JEUGD
VOOR DE
Wapenaar en mijn
Programma"
Hoe ver gaat de vrijheid van een modern
kristelik dichter, wanneer hij een moderne trans
positie van het geopenbaarde Woord wil geven?
Ik geloof, dat ik zo wel de hoofdgedachte van
Wapenaars voorlaatste Letterkundige Kroniek in
dit blad kan formuleren, de kroniek, die hij wijdde
aan mijn verzenbundel „Programma". Ik ben er
Wapenaar dankbaar voor, dat hij dit tot leidend
motief van zijn bespreking heeft gemaakt, want
dit is inderdaad de kenimoeilikheid van de nieuwe
kristelike vormgeving, waarnaar wij zoeken. Nu
wil ik onmiddellijk toegeven, dat verschillende
van mijn verzen mogelik te ver zijn .gegaan met
de vrijheid en dat de gemeente ze daarom niet
zal kunnen aanvaarden. Maar toch, de aanteke
ningen, die Wapenaar bij sommige van mijn verzen
plaatste, deden twijfel bij mij opkomen of de ge
meente, sprekend bij monde van Wapenaar, al
volkomen de juiste houding heeft gevonden tegen
over de organise vormvernieuwing van de Bijbelse
traditie ,die het hoofdpunt van mijn programma
uitmaakt. Daarom zij het mij vergund hier enkele
woorden minder ter verdediging dan ter verduide-
liking van mijn bedoeling te mogen spreken.
Ik wil liever niet die verzen nemen, waarin de
kernwaarheden van het kristelik geloof voor mij
hun vorm hebben gevonden, ik zal b.v. niet in
gaan op Wapenaars opmerkingen over Weary
River, want hiermee raakt hij ook de moeilikste
problemen van de kristelike vormgeving-door-het-
gedicht. Gemakkeliker is het waarschijnlik tot
klaarheid te komen over een vera als Melchizedek.
Mag, móet eer vers over Melchizedek in onze
tijd zo geschreven worden als ik het heb gedaan?
Wapenaar zegt ervan: „Melchizedek, toch al zoo'n
raadselachtige figuur wordt mij door Jacobse's
vers niet duidelijker. We mogen toch den dichter
vragen ons nader te brengen tot de symbolische
zin van gestalten als de priester-koning van Salem.
We bemerken wel dat de dichter een eigen „zin"
er uit haalde, dien vorm gaf in zijn vers, maar de
gemeente vraagt om de geheele eenige zin van 't
verhaal te doen herleven voor haar, zóó dat zij er
vasthou aan heeft, 't Gaat hier toch maar niet om
bloot historische feiten. Dan had de dichter zich
beter tot de profane geschiedenis kunnen wenden
om dóór zijn inspireerende gestalten te vinden."
Voor de duidelikheid laat ik het vers hier in
zijn geheel volgen:
Hij was nog jong, toen God zei: Abraham,
Wees machtig en trek uit, want uw vijanden
Geef ik u overwonnen in uw handen.
En hij versloeg, tot hij bij Salem kwam.
Maar Melchizedek, die in Salem heerschte,
Als oudste van de priesters, grijs en stram,
Maakte zich op. Toen zag zich Abraham
Opeens als een verloren zoon die keerde.
En Abraham zag de rechtvaardigheid
Onder een stervend ras. Zijn jonge kracht
Schaamde hij zich en knielde voor een zegen.
Maar Melchizedek kwam hem kussend tegen
Met brood en wijn: Op u heb ik gewacht:
Kom, laat ons eten, morgen sterven wij.
De Bijbelplaats, waar het gedicht de transpositie
van is luidt:
En Melchizedek, Koning van Salem, bracht
voort brood en wijn; en hij was een priester
des allerhoogsten Gods. En hij zegende hem
en zeide: Gezegend zij Abraham Gode, den Al
lerhoogste, die hemel en aarde beziit en ge
zegend zij de allerhoogste God, die uwe vijan
den in uwe hand geleverd heeft. En hij gaf
hem de tiende van alles.
