JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS
Humor in de
Christelijke literatuur
(Over het werk Yan Ds H. Heynes)
II
(Slot)
Met zijn voornaamste boek: „Kinderen Noord-
Hollands" is, naar ik meen, Ds. Heynes een andere
periode ingetreden.
De schrijver haastte zich in een voorbericht
mede te deelen, dat niets, hetgeen er in voorvalt,
gebeurd is, „zoodat het best een roman zou kun
nen zijn, hoewel dat toch niet het geval is," en,
wat ge van een echte auteur „pour le plaisir" kunt
verwachten, besluit hij dit voorbericht met het
veelzeggende: „De schrijver denkt, dat het er niet
op aan komt wat het is."
De compositie van deze roman is zwak. Het is
eigenlijk meer een reeks dorpsgeschiedenissen.
Naarmate Ds. Heynes ouder wordt, verscherpt
zijn blik en gaan de Noord-Hollanders er blijkbaar
niet op vooruit
Het schijnt of hij hen vroeger nog te veel geïdea
liseerd heeft
Evenals in Oldencate, het bekende dorp uit de
Groningsche verhalen van Keuning, komt ook hier
de democratie op een kwade dag de gemoederen
verheugen of verontrusten.
Velen, zéér velen stemmen de arbeiders-candi-
daat, maar niemand zegt openlijk: we hebben
Bartelsman gestemd. Alle leden der kiesvereeni-
ging spraken „Noord-Hollandsch" en dus zei men:
„Ze hebben in steê van Lam, Bartelsman candi-
daat gesteld!"
Als type van de materialistische boer geeft hij
Jan Klaaszen Lam, de vader van Sijtje, welke
jonge maagd een verboden verkeering heeft met
Kees, de Zuidcrzee-visscherman.
Bij de middagdisch leest ge: Ze baden niet en
dankten niet omdat zij daarmee niet op de
hoogte waren. Alleen aten zaj. Dat deden zij even
wel met overgave van zichzelf.
Jan Klaaszen Lam die, als gemeenteraadslid, den
rooden onderwijzer opslag belooft, nadat dezq hem
de mogelijkheid zan de hand deed zijn voor 20
gekochte geit (het lievelingsbeest van z'n dochter
Sijtje) voor 35 te vèrkoopen. Toen dan ook de
jonge Lam de volgende morgen de geit wegbracht,
zagen Sijtje en de geit even wit.
De weinige keeren (de watersnood-novelle uit
gezonderd) dat de auteur een dominee beschrijft,
zijn eigenlijik wel wat pijnlijk. Bij gelegenheid van
een begrafenis leest ge van een „zoet woordje",
waarvan de doodgraver, die aan de „zware" kant
is, zei, dat de dominee 't weer heel mooi gemaakt
had, en in „kinderen Noord-Hollands" een domi-
ne's-bezoek aan Gzoon, de man van de duistere
practijken met Sarie, welk onderhoud niet eens
humoristisch is, doch slechts een karikatuur biedt.
Maar prachtig rijst boven deze figuren Kees van
Marie uit, de groote sterke zeeman, die z'n moeder
naar huis draagt, als ze hem ondanks het ruwe
weer, bij z'n oinnenvaren tegemoet komt. Hij is
't, die na moeders dood, de stille verkeering met
Sijtje heeft, en als hij haar komt vragen, en na
een lange stilte in de huiskamer met haar „in
de gnappe kamer" zit, wordt de auteur in 't be
schrijven op z'n best!
Fijntjes teekent hij het stille onhandige spel tus-
schen dat rappe levenslustige kind en de brave
zoon zijner moeder, met zijn „zware" momenten.
Er komen in dit boek passages voor, die, hoe
levenswaar ook, voor menigeen weinig „stichte
lijk" 'zullen zijn. De auteur is echte-" niet eenzijdig.
Tegenover de roekeloosheid der jeugd laat hij
scherp de ouderplicht uitkomen en het wrekende
gevolg van hoogmoedige halsstarrigheid in 't min
achten van Kees als „visschcrman".
Kees heeft heel goed gemerkt, dat Sijtje's ouders
er tegen zijn.
