0NDAG5BLAD
Voor knutselaars
Bij ons rooktafeltje. Een lucifersdrager
Onze eerste opzet is een bakje, zooals we vorige
iwcek het aschbakje maakten. De straal van de
binnenste hulpcirkel ,dus: de zijde van de zeshoek,
is 6 c.M. De opstaande kanten zijn 'n halve c.M.
lergo: de zijden van de buitenste rechthoek zijn 6
c.M. Omranden en binnen- en buitenplak aanbren
gen, als bij het aschbakje van vorige week.
Nu beginnen we aan een rond 6tokje ter dikto
tvan zoowat 'n centimeter. Dan een zeshoek van
karton zijden zijn 3c.M. netjes omranden
en beplakken.
Tenslotte vervaardigen we nog een langwerpig
blokje ,dat we op het ronde stokje en de kartonnen
zeshoek bevestigen en dat zoo groot is, dat een
lucifersdoosje er vrij gemakkelijk overheen schuift.
Met een spijkertje wordt de drager nu aan het
Onderste bakje bevestigd.
Oplossing
van: Wie weet de namen van deze boomen?
uit het nummer van 22 April.
Spaansche kastanje; 2. wilg; 3. Cariks, lorke-
bnom; 4. ahorn; 5. eik; 6. pitch-pine, Amerikaansch
grenenhout; 7. cederhout; 8. walnoot, notenhout.
Geen der binnengekomen oplossingen was juist.
van net Ie' in het vorige nummer
Lr- ooi 50; 2 bed; 3 lente; 4 bar
bei j geelzucl 7 gekaapt; 8 kano's;
0 fi >cs; 11 Noordei
van de de 2 raadsels in het vorige nummer
Omdat hij de ronde doet
2. Brood.
Nieuwe Raadsels
1. Of je mij schrijft met aa, m&t ce, of oe, ik
blijf een lekkernij.
2. Op welke viool speelt men niet?
3. Wie gaat uit en blijft toch thuis?
4. Welke vinken vliegen niet?
(Volgende week de oplossing)
Kunstjes en spelletjes
Wie kan precies rechtuit loopen
Dat is heusch zoo gemakkelijk niet, als je denkt!
Je kunt de proef ocmen, als er flink wat sneeuw
gevallen is, zoodat je voetstappen erin blijven
staan. Probeer dan eens, ongeveer 100 M. (plm. 200
voetstappen) volgens rechte lijn te loopen?
Tot je verwondering za. zien, dat jo rare slin
geringen hebt gemaakt.
Je kunt het wel klaarspelen, als je steeds onder
het loopen een boom, een kerktoren of iets anders
in het oog houdt.
Nog moeilijker is het, om geblinddoekt rechtuit
te loopen. (Denk erom, dat jo dit kunstje alleen
uithaalt, waar do geblinddoekte geen kans hoeft,
om in een sloot te vallen of cich tegen een boom
of iets anders te bezeeren!) Dan wordt de lijn, die
gevolgd wordt, nog veel bochtigerl Soms zelfs
draait degene, die het probeert, nagenoeg in een
kriag rond, zoodat hij heel verwonderd is dat hij,
wanneer de blinddoek hem wordt afgenomen, on
geveer op dezelfde plaats staat, van waaruit hij
zijn wandeling begonnen isl
Kleu-ter-krant-je
DeGroo-teKin-der-vriend
door
Greeth Gilhuis-Smitskamp
„Gaat toch weg met al die kin-de-ren!
Dring toch niet zoo om den Hee-re Jezus
heen
De dis-ci-pe-len zijn boos. Ze trek-ken
boo-ze ge-zich-ten, en spre-ken boo-ze woor
den. „Gaat toch weg! Denk je dat de Hee-re
Je-zus tijd heeft om naar al die kin-de-ren
te kij-kenl"
Ach, wat kij-ken die Moe-ders nu te-leur-
ge-steld
Van al-le kan-ten zijn ze ge-ko-men, en ze
heb-ben hun kin-der-tjes mee-ge-bracht. Ze
wil-len hun kin-der-tjes bij den Hee-re Je
zus bren-gen, bij dien goe-den, vrien-de-ly-
ken Mees-ter. En dan zul-len ze vra-gen of
de Hee-re Je-zus Zijn hand op hun hoofd-jes
wil leg-gen, en te-gen ze pra-ten.