Wapenaar vraagt mij om de geheel enige zin
van dit verhaal voor de gemeente te doen her
leven, zó dat zij er houvast aan heeft. Hij ver
onderstelt, dat ik die geheel ecnige zin niet heb
gegrepen. Hoe weet hij dat? Is er dan een door
de gemeente gesanctioneerde exegese van dit ver
haal? Nee, want Wapenaar noemt hem zelf een
raadselachtige figuur. Trouwens de gemeente is
eenvoudig niet bevoegd om een bepaalde exegese
te sanctioneren, altans een reformatoriae gemeente
niet. Waar zit dan de knoop? Er leeft in de ge
meente een bepaalde traditionele opvatting, die in
Melchizedeks brood en wijn een praefiguratie van
het Avondmaal ziet en ik heb niet doen blijken,
volgens Wapenaar, dat ik deze traditionele „sym
bolise zin van de gestalte van Melchizedek" aan
vaard en nader uit wil werken.2)
Een dergelijke traditionele duiding is in geen
enkel opzicht bindend voor de dichter, maar hij
mag zich er natuurlik wel door laten leiden, mits
hij in het oog houdt, dat hij als vormvernieuwer
een korrigerende taak heeft ten opzichte van de
traditionele opvattingen der gemeente. In dit ge
val is mijn korrektie, dat ik de gemeente even tot
de orde ro.»^ wanneer zij al symboliserende bezig
is het Oucferestament om te bouwen tot een
tweede Nieuw Testament. Het O. T. heoft een
eigen onmiddellike zin als openbaring Gods en
wij moeten het ook onmiddelik als openbaring tot
ons laten spreken.3). Melchizedeks brood en wijn
zijn een prototype van het Avondmaal, goed, maar
een prototype heeft een eigen zin, wanneer God
zich door dat prototype geopenbaard heeft. Sym
bolise identifikatie is hier uit den boze. Het ver
haal van Melchizedek moet dus zelf tot ons spre
ken en als niet meer dan een prototype geduid
worden.
Het verhaal is ons onvolledig overgeleverd, het
O.T. bepaalt zich tot de kernpunten. Dat zijn:
Abraham, de man Gods, is de jonge veroveraar,
die met Gods hulp zijn vijanden verslaat; in het
vreemde land, dat God hem gegeven heeft, woont
merkwaardigerwijs al een priester des allerhoog
sten Gods, Melohizedek, koning van Salem; als
deze hoort dat Abraham zijn vijanden verslagen
heeft, brengt hij hem brood en wijn en zegent hem
en erkent hem als zijn meester (geeft hem tienden
van alles) Hier zien we dus een levensverhou
ding tussen oen opkomende jonge generatie en een
terugwijkende oude generatie. Het is zaak, willen
wij het Woord Gods niet laten verstarren en
krachteloos maken, om deze levensverhoudingen
in de Bijbel scherp te ziien.
God heeft zich door de levensverhoudingen
van gewone mensen als Abraham en Melchizedek
aan ons geopenbaaid, mensen die als wij geboren
zijn, oud werden en stierven. Dus hier openbaart
God zich in de ontmoeting van de vertegenwoor
diger van het jonge, opkomende volk Abraham,
en de vertegenwoordiger van het stervende ras,
Melchizedek. God openbaart zich in hun ontmoe
ting, want zij ontmoeten elkaar als mannen Gods.5)
Wat moet voor Abraham het verrassende ele
ment in deze ontmoeting zijn geweest? Dat die
koning van Salem, de autochtone bezitter van het
beloofde land, die zich aan hem, de jonge held
komt overgeven, óók een man Gods is. Hij, Abra
ham, is niet alleen rechtvaardig, hij ziet plotse
ling „de rechtvaardigheid onder een stervend ras".
De jonge generatie heeft schijnbaar meer het
gelijk aan haar kant dan de oude, ómdat zij het
altijd wint, omdat het haar beurt is om de leiding
in handen te nemen in de wisseling der geslach
ten. Wanneer de jongere de rechtvaardigheid van
de weerloos terugwijkende oudere ziet, wordt hem
iets van het diepste geheim des levens bewust. Hij
voelt, dat hij voor zijn verdere strijd de zegen
van die oudere nodig heeft, dat de scheidende
hem tot erfgenaam van de hem gegeven goddelike
roeping moet maken. Oud en jong, scheidende
en blijvende hebben een ogenblik van diepste soli
dariteit met elkaar. Zo heeft de jongere de oudere
noe nooit gezien. Hij schaamt zich, dat hij hem
moet overwinnen en voelt zich bijna een terugge
keerde verloren zoon. (De terugkeer van de ver
loren zoon is immers ook de vreugde over de
hervonden solidariteit.) Maar de oudere is niet
voor niets oud geworden: hij is gerijpt om zelf
minder te worden en de jongere te laten wassen,
hij weet dat hij „morgen" moet sterven en dat
hem niets meer te doen staat dan de jongere te
ontvangen en te kussen. Want deze mag het niet
als een zonde zien, dat hij de oudere moet ver
dringen: Abraham moet ook uit Melchizedeks
mond horen, dat hij door God geroepen is om
groot te worden. Brood en wijn zijn het laatste
gemeenschapsmaal, het afscheidsmaal met de
diepe zin van een erflating.®)
Is hier een prototype van het Nieuw-Testamcn-
tise Avondmaal? Ongetwijfeld, maar ook niet meer
dan een prototype. Het is niet het Avondmaal zelf.