„Deer binnen, deer motten ze me niet," zegt hij
tegen Sijtje.
Wat later ontvangt Sijtje een brief van hem,
waarover zij haar tante raadpleegt, want Kees
blijkt niet genegen om tegen de wil der ouders to
blijven verkeeren.
„Omdat mijn komst aan uw ouders onwelkom is"
staat in den brief', vervolgde Sijtje haar mededee-
lingen. „Maar", zoo brak zij die af, „hij komt toch
bij mij, en niei bij vader en moeder als hij komt,
Jaapje!"
„Heb je ooit zoo'n visschersman!" ging Jaapje
Voort zich te verbazen.
„Hij schrijft in den brief, dat eergevoel hem tot
Zijn beslu't dwingt", vertelt Sijtje.
„Hoe dat?'* vroeg haar „snaar".
„Eergevoel", lichtte Sijtje in. „Daar weten bij ons
de jongens niet van; maar zeelui hebben dat veel".
„Dan is het ook maar het beste, met geen zeelui
te doen te hebben. Goed, dat het d-us maar af is,
kindje", troostte de vertrouwelinge.
„Hcelemaal niet af!" kwam de deerne in verzet.
„Wie zegt dat, Jaapje? Kees verzoekt juist in den
brief, dat de verkeering aan «al blijven. Maar dan
schriftelijk, zoolang het niet anders kan".
„Schriftelijk vrijen?" vroeg de fleurige boerin
met onverholen geringschatting. Met groote over
tuiging beleed zij. „Daar heb ik nou nog nooit van
'ehoord".
Sijtje zuchtte: „Hij schrijft in den brief, dat de
Heere, als het Hem belieft, ons wel met elkaar zal
vcreenigen. Maar ik weet niet, wat dat is".
„Dat zal fijnigheid wezen", meende Jaapje.
„Zulks verstaan wij niet".
Ge leest echter nog enkele geestige bladzijden,
waarin de schoonvader en aa. schoonzoon 't won
derlijk met elkaar eens worden, en in die beschrij
ving bemerkt ge de glimlachende mcnsch, die u
de menschelijke dwaasheid van stugheid en be-
vooroordeeling zóó laat zien, dat ge moet erken
nen: men berokkent elkaar zooveel onnoodig ver
driet
De laatst verschenen novellenbundel van De.
Heynes, welke mij aanleiding gaf nog weer eens
de aandacht te vestigen op zijn werk, heet: „Noord-
Hollanders in de streek en in de stad".*)
De bundel bevat novellen uit de laatste jaren,
eerst gepubliceerd in het „Kerstboek", „Nieuwe
Oogst" ea.
Met „De koe Hepeltje" wordt de bundel geopend.
De koe Hepeltje, die „dag vrouw" zegt, zoo vaak
de jonge boerin in de stal komt
Niettemin verkoopt de boer op oudejaarsdag het
lievelingsbeest van zijn vrouw aan een buurman.
Wat de jonge boer betreft: de auteur zegt het
heel eerlijk: „Hij daoht voor het overige veel vaker
over de boerderij dan over de boerin".
In deze schets heeft Ds. Heynes het gewaagd
eens iets goeds van zijn Noord-Hollanders te zeg
gen, want, hoewel de koop met handslag is be
klonken en de koe Hepeltje straks aan de over
kant in de „model-boerderij" staat hebben de
„model boer en diens vrouw" er in de oudej aars
avondkerk toch last van, dat hun overboerin zoo
van streek is. En „Nademaal" het gewoonte is, dat
in de oudej aars preek gerept wordt van „nog iets
goed maken", eindigt deze novelle, die van regel
tot regel gedrenkt is in goedige humor, zelfs bi
zonder idealistisch.
De lezer, gewend aan de hardnekkigheid der
Noord-Hollandsche menschen, slaakt een zucht
van verlichting, dat er toch ook nog zülke Noord-
Hollanders zijn.
„Tierelantijntjes" het tweede verhaal, drukt
onze idealistische verwaahtingen weer in een hoek.
Onze lezers zullen zich deae „short-story" nog wel
uit ons Zondagsblad berinneren.
