JEUGD VOOR DE LETTERKUNDIGE KRONIEK Het vergeten deel, door G. Sevensma- Themmen. Uitg.: Zomer en Keurling, Wagen ingen, 1932. (Een radio-lezing.) II. Nelly wordt feitelijk tweemaal bekeerd: eerst van de dorre abstracties van haar studie tot d3 bloeiende natuur. En waar die eerste bekeering plaats heeft, wordt deze roman zelf frisch door- waaid, gaan er ramen open naar de ruimten van Gods wijden hemel, naar de bewegelijkheid van het rumoerende alledagsleven. Hoor op blz. 241, als ze thuis is né haar oandidoatsexamen (cum laude) en zioh zal gaan verloven: „Ze maakte een plekje vrij aan haar vaders bureau, een plekje waar de zon scheen, en terwijl in huis niets was dan het verre gerucht van werk hier en daar, en hel geklingel van de bel, schreef ze in dit mor gengeluid haar brieven. Toen bracht zij ze naar de post, en ging er op uit Ze wou de stad zien, de stad in de zon en in de morgen. Haar stad met het hevige, dreunende leven, waarnaar ze 6oms in Leiden op haar stille kamer plotseling geluisterd had als naar een verre, vegeten mu ziek. Ze voelde zich zoo jong vanmorgen, zoo blij, ze had alles lief, de zon en de geluiden op straat, al het beweeg en het lawaai. Het was leven leven kracht En zij had het leven immers ook ze hield het vast in haar hart het mooie het jonge het rijke. En van ginder waaide met flarden de muziek van een draaiorgel aaar haar over. Nel had het gevoel alsof ze jaren weg was geweest, of ze in lang, lang dit alles niet had gezien. Woonde ze hier als kind? Was het toen ook zoo mooi? Of zag ze nu pas hoe mooi het was? Eigenlijk had ze veel meer uit moeten loopen om hiervan te genieten boeken waren een rijkdom, en studeeren had ze altijd heerlijk gevonden maar dit het leven was toch het allerheerlijkste... En dan de tweede bekeering: die van een vage religiositeit tot de belijdenis van Jezus Christus als de Weg, de Waarheid en het Leven. Het diepste geheim van een bekeering: een ge grepen worden door de Liefde Gods, zooals Deze zich openbaart in den Man van Smarte aan het Kruis, onttrekt zich aan elke zielkundige analyse. Er blijft een onontleedbare rest, een mysterie. Een bekeeringsroman stelt de hoogste eischcn aan het talent van den romancier, omdat deze zich het proces der bekeering psychologisch heeft in te leven en al de factoren die daarbij beslissend kun nen zijn, heeft te wegen in haar waarde ten op zichte van de vraag: hoe voltrekt zich de overgave? Rijnedorp heeft zoo'n bekeeringsmoment aange durfd in zijn „Koningskinderen", doch daar ging het meer om de doorbraak tot bewustheid van wat latent al aanwezig was. In „Het vergeten deel" echter is er een stu dente, een meisje, op z'n beet a-religieus opgevoed, die in hyper-moderne kringen verkeerde, en blijk baar religieus van aanleg, beïnvloed was door allerlei modern-religieuze literatuur. Het verwon dert ons sterk, dat zij voor haar vader wel eens een jeugddienst had mogen bijwonen, zelfs een sohooicatechisatie had bezocht. Doze studente komt nu in aanraking met een eenvoudige geloovige, haar tante Justien, verpleegster. We worden op eens gezet in theologisch zwaar geladen gesprek ken tusschen die twee, waarbij tante Justien de zware en hachelijke taak had, te getuigen door de dwalingen van haar nichtje te bestrijden. Nelly blijkt, wat we noemen vrijzinnig-religieus te wezen, ze had een tik beet van het relativisme, dat de absoluutheid van het Christendom ontkent, hoogstens erkent dat Christus ons heeft vóórge leden, maar niet dat Hij voor ons geleden heeft Tante Justien betoogt met kracht en klem door tekst na tekst; te preekerig valt ze haar nichtje aan. Want wat wist Nelly weinig van de zin der Bijbelwoorden, door Justien gebruikt. Het is niet duidelijk of de schrijfster de methode van Justien in alle opzichten voor haar rekening neemt. *t Is mogelijk, dat ze Justien