B. 8H>b.> StQ
I I)
0^4©00^! B tuM N C'O'3 B o
VAN BONTE DINGEN
door
G. K. A. Nonhebel
Apotheker te Middelburg
Een merkwaardig
verschijnsel
Als we in den zomer sterk transpireeren, dan
ivalt het ons niet 'moeilijk om te begrijpen, dat
onze diurese (urineloozing) betrekkelijk zeer ge
ring is ten opzichte van de normaal: dat is 1V/z
Liter per dag.
Maar wanneer we in den winter zeer veel drin
ken en een geringe diurese vertoonen en omge
keerd bij zeer weinig gebruik van vocht een sterke
diurese bezitten, dan valt ons dat niet gemakke
lijk om te begrijpen. En daar nu beide laatste
verschijnselen een zeer grooten invloed kunnen
uitoefenen op onzen gezondheidstoestand, zoo komt
het mij voor, dat een verklaring in dezen tot nut
en voordeel mijner lezers kan strekken.
Zooals u bekend zal zijn, pompt ons hart door
<le bloedaderen van een volwassen mensch een
hoeveelheid van circa 5 Liter.
Ons bloed bevat keukenzout (men kan dat zelfs
proeven) en wel in de standvastige hoeveelheid
van 9 gram op de Liter. Door het voedsel nu, dat
we nuttigen, kan die hoeveelheid niet constant
blijven, want het is een heel verschil, of we b.v.
zoute visch eten of met karnemelk-pap ons maal
zouden willen doen.
Dat zoutgehalte zou dus gaan schommelen tus-
schen wijde grenzen, als niet het lichaam een
middel bezat om het standvastig te houden.
Stel u eens voor, dat het zoutgehalte (we nemen
voor het gemak groote getallen) eens van 9 op
1000 steeg tot 13,5 op 1000, dat is dus anderhalf
maal zoo hoog, dan zouden we daarvan zeer na-
deelige gevolgen ondervinden. Dit zou evengoed
plaats grijpen, als het gehalte daalde op 4,5 op
1000, dat is dus tweemaal slapper.
Bij groot bloedverlies vult de chirurg de aderen
wel eens met een z.g. physiologische steriele zout
oplossing, die dus ook 9 op 1000 sterk is. Zou bij
die bereiding bij ongeluk vergeten zijn het keuken
zout er in op te lossen, zoo zou dit den patiënt
het leven kunnen kosten.
Welk middel gebruikt nu het lichaam om zijn,
door die zoute visch te zout geworden bloed, weer
op zijn normaal peil te brengen?
Dat middel is zeer eenvoudig, nl. door den
mensch zooveel vocht te doen drinken, tot de
hoeveelheid bloed anderhalf maal grooter is ge
worden, daar dan de verhouding van 13.5 op 1500
precies dezelfde is als 9 op 1000.
Daar echter al die vloeistof noodig is om het
zout te verdunnen, zal dus betrekkelijk maar wei
nig vocht door de nieren worden afgescheiden en
dus de diurese maar klein zijn. Het eerste ver
schijnsel is dus verklaard.
Omgekeerd zal bij een zoutloos of althans weinig
zout bevattend dieet aan het bloed te weinig zout
worden toegevoerd en het gehalte dientengevolge
dalen. Laat ons nu maar weer eens aannemen,
dat dit gehalte daalt tot 4.5 gram op de 1000, zoo
is in het bloed maar de helft van het zout, dat
er in aanwezig moet zijn. Wat doet het lichaam
nu? Ook weer heel eenvoudig, nl. zooveel vocht
uit het bloed door middel van de nieren afschei
den tot de hoeveelheid bloed van 5 Liter tot
Liter is verminderd. Nu is de verhouding ook weer
in orde, daar 9 op 1000 gelijk staat met 4,5 op 500.
Hierdoor is nu ook het tweede verschijnsel ver
klaard, waarom we bij gebruik van heel weinig
vocht een groote diurese kunnen vertoonen. Zoo
lang nu ons hart sterk en volkomen normaal is,
bemerken we van die reguleering van ons lichaam
niets, maar bezitten we een zwak hart, zoo zullen
we er wel degelijk last van ondervinden, wanneer
dat hart instede van 5 Liter bloed er 7% moet
rondpompen. Dit is dan ook de reden, waarom de
medicus dergelijke patiënten vaak adviseert: „voor
al niet te veel zout in het eten te gebruiken en
maar spaarzamelijk te drinken." Daardoor wordt
dan ook het hart ontlast van zijn te groote arbeid
en gevoelt daarop het lichaam zich veel gemak
kelijker en minder bezwaard
Van plantenblad
tot tom-pouce
En toen een nieuwe kerk gebouwd werd, sjouw
de hij met de werklieden om 't hardst palen mee
en kalkemmers. En hij was kinderlijk verheugd,
toen de nieuwe kerk een maand eerder in gebruik
kon worden genomen, dan oorspronkelijk was
gedacht.