Ik meen dat ik door mijn vers wel degel ik „de
geheel enige zin van 't verhaal doe herleven" voor
de gemeente en dat zij aan deze transpositie van
de Bijbelwoorden meer heeft dan aan de traditio-
neele opvatting, die Melchizedek vagelik associeert
met het Avondmaal zonder zich rekenschap te
geven van de levensverhouding tussen Melchize
dek en Abraham.7) Als ik in mijn vers blijk had
gegeven, dat ik aan het Avondmaal zelfs maar had
gedacht, had ik de zin van de openbaring Gods
in het Oudtestamenti9e verhaal geweld aangedaan.
Het Avondmaal, de Zoon des Mensen, is er een
voudig nog niet in de levensverhouding van Abra
ham en Melchizedek. Iets anders zou het zijn bij
een Nieuwtestamenties Avondmaalsvers te zinspe
len op „Melchizedeks wrijs". Melchizedek krijgt zijn
vervulling in Kristus, goed, maar pas als Krietus
verschenen is. Zo komt ook de bron van vader
Jacob tot vervulling als bron 'van Kristus maar
hier kan pas op gezinspeeld worden in een Nieuw
testamenties Kristus-vers. Wanneer de Volheid ver
schenen is kan m.i. het prototype wel zonder ver
wringing met de volle inhoud daarvan geladen
worden, dus in het Bron-vers kan Jacob, de voor
vader van de vrouw, ook geladen worden met de
volle inhoud van de vrouw, die Kristus ontmoet
heeft en door hem gelaafd wordt. Zo kan dat vers,
dat met de vrouw begint, juist zijn poetise klimax
bereiken met vader Jakob.
Ik 9prcek hier van poëtise klimax. De poëzie
heeft een andere logika dan een preek. Hiermee
komen we op een volgend punt, waar Wapenaar
mij, geloof ik, misverstaat. Hij eist van mijn
verzen de logika van preken. Nu beschouw ik in
zekere zin mijn verzen als preken, mits men onder
preek dan uitsluitend verstaat evangelieverkondi
ging. De literatuur heeft m.i. geen andere taak
dan evangelieverkondiging, dan het brengen van
de blijde boodschap van de liefde Gods, de solida
riteit Gods met de mensen. Maar ik preek dan
altijd op mijn manier, d.w.z. door poëzie. Om het
verschil tussen homiletise en poëtise logika duide-
lik te maken wil ik De Bron nog eenmaal geheel
aan u voorleggen Ik zal hier niet, als bij Melchi
zedek, trachten na te gaan of ik de geheel enige
zin van 't verhaal" wel gegrepen heb, want Wa
penaars bezwaren tegen dit vers zijn van andere
aard: „Maar nu beroept de dichter zich in de
terzinen op een feit in 't ver verleden om te be
vestigen dat de bron een beeld is van de vergeven
de Liefde Gods. „Want" zoo vangen de terzinen
aan. Maar, zoo vragen we, moest niet het symboo
(de Jacobsbron) als waarachtig teeken zijn beves
tiging vinden in 't eeuwig heden van Christus aan
de bron?" Leest u eer9t het gedicht:
Wanneer de vrouwen 's avonds aan de bron
Buigen 't moe hoofd, zien zij de spiegeling
Opwellen uit een koele wiegeling
Van donker water en van rode zon.
Hier is het dat de Meester haar ontmoet,
En sproekt Dan zien zij alles wat zij deden.
Gedragen door het eeuwige verleden
En reingewassen in het eeuwig bloed.
Want vader Jacob groef hier in de aarde
En drenkte er zijn kudden en zijn zonen.
Door het heet dorsten van de dag benard.
