JEUGD VOOR DE Wapenaar en mijn Programma" Hoe ver gaat de vrijheid van een modern kristelik dichter, wanneer hij een moderne trans positie van het geopenbaarde Woord wil geven? Ik geloof, dat ik zo wel de hoofdgedachte van Wapenaars voorlaatste Letterkundige Kroniek in dit blad kan formuleren, de kroniek, die hij wijdde aan mijn verzenbundel „Programma". Ik ben er Wapenaar dankbaar voor, dat hij dit tot leidend motief van zijn bespreking heeft gemaakt, want dit is inderdaad de kenimoeilikheid van de nieuwe kristelike vormgeving, waarnaar wij zoeken. Nu wil ik onmiddellijk toegeven, dat verschillende van mijn verzen mogelik te ver zijn .gegaan met de vrijheid en dat de gemeente ze daarom niet zal kunnen aanvaarden. Maar toch, de aanteke ningen, die Wapenaar bij sommige van mijn verzen plaatste, deden twijfel bij mij opkomen of de ge meente, sprekend bij monde van Wapenaar, al volkomen de juiste houding heeft gevonden tegen over de organise vormvernieuwing van de Bijbelse traditie ,die het hoofdpunt van mijn programma uitmaakt. Daarom zij het mij vergund hier enkele woorden minder ter verdediging dan ter verduide- liking van mijn bedoeling te mogen spreken. Ik wil liever niet die verzen nemen, waarin de kernwaarheden van het kristelik geloof voor mij hun vorm hebben gevonden, ik zal b.v. niet in gaan op Wapenaars opmerkingen over Weary River, want hiermee raakt hij ook de moeilikste problemen van de kristelike vormgeving-door-het- gedicht. Gemakkeliker is het waarschijnlik tot klaarheid te komen over een vera als Melchizedek. Mag, móet eer vers over Melchizedek in onze tijd zo geschreven worden als ik het heb gedaan? Wapenaar zegt ervan: „Melchizedek, toch al zoo'n raadselachtige figuur wordt mij door Jacobse's vers niet duidelijker. We mogen toch den dichter vragen ons nader te brengen tot de symbolische zin van gestalten als de priester-koning van Salem. We bemerken wel dat de dichter een eigen „zin" er uit haalde, dien vorm gaf in zijn vers, maar de gemeente vraagt om de geheele eenige zin van 't verhaal te doen herleven voor haar, zóó dat zij er vasthou aan heeft, 't Gaat hier toch maar niet om bloot historische feiten. Dan had de dichter zich beter tot de profane geschiedenis kunnen wenden om dóór zijn inspireerende gestalten te vinden." Voor de duidelikheid laat ik het vers hier in zijn geheel volgen: Hij was nog jong, toen God zei: Abraham, Wees machtig en trek uit, want uw vijanden Geef ik u overwonnen in uw handen. En hij versloeg, tot hij bij Salem kwam. Maar Melchizedek, die in Salem heerschte, Als oudste van de priesters, grijs en stram, Maakte zich op. Toen zag zich Abraham Opeens als een verloren zoon die keerde. En Abraham zag de rechtvaardigheid Onder een stervend ras. Zijn jonge kracht Schaamde hij zich en knielde voor een zegen. Maar Melchizedek kwam hem kussend tegen Met brood en wijn: Op u heb ik gewacht: Kom, laat ons eten, morgen sterven wij. De Bijbelplaats, waar het gedicht de transpositie van is luidt: En Melchizedek, Koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abraham Gode, den Al lerhoogste, die hemel en aarde beziit en ge zegend zij de allerhoogste God, die uwe vijan den in uwe hand geleverd heeft. En hij gaf hem de tiende van alles. Wapenaar vraagt mij om de geheel enige zin van dit verhaal voor de gemeente te doen her leven, zó dat zij er houvast aan heeft. Hij ver onderstelt, dat ik die geheel ecnige zin niet heb gegrepen. Hoe weet hij dat? Is er dan een door de gemeente gesanctioneerde exegese van dit ver haal? Nee, want Wapenaar noemt hem zelf een raadselachtige figuur. Trouwens de gemeente is eenvoudig niet bevoegd om een bepaalde exegese te sanctioneren, altans een reformatoriae gemeente niet. Waar zit dan de