Een bijzondere eigenaardigheid van hem was
ook, dat hij zelden of nooit lust had, wanneer in
den kerkeraad een conflict was ontstaan, of tus-
schen de gemeente en den kerkeraad, de zaak zelf
tot een bevredigend einde te brengen.
Hij liet dan zijn broer, die ook in het ambt
stond, komen. In het begin verzette de kerkeraad
zich tegen deze uitzonderlijke gewoonte, maar in
den loop der jaren berustte ze er in.
Hieruit make men nu niet op, dat conflicten
in onze gemeente aan de orde van cjen dag waren.
Maar éls ze er waren, deed dominé zóó.
Zeventien jaar is hij bij ons geweest. Toen kwam
heet afscheid, zijn emeritaat.
En op de laatste kerkeraadsvergadering bracht
hij no.g een voorstel ter tafel, waar de broeders
wel wat mee zaten.
Dominé had zoo gedacht, nu hij ging vertrek
ken, dat het wel aardig zou zijn wanneer in de
kerkeraadskamer een portret van hem kwam te
hangen.
Tot zoover kon de kerkeraad het met zdjn voor
stel eens zijn.
Maar toen dominé betoogde, dat het óók aar
dig zijn zou, wanneer er een portret werd opge
hangen van zijn vader, die hier toch ook zoo vaak
had gepreekt, en één van zijn broer, die zoo de
éénheid in de gemeente had bevorderd, zwegen
alle kerkeraadsleden, één voor één.
Persoonlijk liet het hun natuurlijk volkomen
koud, portretten op te hangen van dominé's, die
practisch zoo goed als niets met de gemeente h>er
hadden uit te staan.
Maar dat konden ze niet hardop zéggen.
En als dominé het tenslotte aanbood.
Broeder Hamers dezelfde van het ingebouwde
bureau zei daarom, dat de kerkeraad het een
sympathiek voorstel vond, en dat de portretten
een mooie plaats zouden krijgen.
„Dat dacht ik ook zoo. Dat dacht ik ook zoo",
betoogde dominé tevreden.
De portretten kwamen. Eén van de vader. Eén
van den broer en één van hemzell.
In zijn bijzijn werden ze opgehangen. De vader
In 't midden. En één broer ter linker en één
ter rechterzijde.
Drie dagen later vertrok dominé.
Een maand later kreeg de kerkeraad een reke
ning van zès portretten.
Dominé had voor zichzelf ook maar drie besteld,
van elk één.
Zóó aanvaardde de kerkeraad het laatste voor
stel van zijn dominé, het laatste „aanbod".
Dominé was een politicus.
Maar het aanvaarden van dit laatste voorstel
woog toch niet op tegen wat dominé's laatste daad
was.
Voor zijn afscheid drie weken van te voren
had de gemeente een som bijeen gebracht van
zeventien-honderd gulden en vier-en-tachtig cent
precies.
Afgevaardigden gingen vragen, welk aand^ken
dominé het liefst ontving.
Hij vroeg het geld zelf.
Door de gemeente ging een kleine golf van
afkeuring.
Men vond het „hebberig".
Maar de volgende Zondag vond men in de mor
gencollecte voor de armen, in een enveloppe, een
bedrag van zeventienhonderd gulden en vier-en-
tachtig cent precies.
Men stond beschaamd.
Dominé was een goed mensch, „brandend van
liefde en ijver voor de kerk en de gemeente des
Heeren."
Mijn vrouw vraagt, of ik kon theedrinken.
Haar stem bi'eekt de stilte. Ik laat de her
inneringen voorloopig achter mij.
„Er was iets liefelijks, dat mij ontging".
De dominé is voorbij.
Franschc caricatuur uit
1790 op de nieuwe mode
der parapluies.
Dame uit 1790.
De eerste parapluie of liever: het eerste zonne
scherm was al van zeer eenvoudige makelei,
en het is niet wel meer uit te maken, wie hem het
eerst gedragen heeft. Het bestond nl. uit een
groot plantenblad, waarvan de stengel fungeerde
als handsvat en steel. Eenvoudig, niet waar? Net
zoo eenvoudig als de eerste boot, die uit een ont
wortelde en in 't water getallen boomstam bestond!