En vader Jacob groef hier in de aarde
Tot hij het ruisen van haar diepten horen
En rusten kon tegen haar donker hart
Wanneer het geen gedicht maar een preek was,
zou de achtste regel de laatste kunnen zijn: de
„dogmatise" gedachte is voltooid.8) Kristus is de
bron en wie zijn zondig gelaat spiegelt in Hem,
vind het verreind terug, omdat alle zonde die
hij deed rein gewaseen wordt in het bloed van
de Eeuwige, die altijd geweest is en de schuld
van alle bloed op zich heeft genomen. Dogmaties
is dit klaar, maar de poëtise expressie van deze
Kristelike waarheid is nog onvolkomen. Dat
„eeuwige verleden" en „eeuwig bloed" moet kon-
kreter tot ons komen en dit geschiedt door het
poëtise middel om de nietige vrouw voort te zet
ten door de grootsere figuur van haar voorvader
en prototype Jakob, Jakob die door zijn nazaat en
vervulling, de vrouw, hier een „vollere inhoud"
krijgt dan de historise Jakob ooit bezeten heeft.
Ook het hart der aarde, waaraan de historise
Jakob rustte, krijgt in dit verband de „vollere in
houd" als konkreet beeld van „het eeuwige verle
den" en „het eeuwig bloed.9) Het is dus niet zoo,
dat zonder de bron van vader Jakob Kristus de
Bron niet had kunnen worden; „want" drukt geen
oorzakelik verband uit. Maar door de met „want'
ingeleide terzinen wordt verduidelikt, waarom
voor de vrouw „het eeuwige verleden" en „het
ecuwig bloed", da' haar uit de Bron toeblinkt, die
bevrijdende en verrcinende suggestie op haar kun
nen uitoefenen. De terzinen zijn niet dogmaties,
maar poëties illustratief.10)
Het is niet mijn bedoeling, ik hoop dat dit U
duidelik zal zijn, om mijzelf te rechtvaardigen.
Mijn verzen doen er tenslotte niets toe. Maar ik
heb de problemen van het moderne Bijbelse vers
in het algemeen willen toelichten aan mijn eigen
werk, omdat Wapenaar naar aanleiding van mijn
bundel verschillende van die problemen heeft aan
geroerd. Mijn „programma" gaat boven mijn eigen
produktie uit, want een Bijbels vers, dat de Bij
belse figuren weer. tot ons brengt in hun reële
levensverhoudingen en daardoor de Openbaring
voor ons weer reëel maakt, is een dringende be
hoefte voor de gemeentelike vormgeving van
tegenwoordig. Als dichter ben ik een dienaar van
de kerk en als zodanig durf ik uw aandacht voor
deze vormproblemen te komen opeisen. Door een
gebrekkige en verstarde vormgeving van vele do
minees zijn duizenden mensen de kerken uitge
preekt Wie door verzen als de mijne geërgerd
wordt, bepale zich tot de dominees voornoemd.
Ik kan slechts in deemoed bidden, dat een enkele
van deze kleinen, die door de dominees, meer dan
zij konden verdragen, geërgerd zijn, door onze
194
De avonturen van
Fernao de Magelhaes
jioor
G. K. de Wilde
Vervolg
In een oogwenk tijds was de verschrikte en
^totaal verblufte wacht overmeesterd en nog voor
de bemanning uit de kooien was, werd ze gegre
pen en stevig gekneveld. Flambouwen werden
aangestokener viel niets meer te doenl
Zonder slag of stoot was het rebelleerende
schip in handen van Magelhaes. De bemanning
van de Trinidad kreeg een extra oorlam. Vier
van de vijf schepen waren weer onder het wettig
gezag en ook het vijfde onder Juan de Cartagena
kon de volgende morgen niets anders doen dan
zich overgeven
De volgende morgen heel in de vroegte al hield
Magelhaes krijgsraad. De bemanningen werden
.vrijgesproken op voorwaarde van alxsolute onder
werping.
Niet een, die de eed van trouw aiet opnieuw
aflegde, uitgenomen een kapelaan van Juan de
Cartagena's vaartuig.
De Cartagena «zelf werd als hoofdaanvoerder der
muiters ter dood veroordeeld, wolk vonnis ver
zacht werd tot aan land zetting.
In de middag vertrok een kleine sloep van de
Trinddad, Juan de Cartagena en de weigerachtige
kapelaan werden aan land gebracht. Wat pro
viand werd hun nog meegegeven, als een laatste
genade om het leven nog wat te rekken, want
niemand «wijfelde er aan of dit vonnis betecken-
de even zoo goed als de stropde dood
Was slechts uitstel van executie.
