JOHANN
De historie van Judith
BIJ ZIJN HONDERDSTEN GEBOORTEDAG
Johannes Brahms.
In deze dagen herdenkt de muzikale we
reld, dat honderd jaar geleden de groote
toondichter Johannes Brahms werd geboren.
De muziek zat Johannes in het bloed,
want zijn vader Jacob Brahms, die zijn ge
boorteplaats Heide reeds vroeg verliet,
als muzikant de kost te gaan verdienen,
een goed musicus en ervaren op vele
chestinstrumenten. De zoon is echter den
vader verre boven het hoofd gegroeid.
De oude Brahms was op zijn reizen in
Hamburg aangekomen, waar hij contrabas-
sist werd bij een orkestje, dat te Hamburg
in de café's speelde en het moet gebeurd
zijn, toen de dirigent van zoo'n orkestje
hem eens verweet, dat hij zoo valsch speel
de, hij ten antwoord gaf: „Ja, meneer de ka
pelmeester, 'n zuivere toon op de contrabas
is "n louter toeval". i
Deze zin voor humor Is Brahms bijgeble
ven, want hij was opgewekt en vroolijk in
den omgang. Zijn muziek is evenwel in
scherpe tegenstelling met zijn persoonlijk-
beid, daar deze het zwaarmoedige heeft van
de Noordduitsche natuur.
Uit het huwelijk van Jacob Brahms met
Johanna Henrika Christiane, een vrouw met
weinig ontwikkeling maar rijk aan karakter-
deugden, werd Johannes op 7 Mei 1833 ge
boren. Den 26sten Mei werd hij in de St.
Michelskerk te Hamburg door Ds. von Ahl-
sen gedoopt.
Zijn vorming.
Met vreugde zag vader Brahms het mujri-
kale talent dat er in zijn zoon school en
vertrouwde hem toe aan de leiding van een
bekwaam onderwijzer, Oscar Cossel, met
wien Johannes op tienjarigen leeftijd de
toenmaals vermaarde theoreticus Eduard
Marxsen in Altona bezocht Marxsen was
zeer tevreden over het spel van Brahms,
maar wilde hem toch niet bij zich houden,
omdat hij meende dat het onderricht van
Cossel evengoed voor Johannes was.
Na het aandringen van Cossel en Johannes'
vader nam Marxsen de geheele leiding van
den knaap op zich.
Bij het compositie-onderricht, dat Marx
sen hem gaf, kwam aan het licht, dat er
meer dan een gewoon talent in Brahms slui
merde. Aan La Mara schreef Marxsen: „Bij
den jongen Brahms treft mij telkens het
Brahms op middelbaren leeftijd.
scherpe denkvermogen; zijn compositieproe-
ven mogen onbeduidend zijn, toch meen ik
daarin een geest te bespeuren, die mij de
overtuiging geeft, dat hier een peer onge
woon, groot en diep talent sluimert"
Op zijn veertiende jaar trad Johannes voor
t eeret in 't openbaar op in Hamburg. Be
halve stukken van Bach, Beethoven en Men
delssohn, speelde hij ook variatiën over een
volkslied van eigen vinding. Aanmoedigend
was dit eerste optreden voor den jeugdigen
kunstenaar en toen hij een jaar later
zijn tweede concert gaf, wist hij na dit
optreden nog beter dan voorheen wat er aan
zijn spel ontbrak, en voorloopig vertoonde hij
zich niet meer in 't publiek en besteedde zijn
tijd aan studeeren.
Na ijverige studie maakte Brahms zijn
eerste kunstreis met den Hongaarschen viool
virtuoos Reményi, die in Hamburg veel op
gang maakte. Het eerste ging de jonge mu
sicus naar Hannover, waar hij in Göttingen
kennis maakte met Joachim, in wien Brahms
een vriend voor het leven vond. Warm beval
Joachim Brahms aan bij Liszt te Weimar.
