Chr.-Hist. Zomerconferentie
mfflf,
onderzoek
m
DUITSCHLAND
Sttferaiten!
ZATERDAG 15 JULI 1933
DERDE BLAD PAG. 9
BELANGRIJKE REFERATEN
RUIME DISCUSSIE
De autonomie der gemeenten een der
hechte pilaren van ons staatsrecht
Deze week is de jaarlijksche driedaagscho
Zomerconferentie van de Chr. Hist. Unie te
Lunteren gehouden.
Donderdag tegen vier uur kwamen de
deelnemers van alle kanten bijeen.
Een telegram bracht de beste wenschen
van Min. Slotemaker de Bruine voor het
welslagen der conferentie.
's Avonds hield de voorzitter der Chr.
tHist. Unie, de heer J. R. Snoeck Hen-
kemans een rede over het onderwerp:
Het, is onze taak
onszelf de vraag te
stellen, wat de uit
slag der Kamerver
kiezing van 26 April
1933 ons kan leeren.
Het antwoord op de
ze vraag heeft te
meer waarde, omdat
spoedig reeds begon
nen zal worden met
de voorbereiding van
de verkiezing voor
Provinciale Staten
en Gemeenteraden,
welke ons wachten
tegen het voorjaar
van 1935. Mochten in
1933 fouten zijn gemaakt, wij hebben ze in
1935 te vermijden. Mochten de nieuwe
vraagstukken, waarvoor de snelle ontwikke
ling der staatkundige en economische ver
houdingen ons plaatst, nog niet voldoende
zijn doordacht; wij hebben onze aandacht
er op te concentreeren, opdat de feiten ons
niet verrassen, maar wij in staat zijn de
leiding te geven, waartoe wij, naar den
eisch onzer verantwoordelijkheid, geroepen
zijn.
De C.-H. Unie, gewend aan gestadigen
voorspoed, zag zich in April 1933 geplaatst
voor den achteruitgang van haar stemmen-
tal, waardoor één Kamerzetel verloren ging,
en het verhoudingscijfer daalde van 10.4 tot
De lijn gaat op en neer, maar van een
plotselinge daling, die op ernstige gebreken
zou wijzen, is geen sprake. Met eenige in
spanning moet het geleden verlies zijn in te
halen, tot versterking der organisatie.
Wordt in den kring der C.-H. Unie met
gelijke oplettendheid en trouw, als b.v. in
het C.N.V., gewerkt aan de bevestiging van
beginsel en organisatie, dan mag zeker op
overeenkomstigen vooruitgang worden ge
hoopt.
Echter, het gaat bij een politieke partij
Piet allereerst om het stemcijfer. De uit
spraak in het Program der C.-H. Unie, dat
autoriteit boven majesteit, dus
recht boven macht,
beginsel boven overwinning gaat, moet ons,
vooral in dagen van politieke spanning, ge
lijk wij thans beleven, ervan terughouden
over elk verlies te treuren; gelijk zij ons
zeker moet verhinderen, na elke winst te
trachten.
Het kon niet uitblijven, waar uiterste
groepen zoowel van communistische als
fascistische natuur, stemmen trokken, en het
eigen belang bij vele kiezers zich sterk deed
gelden, dat de Unie, die eenvoudig en klaar
haar beginsel handhaafde, zonder naar
rechts of naar links af te wijken of toe te
geven, stemmen moest verliezen.
Dit alles neemt niet weg, dat er ook in
het inwendig leven der Unie verschijnselen
en feiten zich voordeden, die ongunstig
werkten op het vertrouwen, dat de kiezers
steeds toonden in het politiek beleid der
Unie te stellen.
Deze verschijnselen en feiten waren zoo
wel van politieken, als van organisatorischen
aard. Dit wordt vervolgens uitvoeriger uit
eengezet.
Dan wordt gememoreerd het 25-jarig be
staan der Unie, waarbij de vraag rijst, of
het mogelijk en noodzakelijk is, nu we ge
steld worden voor de oplossing van nieuwe
vraagstukken, telkens terug te gaan tot het
oude beginsel.
Het antwoord luidt zonder eenige aarze
ling aldus, dat inderdaad, ook bij nieuwe
vraagstukken, ook bij de regeling der ge
meentelijke zaken, het principieele het wint
van het practische.