als een al te vurige, het o zoo goed bedoelende evangelistc maar de teugel viert. „U wordt welsprekend, tante Justien", zei Nel een keer, en inderdaad: al te vlot debatteert zij in momenten, dat een enkel woord meer op z'n plaats was geweest. Justien loopt wel eens vaker te hard van stapel; als ze b.v. tijdens Nelly's ziekte niet bij 't nichtje mag worden toegelaten, stelt ze zich aan alsof het eeuwig behoud van die jonge vrouw van haar prediking afhing. En moet ze door een ander terecht gezet worden: „God kan tot haar komen, ook zonder jou". In alle gevalle: Justien leeft wej in deze roman, ook in haar karakter als verpleegster, die zeker geen gebrek meer heeft aan zelfvertrou wen. Vooral op haar moederschap valt het volle licht Zij heeft zich verantwoordelijk gevoeld voor *t zieleheid van 't nichtje, waar ze de vader en moeder nooit had kunnen bereiken. En Nelly met haar aangewaaide, verwarde ideeën, voelde in haar tante een kracht van ge loofsovertuiging om j&loersch op te worden. Het is voor Luit een heel ding geweest né jaren opnieuw in 't vaarwater te moeten zeilen van Justien, die hij eens de deur wees. De opzet van de schrijfster was de verbroken familierelatie weer te herstellen. Dat gaat wel wat geforceerd. We verbazen ons hv. sterk over de mildheid van Luit, die een heel zwaar gods dienstig debat tusschen zijn dochter en schoon zuster rustig aanhoort, en dan laconiek invalt: „Nu moeten jullie maar een punt zetten. Geef ons wat muziek Nel, dat frischt die zware rede neeringen wat op" We herkennen hier den fa naticus nauwelijks, maar Luit zal het verliezen. Eerst als hij teleurgesteld wordt in het feit, dat zijn dochter nog iets anders bemint dan de studie alleen, voorts als zij wil gaan trouwen zonder de kroon te hebben gezet op haar universitaire stu die. Eindelijk, als ze belijdenis doet van haar geloof en gedoopt wordt. Wat een zielig man is die Luit in z'n optreden als vader tegenover z'n kind en Bas, haar ver loofde. We kunnen nauwelijks medelijden met hem hebben, zelfs niet ta zijn desillusies omdat we nooit van hem hebben kunnen houden. Even min als van x'n vrouw. Had de schrijfster ze niet wat menschelijker moeten geven? Zeiden we dat die twee nooit uitkomen tegen 't fond van het hen omgevende leven, van Nelly geldt dit ook in zekere zin. Zij was immers zoo ge zien onder haar studiegenooten? Maar waarom zien we die nooit? Hier was plaats geweest voor een inkijkje in het leven der moderne jongelui. Hoe kon Nelly zich zoo geheel houden buiten de invloed van haar omgeving, buiten de stroom van de tijd? En haar verloofde, hoe zacht en sympathiek hij ook zij, laat ons omtrent één punt in de mist: hoe stond hij tegenover het geloof van tan Ie Justien, dat straks het geloof wordt van zijn vrouw? We zijn toch vooral in deze tijd, en voor al in godsdienstig opzicht gewend, dat iemand ergens staat En dan: in een roman als deze dient de karak teristiek toch duidelijk te zijn te dezen opzichtel Even worden we herinnerd aan de geest van de tijd, als Jaantje tegen haar man opponeert: „Wees maar blij, dat ze graag willen trouwen. Het kamerleven kon wel eens aanleiding geven tot andere verhoudingen, die wij heel wat min der prettig zouden vinden". We zeiden: er is in elke waarachtige bekeering in de Bijbelsche zin van dit woord, een onont leedbare rest. Dit laat de schrijfster ten slotte heel goed voe len als Nelly tegen Bas zegt: „O, ik wou dat jij het ook had. Ik wou, dat ik het je kon laten zien. Want je moet het zien het geeft niets, of je er over redeneert ik heb er met tante Justien zoo veel over gepraat, maar het gaf niets. Ik zag het niet Nu zie ik het." Hier wordt geraakt aan het mysterie der over gave dat alle bergen van Bijbel-critische en twij felzieke vragen vervlakken doet tot een effen weg voor de voeten die naar God, naar Christus dra gen, omdat in zoo'n moment er is de jacht, do haast om 's levens wil. Mevr. G. SevensmarTheminen. En ook is er heel zuiver in deze bekeerings- historie als begin en voorwaarde van die over gave het zondebesef. Nelly heeft, aleer ze de hoogste liefde ervoer, de heerlijkheid ervaren der aardsche, en deze als onvolkomen, met zonde gemengd leeren kennen; vooral een kuische natuur als de hare moest dit in haar huwelijksleven een droeve ontgoocheling zijn. 