„De meid houdt van tierelantijntjes". Deze laat
ste zin doet het 'em, zooals te verwachten is in
een goede, met zorg opgebouwde short-story.
Een novelle als „Oudertrots" is een specimen uit
het werk van Ds. Heynes, hetwelk een groot deel
zijner lezers met tegenzin vervult.
Hier is het sarcasme te diep ingevreten en gluurt
tegelijk een beetje te veel welbehagen in „realisme
om de hoek.
Ik weet, dat het Ds. Heynes om de werkelijk
heid te doen is, doch de werkelijkheid in de laatste
schets: „Op en aan de dijk" is tóch een andere
als die in „Oudertrots". Uit de laatste novelle
prooft ge de deernis met Proontje, als doze, be
drogen door de kapitein, „die ze heeft willen heb
ben", ligt uit te teren.
In deze novelle, die ons oen prachtig beeld
geeft van het leven rond de Volendamimer-vis-
sohers, heeft de auteur iets heel bizonders be
reikt. Dc besohrijving van de kermis is strak en
geladen. Ds. Heynes behoeft de nieuwe-zakelijk-
heidsmensch niets meer te leeren. Hij heeft zich
altijd gewacht voor een te veel aan woorden.
Neem het slot van deze laatste schets:
„De menschen zeiden soms tot elkaar, dat er nog
één hoop voor haar bestond, en dat dit de hoop
op de lente was. En zij maakten er elkaar in
dachtig aan, dat de lente immers voor de deur
stond.
Toen is het voorjaar dan ook aangebroken,
geurig en zonnig.
Want Hij, die de seizoenen, elk met dea:elfs
eigen zegeningen voor de aarde, op de gezette
tijden stuurt, doet dat met eeuwen-oude trouw.
De dokter zeide mee, dat de jonge zieke thans,
nu de voorjaarszoelte uit de zee woei, haar kans
op opleving had. Dat zeide hij bij Proontje's lig
stoel in het Latijn; want hij zeide het tot den
pastoor, die hem ook in het Latijn naar Proon
tje's kans had gevraagd.
i. Uigave W. ten Havo, Amsterdam.
De woning van Ds. Heijnes te A er denhout.
Intusschen is de lengte er nu weer allang, de
lente, die uitkomst moet brengen.
Als de lente dat doen zal, mag zij niet meer
marren. Want de ansjovis wordt door de botters
al de haven binnengevaren, en de kastanjeboom
bloedt reeds.
De laatste zin heb ik altijd prachtig gevonden
van 't oogenblik af, dat ik het verhaal, destijds
in copie voor 't Kerstboek, las.
Zoo simpel, zulk een beheerschte ontroering
kan alleen een kunstenaar ons in zulk één zin
geven.
Is dat niet iets mcikwaardigs, dat een man als
Ds. Heynes, aan zijn levensavond gekomen, nog
met zulk een beheerschte pen zijn kleine compo
sities teekent?
Jl. Goeden Vrijdag hadden wij het genoegen
voor enkele uren de gasten van Ds. en mevrouw
Heynes te zijn, waarna een gezamenlijke wande
ling door het Naaldcnveld volgde.
Wie Ds. Heynes, thans als emeritus, ontmoet
in het mooie Aerdenhout, ziet hem genieten van
zijn rust Een groot deel van de dag wordt besteed
aan wandelen zelfs een wandeling naar Zand-
voort is hom niet te ver. Maar ook de stadsdrukte
is hem bij tijden zeer welkom. Als Ds. Heynes
met zijn vrouw op gezette tijden in het hartje
van Den Haag logeert in een der drukste winkel
straten, dan geniet hij evenzeer van de menschen,
als hij in Aerdcnihout van de natuur geniet.
Een beminnelijke eigenschap van deze auteur
is zeker zijn aandacht voor de kleine goede din
gen des levens, waardoor het een genot is, bij hem
al3 gast te vertoeven of hem als gast te ontvangen.
Het werk van Ds. Heynes heeft een onontbeer
lijke plaats veroverd, omdat zijn humor ons veels
zins geladen leven, soms even weldadig ontspant.