Na een beschouwing van het financieele
vraagstuk der gemeenten, komt spr. tenslot
te tot de volgende
conclusies,
als de les van de jongste Kamerverkiezing
aan hen, die de a.s. raadsverkiezing hebben
te leiden.
Ie. De strijd zal moeilijk zijn; moeilijker
dan ooit tevoren. Echter de ervaring van
April 1933, in menige Gemeente, geeft de
zekerheid, dat, bij krachtig aanvatten en
doelmatige propaganda, de strijd niet vruch
teloos zal zijn.
2e. De "nijpende sociale zorgen, die talloo-
zen pijnlijk dnikken en die in de eerste
plaats de Gemeentebesturen plaatsen voor
bijna onoplosbare vraagstukken, bevestigen
de ervaring van 25 jaren, dat vóór alles het
beginsel moet worden op den voorgrond
gesteld. Zonder den ernstigen wil, ook bij
het tegentreden dezer vraagstukken, aller
eerst grondslag en kracht te zoeken in de
gehoorzaamheid aan Gods geboden en aan
de uitspraken van het Heilig Evangelie, zal
het niet gelukken de juiste oplossing te
vinden.
3e. De verdediging van de zelfstandigheid
der gemeentelijke besturen zal een belangrijk
onderdeel moeten vormen van den komen
den strijd bij de verkiezing der leden van de
Provinciale Staten en de Gemeenteraden.
Ter verdediging dezer zelfstandigheid mag
met klem worden gewezen op de zegenrijke
beteekenis, welke de zelfstandigheid der Ge
meentebesturen heeft gehad voor de ontwik
keling der Nederlandsche volkskracht.
Echter zal dit pleiten met het woord ge
paard moeten gaan met de daad van het
voeren eener zoodanige verantwoordelijke,
financieele politiek, dat de feiten doen ver
stommen den roep om een verscherpt toe
zicht der hoogere autoriteiten, dat de Ge
meentelijke zelfstandigheid in gevaar zou
brengen.
Op dit referaat volgde een uitvoerige be
spreking, waarna de heer Snoeck Hen-
kern a n s nog gelegenheid kreeg op enkele
punten nader terug te komen.
Beantwoording der opmerkingen.
dewerking der fracties. De Chr.-Hist. fractie
heeft steeds aangedrongen op een parlemen
tair kabinet
Spr. ontkent dat de Unie te kort zou zijn
geschoten in belangstelling voor wat leefde
in het volk.
Al te veel wisseling in de leiding is na-
deelig. In ieder geval moet het beginsel
voorop staan en moeten we ons niet laten
leiden door wisselende inzichten onder het
volk.
Ds. K i e h 1, van Hazerswoiide, heeft ten
slotte den avond gesloten met een woord
uit Ps. 27.
Gisterenmorgen had de Algemeene Leden
vergadering der Vereeniging plaats, waar
o.a het onderwerp behandeld werd: „Voor
deden en nadeelen van Plaatselijke en Cen
trale werkverschaffing", inleider de heer Tj.
Krol, lid van Gedep. Staten van Gronin
gen.
Gisteravond sprak de heer J. Ringers,
lid van de Provinciale Staten van Noord-
Holland over:
Spr. was erover verheugd, dat op deze
conferentie ook aandacht kon gegeven wor
den aan ontstaan en ontwikkeling van den
Wieringermeerpolder, wijl wat daar tot
stand is gebracht, recht heeft op groote na
tionale belangstelling.
Achtereenvolgens worden onder het oog
gezien: le. het algemeen plan van de af
sluiting en gedeeltelijke droogmaking der
Zuiderzee, 2e. de versnelde uitvoering van
inpolderingswerken, 3e. de cultiveeringswer-
ken in den nieuwen polder, 4e. het bewoon
baar maken en het koloniseeren van 't nieu
we gebied en 5e. de staatkundige en sociale
verzorging van de Wieringermeer.
Spr. memoreert de aanvaarding van het
plan tot drooglegging van de Zuiderzee, wel
ker ter uitvoerlegging zou geschieden voor
rekening en risico van den Staat. Aan deze
plannen lagen
twee motieven
ten grondslag, in de eerste plaats om den
waterstaatkundigen toestand in het noorden
des lands te verbeteren en in de tweede
plaats om den aanwezigen cultuurgrond uit
te bi'eiden. Dit laatste motief stond, in en
voor den oorlog, heel sterk op den voor
grond. Het was die behoefte aan cultuur
grond, welke de drooglegging van den Wie
ringermeerpolder niet deed wachten op het
gereed komen van den afsluitdijk.
