niet van plaats verandert, en dus op do vingertop komt te liggen. Het geheim, hoe dit tot stand te brengen, ligt in het juiste wegschie ten van het karton met duim en vinger van jo rechterhand. Het best tik je op die manier tegen een der punten van het karton. Met wat geduld en oefening weet Je gauw, hoe je het moet aan leggen. Dan zul je bemerkea, dat de kaart mak kelijk weg te krijgen is en de cent prachtig op de vingertop blijft liggen. 236 tflh'Srl ZATERDAG 29 JULI No. 30 JAARGANG 1933 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT DAVIDS KWAAD Doch deze zalte, die David gedaan had, was kwaad ln de oogen des Heeren. 2 Samuel 11 27b. Jaren geleden werd een gesprek beluisterd tus schen een vijand van de Schrift als Gods Woord en een Christelijk onderwijzer. Onder de bewijsredenen, die door den eerstge noemde werden bijgebracht om de waardigheid der Schrift weg te redeneeren, werd ook gebruik gemaakt van Davids driedubbele zonde, die met den naam van Bathseba is verbonden. Zulk een man (dus werd betoogd) was dan volgens den Bijbel de man naar Gods harte! En omdat dit nu toch al te ongerijmd scheen, kon de Bijbel nooit Gods Woord zijn. Het eenige, maar dan ook afdoende antwoord, 'dat die Christelijke onderwijzer gaf, was: Lees het hoofdstuk eens uitl „Doch deze zake, die David gedaan had, waa kwaad in de oogen des Heeren". Er had nog bijgevoegd kunnen worden, dat juist het verhalen van deze historie zonder eenige ver goelijking van Davids kwaad, dat hij gedaan had, vóór de waarheid en geloofwaardigheid der Schrift pleit. De Heilige Schrift voert nu eenmaal geen pleit voor menschen, ook niet voor de vromen. Integendeel, ze is één machtig pleidooi voor den Heere, onzen God, één majestueuse aanklacht tegen den mensch, en tegelijk een onwederlegbar© verdediging van de zake Gods, van zijn recht cn van zijn barmhartigheden beide. Hoe dikwijls ook tegengesproken, blijft toch aan haar immer weer het laatste woord. Met altijd nieuwe kracht overtuigt de Heilige Geest door haar de wereld van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. En als de gouden draad, die haar deelen saam- bindt tot een harmonisch geheel, ten einde toe is afgesponnen, dan is eenerzijds „alle mond ge stopt en de geheele wereld voor God verdoemelijk", maar is ook anderzijds in deze wereld een bede verwekt, waarvan de verhooring is verzekerd: „Kom, Heere Jezus". De Schrift is Gods Woord, en kan daarom niet den mensch, maar alleen God verheerlijken, in zijn deugden, zijn naam, zijn werken. Ook in dat werk, dat Hij door zijn genade fn 'den menschin zijn uitverkorenen, doet En zoo is David „de man naar Gods harte" enkel en alleen door hetgeen God zelf eerst in hem heeft gewerkt, en in niets anders dan in wat de Heere in hem en door hem doet Neen, de Schrift-heiligen zijn niet voorbeelden van uitnemende menschen. Want een voorbeeld wekt op tot navolging, prikkelt uw wil om ook xelf te doen, wat gij anderen ziet doen. Veeleer zijn ze toonbeelden van Gods werk, op dat uw geloof in dat werk Gods ruste, dat werk ook in uw eigen hart voor u ontdekke, en uit des Heeren werk in u nu ook zijn vruchten naar buiten openbare, tot lijn eere. Maar dat genadewerk Gods is dan ook tegen overgesteld aan wat uit uw eigen ouden mensch voortkomt Die tegenstelling rechtvaardigt dan Hem in zijn werk, ook waar het u in de schuld werpt voor Hem. Onderscheid dit dus wel. Het lezen van Gods Woord zal er u des te profijtelijker door worden. Gij ziet dan wel met ontzetting, wat er van den mensch werd. Maar tegen dien donkeren achtergrond komt do lichtglans van Gods genade des te heerlijker uit Bij David vooral is die tegenstelling schreiend. Zóó zelfs dat zijn zonde nog nu, na zooveel eeuwen, „de vijanden des Heeren grootelijks doet lasteren", niet anders dan toen (2 Sam. 12 14). Want, natuurlijk, die vijanden kennen den Heere niet, en hebben daarom voor het goede werk des Heeren, in zijn onderscheiding van Davids kwaad, geen oog. Ze zien alleen David, maar niet Hem, in wiens oogen deze zake, die David gedaan had, kwaad was. De Schrift aarzelt dan ook niet om David in dezen aan de veroordeeling ook van 's Heeren vijanden over te laten. Maar ze laat het daarbij niet Want reeds in de wijze, .waarop ze Davids kwaad veroordeelt, geeft ze den