Kok's Chr. encyclopaedic zegt van de huinor
en ik kan mij in deze uitspraak zeer wel vinden:
„Humor is een bepaalde gevoelstoon. Wanneer
iemand wel eens getroffen is geweest door iets
ernstigs, en hij zag tegelijk de grappige kant er
van, zoodat zijn aandoening verborgen ging in een
lach dan kent hij humor.
De ernst van het leven te voelen en nochtans
het lachwekkende te zien, ook in onze eigen om
geving, dat is een medicijn, die onze pas lichter
maakt, die ons ook soms precies op tijd, weer
met het leven, zooals we er doorheen moeten
bijten, verzoent. Verzuim de gave van humor, zoo
deze in u is, dus niet."
P. J. RISSEEUW
Van de Redactie
In dit nummer vinden onze lezers het eerste ar
tikel van den eerwaarden heer D. C A. Bout,
Protestantse!» geestelijk verzorger der tewerkge-
8 telden.
Den heer Bout vonden we bereid tot het schrij
ven van een serie schetsen onder de titel: „Men*
schen in crisistijd".
Wij twijfelen niet of de schrijver «al, gezien de
actualiteit van zijn onderwerp, gelezen worden, x
(146
WIST JE DAT
De avonturen van
Ternao Maegelhaes
door
G. K. de Wilde
eens met water
(Vervolg.)
We moeten het echter i
probeeren. Wie weet?
Pig&fetta aam een aarden schoteltje.
Ik zal maar een weinig van mijn dagelijksch
rantsoen opofferen. Dat is niet zoo heel erg, want
drinken doe ik dat vieze, naar het vat smakende
water toch niet. Dat is een voorrecht als men
eigen wijn heeft meegenomen.
Het stukje perkament werd in het schoteltje
gelegd en voorzichtig goot Pigafetta uit de kruik
wat water er op.
Even was er felle spanning!
Zou er iets te voorschijn komen?
Het pericamentje bleef wit.
Pigafetta keerde het om. Ook daar kwam niets
te voorschijn.
Even wachten maar, vond Louis, 't Bleef wit!
Ik haal het er uit, zei Pigafetta meer tot
zichzelf, 't mag niet te week worden.
Met duim en vinger vischte hij het stukje per
kament weer uit het water, bekeek het nog eens
aandachtig bij het vale daglicht aan beide zijden.
Rodrigo hing er bijna met zijn neus op.
Niets! Het bleef wit.
De eerste teleurstelling! constateerde Pigafet-
ta. Toch heb ik wel eens een bericht zoo lees
baar zien maken, 't Was tijdens den opstand der
Ibaliaansdhe edelen tegen den keizer. Ik was met
vele anderen den keizer trouw gebleven, 't Geluk
was eerst niet aan onee zijde, ik geraakte in ge
vangenschap en was veroordeeld tot onthoofding
door een in der haast samengestelde rechtbank.
Maar
Pigafetta had intusschen een kaars voor den
dag gehaald, deze op een kandelaar gezet en ze
aangestoken.
We zullen het eerst maar eens drogen, voor
we verder gaan met onze proefnemingen.
Hij hield het stukje perkament voorzichtig, op
dat het niet scheuren zou boven de vlam en ter
wijl hij het zacht heen en weer bewoog, vervolg
de hij zijn verhaal.
Maar ik zag kajns te ontvluchten, een dog
voordat ik terechtgesteld zou worden. Je raadt
nooit, wie mij daarbij behulpzaam was!
De belangstelling was nu op Pigafetta's verhaal
gericht.
Oliver! zei Pigafetta kort, even genietend
van de groote verbazing. Die was in Venetië
terechtgekomen en daar hadden vrienden van mij
hem een groote belooning beloofd, als hij er in
slaagde, mij vrij te maken. Hij waagde zijn huid
voor een groote som gelds. 't Was en het is nog
een brutale kerél.
Kreeg hij daarom die mooie ketting? infor
meerde Rodrigo. Hij begreep natuurlijk niet hoe
pijnlijk die vraag was.
Een brandend rood vloog over Louis' gezicht,
maar Rodrigo zag dit niet.
Neen, daarom niet! beantwoordde Pigafetta
kort Rodrigo's vraag.