Dank zij de Haarlemmermeer-ervaring
werd besloten tot het in cultuur brengen en
houden van de Wieringermeer tot het
oogenblik, dat de gronden zonder veel ri
sico aan den particulieren grondgebruiker
konden worden afgestaan, voor rekening en
risico van het Rijk.
De dienst voor het in cultuur brengen van
de Wieringermeer werd in drie afdeelingen
verdeeld: de landbouwkundige, de cultuur
technische en de sociaal-economische afdee-
ling.
De landbouwkndige afdeeling
deed onderzoek naar de cultuurmethoden
met talrijke proeven van bodemonderzoek
in velerlei verband van waterstand o.a. en
zooveel meer.
De cultuurtechnische afdee
ling heeft tot taak de eigenlijke ontginning
en het tijdelijk in exploitatie houden der
gronden tot deze aan de particuliere grond
gebruikers kunnen worden uitgegeven. Spr.
geeft een exposé van de wijze, waarop van
het land, zonder boom, zonder plant, zonder
eenig teeken van leven, cultuurrïjpe bodem
werd gemaakt door het graven van slooten,
en greppels en de drainage van den bodem.
van het bedrijf.
De sociaal-economise he afdee
ling van den dienst zorgt voor het be
woonbaar maken en het koloniseeren van
den nieuwen dienst, een buitengewoon be
langrijke taak. Immers er moest worden te
werk gegaan met een vooruitzienden blik.
Als eerste doel stond voor oogen, van de
Wieringermeer een zelfstandig geheel te
maken in dien zin, dat de toekomstige be
woners over het geheele gebied zich zouden
gevoelen te behooren tot eenzelfde gemeen
schap.
Het gebied is thans zoo ingedeeld, dat er
ongeveer zestig bedrijven van 300 H.A. zijn.
Zoolang de staatsexploitatie duurt, is er op
elk bedrijf een bedrijfsboer. De bedrijfsge
bouwen zijn zoo ingericht, dat zij uiteinde
lijk geschikt zijn voor een bedrijf van 45 a
50 H.A. wat de toekomstige bedrijfs-
oppervlakte zal zijn.
Spr. wijst er dan op, hoe voor de functie
van bedrijfsleider een zeer sterke selectie is
toegepast, mee omdat de bedrijfsleiders
voorbestemd zijn als zelfstandig landbouwer
op te treden, maar tevens als de man, die
anderen later met zijn ervaring kan dienen.
Ook de landarbeiders werden ernstig uit
gekozen, waarbij ook rekening met het gezin
werd gehouden: de bevolking moet immers
op behoorlijk peil komen te staan.
Spr. vestigt ten slotte de aandacht op de
godsdienstige verzorging van de Meer, op
het plaatsen van den gedenksteen in de Ned.
Herv. Kerk te Slootdorp door Prinses
Juliana, waarbij prof. Slotemaker de Bruine
de feestrede hield. Evenzeer op de hygiëni
sche verzorging en op het onderwijs, op welk
gebied ook een voorloopige oplossing is ge
vonden.
Het geheel werd met lichtbeelden .verdui
delijkt.
Jhr. Dr. H. W. L. de Be a u f o r t, lid van
Gedeputeerde Staten van Utrecht, heeft
hedenmorgen gesproken over het onder
werp:
Is scherper toezicht van Gedep.
Staten op de Gemeentebesturen
gewenscht?
De opvatting van
spr. is, dat hier be
doeld wordt, finan-
tieel toezicht, daar
't finantieele vraag
stuk in het middel
punt der belangstel
ling staat en het
voortleven op den
tegenwoordigen voet
voor het Rijk en zijn
onderdeden onmoge
lijk is.
Stilgestaan wordt
bij de vraag, welke
Jhr Dr H. W. L. de plaats in ons staats-
Beaufort recht de gemeentebe
sturen en Gedep.
Staten innemen en welke haar onderlinge
verhouding is.
Uit de bepalingen van Grondwet en Ge
meentewet blijkt, dat de grondwetgever de
gemeente heeft gewild als een zelfstandige
eenheid, aan wier hoofd staat de Raad, toe
gerust met de meest uitgebreide bevoegdheid,
teneinde in staat te zijn de huishouding der
gemeente op richtige wijze te behartigen.