Op deze reis gebeurde in Celle, een van
de vele Hannoversche plaatsen, het volgende.
Bij den aanvang van een concert kwam men
tot de ontdekking, dat het klavier dat Brams
zou bespelen een halve toon te laag was
stemd. Reményi wilde hiernaar zijn viool niet
inrichten en sloeg Brahms voor zijn partij
een halve toon hooger te spelen, waaraan
deze voldeed, tot groote verbazing der toe
hoorders. Hier was een bewijs van de bui
tengewone begaafdheid van den jongen pia-
aist en toondichter.
Met groote hartelijkheid werd Brahms,
toen hij in Weimar kwam, door Liszt ont
vangen. Liszt toonde veel belangstelling voor
de composities van hem. Zes weken bleef
Brahms de gast van Liszt op de .Altenburg'
In aanraking met Robert Schumann.
Nu volgde een kleine zwerftocht door-Zwit
seriand om daarna in Dusseldorf aan te lan
den, waar Robert Schumann toen muziekdi
recteur was. Bij Schumann werd Brahms een
ontvangst bereid, zopals hij die zich zeker
nooit gedroomd had. Schumann las de aan
bevelingsbrieven en luisterde naar de compo
sities van den jongen kunstenaar, die hij
zich liet voorspelen. Schumann was hierover
zoo in de wolken, dat hij zijn vrouw Clara
er bijriep om de muziek van den twintig-
jarigen Johannes Brahms te beluisteren.
In de ,,Neue Zeitschrift für Musik" van 23
October 1853, schreef Schumann een opstel
„Neue Bahnen", dat beroemd is geworden
waarin hij met geestdrift aankondigt, dat er
in het rijk der tonen een groote is opge-
Dit artikel van een gezaghebbend man als
Schumann opende voor Brahms perspectie
ven en de uitgevers maakten spoed met zijn
werken, zoodat in December 1853 de eerste
verschenen.
Nadat hij twee Jaar in een herstellings
oord voor geesteskxanken bij Bonn had ver
toefd stierf Robert Schumann in 1856. Dit
maakte diepen indruk op Brahms, behalve
een bundeltje liederea voor de kinderen van
Schumann, verscheen er niets van hem in
druk. De weduwe van Schumann vertrok
naar Berlijn en Brahms nam een dirigjjnten-
betrekking te Detmold aan.
In 1858 vertrok hij naar zijn vaderstad
Hamburg. Hier hoopte hij werk te vinden,
maar toen de „Philharmonische Gesellschaft"
in 1860 een dirigent moest kiezen, koos men
niet de Hamburger Brahms, maar Stock-
hausen..
Dit schijnt hem verdriet te hebben aange
daan, want hij vertrok naar Weenen in 1862
en maakte er als klavierspeler grooten op
gang.
In Weenen.
In de Oostenrijksche hoofdstad, waar vele
groote musici hebben vertoefd, is Johannes.
Brahms zijn geheele leven gebleven. Meest
al bracht hij den winter door te Zürich bij
zijn vriend Prof. Billroth. Toen deze een be
noeming aanvaardde als directeur van het
groote ziekenhuis te Weenen, vestigde
Brahms zich voorgoed in deze levenslustige
stad. Hier maakte hij ook kennis met de be
kende walskoning Johan Strauss, waar hij
mee bevriend raakte en door deze is Brahms
misschien ook wel gehecht geworden aan de
stad „An der schonen blauen Donau". Een
aardige anecdote wordt verhaald van
Brahms waaruit blijkt welk standpunt de
groote eymphonicus tegenover den walsko
ning innam.
Op een dag komt Brahms het Weensche
filiaal van den uitgever Simrock binnen.
Deze negt: „Meester, ik heb zooeven een ma
nuscript van een nieuwen wals van Strauss
ontvangen. Wilt gij deze even voorspelen?"
Brahms neemt plaats voor den vleugel en
verdiept zich al spelend in Strauss' muziek.