Het spreekt vanzelf dat dit eerste zonnescherm
(dat met hetzelfde gemak als waaier dienst kon
doen) in een tropisch klimaat gebruikt werd,
waar men zich even hard tegen de zonnewarmte
moet beschermen als de eskimo's tegen de kou.
Uit behoefte aan luxe en groote doelmatig
heid begon men deze natuurlijke zonneschermeu
na te maken, ze werden comfortabeler en stevi
ger, en langzamerhand verhuisde de steel naar
het midden toe. Waren deze zonneschermen (ze
worden in dezen vorm nu nog door onbeschaafde
stammen in de binnenlanden van Afrika gebruikt)]
aanvankelijk heelemaal stijf, de Grieken gebruik
ten lang voor het begin onzer jaartelling reeds
opvouwbare. Wij weten dit van Aristophanes, die
in een zijner blijspelen de ooren van een nieuws
gierige met een parapluie vergelijkt, welke men
open en dicht klapt!
Vreemd genoeg, in de eerste helft van de mid
deleeuwen is er geen spoor van parapluie of para
sol te vinden. Eerst de kruisridders, die zooveel
luxe en comfort uit het Oosten in het Westen in
voerden, schijnen ze hier in ewang te hebben
gebracht. Doch deze regenschermen leken meer
op de parasols, die men 's zomers aan het strand
en in restauranttuinen ziet dan op de huidige
parapluie! Ze waren in tegenstelling met de Oos-
tersche parasols, lomp en groot, en 't was niet
gemakkelijk, ze mee te dragen! Doch dat lieten de
grooten uit vroeger dagen dan ook aan hun be
dienden over. Ze waren nog eeuwen lang alléén
aan de hoven in gebruik, en nog zoo zelden, dat
de Fransche koning zich in de oogen van heel
zijn volk belachelijk maakte, door een parapluie
te gebruiken. Hij kreeg den bijnaam van den
„koning met de parapluie"!
196
M C3 M M -g "O X
Bat de parapluie héél langzaam aan toch meer
populair ging worden, is vooral te danken aan
Defoe's populaire „Robinson"-figuur, die immers
zijn parapluie overal heen sleepte. In Duitsche
vochfcmeters uit 1725 komt reeds bij bewolkt
weer een dame uit haar huisje te voorschijn, een
parapluie dragende! Doch eerst in 1750 werd de
parapluie ten volle populair ,door de moedige pro
pagandist en fabrikant van regenschermen, Jonas
Hanway, die nooit zonder een parapluie uitging.
Toen hij stierf, had dit voorwerp algemeen ingang
gevonden, en hoewel niet sierlijk van vorm, was
het toch niet irneer zoo zwaar en lomp en onhandig
Ols het middeleeaiwsche.
Een Fransche gravure van 1770 stelt een man
voor, die met een wagen... parapluies loopt te
venten! De aanzienlijken schuwden het regen
scherm, ze keken er op neer. Was het niet iets,
goed genoeg voor de burgerij? Zij hadden het niet
noodig, ze bezaten hun karossen!
Vanaf dien tijd viert ook de mode haar grillen
bot op de parapluie. In 1874 is het „en vogue",
een kalender in de parapluie-stof te hebben inge
weven. Er komen parapluies met een almanak er
op, met een thermometer, een bliksemafleider. Een
amder, vies van de straaltjes, die langs zijn para
pluie afloopen, bevestigt er... sponzen aan. Zijn
concurrent bezigt gootjes! En dan komen er kijk
raampjes in de parapluie, om botsingen te voor
komen! Er hebben regenschermen bestaan met
radertjes en wieltjes, voor 't mechanisch openklajp-
JEen heer uit 1815.
pen; met opvouwbare stok, met afneembaar hand
vat, enz. En ten slotte heeft die gewillige parapluie
een armen Engelschen arbeider schatrijk laten
worden. Hij vond het baleinen parapluie-geraamte
uit Toen hij stierf, liet hij meer dan 330.000
pond sterling na!
En nu? Het lompe model is alweer in de mode
gekomen, maar het is de vraag, hoe lang het zich
nog zal handhaven. Madame La Mode behoort niet
bepaald tot de meest bestendige der dames, en
wie weet, met welke nieuwigheid op parapluie-
gebied zij ons weldra weer komt verrassen!