Uit de desbetreffende bepalingen van
Grondwet en Gemeentewet blijkt, dat de
wetgever het noodig heeft geoordeeld deze
groote bevoegdheid van dén Raad, „autono
mie" genoemd, te onderwerpen aan het toe
zicht van het centraal gezag en wel in de
eerste plaats aan Gedep. Staten, zulks zoo
wel in het belang der ingezetenen als tot
handhaving van de Rijkseenheid, wat ook
historisch is te verklaren, gezien de desbe
treffende bepalingen in onze verschillende
staatsregelingen en grondwetten sedert
een der fundamenteele grondslagen
van ons Staatsrecht Gedep. Staten hebben
zich dan ook in de jaren voor 1914 en ook
tijdens de oorlogsjaren laten leiden door de
gedachte, dat de autonomie der gemeente
besturen zoo eenigszins mogelijk onverlet
moest blijven gehandhaafd.
In de jaren na den oorlog heeft de toe
stand der gemeenten groote verandering on
dergaan; de middelen vloeiden ruim, de
eischen der ingezetenen stijgen, de tracte-
menten van het gemeentepersoneel worden
zeer verhoogd, de Rijkswetten zooals de La
ger Onderwijswet 1920 en Woningwet leggen
zware lasten op de gemeenten. De invoering
van het algemeen Kiesrecht en de evenredige
vertegenwoordiging brengen wijziging in de
samenstelling der gemeenteraden en in de
tot dat oogenblik heerschende opvattingen.
Dit alles brengt zulke hooge uitgaven me
de voor de gemeenten, dat Gedep. Staten
in meerdere gevallen zich
tot ingrijpen genoodzaakt
zien. Door het ruim vloeien der middelen
was het de gemeenten mogelijk, deze hooge
uitgaven tot voor betrekkelijk korten tijd te
dragen. Thans is de toestand door den heer-
schenden oeconomischen crisis geheel ver
anderd nu de inkomsten der ingezetenen
dagelijks verminderen. Om aan hun verplich
tingen te voldoen zien de gemeenten zich ge
noodzaakt, hun belastingen te verhoogen.
Vele gemeenten verkeeren dan ook in
zulk een noodtoestand, dat zij zich tot het
rijk om steun moeten wenden.
Deze toestand is onhoudbaar en ingrijpen
van het centraal gezag is noodzakelijk om de
vereischte bezuinigingen op de gemeente
lijke uitgaven te verkrijgen.
Dat het Rijk zich hiervan bewust is, moge
blijken uit de rede waarmede Z. Exc. de
Minister van Binnenlandsche Zaken de com
missie voor de vaststelling van de salaris-
normen voor het personeel in Publieken
dienst heeft gemotiveerd en door het aange
kondigde ontwerp van wet tot beperking der
Lager Onderwijs uitgaven.
Het is de persoonlijke meening van spr.,
dat hier ook
een belangrijke taak
voor de colleges van Gedep. Staten is weg
gelegd, die zeer zeker, gesteund door het
rijk, veel zullen kunnen bijdragen om den
finantieelen toestand der gemeenten te ver
beteren.
Onder voorwaarde, dat de Gedep. Staten
krachtig gesteund worden door de Regeering
en onder beding dat zij zich geen algemee
ne regel aan beleid stellen, maar gemeente
voor gemeente blijven bezien en zaak voor
zaak, in het bewustzijn dat de autonomie
der gemeenten een der hechte pilaren van
ons staatsrecht is, meent spr. de gestelde
vraag bevestigend te mogen beantwoorden.
Radio Nieuws.
ZONDAG 16 JULI
luizen (296 M.) N.C.R.V. 9.30 vm. Orgelb®-
speling.
10.00 Kerkdienst uit de Herat. Ev. Luth. Kerk
te Amsterdam. Voorganger. Da. A. Klinken
berg J.Azn. 1 Orgel 0. Afkondigingen
Fllip. 3 va 8—14 8. Zing<
Gez. 159 vs 4 9. Gebed 10. Zingen G
495 vs 1, 4 en 5 11. Prediking Tekst Luc
2.45 Orgelbespeling.
m. Gewijde muz
Kerkdienst i
-- Ned. Herv. KerK
te De Bilt. Voorganger: Dr. J. D. de Llnd v.