Met een rilldng over hun rug zagen de beman-
Bingeu Uaa vertrekken en die gansche dag nog
bleven die beide mannen daarginder aan de kust
maar heen weer loopentoen kwam de nacht;
de dag daarop waren ze verdwenen.
Verscheurd door wild gedierte?
Gegrepen door de inboorlingen? Dat zou immer
en altijd een raadsel blijven!
XI. De geheimzinnige straat ontdekt.
Fel joeg de storm
Vier schepen vlogen, een speelbal van wind en
golven, het onbekende Zuiden in. Het aantal van
Magelhaes' schepen was met één verminderd.
Tijdens een verkenningstocht gedurende de vier
maanden van overwintering ondernomen was het
op de rotsen te pletter geslagen. Ook toen had fel
de storm gewoed. En het leek nu alsof ook deze
vier sohepen vernield «ouden worden door het
razen van de woedende orkaan. De zee beukte met
zware golfslag tegen de aietige vaatuigen. Flit
sende bliksemstralen schoten langs de «zwart
grijze hemel, de donder dreunde zoo nu en dan
boven het stormgeweld uit De schepen hadden de
grootste moeite om bij elkaar te blijven en af te
houden van de dreigende rotsenkust
Stille gebeden werden opgezonden en menig
kruis geslagen. De houten scheepswanden kraak
tende storm huilde en kreunde in het want,
velen der bemanning steunden van angst..
waar voerde de storm hen heen?
't Was gelukkig, dat de schepen gedurende den
langen winter grondig gekalefaterd waren en dat
de bemanning volledig was uitgerust, anders had
men het al spoedig moeten opgevennu slaag
de men er nog in, eenig stuur te houden, zoodat
de schepen niet dwars op de golfbeweging kwa
men te liggen.
In Magelhaes' hut zaten Pater Fopseca en de
Commandeur in het duister. Licht aan hebben,
nu het schip zoo slingerde en stootte, was ge
vaarlijk.
Del Cano trad binnen.
Hoe staan de zaken? informeerde Magelhaes.
Twaalf van de bemanning zijn gewond, Com
mandeur, voor het overige is do toestand goed,
gezien de omstandigheden. Het want blijft heel en
we maken weinig water.
De geest onder de bemanning is uitstekend, be
halve dat er een onbestemde angst is voor het
onbekende zuiden. Maar tochdit moet niet
langer duren, anders houden wij het niet. De
Trinidad is een van de beste schepen, op de an
dere vaartuigen zal de toestand veel minder zijn.
Del Cano greep «zich aan de deurpost vast
een felle stoot wierp het schip dwars
Zoo moet het niet al te lang meer duren,
'daar zijn de schepen geen twee uren tegen be
stand. 't Is noodweer!
Dit is een beproeving van God, merkte de
pater ernstig op. Hij wil U tot bezinning brengen,
Fernao de Magelhaes. Gij hebt deze tocht alleen
tot Uw eigen eer ondernomen, zooals ik U net
zeide.
Magelhaes wilde tegenspreken, maar de priester
liet hem geen tijd.
W t hebt gij gedaan tot bekeering de heide
nen? Niets! Wat hebt gij gedaan om het Godsrijk
te vestigen op aarde? Uw voorganger Cabral gaf
aan deze kusten de naam „Land van het Heilige
Kruis", als een belijdenis van eigen geloof en een
teeken voor de heidenen. Gij hebt een spotzuch-
tige geest, Fernao de Magelhaes. Het door U ont
dekte land geeft ge geen christelijke naam, maar
„Land der Grootvoeten", Patagonië,2) noemt ge
<M land. Dacht ge, dat gij, die zulk een grootsche
taak hebt te vervullen ongestraft zooiets kon doen
en nalaten, wat Uw plicht is? Waar hebt gij hei
denen bekeerd? Waar hebt ge kruisen opgericht?
Maar ik heb toch de mis laten bedienen! viel
Magelhaes in, onder de indruk van deze boet
predikatie.
Zeker, voor Uw eigen bemanning. Maar was
Uw hart daar bij? Was het geen uiterlijke plech
tigheid voor U, een soort wapenschouw?
Antwoord mij maar liever niet, Commandeur,
en aanvaard dit alles als een bezoeking Gods.
Maar dit zeg ik U, neem een voorbeeld aan
de christelijke plichtsbetrachting van Columbus,2)
van Cabralge kunt nog veel van het ver
zuimde inhalen als God er U de tijd voor laat. Laat
ons Hem bidden om bewaring.