Menschenoogen en
dierlijke intelligentie
door
P. v. R.
De wijsgeer en natuurkundige uit de vorige
eeuw, Fechner, vond de mensch een zeer onaesthe-
tisoh wezen, vol knobbels en andere uitsteeksels
(zoo zag hij o.a. de ledematen). Het eenige aan
den mensch, dat een volmaakter vorm nabij kwam,
was volgens hem het hoofd, omdat het een eenigs-
zins ronde vorm heeft, en het oog, dat om
zijn rondheid wel als het volkomenste en gaafste
deel van den mensch kon beschouwd worden. Ook
de zonnen en planeten en hun manen waren rond,
en dit was voor hem een vingerwijzing, daar
hoogere wezens in te zien. Een zijner ideeën, die
om begrijpelijke reden maar weinig aanhang heeft
gevonden.
Dat het oog 's menschen volmaaktste zintuig is,
is intusschen een feit. Ook, dat de ziel van den
mensch het onmiskenbaarst door zijn oogen
spreekt. Het heeft een diepen zin, dat de menschen
elkaar onder het spreken aankijken, en dat hun
onderlinge communicatie plaats vindt door middel
van den blik.
Een der dingen, die ons dan ook een kijk geven
op de intelligentiegraad van het dier, is in zijn
reageeren op onzen blik gelegen. Vandaar, dat bij
dierpsychologisehe proeven de menschelijke blik
allereerst buiten werking wordt gesteld. Hoogere
dieren als hond en paard zouden anders op ons
oog reageeren, i-p.v. op het proefmateriaal.
Een dier, dat de mensdhenblik leest, schier zoo
goed als de mensch dit doet, is de hond. De blik
van den hond gaat dan ook rechtstreeks naar
onze oogen. Ook de hoogere kattensoorten kijken
ons aan, vele hoefdieren, de meeste apen en som
mige half-apen; ook, naar ik met eenige verras
sing opmerkte, de trage, goedige luiaard. Dit heb
ik echter slechts bij één dier kunnen constateeren.
Dat de apen het doen, is vanzelfsprekend. Zelfs
de kleine Oestili (zijn lijfje is weinig meer dan
10 cM. lang) ziet ons, reuzen, aan met zijn kleine,
schrandere kraaloogjes. Aan deze speelgoeddier
tjes kan men niet zonder teederheid terugdenken.
Bij de huiskatten doet zich een merkwaardig
feit voor, dat zeker de belangstelling waard is.
Het wijfje is hier nl. intelligenter dan de goediger
en braver kater. Vele katers zien den mensch ge
woonweg niet aan. Tegenover hen krijgt men den
indruk, dat onze armen en beenen de centrale
punten van onze persoonlijkheid zijn, wat niet ge
heel met de werkelijkheid overeen komt. Hooger
dan onze buik of onize borst gaat de mensch hen
niet aan, of men moet, bv. door nadrukkelijk
hoofdschudden en oogdraaiingen, hun aandacht
op de zetel van ons intellect vestigen!
Niet alle katers negeeren onzen blik, maar zeer
vele. De kat daarentegen ziet ons recht in de
oogen, als het geen zeer onintelligent dier is, en
reageert trouwens sneller en nauwkeuriger op al
onze uitingen. Ook bij de poema, de Zuid-Ameri-
kaansche zilverleeuw, is dit het geval. De meest
treffende bewijzen van intelligentie zijn dan ook
bijna zonder uitzonderingen niet van katers, maar
van poesen afkomstig.
Een merkwaardig geval van ooglozen door een
aap maakte ik enkele jaren geleden in Artis mee.
Pim, het kleine Orang-Oetangjong, mocht, daar
het een warme zomermiddag was, met zijn oppas
ser buiten in het grasveld spelen, wat, tot groot
genoegen der v°le bezoekers, zeer vaak plaats
vond. Het aardige beest, dat zoo grappig aan zijn
blijde of verdrietige emoties uiting kon geven, had
veel belangstelling, en vele dames waren zielsge
lukkig, als mijnheer even op hun arm wou plaats
nemen. Een dame naast mij had hem op haar
arm; ik streelde het kereltje vriendelijk over zijn
harde, ronde bol. Toen bleef ik hem alleen maar
aankijken, niet bepaald met onwelwillende ge
dachten, want ik was in den loop van dien zomer
veel van Pim gaan houden, met zijn geamuseerd
kinderlijke oogen in het mummelende oudeman-
netjesgezicht. Pim keek mij ook aan, en zoo hiel
den wij elkaar een poosje met onze oogen
vast. Opeens sloeg Pim zijn ruige arm om m'n
hals en drukte zijn gezioht tegen me aan. Hij
wou bij me komen, maar de dame naast mij was
jaloersah en wilde hem niet afstaan. Zoo moest
Pim van zijn voornemen afzien. Weldra, toen deze
houding hem een beetje ongemakkelijk werd, liet
hij mijn hals los en ging weer geheel naar de
hem dragende dame over. Een minuut later liep
en duikelde hij weer over het grasveld, kinderlijk
Het oog van de herdershond.
onbevangen van de interesse en de bewondering,
die hem van alle kanten ten deel viel.