Wijngaai den. 1. Orgelspel 2. Votum 3.
Voorzang: Pa. 36 vs. 2; 4. Belijdenis dea
gcloofe. Zingen: Ps. 118 vs. 14. 5. Lezent
Efeze 2 va 1—10 6. Geb.
103 vs. 2. 6 8. Voorafsj
1. Zingen: Pa,
Gewilde muziek.
Könlgswu
Kerkdienst
Feld.
MAANDAG 17 JULI
Hulzen (296 M.) N.C.R.V. 8.00 Schriftlezing.
S.15 Morgenconcert 10.30 Morgendienst te
leiden door Da. A. C. Diederiks, te Hilveersunx
11.00 Lezen van Chr. lectuur 11.30 Gramo-
foon 12.15 Zang 12.30 Orgelconcert
2.00 Gramofoon 4.00 Zeemansuurtje door
Ds L. D. Poot, te Den Haag 5.00 Zang.
6 30 Vragenuurtje 7.15 Chr. Persbur. 7.30
Vragenuurtje 8.00 Concert 9.00 Spr. Dr.
A. de Voogd, te Delft. 9.30 Concert plm.
Gram^f02 DiaS 10-30 Gramofoon 10.3Q
*1.00 Voordracht 11.30 Orgel
12.00 Gramofoon 12 30 Lunchconcert 2 30
Piano 3.00 Gramofoon 4.00 Zang 6.S0
7 30 Gramofoon 8.01 Vaz Dia*
8.05 Omroeporkest 9.00 Zang 9.30 Con
cert 10.30 Gramofoon 11.00 Vaz Diaa
JTï„82.el (VLÏ 337 8 11 1220 Gramofoon
H2 Concert 5.20 Orkest 6.50 Gramofoon
8.20 Concert 9.20 Concert
(Fransch) (509.8 M.) 12.20 Concert 1.20
Tr®5try I1554-4 M-) 12-20 Orgelconcert
1.05 Orkest 2.05 Gramofoon 3.20 Con
cert 5.05 Gramofoon 6.50 Orgel 7.2Q
Orkest 5.40 Kamermuziek
i eoncsri o.zu uramoroon
t 9.45 Plano 10.30 Orkest
Könlgswusterhausen (1634.9 MA 6.85
Concert 12.20 Gramofoon 2.20 Gramo-
f»°n - 4-20 Concert 5.55 Piano 6.26 Zang
8.45 Orkest
Lansen berg <472-4 M>' ®-28 Gramofoon
10.25 Mensch und Welt 11.20 Gramofoon
12.20 Concert 1.20 Concert 4.50 Orkee#
8.50 Concert 11.05 Concert
Nat (261.8 M.» 12.20 Orgelspel.
1.05 Orkest 2.05 Gramofoon 5.36 Concert
London Reg. (355_.9 M.) 12.20 Concert
(Radio Parish (1724.1 M.) 8.05 Gramo-
on 6.05 Concert
.20 Gramofoon 9.05
foon 12.20 Gi
7.30 Gramofoon S
Plano 9.50 Gramofi
c h a u (1411,8 M-I 5.35 Conoert (.65
flk
XV
Inleiding tot het Jodenvraagstuk
(H.D.) In de interessante beschrijving, welke één onzer
medewerkers in ons blad van Woensdag 12 Juli gaf van een
tocht maar Zuid-Duitschland, viel te lezen „Die Judenfrage
ist erledigt" of wel: het Jodenvraagstuk is opgelost.
Wanneer daarmede bedoeld wordt, dat in Duitschland den
joden lichamelijk geen letsel geschiedt, zoo kan dit onder
schreven worden. Echter moet er niet in gelezen worden, dat'
voor Duitschland geen jodenprobleem meer bestaat. Dit is er
nog, dit zal er nog lang zijn, en hoe voor alle partijen een
maal een aanvaardbare toestand zal kunnen worden verkre
gen, is onmogelijk te zeggen.
In Nederland kennen wij de moeilijkheden niet, gelijk die
in Duitschland voortvloeien uit het verkeeren van een zeker
getal joden tusschen de overige bevolking. Toch is het per
centage der jioden in ons land grooter, doch de omstandighe
den zijn hier sedert jaar en dag geheel anders. Trouwens,
waar is een land aan te wijzen, hetwelk zijn poorten zoo
royaal openzette voor vreemdelingen, als Nederland?
