Chr.-Hist. Zomerconferentie mfflf, onderzoek m DUITSCHLAND Sttferaiten! ZATERDAG 15 JULI 1933 DERDE BLAD PAG. 9 BELANGRIJKE REFERATEN RUIME DISCUSSIE De autonomie der gemeenten een der hechte pilaren van ons staatsrecht Deze week is de jaarlijksche driedaagscho Zomerconferentie van de Chr. Hist. Unie te Lunteren gehouden. Donderdag tegen vier uur kwamen de deelnemers van alle kanten bijeen. Een telegram bracht de beste wenschen van Min. Slotemaker de Bruine voor het welslagen der conferentie. 's Avonds hield de voorzitter der Chr. tHist. Unie, de heer J. R. Snoeck Hen- kemans een rede over het onderwerp: Het, is onze taak onszelf de vraag te stellen, wat de uit slag der Kamerver kiezing van 26 April 1933 ons kan leeren. Het antwoord op de ze vraag heeft te meer waarde, omdat spoedig reeds begon nen zal worden met de voorbereiding van de verkiezing voor Provinciale Staten en Gemeenteraden, welke ons wachten tegen het voorjaar van 1935. Mochten in 1933 fouten zijn gemaakt, wij hebben ze in 1935 te vermijden. Mochten de nieuwe vraagstukken, waarvoor de snelle ontwikke ling der staatkundige en economische ver houdingen ons plaatst, nog niet voldoende zijn doordacht; wij hebben onze aandacht er op te concentreeren, opdat de feiten ons niet verrassen, maar wij in staat zijn de leiding te geven, waartoe wij, naar den eisch onzer verantwoordelijkheid, geroepen zijn. De C.-H. Unie, gewend aan gestadigen voorspoed, zag zich in April 1933 geplaatst voor den achteruitgang van haar stemmen- tal, waardoor één Kamerzetel verloren ging, en het verhoudingscijfer daalde van 10.4 tot De lijn gaat op en neer, maar van een plotselinge daling, die op ernstige gebreken zou wijzen, is geen sprake. Met eenige in spanning moet het geleden verlies zijn in te halen, tot versterking der organisatie. Wordt in den kring der C.-H. Unie met gelijke oplettendheid en trouw, als b.v. in het C.N.V., gewerkt aan de bevestiging van beginsel en organisatie, dan mag zeker op overeenkomstigen vooruitgang worden ge hoopt. Echter, het gaat bij een politieke partij Piet allereerst om het stemcijfer. De uit spraak in het Program der C.-H. Unie, dat autoriteit boven majesteit, dus recht boven macht, beginsel boven overwinning gaat, moet ons, vooral in dagen van politieke spanning, ge lijk wij thans beleven, ervan terughouden over elk verlies te treuren; gelijk zij ons zeker moet verhinderen, na elke winst te trachten. Het kon niet uitblijven, waar uiterste groepen zoowel van communistische als fascistische natuur, stemmen trokken, en het eigen belang bij vele kiezers zich sterk deed gelden, dat de Unie, die eenvoudig en klaar haar beginsel handhaafde, zonder naar rechts of naar links af te wijken of toe te geven, stemmen moest verliezen. Dit alles neemt niet weg, dat er ook in het inwendig leven der Unie verschijnselen en feiten zich voordeden, die ongunstig werkten op het vertrouwen, dat de kiezers steeds toonden in het politiek beleid der Unie te stellen. Deze verschijnselen en feiten waren zoo wel van politieken, als van organisatorischen aard. Dit wordt vervolgens uitvoeriger uit eengezet. Dan wordt gememoreerd het 25-jarig be staan der Unie, waarbij de vraag rijst, of het mogelijk en noodzakelijk is, nu we ge steld worden voor de oplossing van nieuwe vraagstukken, telkens terug te gaan tot het oude beginsel. Het antwoord luidt zonder eenige aarze ling aldus, dat inderdaad, ook bij nieuwe vraagstukken, ook bij de regeling der ge meentelijke zaken, het principieele het wint van het practische. Na een