DE DINGEN DIE OM ONS ZIJN door G. Sevensma-Themmen De „Mostra della Rivoluzione fascists" In de Via Nazionale, in het hart van Rome, de gevel met de vier geweldige, gestyleerde pijlen bundels en de markante lettere, die vertellen, dat daar de tentoonstelling gehouden wordt over de tien jaren van het fascisme. We waren er al een paar keer langs „gebust" en herinnerden elkaar dan: „Ja, daar moeten we ook nog heen, om onze biljetten te laten afstempelen." Het lokte niet erg, er is in Rome pooveel anders, zooveel „beters" zouden we haast zeggen, zooveel, dat stil maakt (van ontroering, zooveel, dat ons verloren in ge nieten ergens doet neerzitten, alsof er geen heftig- lovende stad om ons heen druischte. En onze iHollandsohe, on-militaristische nuchterheid kan niet veel bewondering gevoelen voor het machts vertoon, dat zich demonstreert in de talrijke ■macht-houdende fascisten op de trappen, in vol tenue, bajonet op het geweer, als ten stormaanval gereed. Maar onze kaarten voor de terugreis moesten er afgestempeld worden en dus besloten ■we op een avond, die voor niet veel anders meer dienen kon: dan nu maar naar de „Mostra." De toerist in Italië ondervindt eigenlijk alleen maar voordeel van het fascistisch regime. In den meer dan stampvollen „treno rapido" van Milaan naar Rome viel ons dien Zaterdag voor Paschen nog weer op de voortdurende zorgende waak zaamheid van den meereizenden fascistischen sol daat. Zat er in het treingangetje iemand op z'n Ikoffer tegen de buitendeur geleund hij kwam kijken, of de sluiting van de deur in orde was suisde de tocht tusschen twee openstaande raamp jes hij sloot er een. Een enkele straffe bejege ning uitgezonderd, wo.dt men als toerist door het „gezag" correct behandeld en nadat we dan ook beuren had Berend ook nog enkele min of meer klare herinneringen overgehouden. Het was van den tijd toen er ontelbaar veel soldaten in den Achterhoek waren, en Derk Jan, de boer, die nu heer en meester was op de boerderij, ook soldaat was. Er werd toen veel over oorlog gepraat en er werd ook veel geld verdiend. Dit laatste onder vond Berend toen ook, want de oude Na stopte hem soms inplaats van een paar kwartjes wel eens een, twee gulden in de hand, en Berend droeg cc don gauw naar zijn kleereakist bij al dat andere zilvergerij. Tabak kocht hij niet, want die was te duur. Hij behielp zich met gedroogde lindebladeren en braamblad. Dat was een goede tijd voor Berend geweest, want hij voelde de vreugd van de welvaart en de gemakken van 't onbekrompen bestaan op 't Scholverink rondwaren en hij zag vele vroolijke gezichten vol welwil lendheid. Maar toen waren opeens de slagen gekomen. Oude NS was gestorven en na haar Harmen Jan. Berend had beide keeren geschreid. Derk was getrouwd, Gezien was do plaats van de oude, goede boerin komen innemen, en Berend had droef gepeinsd. Er werden kinderen geboren. De onrust groeide niet hei jaar en het dubbeltjes, die hij gewoon was te ontvangen weiden hem al spaarzam el ijker toe bedeeld tot de dag kwam, waarop hij het aller laatste geld in ontvangst kon nemen. „Hier Berend", had Gezien gezegd, „hier heb je voor deze keer nog vier stuivers. Dat zijn voor- loopig de laatste, 't Zit er tegenwoordig niet meer aan. Derk heeft het knechtje moeten afdanken en ik zal 't werk ook zonder hulp moeten doen. En j ij moet 't rooken er nu maar bij laten staan." Geziens betoog was wel wat erg lang geweest voor Berends botte hersens. Maar hij begreep er toch het meeste wel van, want hij had de malaise, al was het dan ook vaag, over 't Scholverink en over al de boerderijen in do omgeving aleer zich zien