Op de Duitsche bevolking van ruim 65 millioen zielen, komen
nog niet ten volle 600.000 joden voor, dus nauwelijks één per
cent. Toch heeft het anti-semitisme er altijd een groote rol ge
speeld, dan in den éénen vorm en dan weer in den anderen.
Een verschijnsel, hetwelk op te merken valt im geheel Midden-
en Oost-Europa.
Dit anti-semitisme, hetwelk omstreeks den laatsten eeuw
overgang vrijwel te sluimeren was gelegd, ontwaakte tot nieuw
leven na den oorlog en heeft zich thans door de nationaal-
socialistische beweging op een wijze geopenbaard als nog nooit
in het verleden. Het heeft een belangrijke plaats gekregen in
het staatkundig stelsel van de in Duitschland bovendrijvende
beweging. En dit maakt het |uist zoo ingewikkeld. Wanneer
in vroeger jaren in Rusland, Polen of Roemenië van tijd tot
wijle jodenvervolgingen plaats hadden, dan ontstond daarna
weer een lange rustpooze. Men mocht dan hopen, dat het nu
werkelijk de laatste uitbarsting was geweest Thans is het
jodenvraagstuk ingeschakeld m een stelsel, hetwelk Duitsch
land uit de maatsohappelijke ellende wil voeren. Men acht dit
onmogelijk, wanneer de joden dezelfde positie als tot heden
blijven innemen. Ieder gevoelt, dat de zaak nu geheel anders is
komen te staan, en van het prediken der voorgeschreven alge
meene menschenliefde geen oplossing te wachten is. Daarvoor
is, gezien het karakter der Duitschers, dit probleem weer te
grondig in. en doorgedacht.
Maar ook is er niets te bedenken, waardoor Duitschland
momenteel zijn moeilijkheden naar den kant van het buitenland
meer kon vergrooten, dan doordat het, vlak na de omwenteling,
overging tot het aan de orde stellen der anti-semitische pro
grampunten; Duitschland heeft hiermede zijn hund in een wes
pennest gestoken. Want al heet het dan, dat elk land het recht
heeft zijn binnenlandsche aangelegenheden naar eigen goed
vinden te regelen, de joden zijn wereldburgers en profiteeren
bij het verdedigen van hun positie hiervan niet weinig.
Ook wanneer de Duitschers zich beroepen op de houding der
'Amerikanen en Engelschen in rassenkwestie's, waarin zij ge
moeid waren of nog zijn, dan wordt dit beroep afgewezen.
De Amerikanen toch trekken een scherpe scheidingslijn tus
schen blanken en, negers, en de Engelschen scheren waarlijk in
hun kolonies of dominions ook niet alles over één lijn. Wij
laten in het midden, of er in de vergelijking geen kern van
waarheid zit, doch constateeren hier slechts.
Een paar Amerikaansche dames, die van Praag terugreisden
over Berlijn, en die wij daar ontmoetten, waren hevig vertoornd
over wat den joden aangedaan werd. Toen wij vroegen of de
behandeling der negers in Noord-Amerika toch feitelijk niet
herinnerde aan een soortgelijk rassenprobleem, maakte één der
dames een beweging van groot afgrijzen: „negers, o bah!"
Professor Kittel, theologisch hoogleeraar te Tubingen beweert
echter in één zijner laatste geschriften even stellig, dat de
Amerikanen niet het zedelijk recht hebben, van de Duitschers
te eischen, een vreemd ras in zich op te nemen, waar zij het
zelf evenmin wenschen te doen. De kern van de vraag is de
verhouding van ras tegenover ras, waarbij dan
in geding komt welke rechten kunnen en mogen
worden toegekend aan leden van een ras, het
welk niet één met den bodem kan worden ge
noemd.
Het spreekt vanzelf, dat dit jodenvraagstuk ook in ons land
aller belangstelling heeft. Ik zou zoo zeggen, om drie redenen
al vast. In de
eerste plaats, om
dat alles wat op
vervolging ge
lijkt, den vrijheid'
minnenden Ne
derlander tegen
staat In de
tweede plaats,
omdat in ons
land geen tegen
stelling tusschen
Nederlander en
Jood wordt ge
maakt, zelfs niet,
al liggen de sym
pathieën niet
overal even diep.