weg aan, waarlangs herstel komen zou: Deze zaak was kwaad fn de oogen des Heeren. Daarom zal David zelf dan ook in den 51sten Psalm belijden: „Tegen U, U alleen heb ik ge zondigd, en gedaan wat kwaad is in uwe oogen; opdat Gij rechtvaardig jgt in uw spreken, en rein zijt in uw richten". En dan doet de Heere, wat zijn vijanden nooit doen, en wat David in den 32sten Psalm uitsprak: „Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde". Daarin wordt God de Heere dan opnieuw ver heerlijkt; nadat Hij eerst verheerlijkt was in zijn rechtvaardigheid, zoo blinkt Hij nu uit in de grootheid zijner genade en zijner ontfermingen. Zoo treft het oordeel van des Heeren vijanden wel David, maar niet Davids God. En aan den anderen kant geeft de Heere zijn knecht toch weer niet over aan de zonde en schande, maar richt hem weer op, en zijn werk in David en met hem, en door hem zet Hij toch door. Slechts één bedenking zou hier nog kunnen Namelijk deze, of niet op deze wijze een deur geopend wordt voor zondigen, of niet het zedelijk besef hierdoor verzwakt wordt, of hier niet het glibberig pad wordt betreden, waarlangs zoo menigeen afgegleden is naar den poel van het antinomianismc, van het: laat ons zondigen, opdat de genade te meerder worde. Een ernstige vraag, die niet mag worden ont weken, waar de Apostel deze leuze brandmerkt met een heiligen vloek over wie haar opheffen: „Welker verdoemenis rechtvaardig is". Het mag niet ontkend worden, dat in sommige kringen de neiging aanwezig ls, om zelf te onder vinden, wat David ondervonden heeft Het Zondagsblad verschijnt thans gedurende eenige weken in zomergewaad, dat wil zeggen in wat kleiner omvang. Deze neiging nu is in den grond der zaak onge loof. Immers men wil niet met wat God ons hiar in zijn Woord openbaart tevreden zijn, wil het niet aannemen, voordat men het zelf heeft door gemaakt. En doet alzoo zonde tot zonde. Gelooft ge daarentegen God op zijn Woord, ook in dit verhaal, dan is het u, als leefde David in uw eigen omgeving. En dan vergaat u op eens die ziekelijke neiging wel. Davids val doet u dan schrikken voor uzelf, al brak de zonde bij u nooit uit Maar ook: met David roemt gij in de gron- delooze ontfermingen Gods, die ook u zijn be wezen. Zijn val is u dan een spiegel, waarin ge uw eigen verdorven hart ziet, zoodat gij waarlijk niet. om minder vergeving bidt dan hij. Uw eigen zonde in hem te zien, doet u datl in zijn zonde uw eigen zonde verfoeien, en haten en vlieden, en tot den Heere vluchten, om doof de genade des Heiligen Geestes te worden gesterkt en staande gehouden. Want ook daartoe is Davids kwaad hier be schreven. En wanneer ge dan recht hebt ingezien, hoe de Schrift niet een verdediging van Gods volk opstelt, maar voor de eert en het recht van God zelf spreekt, en niet de personen, maar de zaak vaa Gods volk, die immers de zaak van zijn eere is, bepleit, dan zullen ook uw eigen gedachten en woorden zich in deze richting gaan bewegen. Dan verstaat ge wel het: Boodschapt het niet op de straten van Askelon! omdat de smaad en de oneere van Gods volk ook uw eigen smaad is, en (wat meer is) omdat de vijanden des Heeren er zijnen naam om zouden lasteren. Maar dan laat ge toch ook af van dat laffs goedpraten van het kwaad. Wat kwaad is in de oogen des Heeren, erkent gij dan ook voor kwaad. Opdat toch bovenal uw God maar gerechtvaar digd worde. Gelukkig is de mensch Jan van der Noot (Omstreeks 1540 tot na 1595) Gelukkig is de mensch, die na(ar) den wil des Heeren Met gantscher herten leeft, zoekende t'alien tijden Hem te dienen met vlijt, 't zij in vreugd of(t) ln lijden, Zoekende ook overal Zijnen lof te vermeeren. Want ziet, alzulken mensch zal hem1 altijd afkoeren Van alle werken kwaad, die tsegen* den geest strijden; En zal hem1 (dat is meer) in alle goed verblijden. Deur Gods Geest, die hem drijft, zal hij God altijd eoren. Och, leert mij ook, mijn God, alzoo deur U(w) genade, Leven na(ar) Uwen wil, dienende U vroeg en spade. Want zij worden vertroost, die U van herten zoeken. Dus vertroost mij, mijn God, en verhoort nu mijn klagen Want ik zoek toch altijd U alleen te behagen. Maar na(ar) dat ik ben zwak, Heer, wilt mijn geest verkloeken8 'Zich; 'tegen; 'bekrachtigen. 233

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11