beschouwing van het financieele vraagstuk der gemeenten, komt spr. tenslot te tot de volgende conclusies, als de les van de jongste Kamerverkiezing aan hen, die de a.s. raadsverkiezing hebben te leiden. Ie. De strijd zal moeilijk zijn; moeilijker dan ooit tevoren. Echter de ervaring van April 1933, in menige Gemeente, geeft de zekerheid, dat, bij krachtig aanvatten en doelmatige propaganda, de strijd niet vruch teloos zal zijn. 2e. De "nijpende sociale zorgen, die talloo- zen pijnlijk dnikken en die in de eerste plaats de Gemeentebesturen plaatsen voor bijna onoplosbare vraagstukken, bevestigen de ervaring van 25 jaren, dat vóór alles het beginsel moet worden op den voorgrond gesteld. Zonder den ernstigen wil, ook bij het tegentreden dezer vraagstukken, aller eerst grondslag en kracht te zoeken in de gehoorzaamheid aan Gods geboden en aan de uitspraken van het Heilig Evangelie, zal het niet gelukken de juiste oplossing te vinden. 3e. De verdediging van de zelfstandigheid der gemeentelijke besturen zal een belangrijk onderdeel moeten vormen van den komen den strijd bij de verkiezing der leden van de Provinciale Staten en de Gemeenteraden. Ter verdediging dezer zelfstandigheid mag met klem worden gewezen op de zegenrijke beteekenis, welke de zelfstandigheid der Ge meentebesturen heeft gehad voor de ontwik keling der Nederlandsche volkskracht. Echter zal dit pleiten met het woord ge paard moeten gaan met de daad van het voeren eener zoodanige verantwoordelijke, financieele politiek, dat de feiten doen ver stommen den roep om een verscherpt toe zicht der hoogere autoriteiten, dat de Ge meentelijke zelfstandigheid in gevaar zou brengen. Op dit referaat volgde een uitvoerige be spreking, waarna de heer Snoeck Hen- kern a n s nog gelegenheid kreeg op enkele punten nader terug te komen. Beantwoording der opmerkingen. dewerking der fracties. De Chr.-Hist. fractie heeft steeds aangedrongen op een parlemen tair kabinet Spr. ontkent dat de Unie te kort zou zijn geschoten in belangstelling voor wat leefde in het volk. Al te veel wisseling in de leiding is na- deelig. In ieder geval moet het beginsel voorop staan en moeten we ons niet laten leiden door wisselende inzichten onder het volk. Ds. K i e h 1, van Hazerswoiide, heeft ten slotte den avond gesloten met een woord uit Ps. 27. Gisterenmorgen had de Algemeene Leden vergadering der Vereeniging plaats, waar o.a het onderwerp behandeld werd: „Voor deden en nadeelen van Plaatselijke en Cen trale werkverschaffing", inleider de heer Tj. Krol, lid van Gedep. Staten van Gronin gen. Gisteravond sprak de heer J. Ringers, lid van de Provinciale Staten van Noord- Holland over: Spr. was erover verheugd, dat op deze conferentie ook aandacht kon gegeven wor den aan ontstaan en ontwikkeling van den Wieringermeerpolder, wijl wat daar tot stand is gebracht, recht heeft op groote na tionale belangstelling. Achtereenvolgens worden onder het oog gezien: le. het algemeen plan van de af sluiting en gedeeltelijke droogmaking der Zuiderzee, 2e. de versnelde uitvoering van inpolderingswerken, 3e. de cultiveeringswer- ken in den nieuwen polder, 4e. het bewoon baar maken en het koloniseeren van 't nieu we gebied en 5e. de staatkundige en sociale verzorging van de Wieringermeer. Spr. memoreert de aanvaarding van het plan tot drooglegging van de Zuiderzee, wel ker ter uitvoerlegging zou geschieden voor rekening en risico van den Staat. Aan deze plannen lagen twee motieven ten grondslag, in de eerste plaats om den waterstaatkundigen toestand in