Maar nu nu kan er niets van ko-men!
Want de dis-ci-pe-len, de vrien-den van den
Hee-re Je-zus, stu-ren die Moe-ders te-rug.
„Ga maar weg, de Hee-re heeft het al
druk ge-noeg!"
Moe-ten ze nu weer te-rug, met de kin-
der-tjes in hun ar-men, en aan hun hand?
Is het nu hee-le-maal voor niets ge-weest?
Maar nee! De Hee-re Je-zus heeft al-les
ge-hoord. Hij heeft ge-hoord wat de dis-ci-
pe-len te-gen die Moe-ders zei-den.
De Hee-re Je-zus is boos op de dis-ci-pe-
len. Hoe kun-nen ze dat nu doen! We-ten ze
dan niet dat Hij de groo-te Kin-der-vriend
is? We-ten ze dan niet dat Hij zoo héél veel
van die kin-de-ren houdt, nog véél meer dan
hun Va-ders en Moe-ders?
„Laat de kin-der-tjes tot Mij ko-men",
zegt de Hee-re Je-zus, „stuur ze niet te-rug."
O, nu zijn de Moe-ders blij! Ze drin-gen
naar vo-ren, ze til-len hun kind-je hoog op,
om het toch maar héél dicht bij Je-zus te
bren-gen. Als de Hee-re hun kind-je maar
wil aan-ra-ken, d&n is het goed
Maar de Hee-re Je-zus doet nog véél
meerl Hy neemt ze in Zijn ar-men. Hij
drukt ze dicht te-gen zich aan. En Hij
Klem plaat
spreekt goe-de, .vrien-de-lij-ke woor-den te
gen ze.
Mis-schien be-gry-pen die kin-der-tjes het
niet al-le-maal, wat de Hee-re Je-zus zegt.
Er zijn ook nog zul-ke klein-tjes byMaar
ze voe-len wel dat die lie-ve, goe-de Mees-ter
zoo heel veel van ze houdt, en ze zien wel
hoe vei-lig het is by Hem.
En als ze dat nu maar al-tyd ont-hou-den,
dan wil de Hee-re Je-zus voor al-tijd hun
groo-te Vriend zyn!
Broer-tje krijgt tand-jes
Kwik-ker-de kwik, kwak
Dag klei-ne dik-zakl
Kwik-ker-de kwoog-jes
Kijkt uit zyn oog-jes!
Kwik-ker-de kruimp-je
Zuigt op zy'n duimp-je!
Ko-men de tand-jes
Wèg met de hand-jes!
Kwik-ker-de kwik, kwak
Dag, klei-ne dik-zak!
P. v. R.
152
ZATERDAG 13 MEI No. 19 iAARGANG 1933
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Nog vele andere dingen
En er zijn noe velo andere dingen, die Jezus
gedaan heeft, welke, zoo zU elk bijzonder ge
schreven wierden. Ik acht dat ook de wereld
zelve de geschrevene boeken niet zoude be-
Johannes 21 25.
Met deze woorden besluit Johannes voor de
tweede maal zijn Evangelie, nadat hij het laatste
hoofdstuk als een aanhangsel aan het eerst ge
schrevene en aanvankelijk voltooide geschrift heeft
toegevoegd.
De lezer weet hiermede, dat hij niets meer van
de hand van den schrijver heeft te wachten. Eu
zoo iemand het mocht bestaan, nog meer te laten
volgen, dan weten de lezere bij voorbaat, dat
een dergelijke toevoeging niet als waar en echt
is te vertrouwen.
Hiermede is niet gezegd dat deze voorzorg in de
bedoeling van den apostel gelegen heeft. Wie zelf
in simpele oprechtheid verhaalt wat hij weet,
heeft er geen behoefte aan tegen allerlei valsch-
heid en vervalsching zoo uitgebreide maatregelen
te nemen.
Maar wel zijn deze slotwoorden, die de reden
aangeven waarom de schrijver ervan afziet nog
tneer te verhalen, onder het bestel van den Geest
der Waarheid als een deur, die vreemde toevoeg
sels buitensluit
Wat in het laatste gedeelte van dit hoofdstuk
was verhaald ten einde weer te herstellen een
misvatting in den kring der discipelen omtrent
©en woord van Jezus, toont reeds hoe licht na
verloop van tijd allerlei vergissingen konden
binnensluipen.