voltrekken. Hij had het gevoeld aan de houding, die de boeren tegenover elkander aan namen, hij had het bovenal begrepen uit de ge dragingen en ontevreden uitingen van Gezien cn de scherp toegepaste zuinigheid, ja vooral uit dit laatste. Zijn buil met oude dubbeltjes, verouderde cen ten, stuivertjes en guldens daarboven op zijn klein slaapkamertje was er hem te liever om geworden, 't Zilver liet hij onaangeroerd, de centen werden er 's Zondagsmorgens zorgvuldig uitge zocht voor kerkgeld, twee centen per keer. De zuinigheid had ook hem aangegrepen. Toen, 'n paar dagen na de ontvangst van de vier de drelgend-uitzdende wacht op de trappen waren gepasseerd en in het gebouw van de „Mostra" waren aangeland, werden we op de vriendelijkste wijze terecht geholpen. Kaarten afstempelen zeker tweede verdieping. En toen de zaal wachter zag, dat de manlijke helft van het ge zelschap dat alleen even zou opknappen, werd ik met een hoffelijk handgebaar uitgenoodigd, dan toch een kijkje op de tentoonstelling te nemen. Dat .heb ik gedaan, dat hebben we later gezamenlijk nog gedaan. We wisten door artikelen en prospecti wel on geveer, wat er zou zijn, maar niet hoe het zou pijn. Het wat eigenlijk niet veel meer dan een verzameling foto's en krantenknipsels, be trekking hebbende op den oorlog, op de deel neming van Italië aan den oorlog, op de fascis tische revolutie, den opmarsch naar Rome, de kameraden, die in den strijd zijn gevallen enz., enz. Als men zich dat materiaal even voorstelt, dan vraagt men zich af: hoe is het mogelijk daar een eenigszins interessante tentoonstelling van te maken? Maar dat is nu juist het hoe, het hoe, dat zich niet laat beschrijven, dat zit in de vorm cn verdeeling van de opschriften langs de wanden ia de plaatsing van reusachtige foto-vergrootingen ten opzichte van elkaar, in den val van het licht ergens uit een verbolgen hoek, in het aanbrengen van een enkel suggestief beeld: een paar reus achtige gespijkerde soldatenlaarzen over een mobilisatie-foto heen. Maar hoe leven weer de spanningsvolle dagen van den zomer 1914 voor ons, als wij al die momenten in beeld pien de moord op den troonopvolger het oorlogs- enthousiasme in de «nobiliseerende landen en het wordt ons plotseling weer duidelijk: ja, zoo is men ten oorlog gegaan met bloemen op de geweren juichend en zingend. En, is onvermijdelijk de volgende gedachte, zou het nu niet weer zoo gaan, wanneer de lont in het kruit viel, heeft de vredes- gedachte wel vat gekregen op de massa? Wat be kommert vooral het jongere geslacht zich om de elindelooze soldaten-kerkhoven, herinneringen uit een oorlog, waarvan het niet meer weet, die al .geschiedenis" geworden is? O, het ziet ook op deze tentoonstelling met belangstelling en een stuivertjes, hem de pijp uit den mond viel en het spits van de kop afknapte, kocht hij geen nieuwe pijp en stopte 't neusje tabak, dat hij nog over had, in Derk's tabakskistje, 't Rooken was voor Berend afgeloopen. De druk der tijden ging niet ongemerkt langs hem heen, naar verhouding niet minder dan bij den meest bezorgden boer uit de omtrek, en in zijn binnenst begonnen gedachten op te woelen, die Gezien aoch Derk hem ooit hadden toege schreven. Hij begon zich langzaam aan een onaf scheidelijk stuk van 't Scholverink te gevoelen, 't Drong door tot zijn begrip, dat het wèl en het wee vaa de bewoners hem niet ongemoeid lieten; dat hij met hen ging, óf berg-opwaarts, óf berg afwaarts. Hun zorgen en moeiten werden ook de zijnen, al zag hij ze dan ook anders aaa. En nu, op den dag, dat Derk naar Gart Wer- melink was geweest om z'n kalf te verkoopen, opdat