Na het te hebben beëindigd staat hij op en
schrijft op de muziek: Leider nicht von mir.
In 1863 en '64, gedurende twee winters,
voerde hij de directie van de beroemde Wie
ner Singacademie.
Op 8 December 1872 vond de tweede uit
voering plaats van zijn 55ste werk „Triumph-
lied" onder zijn persoonlijke leiding, waar
mee tevens zijn nieuwen werkkring als
directeur der concerten van het Weener mu
ziekgezelschap een aanvang nam, in welke
functie hij Anton Rubinstein opvolgde.
Voor de tweede maal nam hij na drie
winters zijn ontslag. Een plechtig afscheids
feest in 1875 bewees hoeveel sympathie hij
verworven had.
Betrekkelijk rustig gleed Brahms leven
voort, veel spannends en romantische avon
turen, zooals bij vele grooten in het rijk der
toonkunst cal men bij Brahms niet vinden.
Zijn leven was in alle opzichten ingetogen.
Iedereen kende hem in Weenen en vooral
met de kinderen leefde hij op goede voet
Voor de jeugd had hij zijn jaszakken altijd
vol suikergoed, dat hij aan hen ronddeelde.
Ons land heeft hij ook enkele malen be
zocht en dan was hij de gast van Prof.
Engelmann te Utrecht, wiens vrouw Emma
Brandes een uitstekende pianiste was. Over
de Hollandsche keuken was Brahms dan al
lerbest te spreken.
In 1895 begon hij met zijn gezondheid te
sukkelen. Hij ging naar Carlsbad, waar hij
in Augustus 1896 met goeden moed aankwam
De professor die hem behandelde, zag de
toestand niet zoo rooskleurig in, en ma
daar ook gewag van in een schrijven
Brahms' vrienden te Weenen. Na afloop van
de kuur te Carlsbad keerde hij naar Wee
nen terug. Hoewel aangegrepen door eei
verziekte, wendde hij al zijn geestkracht
om op de been te blijven. Den 7den Maart
1897 nam de kunstenaar nog een geweldige
ovatie ia ontvangst, na de uitvoering van
zijn 4e Symphonie in het Philharmonisch
concert. ,,Men beefde van eerbied en diep
medelijden", schreef Hanslick, „toen de door
lijden gebogen gestalte van den meester dui
delijk maakte, dat wij hem voor H laatst
huldigen zouden"
Na dene ovatie ging zijn toestand hard
achteruit, het loopen gingen niet meer en
zijn dagelijksche wandelingen moest hij op
geven, dikwijls struikelde hij van zwakte
op straat Den 2en April verloor hij het be
wustzijn en den volgenden ochtend, even
negen uur blies hij den laatsten adem uit
In de onmiddellijke nabijheid van de gra
ven van Beethoven en Sohubert had de
teraardebestelling plaats den zesden April
Zijn vriend en leerling Richard von Perger
sprak aan zijn graf en bracht in herinnering
dat Brahms een van God begenadigde ge
weest was in zija werken.
Brahms' werken.
Wanneer we iets zeggen over Brahms' wer
ken, komt 't eerst zijn 45ste werk „Ein Deut-
sches Requiem" aan de beurt Vele werken
had Brahms reeds het licht doen zien, maar
die dood van zijn geliefde moeder in
waarvan we reeds opmerkten dat het een
vrouw was aiet van intellect maar rijk
karakterdeugden, was de aanleiding tot dit
ernstige werk.
In de gastvrije woning van de uitgever
zijner werken, Rieter Biedenmann te Winter-
thifr, stelt hij den tekst, op woorden uit de
Heilige Schrift, samen. De tekst van dit Re
quiem laat de dogmatiek bijna onaangeroerd.
Deze doodenmis was geen bede voor de clels-
rust der afgestorvene zooals bij de Room-
schen, 3och als troost voor de overblijvenden.