het noorden des lands te verbeteren en in de tweede plaats om den aanwezigen cultuurgrond uit te bi'eiden. Dit laatste motief stond, in en voor den oorlog, heel sterk op den voor grond. Het was die behoefte aan cultuur grond, welke de drooglegging van den Wie ringermeerpolder niet deed wachten op het gereed komen van den afsluitdijk. Dank zij de Haarlemmermeer-ervaring werd besloten tot het in cultuur brengen en houden van de Wieringermeer tot het oogenblik, dat de gronden zonder veel ri sico aan den particulieren grondgebruiker konden worden afgestaan, voor rekening en risico van het Rijk. De dienst voor het in cultuur brengen van de Wieringermeer werd in drie afdeelingen verdeeld: de landbouwkundige, de cultuur technische en de sociaal-economische afdee- ling. De landbouwkndige afdeeling deed onderzoek naar de cultuurmethoden met talrijke proeven van bodemonderzoek in velerlei verband van waterstand o.a. en zooveel meer. De cultuurtechnische afdee ling heeft tot taak de eigenlijke ontginning en het tijdelijk in exploitatie houden der gronden tot deze aan de particuliere grond gebruikers kunnen worden uitgegeven. Spr. geeft een exposé van de wijze, waarop van het land, zonder boom, zonder plant, zonder eenig teeken van leven, cultuurrïjpe bodem werd gemaakt door het graven van slooten, en greppels en de drainage van den bodem. van het bedrijf. De sociaal-economise he afdee ling van den dienst zorgt voor het be woonbaar maken en het koloniseeren van den nieuwen dienst, een buitengewoon be langrijke taak. Immers er moest worden te werk gegaan met een vooruitzienden blik. Als eerste doel stond voor oogen, van de Wieringermeer een zelfstandig geheel te maken in dien zin, dat de toekomstige be woners over het geheele gebied zich zouden gevoelen te behooren tot eenzelfde gemeen schap. Het gebied is thans zoo ingedeeld, dat er ongeveer zestig bedrijven van 300 H.A. zijn. Zoolang de staatsexploitatie duurt, is er op elk bedrijf een bedrijfsboer. De bedrijfsge bouwen zijn zoo ingericht, dat zij uiteinde lijk geschikt zijn voor een bedrijf van 45 a 50 H.A. wat de toekomstige bedrijfs- oppervlakte zal zijn. Spr. wijst er dan op, hoe voor de functie van bedrijfsleider een zeer sterke selectie is toegepast, mee omdat de bedrijfsleiders voorbestemd zijn als zelfstandig landbouwer op te treden, maar tevens als de man, die anderen later met zijn ervaring kan dienen. Ook de landarbeiders werden ernstig uit gekozen, waarbij ook rekening met het gezin werd gehouden: de bevolking moet immers op behoorlijk peil komen te staan. Spr. vestigt ten slotte de aandacht op de godsdienstige verzorging van de Meer, op het plaatsen van den gedenksteen in de Ned. Herv. Kerk te Slootdorp door Prinses Juliana, waarbij prof. Slotemaker de Bruine de feestrede hield. Evenzeer op de hygiëni sche verzorging en op het onderwijs, op welk gebied ook een voorloopige oplossing is ge vonden. Het geheel werd met lichtbeelden .verdui delijkt. Jhr. Dr. H. W. L. de Be a u f o r t, lid van Gedeputeerde Staten van Utrecht, heeft hedenmorgen gesproken over het onder werp: Is scherper toezicht van Gedep. Staten op de Gemeentebesturen gewenscht? De opvatting van spr. is, dat hier be doeld wordt, finan- tieel toezicht, daar 't finantieele vraag stuk in het middel punt der belangstel ling staat en het voortleven op den tegenwoordigen voet voor het Rijk en zijn onderdeden onmoge lijk is. Stilgestaan wordt bij de vraag, welke Jhr Dr H. W. L. de plaats in ons staats- Beaufort recht de gemeentebe sturen en Gedep. Staten