knoop? Er leeft in de ge meente een bepaalde traditionele opvatting, die in Melchizedeks brood en wijn een praefiguratie van het Avondmaal ziet en ik heb niet doen blijken, volgens Wapenaar, dat ik deze traditionele „sym bolise zin van de gestalte van Melchizedek" aan vaard en nader uit wil werken.2) Een dergelijke traditionele duiding is in geen enkel opzicht bindend voor de dichter, maar hij mag zich er natuurlik wel door laten leiden, mits hij in het oog houdt, dat hij als vormvernieuwer een korrigerende taak heeft ten opzichte van de traditionele opvattingen der gemeente. In dit ge val is mijn korrektie, dat ik de gemeente even tot de orde ro.»^ wanneer zij al symboliserende bezig is het Oucferestament om te bouwen tot een tweede Nieuw Testament. Het O. T. heoft een eigen onmiddellike zin als openbaring Gods en wij moeten het ook onmiddelik als openbaring tot ons laten spreken.3). Melchizedeks brood en wijn zijn een prototype van het Avondmaal, goed, maar een prototype heeft een eigen zin, wanneer God zich door dat prototype geopenbaard heeft. Sym bolise identifikatie is hier uit den boze. Het ver haal van Melchizedek moet dus zelf tot ons spre ken en als niet meer dan een prototype geduid worden. Het verhaal is ons onvolledig overgeleverd, het O.T. bepaalt zich tot de kernpunten. Dat zijn: Abraham, de man Gods, is de jonge veroveraar, die met Gods hulp zijn vijanden verslaat; in het vreemde land, dat God hem gegeven heeft, woont merkwaardigerwijs al een priester des allerhoog sten Gods, Melohizedek, koning van Salem; als deze hoort dat Abraham zijn vijanden verslagen heeft, brengt hij hem brood en wijn en zegent hem en erkent hem als zijn meester (geeft hem tienden van alles) Hier zien we dus een levensverhou ding tussen oen opkomende jonge generatie en een terugwijkende oude generatie. Het is zaak, willen wij het Woord Gods niet laten verstarren en krachteloos maken, om deze levensverhoudingen in de Bijbel scherp te ziien. God heeft zich door de levensverhoudingen van gewone mensen als Abraham en Melchizedek aan ons geopenbaaid, mensen die als wij geboren zijn, oud werden en stierven. Dus hier openbaart God zich in de ontmoeting van de vertegenwoor diger van het jonge, opkomende volk Abraham, en de vertegenwoordiger van het stervende ras, Melchizedek. God openbaart zich in hun ontmoe ting, want zij ontmoeten elkaar als mannen Gods.5) Wat moet voor Abraham het verrassende ele ment in deze ontmoeting zijn geweest? Dat die koning van Salem, de autochtone bezitter van het beloofde land, die zich aan hem, de jonge held komt overgeven, óók een man Gods is. Hij, Abra ham, is niet alleen rechtvaardig, hij ziet plotse ling „de rechtvaardigheid onder een stervend ras". De jonge generatie heeft schijnbaar meer het gelijk aan haar kant dan de oude, ómdat zij het altijd wint, omdat het haar beurt is om de leiding in handen te nemen in de wisseling der geslach ten. Wanneer de jongere de rechtvaardigheid van de weerloos terugwijkende oudere ziet, wordt hem iets van het diepste geheim des levens bewust. Hij voelt, dat hij voor zijn verdere strijd de zegen van die oudere nodig heeft, dat de scheidende hem tot erfgenaam van de hem gegeven goddelike roeping moet maken. Oud en jong, scheidende en blijvende hebben een ogenblik van diepste soli dariteit met elkaar. Zo heeft de jongere de oudere noe nooit gezien. Hij schaamt zich, dat hij hem moet overwinnen en voelt zich bijna een terugge keerde verloren zoon. (De terugkeer van de ver loren zoon is immers ook de vreugde over de hervonden solidariteit.) Maar de oudere is niet voor niets oud geworden: hij is gerijpt om zelf minder te worden en de jongere te laten wassen, hij weet dat hij „morgen" moet sterven en dat hem niets meer te doen staat dan de jongere te ontvangen en te kussen. Want deze mag het niet als een zonde zien, dat hij de oudere moet ver dringen: Abraham moet ook uit Melchizedeks mond horen, dat hij door God geroepen is om groot te worden. Brood en wijn zijn het laatste gemeenschapsmaal, het afscheidsmaal met de diepe zin van een erflating.