Een mis in Roomsohen zin kon Brahms niet
bedoelen, daar dit geheel im strijd was met
zijn Protestantsche levensbeschouwing.
Brahms heeft deze stof behandeld als een
echte Germaan en van zijn koonverken
heeft zijn Requiem de meeste opgaing ge
maakt
Zijn „Triumphlied" (Op. 55) was gezet voor
achtstemmig koor, orkest en orgel. Dit stuk
dankt zijn ontstaan aan de overwinning der
Duitschens op de Franschen in den oorlog
van 1S70-'71 De tekst is ontleend aan de
Openbaring van Johannes, hoofdstuk 19.
Verder noemen we nog zijn (Op. 109) „Fest
und Gedenksprüche", waarvoor hij zich ver
diepte in de Psalmen, de Evangeliën van
Mattheus en Lukas en het boek Deuterono-
mium.
Na het Triomflied heeft Brahms tal van
composities het licht doen zien, die we niet
illen kunnen noemen. In 1877, Brahms was
toen vier en veertig jaar, gag zijn eerste
Symphonie (op. 68) het licht. Eer hij zich in
het strijdperk waagde had Brahms den rij
pen mannelijken leeftijd afgewacht, dit
neemt niet weg, dat de opzet dezer êympho-
nie reeds omstreeks 1855 moet zijn ontwor
pen. Na de eerste schreef Brahms nog drie
Symphonieën. Verder heeft hij de wereld der
toonkunst verrijkt met een aantal variaties,
Ouverturen en Serenaden. We noemen zijn
„Tragische Ouverture" en „Academische Fest
ouverture". De laatste schreef hij, toen hij
op 11 Maart 1879 benoemd werd tot doctor
honoris causa aan de academie te Breslau.
Zijn eerste groote pianoconcert, dat hij in
1859 schreef, werd een volledig fiasco.
Brahms verloor den moed niet Hij vond dat
een mensch zooiets noodig had om staande
te blijven. Zijn tweede pianoconcert bezorgde
hem echter meer vreugde.
De figuur van Brahms in de Muziekge
schiedenis moet men bezien in het licht van
zijn afkomst Zooals reeds gezegd, afkomstig
van het Noordduitsche ras, heeft zijn muiiiek
iets zwaarmoedigs. Zijn „Requiem" kon
eerst niet bekoren door de droefgeestige toon,
die er in weerklinkt, maar na een schitte
rende uitvoering in den Dom van Bremen
kreeg men er groote waardeering voor.
De componist heeft niet meegewerkt aan
den hoogbloei der romantiek, zijn streven
was classisistisch, hij zocht naar volmaakte
vormen en klaarheid en was als zoodanig
één der laatste vertegenwoordigers van zijn
romantische tijdrichting, en de kamermuziek
van dezen grooten Hamburger doet ons de
gevoeligheid ervaren, al was hij eenigsains
stug en gesloten van karakter.
Brahms en Wagner
Het is wel een merkwaardig feit, dat dit
jaar beiden, Brahms en Wagner herdacht
worden, want deze twee groote Musici heb
ben fel tegenover elkander gestaan.
Toen Brahms temidden van vrienden als
Hanslick, Kalbeek, Goldmark e.a. een rustig
leven te Weenen leidde, begonnen de Wagne-
rianen tegen hem te stoken. Brahms' vrien
den hadden meer succes verwacht van de
werken van hun meester. Brahms zelf be
wonderde Wagner niet, al vond hij veel in
Wagner's werken, dat goed was. Fel ging
de criticus Hanslick tegen Wagner te keer
en de Wagner-vereerders spraken op hun
beurt zich op kleineerende wijne over de
Weensche meester uit.
Na een halve eeuw heeft men ingezien, dat
men Wagner en Brahms niet naast elkaar
moet zetten. Brahms was een Symphonicus
en Wagner een opera-componist. Men moet
dus onderscheid maken in hun werken en
daarom komen zoowel de werken van
Brahms als die van Wagner op de program
ma's van diverse muziekensemlble's voor.