innemen en welke haar onderlinge verhouding is. Uit de bepalingen van Grondwet en Ge meentewet blijkt, dat de grondwetgever de gemeente heeft gewild als een zelfstandige eenheid, aan wier hoofd staat de Raad, toe gerust met de meest uitgebreide bevoegdheid, teneinde in staat te zijn de huishouding der gemeente op richtige wijze te behartigen. Uit de desbetreffende bepalingen van Grondwet en Gemeentewet blijkt, dat de wetgever het noodig heeft geoordeeld deze groote bevoegdheid van dén Raad, „autono mie" genoemd, te onderwerpen aan het toe zicht van het centraal gezag en wel in de eerste plaats aan Gedep. Staten, zulks zoo wel in het belang der ingezetenen als tot handhaving van de Rijkseenheid, wat ook historisch is te verklaren, gezien de desbe treffende bepalingen in onze verschillende staatsregelingen en grondwetten sedert een der fundamenteele grondslagen van ons Staatsrecht Gedep. Staten hebben zich dan ook in de jaren voor 1914 en ook tijdens de oorlogsjaren laten leiden door de gedachte, dat de autonomie der gemeente besturen zoo eenigszins mogelijk onverlet moest blijven gehandhaafd. In de jaren na den oorlog heeft de toe stand der gemeenten groote verandering on dergaan; de middelen vloeiden ruim, de eischen der ingezetenen stijgen, de tracte- menten van het gemeentepersoneel worden zeer verhoogd, de Rijkswetten zooals de La ger Onderwijswet 1920 en Woningwet leggen zware lasten op de gemeenten. De invoering van het algemeen Kiesrecht en de evenredige vertegenwoordiging brengen wijziging in de samenstelling der gemeenteraden en in de tot dat oogenblik heerschende opvattingen. Dit alles brengt zulke hooge uitgaven me de voor de gemeenten, dat Gedep. Staten in meerdere gevallen zich tot ingrijpen genoodzaakt zien. Door het ruim vloeien der middelen was het de gemeenten mogelijk, deze hooge uitgaven tot voor betrekkelijk korten tijd te dragen. Thans is de toestand door den heer- schenden oeconomischen crisis geheel ver anderd nu de inkomsten der ingezetenen dagelijks verminderen. Om aan hun verplich tingen te voldoen zien de gemeenten zich ge noodzaakt, hun belastingen te verhoogen. Vele gemeenten verkeeren dan ook in zulk een noodtoestand, dat zij zich tot het rijk om steun moeten wenden. Deze toestand is onhoudbaar en ingrijpen van het centraal gezag is noodzakelijk om de vereischte bezuinigingen op de gemeente lijke uitgaven te verkrijgen. Dat het Rijk zich hiervan bewust is, moge blijken uit de rede waarmede Z. Exc. de Minister van Binnenlandsche Zaken de com missie voor de vaststelling van de salaris- normen voor het personeel in Publieken dienst heeft gemotiveerd en door het aange kondigde ontwerp van wet tot beperking der Lager Onderwijs uitgaven. Het is de persoonlijke meening van spr., dat hier ook een belangrijke taak voor de colleges van Gedep. Staten is weg gelegd, die zeer zeker, gesteund door het rijk, veel zullen kunnen bijdragen om den finantieelen toestand der gemeenten te ver beteren. Onder voorwaarde, dat de Gedep. Staten krachtig gesteund worden door de Regeering en onder beding dat zij zich geen algemee ne regel aan beleid stellen, maar gemeente voor gemeente blijven bezien en zaak voor zaak, in het bewustzijn dat de autonomie der gemeenten een der hechte pilaren van ons staatsrecht is, meent spr. de gestelde vraag bevestigend te mogen beantwoorden. Radio Nieuws. ZONDAG 16 JULI luizen (296 M.) N.C.R.V. 9.30 vm. Orgelb®- speling. 10.00 Kerkdienst uit de Herat. Ev. Luth. Kerk te Amsterdam. Voorganger. Da. A. Klinken berg J.Azn. 1 Orgel 0. Afkondigingen Fllip. 