®) Is hier een prototype van het Nieuw-Testamcn- tise Avondmaal? Ongetwijfeld, maar ook niet meer dan een prototype. Het is niet het Avondmaal zelf. Ik meen dat ik door mijn vers wel degel ik „de geheel enige zin van 't verhaal doe herleven" voor de gemeente en dat zij aan deze transpositie van de Bijbelwoorden meer heeft dan aan de traditio- neele opvatting, die Melchizedek vagelik associeert met het Avondmaal zonder zich rekenschap te geven van de levensverhouding tussen Melchize dek en Abraham.7) Als ik in mijn vers blijk had gegeven, dat ik aan het Avondmaal zelfs maar had gedacht, had ik de zin van de openbaring Gods in het Oudtestamenti9e verhaal geweld aangedaan. Het Avondmaal, de Zoon des Mensen, is er een voudig nog niet in de levensverhouding van Abra ham en Melchizedek. Iets anders zou het zijn bij een Nieuwtestamenties Avondmaalsvers te zinspe len op „Melchizedeks wrijs". Melchizedek krijgt zijn vervulling in Kristus, goed, maar pas als Krietus verschenen is. Zo komt ook de bron van vader Jacob tot vervulling als bron 'van Kristus maar hier kan pas op gezinspeeld worden in een Nieuw testamenties Kristus-vers. Wanneer de Volheid ver schenen is kan m.i. het prototype wel zonder ver wringing met de volle inhoud daarvan geladen worden, dus in het Bron-vers kan Jacob, de voor vader van de vrouw, ook geladen worden met de volle inhoud van de vrouw, die Kristus ontmoet heeft en door hem gelaafd wordt. Zo kan dat vers, dat met de vrouw begint, juist zijn poetise klimax bereiken met vader Jakob. Ik 9prcek hier van poëtise klimax. De poëzie heeft een andere logika dan een preek. Hiermee komen we op een volgend punt, waar Wapenaar mij, geloof ik, misverstaat. Hij eist van mijn verzen de logika van preken. Nu beschouw ik in zekere zin mijn verzen als preken, mits men onder preek dan uitsluitend verstaat evangelieverkondi ging. De literatuur heeft m.i. geen andere taak dan evangelieverkondiging, dan het brengen van de blijde boodschap van de liefde Gods, de solida riteit Gods met de mensen. Maar ik preek dan altijd op mijn manier, d.w.z. door poëzie. Om het verschil tussen homiletise en poëtise logika duide- lik te maken wil ik De Bron nog eenmaal geheel aan u voorleggen Ik zal hier niet, als bij Melchi zedek, trachten na te gaan of ik de geheel enige zin van 't verhaal" wel gegrepen heb, want Wa penaars bezwaren tegen dit vers zijn van andere aard: „Maar nu beroept de dichter zich in de terzinen op een feit in 't ver verleden om te be vestigen dat de bron een beeld is van de vergeven de Liefde Gods. „Want" zoo vangen de terzinen aan. Maar, zoo vragen we, moest niet het symboo (de Jacobsbron) als waarachtig teeken zijn beves tiging vinden in 't eeuwig heden van Christus aan de bron?" Leest u eer9t het gedicht: Wanneer de vrouwen 's avonds aan de bron Buigen 't moe hoofd, zien zij de spiegeling Opwellen uit een koele wiegeling Van donker water en van rode zon. Hier is het dat de Meester haar ontmoet, En sproekt Dan zien zij alles wat zij deden. Gedragen door het eeuwige verleden En reingewassen in het eeuwig bloed. Want vader Jacob groef hier in de aarde En drenkte er zijn kudden en zijn zonen. Door het heet dorsten van de dag benard. En vader Jacob groef hier in de aarde Tot hij het ruisen van haar diepten horen En rusten kon tegen haar donker hart Wanneer het geen gedicht maar een preek was, zou de achtste regel de laatste kunnen