De drie mannen zonken op hun knieën
Ik zal nu het commando overnemen, Del
Cano. Rust jij nu wat! beval Magelhaes.
Met groote krachtsinspanning gelukte het hem,
de deur open te krijgen en naar buiten te gaan,
waar nog steeds de storm woedde met on vermin
de felheid. Pater Fonseca volgde.
Dan ineens greep deze Magelhaes' &nm:
Zie Commandeur ,ons gebed is verhoord. Dit
is Gods antwoord. Hij wees naar de spitsen der
masten en raas. Blauwachtige vlammetjes lekten
omhooghet Elmusvuur!
Magelhaes keek naar boven.
Ge hebt gelijk, pater Fonseca. Deze boog
eerbiedig het hoofd en prevelde een dankzegging.
God is met ons! riep Magelhaes, zoo luid hij
kon, om boven het lawaai uit te komen. Man
nen, hebt goeden moed, God is met ons!
De volgende morgen was de storm uitgewoed en
men constateerde, dat de schepen zich in de nabij
heid van een Kaap bevonden en toen men die
omneilde lag daar achter stil en verlaten een
diepe bocht, die ver het land inliep. Zou hier de
Straat te vinden zijn?
2) Deze naam is inderdaad door M. gegeven
omdat de inboorlingen «zulke groote voeten hadden
2) Columbus ontdekte op zijn eerste reis Guana-
hani, dat hij San Salvador noemde, «LI. Heilige
Verlosser.
(Wordt vervolgd.)
Rebus
Zomerl
Dc vogeltjes zingen blij in de hoornen
Of zingen, al vliegend, hoog in de lucht,
Van den vroolijkcn zomer, die nu zal komen,
Voor geen winter of vorst meer beducht
En de boomen zijn vol met wiemclend loover,
En het zonlicht schittert als goud op het groen
't Is al om den zomer, die nu is gekomen,
*t Is al om den zomer te doenl
WIST JE DAT
Hoe komen we aan centen?
De centen worden gemaakt aan de Rijksmunt,
te Utrecht, dat weten we allemaal wel. De zestig
millioen muntstukken van 'n gulden, de zes en
vijftig millioen rijksdaalders, de halve guldens en
al wat daar boven uitsteekt de teekenpenningen
of standpenningen «ze werden, net zoo goed als
de munten van minderen rang pasmunt in
de oude bisschopsstad geboren!
De stukken van 'n gulden zijn er zelfs onlangs
nog allemaal omgesmolten; de oudere munten met
hun gehalte van 0.945 werden toen vervangen door
de thans in omloop zijnde, met een zilvergehalte
van 0.720; de rest is in hoofdzaak koper. Gelukkig
hoeft de Munt niet voor Nederland alleen te wer
ken, de grootste bestellingen gaan naar Indië en
dat houdt het werk aan den winkel. De halve gul
denstukken, waar de menschen hier zoo'n hekel
aan hebben, zijn daarginder juist zeer populair en
worden dan ook druk aangemaakt De kelders be
vatten groote hoeveelheden van het muntmetaal.
Het zilver komt voor in baren, die in vorm wel
wat weg hebben van de botercake, die moeder zoo
fijn bakken kan!
Gouden tientjes werden er de laatste jaren niet
geslagen. Maar ieder Nederlander heeft het re. ht,
deze gele schijven te laten vervaardigen!
Minstens 300 kilo goud moet je hem sturen, wil
hij verplicht zijn tientjes te gaan maken en dan
nog slechts alléén, als de dienst het toelaat!
'n Kilo goud kost goo'n 1700, dus je moet al gauw
voor 'n half miJlioentje aan goud metaal bijeen
hebben, eer je den muntmeester aan 't werk voor
je kunt zettenI
De Munt maakt niet alleen geldstukken, maar
ook rij wiel plaatjes ('n 3 millioen!), medailles voor
het Rijk, de gemeenten, dc industrie, poststempels
voor postkantoren, briefwegers, machine? om post
wissels vlug te stempelen en nog 'n heeleboel
andere dingen meer. Onze 17 Nederlandsche cen
trale postkantoren vragen iederen Maandag écn
hoeveelheid geld aan, dat hun wordt toegezonden
uit Utrecht
Het spreekt vanzelf, dat bij een zoo belangrijk
bedrijf de hulp van scheikundige ingenieurs niet
kan gemist worden.
199