3 va 8—14 8. Zing< Gez. 159 vs 4 9. Gebed 10. Zingen G 495 vs 1, 4 en 5 11. Prediking Tekst Luc 2.45 Orgelbespeling. m. Gewijde muz Kerkdienst i -- Ned. Herv. KerK te De Bilt. Voorganger: Dr. J. D. de Llnd v. Wijngaai den. 1. Orgelspel 2. Votum 3. Voorzang: Pa. 36 vs. 2; 4. Belijdenis dea gcloofe. Zingen: Ps. 118 vs. 14. 5. Lezent Efeze 2 va 1—10 6. Geb. 103 vs. 2. 6 8. Voorafsj 1. Zingen: Pa, Gewilde muziek. Könlgswu Kerkdienst Feld. MAANDAG 17 JULI Hulzen (296 M.) N.C.R.V. 8.00 Schriftlezing. S.15 Morgenconcert 10.30 Morgendienst te leiden door Da. A. C. Diederiks, te Hilveersunx 11.00 Lezen van Chr. lectuur 11.30 Gramo- foon 12.15 Zang 12.30 Orgelconcert 2.00 Gramofoon 4.00 Zeemansuurtje door Ds L. D. Poot, te Den Haag 5.00 Zang. 6 30 Vragenuurtje 7.15 Chr. Persbur. 7.30 Vragenuurtje 8.00 Concert 9.00 Spr. Dr. A. de Voogd, te Delft. 9.30 Concert plm. Gram^f02 DiaS 10-30 Gramofoon 10.3Q *1.00 Voordracht 11.30 Orgel 12.00 Gramofoon 12 30 Lunchconcert 2 30 Piano 3.00 Gramofoon 4.00 Zang 6.S0 7 30 Gramofoon 8.01 Vaz Dia* 8.05 Omroeporkest 9.00 Zang 9.30 Con cert 10.30 Gramofoon 11.00 Vaz Diaa JTï„82.el (VLÏ 337 8 11 1220 Gramofoon H2 Concert 5.20 Orkest 6.50 Gramofoon 8.20 Concert 9.20 Concert (Fransch) (509.8 M.) 12.20 Concert 1.20 Tr®5try I1554-4 M-) 12-20 Orgelconcert 1.05 Orkest 2.05 Gramofoon 3.20 Con cert 5.05 Gramofoon 6.50 Orgel 7.2Q Orkest 5.40 Kamermuziek i eoncsri o.zu uramoroon t 9.45 Plano 10.30 Orkest Könlgswusterhausen (1634.9 MA 6.85 Concert 12.20 Gramofoon 2.20 Gramo- f»°n - 4-20 Concert 5.55 Piano 6.26 Zang 8.45 Orkest Lansen berg <472-4 M>' ®-28 Gramofoon 10.25 Mensch und Welt 11.20 Gramofoon 12.20 Concert 1.20 Concert 4.50 Orkee# 8.50 Concert 11.05 Concert Nat (261.8 M.» 12.20 Orgelspel. 1.05 Orkest 2.05 Gramofoon 5.36 Concert London Reg. (355_.9 M.) 12.20 Concert (Radio Parish (1724.1 M.) 8.05 Gramo- on 6.05 Concert .20 Gramofoon 9.05 foon 12.20 Gi 7.30 Gramofoon S Plano 9.50 Gramofi c h a u (1411,8 M-I 5.35 Conoert (.65 flk XV Inleiding tot het Jodenvraagstuk (H.D.) In de interessante beschrijving, welke één onzer medewerkers in ons blad van Woensdag 12 Juli gaf van een tocht maar Zuid-Duitschland, viel te lezen „Die Judenfrage ist erledigt" of wel: het Jodenvraagstuk is opgelost. Wanneer daarmede bedoeld wordt, dat in Duitschland den joden lichamelijk geen letsel geschiedt, zoo kan dit onder schreven worden. Echter moet er niet in gelezen worden, dat' voor Duitschland geen jodenprobleem meer bestaat. Dit is er nog, dit zal er nog lang zijn, en hoe voor alle partijen een maal een aanvaardbare toestand zal kunnen worden verkre gen, is onmogelijk te zeggen. In Nederland kennen wij de moeilijkheden niet, gelijk die in Duitschland voortvloeien uit het verkeeren van een zeker getal joden tusschen de overige bevolking. Toch is het per centage der jioden in ons land grooter, doch de omstandighe den zijn hier sedert jaar en dag geheel anders. Trouwens, waar is een land aan te wijzen, hetwelk zijn poorten zoo royaal openzette voor vreemdelingen, als Nederland? Op de Duitsche bevolking van ruim 65 millioen zielen, komen nog niet ten volle 600.000 joden voor, dus nauwelijks één per cent. Toch heeft het anti-semitisme er altijd een groote rol ge speeld, dan in den éénen vorm en dan weer in den anderen. Een verschijnsel, hetwelk op te merken valt im geheel Midden- en Oost-Europa. Dit anti-semitisme, hetwelk omstreeks den laatsten eeuw overgang vrijwel te sluimeren was gelegd, ontwaakte tot nieuw leven na den oorlog