Dit neemt echter niet weg, dat er nog ve
len gevonden worden, die anti-Wagner en
pro-Brahms of omgekeerd zijn. Hans von
Bülow, die eerst tot de voorzichtigen be
hoorde in zijn meening omtrent Brahms, gaf
(rich later gewonnen en stelde Brahms in
tijdsorde achter Bach en Beethoven en sprak
van de drie groote B's in de muziek.
Mannen als Brückner en Mahler, Richard
Strauss en Tschaikofsky zijn nooit bewon
deraars van Brahms' kunst geweest en lieten
zich dikwijls lang niet malsch over zijn
werk uit. Natuurlijk speelde hier tempera
ment, afkomst en geboorteland een groote rol
daarbij kwam ook nog, dat b.v. Anton Brück
ner in Roomsche geest werkte en Brahms
in zijn muziek het Protestantsch karakter
ïed weerklinken
Ook heeft Brahms nog kennis gemaakt met
de veel jongere Fransche componist Debussy.
Over het algemeen wil men Brahms niet
onder de sterren van de eerste grootte op
muziekgebied rangschikken. Wel beschouwt
men hem als een waardevolle figuur, die
der invloed staande van Bach en Schubert,
Beethoven en Schumann, zelf persoonlijk
veel heeft tot stand gebracht.
Als zoon uit het volk, van nabij bekend
met de sociale nooden, heeft hij met zijn
uitstekende talenten gewoekerd en op mu
zikaal gebied veel aan de menschheid ge
schonken.
J. A. K
De schrijver van de historie van het boek
Judith, die misschien wel leefde in de twee
de eeuw vóór Christus, dus in het tijdperk
der Makkabeeusche vrijheidshelden, heeft
ons met zijn vertelling over deze schoone
en sluwe vrouw een stuk Oostersche poëzie
geschonken van zeer merkwaardigen aard,
ofschoon het naar alle waarschijnlijkheid
op geen enkelen aanwijsbaren geschiedkun
digen grond berust.
Nebukadnezar, die koning te Ninevé was,
aldus dit verhaal, voerde oorlog tegen Ar-
faxad, den koning van Medië. Om hem in
dezen oorlog te ondersteunen riep Nebu-
ezar de „volken van het westen" *in
het geweer. Deze „volken van het westen"
hadden echter geen lust om voor den Nine-
vó'schen monarch van leer te trekken, en
bleven rustig binnen hun landpalen. Maar
daarmede was deze zaak niet afgedaan.
Nebukadnezar zag helaas kans om zonder
hulp van bondgenooten met zijn vijand Ar-
faxad af te rekenen, en toen hij de handen
weer vrij had, zond hij zijn rechterhand,
den krijgsoverste Holofernes, om met die
„volken van het westen", die hem in den
steek gelaten hadden, af te rekenen. Nadat
deze een deel van Mesopotamië en al de
landen tusschen Eufraat en Jordaan had
getuchtigd, gaven de kustbewoners zich op
genade of ongenade over. Zij werden zwaar
door Holofernes getuchtigd, en zelfs hun
godsdienst werd door den overwinnaar uit-
Nu bleven alleen nog, in het midden van
die verwoesting, de Joden over, die eerst
onlangs uit de Babylonische ballingschap
waren teruggekeerd, en nog alleen in de
naaste omgeving van Jeruzalem zich geves
tigd hadden. „Zij werden", zoo zegt het ver
haal, „uitermate beangst voor Jeruzalem en
voor den tempel van hun God". Tot een
wanhopige verdediging bereid, bezetten de
Joden de hoogten der bergen rond hun stad
Aan de mannen van Betulië was de hoede
over een bergpas toevertrouwd, die slechts
door twee man tegelijk begaanbaar was, en
daardoor als de sleutel van heel Judea kon
worden beschouwd.