Voor vriendschap en teederheid was Pim gevoe-
lig voor bewondering niet. Honderden oogen
waren niet in staat hem ook maar een tikje ver
waand te maken. Hoe anders is het bij vele exo
tische, kleurige pronkhanen, die onmiddellijk naar
den geïnteresseerden beschouwer toekomen en geen
tijd en gelegenheid laten voorbijgaan, zich van
alle kanten te laten bewonderen. Hun eigenliefde
is evenredig aan hun veerenpraoht en ons, men
schen, lijkt het toe alsof ze al het mogelijke doen,
zidh maar vooral vereerenswaardig en interessant
te maken.
Het onbevangen kind Pim is mij liever, en zélfs
de ijzingwekkend kalme luiaard met zijn koude
haakhanden, die zich langs zijn tak naar mij
neerliet om zich door de menschenhand te laten
aanhalen. Alleen voor deze korte afstand had
hij erg veel tijd noodig!
Sport-verwording.
Niemand zal, zoo schrijft „Le Journal des In-
stituteurs et des Inst.ces", het veroordeelen, dat
de lichamelijke opvoeding de waardeering heeft
gevonden, waarop ze recht heeft
Het is zeer vrijs, ook aan het lichaam te denken
en aan zijn harmonische ontwikkeling, om krach
tige, goed en regelmatig werkende organen te
verkrijgen: de gezondheid is de grootste schat en
de eerste voorwaarde voor alle wezenlijke actie.
Maar is het wel de lichamelijke ontwikkeling,
die de jongelui beoogen? Voor hen is sport voetbal,
korf, sprong, loopen, tennis, zwemmen, en de
eenige ambitie van een jongmensch is niet
lichaamsoefening, niet het verkrijgen van een
evenwichtig organisme, gezondheid en kracht;
maar hij wenscht te worden een sport-specialist;
een kampioen, die trainingsproeven kan afleggen
en records kan breken. Het behalen van de eerste
plaats is hem heel wat meer waard dan lichaams
schoon en gezondheid.
Als de eigenliefde maar gestreeld wordt, mag
het lichaam er wel onder lijden. Vandaar dat men
gevaren moet verwachten: de vroegtijdige specia
lisatie belet de harmonieuse en progressieve ont
wikkeling der organen; worsteling en competitie
tot het uiterste, die zeer schadelijke gevolgen na
*rich sleepen; te intensieve training, die overver
moeidheid verwekt zóó wordt de gezondheid in
de waagschaal gesteld.
Het is daarom een verblijdend verschijnsel, daï
opvoedkundigen de op sport al te verzotte jeugd
trachten in te toornen en meer arheidsliefde aan-
kweeken.
We moeten terug naar een gezonde, geregelde
praktijk in de sport, onder leiding van een genees
kundige, om zoo te verkrijgen een logische, na
tuurlijke lichaamsontwikkeling. Evenals op elk
ander terrein, moet men zich ook hier in acht
nemen voor excessen.
Wanneer ziet het kind?
Men vraagt zich wel eens af, zoo staat er in
„L'Oeuvre Nationale de l'Enfance", wanneer het
kind ziet en hoe zich het gezicht langzaam aan
ontwikkelt.
Een moeder twijfelt hierover niet; Rij weet, da*
haar kind haar herkent, als ze het in handen
neemt, omdat ze moeder is.
De wetenschap heeft niet zooveel en zulke ge
makkelijke controlemiddelen als de moeders. Niet
temin heeft ze vastgesteld, dat het kind de eerste
dag slaapt De tweede dag ziet het zwakjes en
,vaag en wordt bij een venster meer of minder
verblind.
Acht dagen later wordt het leven meer bewust)
Vanaf de twintigste dag bemerkt het het licht3
maar „vindt" het niet terug, als men het kind
plotseling op een andere plaats zet: het bezit
alleen nog maar het centrale gezichtsvermogen.
Op de leeftijd van één maand herkent het zijn
moeder, niet aan haar gelaat, maar aan haar
stem. Gelaatsherkenning kan pas plaats hebben,
als het twee maanden oud is.
Is het kind drie maanden, dan volgt het met de
oogen een bewegend voorwerp, mits men het van
te voren vóór hem heeft gezet.
Eerst op een leeftijd van vijf nes maanden is
het kind in staat voorwerpen te zien, die ter zijde
van hem zijn geplaatst en dan is het gezichts
vermogen volledig ontwikkeld.
197