en heeft zich thans door de nationaal- socialistische beweging op een wijze geopenbaard als nog nooit in het verleden. Het heeft een belangrijke plaats gekregen in het staatkundig stelsel van de in Duitschland bovendrijvende beweging. En dit maakt het |uist zoo ingewikkeld. Wanneer in vroeger jaren in Rusland, Polen of Roemenië van tijd tot wijle jodenvervolgingen plaats hadden, dan ontstond daarna weer een lange rustpooze. Men mocht dan hopen, dat het nu werkelijk de laatste uitbarsting was geweest Thans is het jodenvraagstuk ingeschakeld m een stelsel, hetwelk Duitsch land uit de maatsohappelijke ellende wil voeren. Men acht dit onmogelijk, wanneer de joden dezelfde positie als tot heden blijven innemen. Ieder gevoelt, dat de zaak nu geheel anders is komen te staan, en van het prediken der voorgeschreven alge meene menschenliefde geen oplossing te wachten is. Daarvoor is, gezien het karakter der Duitschers, dit probleem weer te grondig in. en doorgedacht. Maar ook is er niets te bedenken, waardoor Duitschland momenteel zijn moeilijkheden naar den kant van het buitenland meer kon vergrooten, dan doordat het, vlak na de omwenteling, overging tot het aan de orde stellen der anti-semitische pro grampunten; Duitschland heeft hiermede zijn hund in een wes pennest gestoken. Want al heet het dan, dat elk land het recht heeft zijn binnenlandsche aangelegenheden naar eigen goed vinden te regelen, de joden zijn wereldburgers en profiteeren bij het verdedigen van hun positie hiervan niet weinig. Ook wanneer de Duitschers zich beroepen op de houding der 'Amerikanen en Engelschen in rassenkwestie's, waarin zij ge moeid waren of nog zijn, dan wordt dit beroep afgewezen. De Amerikanen toch trekken een scherpe scheidingslijn tus schen blanken en, negers, en de Engelschen scheren waarlijk in hun kolonies of dominions ook niet alles over één lijn. Wij laten in het midden, of er in de vergelijking geen kern van waarheid zit, doch constateeren hier slechts. Een paar Amerikaansche dames, die van Praag terugreisden over Berlijn, en die wij daar ontmoetten, waren hevig vertoornd over wat den joden aangedaan werd. Toen wij vroegen of de behandeling der negers in Noord-Amerika toch feitelijk niet herinnerde aan een soortgelijk rassenprobleem, maakte één der dames een beweging van groot afgrijzen: „negers, o bah!" Professor Kittel, theologisch hoogleeraar te Tubingen beweert echter in één zijner laatste geschriften even stellig, dat de Amerikanen niet het zedelijk recht hebben, van de Duitschers te eischen, een vreemd ras in zich op te nemen, waar zij het zelf evenmin wenschen te doen. De kern van de vraag is de verhouding van ras tegenover ras, waarbij dan in geding komt welke rechten kunnen en mogen worden toegekend aan leden van een ras, het welk niet één met den bodem kan worden ge noemd. Het spreekt vanzelf, dat dit jodenvraagstuk ook in ons land aller belangstelling heeft. Ik zou zoo zeggen, om drie redenen al vast. In de eerste plaats, om dat alles wat op vervolging ge lijkt, den vrijheid' minnenden Ne derlander tegen staat In de tweede plaats, omdat in ons land geen tegen stelling tusschen Nederlander en Jood wordt ge maakt, zelfs niet, al liggen de sym pathieën niet overal even diep. En ten derde, omdat zulk een groot gedeelte onzer bevolking christelijk denkt, en uit dien hoofde het joodsche yolk alle aandacht waardig kieurt. Ik begreep dus wel, dat mijn reis niet tot het beoogde doel zou leiden, wanneer ik niet beproefde door te dringen tot de kringen, waarin ik het