er geld ia de buul zou komen voor den bakker, nu was Berend door al zijn waggelende overdenkingen langzaam heengebroken tot een vast besluit. En dat zou uitgevoerd, onmiddellijk, als vreesde hij, dat 't aan izijn geheugen, ont schieten zou en ongedaan zou blijven. Berend richtte zich op, legde 't aardappelmesje op 't korfje met schillen, zette het laatste naast de aardappelemmer, 9tond langzaam van zijn stoel op en slofte de keuken door naar de deel- „Wat wols te, Berend?" vroeg Gezien mopperig. „Niks, nimmendaU" gaf Berend half verstaan baar ten antwoord. „Maor i'j heb de eerpels nog neet allemaol eschild", grauwelde de vrouw, terwijl ze met de hand onder schillen 'in de korf omwoelde. „Niks, nimmendal", herhaalde Berend en hij verdween achter de deeldeur. „Zoo 'n meubel", foeterde Gezien, nijdig naar de dichtvallende deur kijkend, en toen zich opeens tot haar man richtend: „Zal ik je eens wat zeg gen, Derk?" De boer knikte als teeken, dat hij op de wijs heid van dijn vrouw wachtte. „We moesten Berend maar naar de heeren van het armbestuur brengen. Die kunnen hem beter kost cn kleeren geven dan wij, want werk Verder kwam ze niet, want heftiger dan Gezien ooit haar man zag, viel hij uit: „Wat zegs te? Berend naar het armbestuur? Berend hier 't hoes oet? Dat nooit! nooit! zeg ik ow! Min mooder zal zik in d'r graf ummedreejen as 'k zoo iets dee." „Noo, noo, bedaar maor", kwam de vrouw wat milder tegemoet, ,,'t Was maor 'n gedachte van tikje weemoed naar de foto's van de gesneuvelde soldaten, naar een poover dingetje, dat men nog heeft teruggevonden en dat nu hier als herinne ring is geplaatst, maar tegelijk komt daar de behoefte aan helden-vereering, de wol om hun voetstappen te drukken, de voetstappen van de martelaren voor het vaderland. Want deze tentoonstelling is bovenal suggestief. Kloek modern een eerbiedwekkend staaltje van het moderne kunnen op dit gebied in Italië maar vooral suggestief. Aan dien indruk ont komt men zelfs als buitenstaander niet. De Duce zelf is op den adhtergond gebleven een foto mi'j. 'k Me^de, noo 1 alles zoo tègenliep, dat wee Plots zweeg ze en richtte ondemoekend haat! blik op de deeldeur. Zacht werd deze 'n paar maal tot op 'n kier geopend ea dan weer dicht geduwd, 't Leek wel spokerij. Nu ging ze weer open, iets verder dan zoo even en het bleek-gele gelaat van Berend keek met de groote domme oogen tusschen deur en deurstijl door de keuken in. Die oogen zochten en toen ze den jongen boer hadden gevonden, wenkte Berend met een dwaas hoofdbeweeg, dat Derk op de deel moest komen. Maar Derk bleef staan. „Kom 's efkes hier", zei Berend op 'n hem ongewoon gebiedenden toon. „Wat wols te dan?' 'voeg Derk. „Kom 's efkes hier!" herhaalde Berend nog luider. „Gao dan toch!" beval Gezien ontevreden om Derk's dralen. „Gao dan toch! Wie wèt, wat den mallemoot hef." Toen ging Derk. Berend duwde de deeldeur stevig achter hen beiden dicht, trok de jongen boer aan zijn boeze roen mouw de deel op tot bij de donkere trap naar het opkamertje, greep iets van een der onderste taptreden en duwde het Derk in de handen. „Hier", zei hij met *n vreemde klank ia zijn stem, „hier Derk, da's veur de pacht en veur brood van den bakker, 't Js van owe mooder, Derk, Zuenig opespaard, Derk". De jonge boer voelde zich 'n zware buil met kantige schijven ia de handen gedrukt, „Wat mot dat?" vroeg hij een en al verbazing, maar het antwoord bleef uit, want Berend was reeds langs hem heengeslipt en vlugger dan hij anders liep, haastte hij zich naar de keuken. Zenuwachtig zette hij zich op z'n stoel bij het forn/uis, trok de aardappelkorf weer op zijn knieën en hervatte den (sooeven onderbroken ar beid als was er niets bijzonders gebeurd. Maar Gezien zag, dat er groote droppels ziweet op zijn blinkende kruin parelden en ze zag hoe het groote hoofd al maar op en neer knikte, al maar op en neer, als van diemand, die van harte instemt met een goede daad, een daad van menschlievend- hcid en barmhartigheid. Kinderen in minder gunstige zin. 2) Schreeuwen. a) Iedere buurvrouw heet bij de kinderen, tante. 