't Is goed gezien van de schrijfster, ook fijn gevoeld, uit die desillusie, uit die aanraking met de donkere achterkant van 't liefdeleven, Nelly's zondebesef zijn oorsprong te doen nemen. We hebben het vooral over het tweede deel ge had tot nog toe. Dat is ook verreweg het beste. Daar leeft het. Daar zijn Bas en Nel in een sterk liefdesverband, dat de koude sfeer rondom Luit en Jaantje te beter doet uitkomen als iets ver- stards, iets ijzigs. Vooral Nel in haar ontwakend liefdeleven is heel goed getroffen, ook in haar sterk verlangen, uit haar studie-eenzaamheid verlost te worden door Bas, die dat op een goeie keer ontdekt Justien leeft en groeit in karaktervastheid en geloofsmoed. Luit, de studie-maniak, gaat een zware gang; hoe is hij er toe kunnen komen, bij de doopplechtigheid van Nelly, zijn trots, nu haast zijn schande, tegenwoordig te zijn; 't is haast al te mooi om het te kunnen gelooven. Gelukkig maar, dat de schrijfster hem althans niet aan een haastig bekeeringsproces waagt Wij konden geen medelij hebben met Lodewijks, evenmin als we óp hebben met Luit Wat een zielige rol heeft de schrijfster die Lodewijks, toe bedeeld. Naarmate Justien groeit in geioofs-zeker- heid, zakt hij al meer af tot een trieste zieligheid. Ook hier heeft de schrijfster de contrasten te sterk aangezet. Nietwaar: tegenover Lodewijks, de evangelisatieman, komt de kerkelijke weg die Justien kiest, wel heel gunstig in 't volle licht. Ook hij had als mensch wel ietwat prettiger uit zicht mogen hebben en als Christen wat duide lijker fysionomie. Als karakter blijft hij in de mist. Alles bij elkaar genomen mogen we, al zijn we heel critisch het boek langs gegaan, (deze schrijf ster kan wel tegen een stootje), dankbaar zijn voor veel goeds, veel moois ook in deze roman, die zoo hoog mikt. Maar daarom mag de criticus, en dat is elke lezer(es) op zijn (haar) beurt hooge eischen stellen. A. WAPENAAR. Een echt dorps gezicht: de Boven- dijk te Slikkerveer 130 De avonturen van Ternao Maegelhaes door G. K. de Wilde (Vervolg.) D'r ataat niets op, verklaarde Rodrigo nog eens ten overvloede. Hij voelde zich wel wat te leurgesteld. Hij had Louis over zijn voadst inge licht, hoewel Pigafetta dat eerst niet prettig had gevonden. Leeren zwijgen, vriend! had deze kort gezegd. Maar Rodrigo had het gewichtige van zijn vondst niet voor zrioh kunnen houden en tegen Louis stevig opgegeven over het stukje perka ment. En nu't was wit en t bleef wit! En toch was het voor hem van belang, cei Pigafetta peinzend. Wie kon het hem gegeven hebben? informeer de Louis. Pigafetta haalde de schouders op. Als dit stukje perkament een bericht is van de een of ander, wat ik nu bijna betwijfel, dan moet het hem gegeven zijn door iemand uit de sloep van de Antonio, of hij moet het al vanaf de Ca- oarische eilanden in zijn bezit hebben, 't Is raad selachtig en het wordt te raadselachtiger, omdat Oliver er waarde aan hechtte. Waarom is het voor hom van belang? Louis' gedachten sponnen zich voort. De kapitein van de San Antonio is.ver volgde hij langzaam. Juan de Cartagena, zei Pigafetta met nadruk. De klank van de naam bleef hangen in de hut en Rodrigo voelde de spanning toen die naam ge noemd werd in erband met dit bericht. Juan de Cartagena was Magelhaes' verklaarde vijand en niets dan de zuoht naar eer en roem, naar vreemde landen en avontuur had hem