't Geluk was hem gunstig. Juist was er een
overwinning behaald door de opstandelingen en de
overwinning werd gevierd met de noodige wijn
en Oliver kon kalm zijn gang gaan. Hij vijlde
.van mijn cel de tralies door en zoo
Pigafetta's verhaal werd niet beëindigd want
Rodrigo gaf een luide kreet van verbazing. Het
stukje perkament was opgedroogd en wat krom
getrokken en aan de onderkant vertoonden zich
lijnen. Snel keerde Pigafetta het om. Geen letters,
maar een teekening kwam te voorschijn.
Dat had ik kunnen vermoeden! zei Pigafetta,
toen de verbazing wat geluwd was. Neen, niet
dat de warmte de teekening zou te voorschijn
brengen, dat is louter geluk geweest Maar dat het
een teekening cou zijn, althans iets dergelijks.
Oliver kan immers niet lezen en dus moet hem de
bedoeling zoo worden duidelijk gemaakt. Maar
laten wc het nu eens wat nader bekijken. Alles
is nu wel goed te voorschijn gekomen en de vraag
is thans: Wat beduidt deze teekening? We ko
men stap voor stap nader.
Het drietal boog zich met spanning over de tee
kening, die ietwat vlekkerig geworden was, waar
schijnlijk door het water.
Het stukje perkament was rechthoekig van vorm
*t Was vrij smal in verhouding tot de lengte en
over het midden was een lijn getrokken van de
feeno zijde naar de andere. Aan de eene kant van
de lijn waren een vijftal krabbeltjes aangebracht.
Schepen! constateerde Louis.
Pigafetta knikte toestemmend. Dat lag voor de
hand.
Het aantal wees er op, dat Magolhaes' kleine
Vloot bedoeld was.
Aan de andere zijde was een aantal huisjes ge-
teekend, waaruit rook kringelde, alles zeer grof
en eenvoudig van lijn.
Wat moest dit beduiden?
Daar word je niet veel wijzer uit! vond Ro
drigo geringschattend, wijzend op het tcekeninge-
tje. Pigafetta noch Louis gaven antwoord. Beiden
dachten scherp na. Dit moest een beteekenis
hebben. Dat kon niet anders, gezien de stemming
van kapiteins en bemanningen en de persoon, die
het in ontvangst had genomen. En vooral Oliver's
klaarblijkelijke onrust toen hij het briefje miste,
was een duidelijk bewijs
-Ik geloof, dat we er zijn, zei Pigafetta ten
slotte.
Ik snap er anders niet veel van! antwoordde
Louis.
Pigafetta nam een ietwat onderwijzende toon
aan, toen hij begon:
't Is duidelijk, dat het hier een samenzwe
ring betreft! Dat staat hier niet op het briefje,
maar dat kunnen we wel vermoeden. Als we dit
dus als vaststaand aannemen, dan geloof ik, dat
hier op dit bericht de tijd aangegeven wordt,
waarop men zal toeslaan.
Dit zal zijn op het oogenblik, dat de schepen
voor de kust liggen en er op het land huisjes ge
bouwd worden. En dit zal gebeuren als het win
terkwartier betrokken wordt Dan zullen dus de
muiters hun slag 6laon.
Vol verbazing hadden de beide anderen naar
deze spitsvondige redenecring geluisterd. Dat was
juist gedacht en zo stemden er van harte mee in.
Muiterij dus, zeide Rodrigo zacht, huiverig
alleen al voor de vreeselijke klank, die het woord
had. Allerlei schrikwekkende tooneelen kwamen
hem voor de oogen.
Maar dat is verschrikkelijk
Dat is het ook, stemde Pigafetta toe. Een
ding leer ik bovendien nog uit dit bericht, 't Is
geteekend door iemand, die van Magcthees' plan
nen volledig op de hoogte is. Een gewoon lid van
de bemanning weet zooveel niet. De mannen we
ten niet met «ekerheid, dat er naar een winter
kwartier gezocht wordt. Ze willen ook niet over
winteren en daarom is het oogenblik van hun
muiterij zoo juist gekozen. De aanvoerder zal bij
na allen op zijn hand hebben. Wie die aanvoerder
is, kunnen we bijna met zekerheid zeggen. Het
briefje kwam van de San Antonio, zei Pigafetta
met nadruk. Iets wat ik echter niet begrijp is:
Waarom moest Oliver dit bericht hebben? Maar
daar zullen we nu ook wel achter komen. Het eer
ste wat ons nu te doen staat is Magelhaes volledig
in te lichten. Dan zullen*er maatregelen getrof
fen moeten worden.