zijn: de „dogmatise" gedachte is voltooid.8) Kristus is de bron en wie zijn zondig gelaat spiegelt in Hem, vind het verreind terug, omdat alle zonde die hij deed rein gewaseen wordt in het bloed van de Eeuwige, die altijd geweest is en de schuld van alle bloed op zich heeft genomen. Dogmaties is dit klaar, maar de poëtise expressie van deze Kristelike waarheid is nog onvolkomen. Dat „eeuwige verleden" en „eeuwig bloed" moet kon- kreter tot ons komen en dit geschiedt door het poëtise middel om de nietige vrouw voort te zet ten door de grootsere figuur van haar voorvader en prototype Jakob, Jakob die door zijn nazaat en vervulling, de vrouw, hier een „vollere inhoud" krijgt dan de historise Jakob ooit bezeten heeft. Ook het hart der aarde, waaraan de historise Jakob rustte, krijgt in dit verband de „vollere in houd" als konkreet beeld van „het eeuwige verle den" en „het eeuwig bloed.9) Het is dus niet zoo, dat zonder de bron van vader Jakob Kristus de Bron niet had kunnen worden; „want" drukt geen oorzakelik verband uit. Maar door de met „want' ingeleide terzinen wordt verduidelikt, waarom voor de vrouw „het eeuwige verleden" en „het ecuwig bloed", da' haar uit de Bron toeblinkt, die bevrijdende en verrcinende suggestie op haar kun nen uitoefenen. De terzinen zijn niet dogmaties, maar poëties illustratief.10) Het is niet mijn bedoeling, ik hoop dat dit U duidelik zal zijn, om mijzelf te rechtvaardigen. Mijn verzen doen er tenslotte niets toe. Maar ik heb de problemen van het moderne Bijbelse vers in het algemeen willen toelichten aan mijn eigen werk, omdat Wapenaar naar aanleiding van mijn bundel verschillende van die problemen heeft aan geroerd. Mijn „programma" gaat boven mijn eigen produktie uit, want een Bijbels vers, dat de Bij belse figuren weer. tot ons brengt in hun reële levensverhoudingen en daardoor de Openbaring voor ons weer reëel maakt, is een dringende be hoefte voor de gemeentelike vormgeving van tegenwoordig. Als dichter ben ik een dienaar van de kerk en als zodanig durf ik uw aandacht voor deze vormproblemen te komen opeisen. Door een gebrekkige en verstarde vormgeving van vele do minees zijn duizenden mensen de kerken uitge preekt Wie door verzen als de mijne geërgerd wordt, bepale zich tot de dominees voornoemd. Ik kan slechts in deemoed bidden, dat een enkele van deze kleinen, die door de dominees, meer dan zij konden verdragen, geërgerd zijn, door onze 194 De avonturen van Fernao de Magelhaes jioor G. K. de Wilde Vervolg In een oogwenk tijds was de verschrikte en ^totaal verblufte wacht overmeesterd en nog voor de bemanning uit de kooien was, werd ze gegre pen en stevig gekneveld. Flambouwen werden aangestokener viel niets meer te doenl Zonder slag of stoot was het rebelleerende schip in handen van Magelhaes. De bemanning van de Trinidad kreeg een extra oorlam. Vier van de vijf schepen waren weer onder het wettig gezag en ook het vijfde onder Juan de Cartagena kon de volgende morgen niets anders doen dan zich overgeven De volgende morgen heel in de vroegte al hield Magelhaes krijgsraad. De bemanningen werden .vrijgesproken op voorwaarde van alxsolute onder werping. Niet een, die de eed van trouw aiet opnieuw aflegde, uitgenomen een kapelaan van Juan de Cartagena's vaartuig. De Cartagena «zelf werd als hoofdaanvoerder der muiters ter dood veroordeeld, wolk vonnis ver zacht werd tot aan land zetting. In de middag vertrok een kleine sloep van de Trinddad, Juan de Cartagena en de weigerachtige kapelaan werden aan land gebracht. Wat pro viand werd hun nog meegegeven, als een laatste genade om het leven nog wat te rekken, want niemand «wijfelde er aan of dit vonnis betecken- de even zoo goed als de stropde dood Was slechts uitstel van executie. Met