vraagstuk van alle kanten kon bezien. De zeer algemeene indruk was, dat het Duitsche volk in groote meerderheid anti-semitisch denkt. Het is vooral de vrees voor assimilatie. Hiermede bedoelt men, dat door een samenvloeiing der rassen, het Germaansche ras schade zou 1 ij den. Natuurlijk is deze gedachten- gang, waarin men leeft, sterk beïnvloed door de propaganda der laatste jaren, doch billijkheid gebiedt de argumenten, welke men bij die propaganda aanvoert, straks nader te bezien. Al die propaganda, tot kookpunt opgevoerd door de zooge naamd lastercampagne der direct na de Hitler-overwinning van 5 Maart naar het buitenland gevluchte joden, heeft geleid tot den joden-boycot op 1 April. Oorspronkelijk, men weet het, be stond het plan dezen boycot van jioodsche zaken langer te doen duren. In een herhaling van dezen misgreep zal men niet vallen. Van de hoogste kerkelijke zijde is ons meegedeeld, dat het vooral aan de kerk te danken is geweest, datde boycot zich tot één dag bepaalde. Dat wil niet zeggen, dat de vooraanstaande personen uit de kerkelijke krin gen ontkennen, dat er een jodenvraagstuk bestaat, doch wel, dat de Kerk dit middel in elk opzicht afkeurenswaardig achtte en in strijd met de Christelijke beginselen. Waar zoovelen den staf breken over de Duitsche protestantsche kerkelijke wereld, heeft de Kerk hier een daad verricht, welke haar siert. 'Advertentie uit een provinciaal dagblad. Wat nu betreft de persoonlijke vrijheid der joden in Duitsch land, zoo hebben wij nergens iets opgemerkt, hetwelk op molestatie, op handtastelijkheden gelijkt. Maar daarnevens even min op het kwetsen van den persoon door beleedigingen. De overdrijvingen dienaangaande in het buitenland zijn buitenge woon groot. Zoo lazen wij deze week een verhaal van een En- gelsch Lagerhuislid, dat meedeelde, dat Berlijn een uitgestor ven stad is en dat de boekhandelaren vrijwel alleen boeken uitstallen van het genre: „Juden sehen dich an". Nu heb ik heel wat moeite moeten doen, om dit boekenproduct van lagere orde in mijn bezit te krijgen. De boekhandel stalt wel veel nationaal-socialistische lectuur uit, maar dit soort rassen-prik- kellectuur niet Ter eere van de boekverkoopers mag dit gezegd worden. In het algemeen bederven, zij het met de beste bedoe lingen, buitenlandsche joden het met allerlei soort overdrijving zeer voor hun vrienden. Professor Einstein is zeer geleerd, maar hoe meer hij het Duitsche volk in beschuldiging stelt, zonder ooit de hand in eigen boezem te steken, hoe minder hij zijn doel bereiken zal. Wij gelooven, dat heel wat joden al te snel over de grens gevlucht zijn. Dit is als een gevolg van zenuwachtigheid best te verklaren, doch daardoor heeft men in vele gevallen ach terdocht wakker gemaakt. Politieke figuren en persmenschen deden er goed aan, doch daarnaast heeft overdreven vrees par ten gespeeld. Bestuursleden van Joodsche organisaties hier te lande waren tot dezelfde overtuiging gekomen. In den trein, in restaurants, op straat, nergens hoorde ik één onvertogen woord tegenover joden. Als bekend, hebben joden vaak de gewoonte dezelfde bierhuizen en eetgelegenheden te bezoeken. Dat doen beurslui, schippers en boeren ook veelal. Het kwam mij voor, dat in koffiehuizen, waar een enkele jood zat, deze wel eens wat verweesd uitzag. Ergens zag ik een jong jodenpaar in een hoek wegschuilen. Niemand keek Grfentit die 3eitben Oer 3eit! 23eDient<£ucD Der Rreffe,ölefür (SucD ïampft! Omstreeks de dagen van den boycot hadden vele winkels zulke billetten, om aan te