4) Lanter eigenaar, verpachter van een boerderij. B) Mestkalf. 164 bier een beeld daar portretten uit zijn jeugd oijn oude werkkamer op het redactie- bureau van „II Popoio d'Italia", maar de groote aandacht ie voor de .kameraden." En die aandacht bereikt haar hoogtepunt, wanneer we komen ia de zaal, waar de dooden herdacht worden. De indruk daarvan ia onvergetelijk. Een roeide zaal, waarvan de wanden, met veelszins gehavende vaandels be hangen, wegwijken in een diepen schemer, want het ampele lioht komt uit een verhoogd midden gedeelte en waarboven uit de transparante letters van het hoaderdvoudig in het rond herhaalde woord: „presente." Bij de fascisten toch antwoor den bij het appèl de levenden voor de gevallen: kameraden: „present." En zoo spreken de dooden in deze zaal him: present." Zij zijn ai et weg, zij zijn er nog, want hoor, zij zingen. In de diepe, donkere stilte, waarin de enkele bezoeker nauwe lijks durft gaan, klinkt, van adhter de wanden, van boven, van beneden, van overal het gesluierde geluid van hun lied, van het fascisten-lied: „Salve, o popoio d' eroi, Salve, o patria immortale Och, ja, nuchter bereien zal wel een gramoplioon, hier of daar verborgen opgesteld, dit lied spelen. Maar men kan niet nuchter, niet critisch blijven in deze doodenzaal waar in het midden roerloos de wachter op post staat Alile bezwaren tegen het fascisme, alle principes ten spijt, geeft men zich bier over aan een ontroering, die ons bijna den adem beneemt Die letters, die ons aanzien, die ons spreken van een mensch van menscben dat zingen als een ver-verwijderd rudsohen om ons hoofd van stemmen, die uit het rijk der schimmen tot ons kamen hoe staat hier als een realiteit het leven na den dood voor ons. Is hier niet iets, dat ons beschaamd maakt? Hier, waar alles spreekt van zoo schoon een geloof, maar een geloof in het aardsche vaderland. En wij, Christenen, die uitzien naar een beter Vader land, die gelooven in een toekomst, waaria niet het „Giovinezza" gezongen zal worden, maar het nieuwe lied ter eere van God en van het Lam, leven wij wel waarlijk bij de troost van dat ge loof, is die toekomst voor ons een lichtende Realiteit? De film in dienst van het cultureele leven door C. de Ridder (Slot.) Het rhytme is dus primair, de rest secundair. Zelfs doet het er minder toe, wat de camera fo tografeert en projecteert. Daarmede bedoel ik na tuurlijk niet dat het „onderwerp" er minder toe doet, zelfs zuiver aesthetisch gesproken, maaral leen dat als materie voor den cineast heel de rijkdom der schepping dienst doet De cineast heeft in zekeren zin geen voorkeur. Een lekkende goot, de ontsnappende stoom van een locomotief, een zwaaiende kraan, een dier of een mensch, alles heeft evenzeer recht op zijn belangstelling. Wat alleen onverbiddelijk verbannen dient te wor den, is de tooneelspeler met zijn gobarenpathetiek; hij immers werkt storend temidden van de onbe zielde voorwerpen, die toch hun stomme, aangrij pende taal spreken, en scheurt alle stemming ka pot. Joris Ivens stelt dan ook uitdrukkelijk de do cumentaire als tegenpool van de speelfilm. Waar hij menschen moet fotografeeren, doet hij dat