Later eeuwen hebben bewezen, hoe met allerlei
nevenbedoelingen allerlei onbetrouwbare verhalen
konden worden opgedischt, die de harten der een-
voudigen op een dwaalspoor moesten leiden. Wat
do zgj. pseudo-evangeliën in dit opzicht hier en
daar aangeduid hebben, is soms meer dan erger
lijk.
Eindelijk zijn er zelfs geweest die opzettelijk ver-
valschte verhalen in omloop hebben gebracht, niet
om eens te pronken met wat ze voorgaven te
weten, maar om de waarheid door den leugen te
verdringen.
Dat het hiertoe zou komen was voor den Heili
gen Geest niet verborgen. En door een zeer een
voudig middel als dit heeft Hij het geschreven
Woord Gods bij voorbaat beschermd tegen valsche
toevoegsels.
In de woorden van dit tweede en laatste besluit
van zijn boek wordt een spreekwijze gebezigd, die
met een vreemd woord hyperbool wordt genoemd,
een vergrootende manier van zeggen. Iedereen ver
staat wel ,dat het niet letterlijk bedoeld kan zijn,
dat de wereld de boeken niet zou bevatten, welke
volgeschreven konden worden met alles wat Jezus
gedaan heeft
Toch bevat deze ©enigszins overdreven uitdruk
king een waarheid, die niet moet voorbijgezien
worden.
Er is aan Jezus niets bijkomstig. Alles wat hij
heeft gedaan is van bctcekenis. De persoon met
wicn wij hier te doen hebben is de Zone Gods.
Wel heeft hij onze mcnschclijke natuur aangeno
men. Maar in die natuur is en blijft hij de eeuwige
en eeniggeboren Zoon van God. En zooals er aan
u niets is of het hangt samen met uw persoon,
zoo is er aan den mensch Jezus niets wat los
staat van den Zone Gods. Alles ook in de men-
sohelijke natuur dient den Zone Gods tot instru
ment in de vervulling van de taak, hem door den
Vader gegeven.
Daarom wil al Jezus' werk met eeuwigheids-
maat gemeten worden. Het omvat heel de wereld.
De zienlijke en de onzienlijke wereld, de aardsche
en do hemelsche dingen de wereld die nu is en
de toekomende.
Wat Jezus gedaan heeft, strekt zich niet tot
alle leven. Het beperkt zich niet tot het genade
leven, dat hij door zijn H. Geest in zijn uitver
korenen heeft uitgestort en nog onderhoudt Ook
niet tot het gebied van zijn Kerk. Neen het werk
van Jezus raakt ook het natuurlijk leven aan, het
raakt ook de geschiedenis der wereld en hare
volken, tot aan het einde der dagen.
Maar het was niet noodig, dat dit alles beschre»
ven wierd. Wat Jezus gedaan heeft werkt door,
ook al wordt het niet alles afzonderlijk beschreven.
Juist op dat doorwerken van Jezus' woorden
en werken in het heden Lomt het aan. Stel eens,
dat metterdaad alles was beschreven wat Jezus
gedaan heeft, zoodat ei niets meer van was te ver
halen en wij van dag tot dag en van uur tot uur
alles konden volgen, dan zou het gevolg zijn,
dat wc in dat historische van het verleden bleven
hangen, maar niet er aan toekwamen wat Jezus
ook nu nog voor ons is.
Daarom heeft Johannes reeds in het vorige
hoofdstuk gezegd dat Jezus wel veel andere tce-
kenen heeft gedaan in de tegenwoordigheid zijner
discipelen; maar dat deze, welke hij verhaald
heeft geschreven zijn opdat gij gelooft dat Jezus
is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij geloo-
vende het leven hebt in zijnen naam.
Meer was daartoe niet noodig. Maar ook met
minder kon het niet toe. Het geloof in de Schrift
als het Woord Gods brengt mede deze dingen
zoo te zien en te zeggen. Er ontbreekt aan de
Schrift niets. En er is aan haar niets overbodig.
Het zou ons ook nergens toe dienen alles to
weten wat Jezus gedaan heeft Het zou ons geloof
niet vaster maken. Het cou ook den kring derge
nen, die in hem gelooven, niet uitbreiden.
Alles wat Jezus in zijn leven op aarde gedaan
heeft voor de oogen der wereld heeft haar haat
en vijandschap niet ingehouden noch weggeno
men. Zo hebben toch niet in hem geloofd (Joh.