een rilldng over hun rug zagen de beman- Bingeu Uaa vertrekken en die gansche dag nog bleven die beide mannen daarginder aan de kust maar heen weer loopentoen kwam de nacht; de dag daarop waren ze verdwenen. Verscheurd door wild gedierte? Gegrepen door de inboorlingen? Dat zou immer en altijd een raadsel blijven! XI. De geheimzinnige straat ontdekt. Fel joeg de storm Vier schepen vlogen, een speelbal van wind en golven, het onbekende Zuiden in. Het aantal van Magelhaes' schepen was met één verminderd. Tijdens een verkenningstocht gedurende de vier maanden van overwintering ondernomen was het op de rotsen te pletter geslagen. Ook toen had fel de storm gewoed. En het leek nu alsof ook deze vier sohepen vernield «ouden worden door het razen van de woedende orkaan. De zee beukte met zware golfslag tegen de aietige vaatuigen. Flit sende bliksemstralen schoten langs de «zwart grijze hemel, de donder dreunde zoo nu en dan boven het stormgeweld uit De schepen hadden de grootste moeite om bij elkaar te blijven en af te houden van de dreigende rotsenkust Stille gebeden werden opgezonden en menig kruis geslagen. De houten scheepswanden kraak tende storm huilde en kreunde in het want, velen der bemanning steunden van angst.. waar voerde de storm hen heen? 't Was gelukkig, dat de schepen gedurende den langen winter grondig gekalefaterd waren en dat de bemanning volledig was uitgerust, anders had men het al spoedig moeten opgevennu slaag de men er nog in, eenig stuur te houden, zoodat de schepen niet dwars op de golfbeweging kwa men te liggen. In Magelhaes' hut zaten Pater Fopseca en de Commandeur in het duister. Licht aan hebben, nu het schip zoo slingerde en stootte, was ge vaarlijk. Del Cano trad binnen. Hoe staan de zaken? informeerde Magelhaes. Twaalf van de bemanning zijn gewond, Com mandeur, voor het overige is do toestand goed, gezien de omstandigheden. Het want blijft heel en we maken weinig water. De geest onder de bemanning is uitstekend, be halve dat er een onbestemde angst is voor het onbekende zuiden. Maar tochdit moet niet langer duren, anders houden wij het niet. De Trinidad is een van de beste schepen, op de an dere vaartuigen zal de toestand veel minder zijn. Del Cano greep «zich aan de deurpost vast een felle stoot wierp het schip dwars Zoo moet het niet al te lang meer duren, 'daar zijn de schepen geen twee uren tegen be stand. 't Is noodweer! Dit is een beproeving van God, merkte de pater ernstig op. Hij wil U tot bezinning brengen, Fernao de Magelhaes. Gij hebt deze tocht alleen tot Uw eigen eer ondernomen, zooals ik U net zeide. Magelhaes wilde tegenspreken, maar de priester liet hem geen tijd. W t hebt gij gedaan tot bekeering de heide nen? Niets! Wat hebt gij gedaan om het Godsrijk te vestigen op aarde? Uw voorganger Cabral gaf aan deze kusten de naam „Land van het Heilige Kruis", als een belijdenis van eigen geloof en een teeken voor de heidenen. Gij hebt een spotzuch- tige geest, Fernao de Magelhaes. Het door U ont dekte land geeft ge geen christelijke naam, maar „Land der Grootvoeten", Patagonië,2) noemt ge <M land. Dacht ge, dat gij, die zulk een grootsche taak hebt te vervullen ongestraft zooiets kon doen en nalaten, wat Uw plicht is? Waar hebt gij hei denen bekeerd? Waar hebt ge kruisen opgericht? Maar ik heb toch de mis laten bedienen! viel Magelhaes in, onder de indruk van deze boet predikatie. Zeker, voor Uw eigen bemanning. Maar was Uw hart daar bij? Was het geen uiterlijke plech tigheid voor U, een soort wapenschouw? Antwoord mij maar liever niet, Commandeur, en aanvaard dit alles als een bezoeking Gods. Maar dit zeg ik U, neem een voorbeeld aan de christelijke plichtsbetrachting van Columbus,2) van Cabralge kunt nog veel van het