De veldheer Holofernes vernam met ver
bazing, dat er een klein, hem onbekend
volkje in het gebergte woonde, dat zijn
macht scheen te willen tarten. In woede
zwoer hij een eed, dat Juda's bergen van
het bloed der Joden dronken zouden wor-
7oo werd dan door een aanzienlijk leger,
het beleg geslagen voor Betulië, de kleine
bergvesting. Alle omliggende hoogten waren
met krijgsvolk overdekt, en de watertoevoer
vooral in het warme Oostersche klimaat
van zoo groot belang, werd voor de 'bele
gerden afgesneden.
Ozias, die het bevel voerde over Betulië,
deed al het mogelijke, om den geest onder
zijn kleine verdedigingssöhaar goed te hou
den, doch weldra kwelde de dorst in die
mate, dat men van overgave begon te spre
ken. Slechts met groote moeite wist Ozias
nog een uitstel van vijf dagen te bedingen.
Was de stad ook dan nog niet ontzet, dan
zou men zich aan Holofernes overleveren.
Nu eerst treedt Judith naar voren. Zij
wordt ons beschreven als de bijzonder
schoone rijke, doch kinderlooze weduwe
van een zekeren Manasse. Goud en zilver
bezat zij, slaven en slavinnen, landerven
en vee, maar zij leidde een ingetogen en
stil leven, in rouw om haar man.
Toen deze Judith hoorde, hoe de zaken er
voor stonden .veraocht zij de oudsten der
stad en den bevelhebber bij zich, en wees
hen erop, dat er niets voor hen te duóhten
was, immers, Israël had thans niet der va
deren God verlaten, ook Hij zou getrouw
blijven, en Zich over Zijn volk erbarmen.
Ten laatste verzocht zij de toestemming
van de oudsten, om samen met haar ver
trouwde dienstmaagd in den eerstvolgen-
den naaht de stad onbemerkt te mogen ver
laten om „een daad te bestaan, die de kin
deren haars volks ten zegen zij tot in oe
laatste geslachten". Wat precies haar plan
n<_ waren, dat vertelde zij aan de oudsten
echter niet.
Nadat zij haar gebeden had uitgesproken
stond Judith op, baadde en zalfde zich,
vlocht hare lokken en versierde zich als
toen haar man nog leefde. Daarop nam
haar dienstmaagd den noodigen voorraad
wijn, meel en olie, brood en vijgeklompen
mee, opdat haar meesteres zich niet door,
heidensche spijs zou behoeven te verontrei
nigen. Zoo gingen dan de beide vrouwen,
onder den zegewensdh van de oudsten der
stad de poort uit en den berg af. Aan de
Assyrisohe voorposten geltomen, maakte
Judith zich bekend als een dochter der He
breeën, die zich voor den naderenden onder
gang van haar volk in veiligheid wilde stel
len, en zich bereid verklaarde, om aan den
opperbevelhebber te openbaren, hoe hij het
gebergte zou kunnen bemachtigen.
Judith, die haar schoonheid mee had, be
reikte haar wensch. Zij werd in de tent van
Holofernes geleid.
„Israëls sterkte", zoo verklaarde zij daar,
„is de trouw aan zijn God. Daarom zal, met
slechts weinige dagen toevens die sterkte
vanzelf bezwijken. Want in den hoogen
nood heeft men tot het eten van onrein vee
besloten, en staat gereed, onder goedkeu
ring zelfs van den hoogen raad te Jeruza-
lem, de schendige hand aan eerstelingen
en tienden te slaan. Is dit feit gepleegd, dan
is ook de kracht van het kleine bergvolk
gebroken. Zij zelve, die als profetes den
God des Hemels dient, zal dit ontdekken
door haar gebed. Zij verzoekt daartoe al
leen de vrijheid, om iederen nacht onge
stoord de legerplaats te verlaten, ten einde
Zijnen naam aan te roepen in de vallei.