kun nen bewegen onder diens bevelen te dienen. Een raadselachtige combinatie was bet nu geworden. Oliverhot onbeschreven situkje perko- mentJuan de Cartagena. Laten we gaan slapen, verbrak Pigafetta de stilte, het briefje, dat geen briefje was, opbergend. En jij, jonge vriend, beval hij Rodrigo, zorg, dat je mondje dacht blijft, ook tegen den Commandeurl B -grepen? Benige dagen later kregen Pigafetta, Rodrigo en eenige anderen toestemming om een verken ningstocht naar het land te maken. Ik draag U echter op, te zorgen, dat de groot ste voorzichtigheid betracht wordt, had Magelhaes Pigafetta met nadruk gezegd. Dtrce beloofde dit. 't Lijkt mij vrij ongevaarlijk, Commandeur, antwoordde hy. Deze Indianen zijn van een goedaardig soort- Met geen woord had Pigafetta gerept over het briefje, nooh over Louis' bekentenis. Het leek hem beter, daar tot het laatste toe mee te wachten en vooral, wat Louis betrof, vond hij het beter, dat zoo mogelijk, Magelhaes daar geheel buiten bleef. Ze trokken dus in den morgen met een vijftal sloepen, ook van de andere schepen op de vaste wal aan. De landing was niet moeilijk, de bran ding was slechts zwak en de kust was laag. De manschappen hadden allerlei dingen bij zich als spiegels, spijkers, vischhaken enzoovoorts, om zoodoende van een goede ontvangst van de zijde der inboorlingen verzekerd te zijn. Rodrigo vooral had rich uitnemend voorzien. Hij had twee groote bijlen meegenomen, daar hij had bemerkt, dat de Indianen daar bijitonder op ge steld waren. Hun gereedschappen waren van steen vervaardigd en hoewel ze vernuftig in elkaar waren gezet, toch niet zoo sterk als ijzeren gereed schap. In vijf groote groepen trokken ze het land in, na vooraf afgesproken te hebben, dat twee snel aohter elkaar volgende musketschoten „gevaar" be teekenden. Nergens was nog iets van inboorlingen te be speuren, wel lagen de kano's op het strand ge trokken. Maar toen de schepelingen een eindweegs het land in waren gegaan, kwamen ze schuchter en aarzelend te voorschijn uit de bosschen. De vrien delijke ontvangst maakte hen echter allengs vrijer en weldra was er een levendig gebarengesprek aan de gang. De mansohappen wilden wel eens een kijkje ne men in het dorp der Indianen. De wandeling daar naar toe vergde maar korten tijd. Hot dorp bestond uit een achttal lange hutten, in elk leefde een ongeveer honderd mannen met hun vrouwen en kinderen. Rodrigo was een van de eersten, die zoo'n hut binnenglipte. Hij interesseerde zich niet voor het gebarengesprek van Pigafetta met den hoofdman en den grillig uitgedosten tooverdokter. Even moesten rijn oogen aan het halfduister wennen en moest hij rijn neus dichtknijpen voor; de benauwde lucht, dan zag hij een groot aantal hangmatten opgehangen aan de „hanebalken". Onder sommige van die hangmatten brandde een vuurtje, waarschijnlijk om 's nachts den slaper warm te houden. Rodrigo drong maar niet verder in het inwendige door, zijn neus waarschuwde hem daarvoor. Wel keek hij ewen in de groote pot van klei, gebakken, die naast de hut op een vuur stond. Een leelijke, oude Indiaansche zat er naast en blies het vuur aan. Zij grijnsde vriendelijk tegen hem en stak haar vuile vingers in de heete vloei stof. Tusschen vinger en duim bood zij Rodrigo een gekookte vrucht aan, die hij aarzelend accep teerde. Hij vond de groezelige vingers van het bestje onsmakelijk vies, maar om haar niet te- Qeur te stellen, at hij de vrucht op. Ze smaakte heerlijk zoet. Hij gaf haar wat kralen, waar ze zoo blij mee was, dat Rodrigo snel maakte, dat hij wegkwam, om verdere vriendelijkheden te ont- loopen. Hij voegde zich weer bij de groep mannen, die met belangstelling keken naar Pigafetta's onder houd met het hoofd en den medicijnman. Pigafetta had een streep getrokken die klaar blijkelijk de kustlijn moest voorstellen. Vijf doos