En ten derde, omdat zulk een groot gedeelte onzer bevolking
christelijk denkt, en uit dien hoofde het joodsche yolk alle
aandacht waardig kieurt.
Ik begreep dus wel, dat mijn reis niet tot het beoogde doel
zou leiden, wanneer ik niet beproefde door te dringen tot de
kringen, waarin ik het vraagstuk van alle kanten kon bezien.
De zeer algemeene indruk was, dat het Duitsche volk in groote
meerderheid anti-semitisch denkt. Het is vooral de vrees voor
assimilatie. Hiermede bedoelt men, dat door een
samenvloeiing der rassen, het Germaansche
ras schade zou 1 ij den. Natuurlijk is deze gedachten-
gang, waarin men leeft, sterk beïnvloed door de propaganda der
laatste jaren, doch billijkheid gebiedt de argumenten, welke men
bij die propaganda aanvoert, straks nader te bezien.
Al die propaganda, tot kookpunt opgevoerd door de zooge
naamd lastercampagne der direct na de Hitler-overwinning van
5 Maart naar het buitenland gevluchte joden, heeft geleid tot
den joden-boycot op 1 April. Oorspronkelijk, men weet het, be
stond het plan dezen boycot van jioodsche zaken langer te doen
duren.
In een herhaling van dezen misgreep zal men niet vallen.
Van de hoogste kerkelijke zijde is ons meegedeeld, dat het
vooral aan de kerk te danken is geweest, datde
boycot zich tot één dag bepaalde. Dat wil niet
zeggen, dat de vooraanstaande personen uit de kerkelijke krin
gen ontkennen, dat er een jodenvraagstuk bestaat, doch wel,
dat de Kerk dit middel in elk opzicht afkeurenswaardig achtte
en in strijd met de Christelijke beginselen. Waar zoovelen den
staf breken over de Duitsche protestantsche kerkelijke wereld,
heeft de Kerk hier een daad verricht, welke haar siert.
'Advertentie uit een provinciaal dagblad.
Wat nu betreft de persoonlijke vrijheid der joden in Duitsch
land, zoo hebben wij nergens iets opgemerkt, hetwelk op
molestatie, op handtastelijkheden gelijkt. Maar daarnevens even
min op het kwetsen van den persoon door beleedigingen. De
overdrijvingen dienaangaande in het buitenland zijn buitenge
woon groot. Zoo lazen wij deze week een verhaal van een En-
gelsch Lagerhuislid, dat meedeelde, dat Berlijn een uitgestor
ven stad is en dat de boekhandelaren vrijwel alleen boeken
uitstallen van het genre: „Juden sehen dich an". Nu heb ik
heel wat moeite moeten doen, om dit boekenproduct van lagere
orde in mijn bezit te krijgen. De boekhandel stalt wel veel
nationaal-socialistische lectuur uit, maar dit soort rassen-prik-
kellectuur niet Ter eere van de boekverkoopers mag dit gezegd
worden. In het algemeen bederven, zij het met de beste bedoe
lingen, buitenlandsche joden het met allerlei soort overdrijving
zeer voor hun vrienden. Professor Einstein is zeer geleerd, maar
hoe meer hij het Duitsche volk in beschuldiging stelt, zonder
ooit de hand in eigen boezem te steken, hoe minder hij zijn
doel bereiken zal.
Wij gelooven, dat heel wat joden al te snel over de grens
gevlucht zijn. Dit is als een gevolg van zenuwachtigheid best
te verklaren, doch daardoor heeft men in vele gevallen ach
terdocht wakker gemaakt. Politieke figuren en persmenschen
deden er goed aan, doch daarnaast heeft overdreven vrees par
ten gespeeld. Bestuursleden van Joodsche organisaties hier te
lande waren tot dezelfde overtuiging gekomen.
In den trein, in restaurants, op straat, nergens hoorde ik één
onvertogen woord tegenover joden. Als bekend, hebben joden
vaak de gewoonte dezelfde bierhuizen en eetgelegenheden te
bezoeken. Dat doen beurslui, schippers en boeren ook veelal.
Het kwam mij voor, dat in koffiehuizen, waar een enkele
jood zat, deze wel eens wat verweesd uitzag. Ergens zag ik
een jong jodenpaar in een hoek wegschuilen. Niemand keek
Grfentit die 3eitben Oer 3eit!