het liefst zoo, dat zij het zelf niet merken. De „arge- looze realiteit" waar hij op uit is, waar tenslotte ieder cineast op uit is, huist per slot van rekening levenzeer in de onbezielde, als in de bezielde dingen. Feitelijk vangt de Nederlandsche filmkunst haar bestaan aaa bij de première van Ivens' eerste film: De Brug. Deze film bracht het bouwen van de brug. over de Koningshaven in beeld en Vit: Zuiderzeewerken. werd in het voorjaar van 1928 voor de eerste maal gedraaid voor de Nederlandsche Filmliga. Deze film was met de primitiefste middelen vervaar digd. „Ik maakte" aldus Ivens, „De Brug met een simpele Kinamo-camera, weinig meer dan een amateurtoestelletje, dat in de groote studio's enkel als hulpmateriaal gehruikt wordt. Daarbij werkte ik met de steun van een zelfgevonden kaart systeem, waarmee ik mijn indrukken trachtte vast te houden, aangezien mijn visueel vermogen nog ongeoefend en bij lange na niet toereikend was. Een trouvaille, zeker niet zonder verdienste, maar die begrijpelijkerwijze een zekere stroefheid mee bracht. Ten overvloede ontstond de heele film in moeilijk veroverden vrijen tijdDe film had succes en werd door de U.F.A. aangekocht. Het was overigens strikt genomen Ivens' eerste film niet. Zijn eerste film maakte hij op veertien jarigen leeftijd: ,3randende Kraal, groot Indianen- drama!" was de titel, en als spelers gebruikte Ivens zijn eigen familie. Het filmen zat er dus aJ vroeg in! Bij dit vroege experiment soheen het voor loopig te blijven. Wel leerde hij het filmvak grondig kennen, wait de technische kant betreft: eerst aan de Technische Hoohschule te Qharlotten- burg, later in een jaar praotisch werken als ar beider in de Jena'sche Zeiss-optiek, de Eraemann en I C A-fabrieken. Doch pas de oprichting van de Nederlandsche Filmliga, waar de producten der buitenlandsche filmkunst werden vertoond wekte het sluimerend enthousiasme voor de film kunst weer op. En zoo ontstond „De Brug", de eerste film in ons land vervaardigd, waar de be ginselen die de Filmliga voorstond practisch in werden verwezenlijkt. Later volgden o.a. „Wij bouwen", in opdracht van den Ned. Bouwarbei- derabond en een film in opdracht van de Pihilips- fabrieken. Vooral ,3e Zuiderzeewerken", die als afzonder lijke film gelicht is uit „Wij bouwen" heeft Ivens' naam, ook in het buitenland, bekend gemaakt, ,3e Zuiderzeewerken" is een symphonie van den arbeid. „Majestueuze zwenkingen van electrische kranen, trage kaakbewegingen van zandgrijpers.., daar tusschen door zwoegen rijen grondwerkers, hijgend van inspanning, maar vol van de in drukwekkende, onbewuste waardigheid van den arbeid. Monsterachtige machines heffen het zware zinkstuk, dat den Wieringerdijk zal af sluiten, hoog in de lucht en laten het in een wilde kolking van schuim, slijk en golven zakken een arbeider wisohit (rich het zweet van het voor hoofd: simpele, superieure apotheose van een titanenstrijd". (L. J. Jordaan in „Het cineastisch werk van Joris Ivens"). Dat diep-menschelijke, van alle tendenzieus- heid vrije medeleven met den arbeider missen wij maar al te zeer in de PhilipsfiLm. Het kolossale grootbedrijf met zijn enorme machinerieën impo neert ons meer dan dait het ons boeit. En de film is bij gedeelten niet van een zekere dorheid van behandeling vrij te pleiten. Maar één fragment heeft me buitengewoon getroffen: dat van den glasblazer, die een enorme glazen bol blaast. Dat is een moment van zuivere filmkunst zonder ge wilde artisticiteit. Over het algemeen is dat wel het mooie van Ivens' werk dat het zoo simpel is, zoo zuiver en aakelijlc in den goeden zin des woords. Alle „franje" en would-be-artisticiteit is er vreemd aan. Op 't oogenblik is Ivens in sovjet-dienst; weldra zal een film van hem over de communistische jeugdbeweging gereed komen; is misschien al ge reed. Wat zal er van hem wordeq in Sovjet- Rusland? Een volbloed communist, dus ook een demagoog op filmgebied? In artistiek opzicht kan hij van zijn roode kunstbroeders ongetwijfeld nog wel wat leeren. Op werkelijk geniale wijze hebbegj dezen de filmkunst dienstbaar weten te maken aan lnua politieke propaganda. De wijze van voor- stellen is door en door valsch; zoo is b.v. de be kende Potemkinfilm een geschiedvervalsching, die alleen te vergelijken is met wat onze roode broe ders hier te lande van het gebeurde op de Zeven Provinciën gemaakt hebben. Hier in Nederland moet de filmkunst op heelj wat bescheidener schaal werken dan in Rus land, waar (zij een tak van staatsdienst is, en toe gerust is met alle technische hulpmiddelen. Wan neer wij de Nederlandsche avant-garde echter ver gelijken met die van andere West-Europeesche landen, dan valt zoo 'n vergelijking gunstig uit voor Nederland. Een oogenblik scheen het, toen de geluidsfilm 'uwam, dat het nu met heel de avant- garde gedaan was. Doch de teekenea des tijds schijnen er op te wijzen, dat er voor de van alle banden van het amusementsbedrijf vrij werken de avant-garde steeds gelegenheid zal blijven be staan. Verscheidene organisaties toonen het pro pagandistisch belang van werkelijk goede films in te zien. Zoo ontstond b.v. de film „Wij bou wen" van Ivens, zoo de N.V.V.-film „Triomf" en de film „Stalen knuisten" van de metaalbewerkers. Ook de Roomsche vakorganisaties hebben eeniga tijd geleden een film laten vervaardigen, de Pro testantsohe voor zoover ik weet niet. Jammer, erp< jammer. Beter dan absoluut alle film te verket teren of wat nog erger is een film als „Het teeken des kruises" aan het christelijk publiek aan te hevelen een film n.b. waarvan een zeer deskundig blad als „Filmliga" schreef, dat iedere keuringscommissie die had moeten afkeuren was het, wanneer men zich eens rekenschap ging geven van wait film eigenlijk is. De zendingsfilms b.v. die ik gezien heb, stonden aog absoluut in het primitieve stadium: een verzameling bewegende plaatjes, waar geen eenheid in te ontdekken viel, en waarin speciaal irriteerend werkten de telkens terugkeerende figuren van een paar (zendelingen, die als houten Klazen op de lens aan kwamen stappen. En wat de radiofilm van de N.C.R.V» betreft, de lezers van dit blad weten daar al alles van. Ik stel me absoluut niet een menschelijker- wijs gesproken onmogelijkheid als een „Christe lijke filmkumst" voor, maar het lijkt me toch niet onmogelijk dat Christelijke instellingen, wanneer ze toch van de film als propagandamiddel ge bruik willen maken, mensohen uitkiezen die meer benul van fihnen hebben, dan die tot nu toe voor dergelijke wanproducten verantwoordelijk zijn. Tenslotte moet ik nog wijzen op een procédé dat tegenwoordig nogal toepassing vindt, en waardoor het filmen, ook als kunst beoefend, meer binnen het bereik van amateurs komt, dan tot nu toe het geval was: dat van de smalfilm. Bij aanzien lijk minder kosten blijken hierin, zij het op be scheidener schaal, dezelfde mogelijkheden te liggen als in het gewone formaat. Het wordt dan ook onder amateurs reeds veel toegepast: reeds won den er internationale prijsvragen uitgeschreven en bij een wedstrijd voor het beste scenario^ uitgeschreven door de Filmliga, kwamen meer dan honderd inzendingen binnen! De Schooljongen, Bernard Meninsky 165.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 16