jes met kralen stelden de schepen voor, en Figa- fetta was net zoo ver gevorderd, dat hij den bei den Indianen had duidelijk gemaakt, dat hij wil de weten of er mogelijk verderop een inham of Straat was. De hoofdman knikte krachtig met het hoofd en trok vastberaden een eind Zuidwaarts een streep. Daar! wees hij Ten overvloede schoof Pigafetta de doosjes voor de streep en daarna op de streep het land in. Weer knikten de beide mannen krachtig. Onder het scheepsvolk, dat deze gebaren natuur lijk met spanning volgde, klonk geen bewijs van instemming bij deze mededeeling. Integendeel: uit het zwijgen kon Pigafetta opmaken, dat het ont dekken van de Straat, waarnaar Magelhaes zocht, hen niet interesseerde. Oliver bromde zelfs: De reis moet nu maar afgeloopen zijn. Met welke woorden enkelen luid op instemden. Onder het scheepsvolk was langzamerhand het ware doel van de reis uitgelekt en weinigen waren maar van rins, Magelhaes te volgen. Pigafetta begreep, dat het beter was het onder houd te staken op dit oogenblik en den mannen eenige afleiding te geven. Met een royaal gebaar schonk hij vijf doozen glanzende kralen weg en weldra werd er druk ge ruild engesmuld van de vele heerlijke vruch ten, die dit land opbracht. Rodrigo had zijn twee bijlen tot nu toe bewaard. Rebus Hij begreep, dat ze voor de inboorlingen een groo te waarde vertegenwoordigden en hij wilde er iets bijzonders voor hebben. Als hij maar wat eigenaardigs zag! Doch tenslotte besloot hij het maar aan een goed geluk over te laten. Hij kon altijd weigeren en wat anders vragen, als hij een mandje vruchten of kippen kreeg. Hij reikte de bijlen aan den Hoofdman over, die van louter plezier ze druk gebarend aan zijn stam- genooten liet zien en ze dadelijk gebruikte op eenige blokken hout. Dan herinnerde hij rich den gever en tegelijk herwon hij zijn statige kalmte. Hij liep naar een der groote huttenieder was nu benieuwd, wat Rodrigo zou krijgen, hij zelf 't allermeest. Na enkele oogeriblikkec. verscheen de hoofd manmet twee meisjes, die hij Rodrigo als slavinnen aanbood. Een schaterend gelach ging onder de mannen op. Rodrigo wist niet, waar hij rich bergen moest voor al die spottende opmerkingen. Geen kwade ruill Rodrigo! prees Pigafetta. Later zul je een heel wat grootere som moe ten uitleggen om één bruid te krijgen. 'k Zou maar accepteeren, spotte Louis. Rodrigo lachte wat witjes en de hoofdman ver dween op een wenk van Pigafetta, met de twee Indiaanschen en kwam weldra terug met een tweetal prachtige vogels, met veelkleurige veeren, die hoewel zij snavels en nagels van een roofvogel hadden, toch ongevaarlijk bleken te zijn. Papegaaien! zei Pigafetta. Die heeft Colum bus al meegebracht en Amerigo Vespucci ook op zijn tochten langs dit land. (Wordt vervolgd.) WIST JE DAT De oogen van 'n kat, de pupillen van de oogen eigenlijk, zich in de duisternis verwijden om vaa ieder lichtstraaltje nog te kunnen profiteeren. Bij het licht vernauwen deze pupillen zich tot een smal streepje. De leeuw vertoont dit verschijnsel niet. Het brullen van een leeuw door dringt tot op een aifetand van zes mijl? De reusachtige Alpenhoorn, die in Zwitserland gebruikt wordt, zeer oud is? Reeds in de 9e eeuw. werd bij vernield. Hij is soms tot 4 Meter lang. Het gebruik van karpetten uit het Oosten af komstig is? Nog in de 12de eeuw karpetten in Europa een buitengewone weelde waren? Omstreeks 1160 werd van een Engelsch edelman geschreven, dat hij zich! in groote weelde baadde, „want gedurende den winter werd de vloer van rijn ruime zalen dage lijks met schoon hooi of stroo belegd!" Eerst onder, de regeering van Henri IV (plm. 1610) begonnen de Fransche zelf vloerkleeden te maken; hand werkslieden uit dat land brachten de fabrikatia naar Engeland over (1750). 135

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 14