En ik zal niemand sparen! vervolgde Piga
fetta met een vreemde klank in zijn stem, die
echter alleen Louis opviel.
Ze keken elkander eens even aan en begrepen
elkaar op hetzelfde moment. Voor Louis naderde
een van de moeilijkste momenten van zijn leven.
(Wordt vervolgd.)
De Piepmannekes en onze
straatverlichting
Sander en ik waren op weg naar school. We
hadden een halfuurtje te loopen en gingen dus ge
woonlijk vroeg op stap. Sander bleef staan.
„Hoor je dat? De postiljon van de postwagen!"
„Nou, wat zou dat?"
„Wel, hij blaast het deuntje van aankomst en
dus zijn we veel te vroeg. Over een half uur blaast
hij vertrek."
Daar had ik nooit op gelet. Maar hij was ook
twee jaar ouder dan ik. Nou, beter te vroeg dan
te laat. Nu konden we dan eens in 't groote dorp
rondkijken. En jawel, de Piepmannekes waren
bezig aan him dagelijksche taak. We keken goed
toe.
H Waren twee kleine, bejaarde mannekes. Zon
der een woord te spreken deden ze hun werk. Over
de straat was hier en daar een dik touw gespannen
en middenin hing zooiets als een stallantaarn,
't Eene kereltje stond bij den muur, maakte een
touw los en de lantaarn daalde naar beneden, waar
't andere kereltje met een kan raapolie stond, de
lantaarn opende, de zwart-beroete glazen schoon
maakte, de lamp vulde, en de lantaarn weer sloot.
Dadelijk trok nu 't andere kereltje aan het touw,
en de lantaarn hing weer hoog over 't midden van
de straat.
Wij liepen verder met de kereltjes mee. En daar
kwam Sijbrand, een jonge uit onze klas, een eerste
opschepper.
„Zeg, moet je hooren! M'n vader is naar Amster
dam geweest, in een week heen en weerom met het
beurtschip. Nou, moet je hooren: daar hebben ze
lantaarns ,daar hoef je geen olie in te doen. Ze
draaien maar even een kronkeldingetje om, hou
den er een zwavelstok bij en pafl je hebt in eens
een groote vlam, zoo groot als mijn vader z'n hand.
En licht dat het dan in 't pikkedonker is! Zoo licht
als midden op den dag!"
,M*ar zonder olie, dat kón niet, onmogelijk!
beweerde Sander, en ik bevestigde: „Nee, dat
niet!"
„En m'n vader heeft het gezien! Noul Maar 'k
zeg niet, dat het zoo maar van niks brandt: er is
gast int"
Moet je weten, dat gast in 't Friesch gerst
is. En daar begint me die Sander het uit to scha
teren: „Gast, jongen! gast! en dat kan branden in
de lamp! Nou, m'n Vader heeft een hcele akker
met „gast", dan hoeven wij geen raapolie meer te
koopen, ha, ha!"
Wij volgden verder de Piepmannekes, en ik zei,
dat ik wel eens gehoord had, dat ze niet konden
praten. En Sander zei: „Dat wil ik probeercnl" Hij
drentelde dicht naar 't oudste kereltje too en vroeg:
„Moet je dat nu alle dagen doen? En kan je nooit
eens overslaan?"
't Manneke keek hem aan en zei: „Jij gelooft
tóch niet, dat ik een kip heb, die vierkante eieren
legt!"
Beschaamd kwam Sander weer naar ons toe en
vertelde ons, wat voor onzin 't kereltje gezegd had.
„Onzin?", zei Sijbrand. „Onzin? Dat kan tochl
Hij heeft misschien een vierkante kip!"
Mij duizelde het van „lichtgevende gast" (gerst)
en vierkante eieren.
JAN VELTMAN.
Rebus
151