ver zuimde inhalen als God er U de tijd voor laat. Laat ons Hem bidden om bewaring. De drie mannen zonken op hun knieën Ik zal nu het commando overnemen, Del Cano. Rust jij nu wat! beval Magelhaes. Met groote krachtsinspanning gelukte het hem, de deur open te krijgen en naar buiten te gaan, waar nog steeds de storm woedde met on vermin de felheid. Pater Fonseca volgde. Dan ineens greep deze Magelhaes' &nm: Zie Commandeur ,ons gebed is verhoord. Dit is Gods antwoord. Hij wees naar de spitsen der masten en raas. Blauwachtige vlammetjes lekten omhooghet Elmusvuur! Magelhaes keek naar boven. Ge hebt gelijk, pater Fonseca. Deze boog eerbiedig het hoofd en prevelde een dankzegging. God is met ons! riep Magelhaes, zoo luid hij kon, om boven het lawaai uit te komen. Man nen, hebt goeden moed, God is met ons! De volgende morgen was de storm uitgewoed en men constateerde, dat de schepen zich in de nabij heid van een Kaap bevonden en toen men die omneilde lag daar achter stil en verlaten een diepe bocht, die ver het land inliep. Zou hier de Straat te vinden zijn? 2) Deze naam is inderdaad door M. gegeven omdat de inboorlingen «zulke groote voeten hadden 2) Columbus ontdekte op zijn eerste reis Guana- hani, dat hij San Salvador noemde, «LI. Heilige Verlosser. (Wordt vervolgd.) Rebus Zomerl Dc vogeltjes zingen blij in de hoornen Of zingen, al vliegend, hoog in de lucht, Van den vroolijkcn zomer, die nu zal komen, Voor geen winter of vorst meer beducht En de boomen zijn vol met wiemclend loover, En het zonlicht schittert als goud op het groen 't Is al om den zomer, die nu is gekomen, *t Is al om den zomer te doenl WIST JE DAT Hoe komen we aan centen? De centen worden gemaakt aan de Rijksmunt, te Utrecht, dat weten we allemaal wel. De zestig millioen muntstukken van 'n gulden, de zes en vijftig millioen rijksdaalders, de halve guldens en al wat daar boven uitsteekt de teekenpenningen of standpenningen «ze werden, net zoo goed als de munten van minderen rang pasmunt in de oude bisschopsstad geboren! De stukken van 'n gulden zijn er zelfs onlangs nog allemaal omgesmolten; de oudere munten met hun gehalte van 0.945 werden toen vervangen door de thans in omloop zijnde, met een zilvergehalte van 0.720; de rest is in hoofdzaak koper. Gelukkig hoeft de Munt niet voor Nederland alleen te wer ken, de grootste bestellingen gaan naar Indië en dat houdt het werk aan den winkel. De halve gul denstukken, waar de menschen hier zoo'n hekel aan hebben, zijn daarginder juist zeer populair en worden dan ook druk aangemaakt De kelders be vatten groote hoeveelheden van het muntmetaal. Het zilver komt voor in baren, die in vorm wel wat weg hebben van de botercake, die moeder zoo fijn bakken kan! Gouden tientjes werden er de laatste jaren niet geslagen. Maar ieder Nederlander heeft het re. ht, deze gele schijven te laten vervaardigen! Minstens 300 kilo goud moet je hem sturen, wil hij verplicht zijn tientjes te gaan maken en dan nog slechts alléén, als de dienst het toelaat! 'n Kilo goud kost goo'n 1700, dus je moet al gauw voor 'n half miJlioentje aan goud metaal bijeen hebben, eer je den muntmeester aan 't werk voor je kunt zettenI De Munt maakt niet alleen geldstukken, maar ook rij wiel plaatjes ('n 3 millioen!), medailles voor het Rijk, de gemeenten, dc industrie, poststempels voor postkantoren, briefwegers, machine? om post wissels vlug te stempelen en nog 'n heeleboel andere dingen meer. Onze 17 Nederlandsche cen trale postkantoren vragen iederen Maandag écn hoeveelheid geld aan, dat hun wordt toegezonden uit Utrecht Het spreekt vanzelf, dat bij een zoo belangrijk bedrijf de hulp van scheikundige ingenieurs niet kan gemist worden. 199

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 14