23eDient<£ucD
Der Rreffe,ölefür (SucD ïampft!
Omstreeks de dagen van den boycot hadden vele winkels zulke
billetten, om aan te toon-en, dat het geen joodsche zaak betrof,
er naar. Waarom schuilde men weg? Maar ip inrichtingen als
Haus Vaterland en Kempinsky bij Bahnhof Zoo, bestaat op
bepaalde uren van den dag, evenals vroeger, het meerendeel
der bezoekers uit joden.
In sommige steden verder op in Polen werden tot voor kort in'
sommige wijken bij de minste aanleiding de joden van het
trottoir gedrongen. In Duitschland is daarvan nooit sprake ge
weest.
In het gedeelte van oud-Berlijn, waar de armere joden wonen
en waar de uit Polen aankomende rasgenooten meestal eerst
aanlanden, waren wel vrij veel winkels leeg. De bezitters waren
vertrokken. Men noemde dit dan het Berlijnsch Ghetto. Een
eigenlijk Ghetto is dit niet. Zulk een wijk, waarin zuiver alleen
joden wonen, ook omdat zij vroeger niet in andere wijken moch
ten wonen, vindt men niet in de Duitsche steden, evenmin als
bij ons. Wel in Polen. In Warschau is zulk ccn Ghet*o met tegen
de driehonderdduizend joden. Ik heb het ditmaal bezocht, mede
in verband met wat men mij in regeeringsgebouwen, alsook van
joodsche zijde zelf over zoogenaamde oost-joden mededeelde.
Deze oost-joden spelen een groote rol in de geschiedenis van het
anti-semitisme in Duitschland. Ik zal het er later nog over
moeten hebben.
Vele joodsche zaken worden natuurlijk minder druk bezocht
De warenhuizen, bijna alle onder joodsche leiding, trekken min
der bezoekers. Dit komt dan het best uit in de cijfers van de
statistiek, want zoo op het eerste gezicht ziet men dat zelfs niet.
Echter wordt door dit terugloopen, al is het percentage niet
groot, natuurlijk juist de winst in gevaar gebracht-
Wei blijkt uit alles, dat op het platteland en in de provincie*
steden de positie der joden dikwijls meer in gedrang kwam dan
in Berlijn. Dit laat zioh verklaren. In de groote stad leven de
menschen naast elkaar heen, in kleine stad of dorp kent men
elkaar beter, in alles, ook in religie en in zaken. De onverdraag
zaamheid kan hier gemakkelijk hoogtij vieren. De voorbeelden
zijn voor het grijpen, ook in onze omgeving.
In de kranten uit de groote steden was niets meer te bespeu
ren van de jodenboycot'. Wel komen nog herhaaldelijk adverten
ties voor, waarin personeel gevraagd wordt van het arisch
niet-joodsch ras. Maar opwekkingen om de joodsche zaken te
mijden vindt men er niet in. Wel weer in provinciale bladen.
Uiterlijk herinneren de zaken der joden zoo goed als niet meer
aan den boycot De kenteekenen zijn verdwenen. In de achteraf-
straten zijn hier en daar de hebreeuwsche letters met verf be
streken en kan men het woord „Jude" nog lezen.
Natuurlijk zijn er heel wat leiders van bedrijven, vooraan
staanden op het gebied der cultuur, en hoofdambtenaren van
hun plaats gedrongen, doch dit betreft niet de uiterlijke kentee
kenen, welke wij thans op het oog hebben.
Ook zijn er nog al wat winkels met een biljet op de ramen,
om aan te toonen, dat geen jood de zaken drijft. Vaak komt dit
voor, wanneer de naam tot verwarring aanleiding kan geven.
Wij merkten op, dat de bevolking fn haar geheel, ondanks de
sterke anti-joodsche opvattingen, den boycot, gelijk die op 1 April
plaats had, afkeurde. Dit strijdmiddel wortelde gelukkig niet in
breede lagen.
Maar overigens is ons voldoende gebleken, dat straks alles niet
weer wordt als voorheen. Waarom men oordeelt, dat het joden-
vraagstuk in Duitschland, het vraagstuk bestaat helaas nu een
maal in midden-Europa, tot het treffen van bijzondere maat
regelen noopt, gaan wij daarom nader bezien.