Zoodra het juiste tijdstip is gekomen, zal
zij Holofernes geleiden, om zijn zetel te
stellen in Jeruzalem, en Judea's kinderen
zullen voor hem henen vlieden, als schapen
die geen herder hebben."
Holofernes ging op haar woorden in. In
een aanzienlijke tent werd Judith gehuis
vest, en liet daar door haar dienstmaagd
de meegebrachte spijzen gereed maken. Op
vraag van den veldheer, wat zij latei-
zou doen, antwoordde zij, met Oostersche
dubbelzinnigheid: „Zoo waar uw ziel leeft,
dienstmaagd zal niet hebben opgebruikt
wat ik bij mij heb, of de Heer zal door mijn
hand verricht hebben, wat Hij heeft voor
genomen."
Op den vierden dag noodigde Holofernes
zijn vertrouwden aan een maaltijd. Ook
Judith werd gevraagd, hierbij tegenwoordig
te zijn. Hierin lag tevens de uitnoodiging
tot erger besloten. Dit begrijpt wel, Wie
eenigszins de Oostersche zeden kent
De Assiyriër, verrukt door haar schoon
heid ,riep uit: „Drink toch, en maak U
vroolijk met ons!" En Judith antwoordde,
op denzelfden toon: „Ja, ik wil drinken,
mijn heer, want heden ds het leven mij
meer waard, dan al de andere dagen, se
dert ik geboren ben!"
Maar ook te midden van het gastmaal gaf
de getrouwheid aan haar wetten Judith de
gelegenheid, oan slechts met een matige
teug uit den door haar medegebrachten
wijn Holofernes bescheid te doen. Deze
werd geheel door den drank bevangen, en
zeker veinsde ook Judith meer dan gewone
opgewondenheid. Toen nu deze zijn hoog
ste punt had bereikt cjxeef een dienaar de
half beschonken gasten naar buiten, en liet
Judith alleen, alleen met den beschonken
heidenschen veldheer. Daar lag hij weldra,
in zijn dronkenschap voorovergevallen, op
zijn leger, en bij hem stond de Joodsche
vrouw, gereed om de wraak van haar volk
ten uitvoer te brengen. Met het zwaard ont
hoofdde zij den vijandelijken legeraanvoer
der, wikkelde zijn hoofd in doeken, en berg-
de het in den zak, waarin zij haar spijzen
had gedragen. En zoo wachtte zij, tot men
haar zou uitlaten, als naar gewoonte, om
in de vallei haar gebeden te zeggen. Zij
ging als altijd, met haar dienstmaagd, die
den zak droeg, en niemand die er op lette,
dat haar weg ditmaal leidde naar een af-
gelegener deel der vallei, vanwaar zij on
bemerkt den berg beklimmen, en den muur
van Betulië bereiken kon.
Men deed haar de poort open. De oudsten
kwamen tezamen, het volk liep te hoop, en
bij het licht van een ontstoken vuur ont
waarde men het hoofd van Holofernes, mee
gedragen in den ledigen spijszak!
Op raad der sluwe vrouw werden ver
volgens, in den vroegen morgen, de Assy-
riërs door een uitval uit hun tenten gelokt
Men haastte zich, den opperbevelhebber te
wekken, maar vond slechts dien onthoofde
lichaam! Bij het gemis aan krijgstucht in de
Oostersohe legers is het natuurlijk, dat
schrik en verwarring de oversten en hun
opeengedrongen benden aangreep. Toen nu
het kleine, maar moedige Joodsche leger
van den berg op hen neerschoot, werd de
verwarring en vlucht algemeen.
Van iederen bergtop en uit elke rotskloof
overviel men de Assyrische duizendtallen,
van de zeekust tot Daraaskus toe. De vijand
werd geheel vernietigd en het land was op
nieuw bevrijd!