12 37). Hoe zou dan het meest volledige verhaal
van deze dingen bij de lezers uitrichten wat
het zien ervan bij de ooggetuigen niet uit
gewerkt heeft?
Neen, het geloof in Jezus Christus, dat geloof
waardoor wij hem aannemen tot onze zaligheid,
berust niet op de uitgebreidheid van het verhaal.
Niet de veelheid der medegedeelde gebeurtenissen
geeft hier den doorslag.
Wat tot hot geloof ons beweegt is dat van Jezus
juist datgene getuigd wordt wat wij van onzen
Zaligmaker noodig hadden te weten.
Er is geschift tusschen wat zou kunnen be
schreven zijn en wat beschreven moest wor
den. En deze schifting juist heeft het noodigo
voor ons gespaard. En dit noodige is dan ook ge
heel voldoende.
Wat zou ons ook een verwarrende veelheid van
allerlei bijzonderheden voor nut doen?
Het zou een bepaalde studie vereischcn in zulk
een veelheid van gebeurtenissen den weg te vin
den. En voor uw kennis van den Zaligmaker, dus
voor uw troost en zaligheid zelf zoudt ge afhanke
lijk zijn, niet van wat God u in zijn Woord mede
deelt, maar van wat de wijzen naar het vlecsch
met hun scherpzinnigheid er uit saamgelezen heb»
Zooals het Evangelie nu is beschreven, kan ook
de eenvoudigste er alles in vinden wat tot zijn
zaligheid noodig is. Hij behoeft daarvoor geen
menschelijke geleerdheid. En al heeft het Gode
behaagd de kennis der talen in zijn dienst te ne
men, om de heilige Schriften uit het oorspronke
lijke ook in onze taal over te brengen, toch is de
inhoud dezelfde.
Zoo heeft ons geloof een vasten bodem in de ge
beurtenissen, waarvan het waarachtig verhaal ons
hier geboden wordt. In het vóór-laatste vers kon
uit naam van de toen nog met den apostel in le
ven zijnde christenen verklaard worden: wij weten
dat zijn getuigenis waarachtig is.
Het kan alles den toets der waarheid doorstaan.
Dat zou ook 't geval zijn indien er nog meer aan
ware toegevoegd. Maar er wordt niets meer bij
gedaan, opdat het betrekkelijk weinige, dat gege
ven is, het oog zou vestigen op wat Jezus van uit
den hemel nog steeds doet in pijn kerk en in de
wereld.
Bij het licht der Schriften krijgen we daarvoor
oog. En die Schriften loeren ons het recht te
bezien en te verstaan. Die Schriften brengen u,
tot het geloof in Christus. Ze bieden u 't onwrik
bare steunpunt. Ze zijn u tot licht in de donker
heden van het leven, die uw geloof soms schijnen
te beschamen.
Maar dit moet dan ook uw zoeken zijn bij het
gebruiken van de Schriften. Nooit mag dat ge
schreven woord omtrent den Heere Jezus en zijn
werk voor u worden een middel om uw nieuws
gierigheid te bevredigen. Als zoodanig moet het
u teleurstellen. En daarvoor wil dit laatste woord
u bij voorbaat waarschuwen.
Wel moet ge nauwkeurig lezen wat er geschre-
ven staat. Daartoe moet ge gedurig bidden, dat
de Heilige Geest u geve een hart, dat voor het
Woord Gods geopend is, maar tegelijk gesloten is
voor de inwerking van den leugen, van den geest
der wereld en van wat uit uw eigen nog verdorven
natuur opwelt.
Bovenal bidt, dat de Hcere door zijn Geest u
leere zijn woord te gebruiken tot uw zaligheid.
Want Jazus Christus gaat voort met zijn werk.
En zoo bewijst hij do waarachtigheid van zijn
Evangelie.
Naast ons staat Hij
Jan letswaart
Naast ons staat Hij, verborgen
in Zijne heerlijkheid,
een licht, om hem gespreid
een licht verdrijft de zorgen;
zullen vandaag of morgen
wij door hem zijn herkend?
een stilte zonder end
een liefde zonder zorgen;
Zooals een man zijn kindje
met vele zorgen draagt,
zullen uw handen dragen
het kind, dat om L' vraagt?
En zijt Gij niet de herder,
die Uwe schapen, moe,
den goeden weg, en verder
leidt Uwen hemel toe?
145