toon-en, dat het geen joodsche zaak betrof, er naar. Waarom schuilde men weg? Maar ip inrichtingen als Haus Vaterland en Kempinsky bij Bahnhof Zoo, bestaat op bepaalde uren van den dag, evenals vroeger, het meerendeel der bezoekers uit joden. In sommige steden verder op in Polen werden tot voor kort in' sommige wijken bij de minste aanleiding de joden van het trottoir gedrongen. In Duitschland is daarvan nooit sprake ge weest. In het gedeelte van oud-Berlijn, waar de armere joden wonen en waar de uit Polen aankomende rasgenooten meestal eerst aanlanden, waren wel vrij veel winkels leeg. De bezitters waren vertrokken. Men noemde dit dan het Berlijnsch Ghetto. Een eigenlijk Ghetto is dit niet. Zulk een wijk, waarin zuiver alleen joden wonen, ook omdat zij vroeger niet in andere wijken moch ten wonen, vindt men niet in de Duitsche steden, evenmin als bij ons. Wel in Polen. In Warschau is zulk ccn Ghet*o met tegen de driehonderdduizend joden. Ik heb het ditmaal bezocht, mede in verband met wat men mij in regeeringsgebouwen, alsook van joodsche zijde zelf over zoogenaamde oost-joden mededeelde. Deze oost-joden spelen een groote rol in de geschiedenis van het anti-semitisme in Duitschland. Ik zal het er later nog over moeten hebben. Vele joodsche zaken worden natuurlijk minder druk bezocht De warenhuizen, bijna alle onder joodsche leiding, trekken min der bezoekers. Dit komt dan het best uit in de cijfers van de statistiek, want zoo op het eerste gezicht ziet men dat zelfs niet. Echter wordt door dit terugloopen, al is het percentage niet groot, natuurlijk juist de winst in gevaar gebracht- Wei blijkt uit alles, dat op het platteland en in de provincie* steden de positie der joden dikwijls meer in gedrang kwam dan in Berlijn. Dit laat zioh verklaren. In de groote stad leven de menschen naast elkaar heen, in kleine stad of dorp kent men elkaar beter, in alles, ook in religie en in zaken. De onverdraag zaamheid kan hier gemakkelijk hoogtij vieren. De voorbeelden zijn voor het grijpen, ook in onze omgeving. In de kranten uit de groote steden was niets meer te bespeu ren van de jodenboycot'. Wel komen nog herhaaldelijk adverten ties voor, waarin personeel gevraagd wordt van het arisch niet-joodsch ras. Maar opwekkingen om de joodsche zaken te mijden vindt men er niet in. Wel weer in provinciale bladen. Uiterlijk herinneren de zaken der joden zoo goed als niet meer aan den boycot De kenteekenen zijn verdwenen. In de achteraf- straten zijn hier en daar de hebreeuwsche letters met verf be streken en kan men het woord „Jude" nog lezen. Natuurlijk zijn er heel wat leiders van bedrijven, vooraan staanden op het gebied der cultuur, en hoofdambtenaren van hun plaats gedrongen, doch dit betreft niet de uiterlijke kentee kenen, welke wij thans op het oog hebben. Ook zijn er nog al wat winkels met een biljet op de ramen, om aan te toonen, dat geen jood de zaken drijft. Vaak komt dit voor, wanneer de naam tot verwarring aanleiding kan geven. Wij merkten op, dat de bevolking fn haar geheel, ondanks de sterke anti-joodsche opvattingen, den boycot, gelijk die op 1 April plaats had, afkeurde. Dit strijdmiddel wortelde gelukkig niet in breede lagen. Maar overigens is ons voldoende gebleken, dat straks alles niet weer wordt als voorheen. Waarom men oordeelt, dat het joden- vraagstuk in Duitschland, het vraagstuk bestaat helaas nu een maal in midden-Europa, tot het treffen van bijzondere maat regelen noopt, gaan wij daarom nader bezien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10