Uit een rijken bloemhof
Wilhelmus van Nassouwe
HERDENKINGSNUMMER PRINS WILLEM VAN ORANJE
WOENSDAG 19 APRIL 1933
lieten, schrijft hij aan zijn broer Jan van
Nassau: „Ik beken u, dat geen gebeurtenis
mij meer verdriet had kunnen berokkenen
Echter moeten wij ons immer aan Gods wil
onderwerpen en bouwen op Zijn hoogern
beschikking, want Hij, Die het bloed van
Zijn eenigen Zoon heeft vergoten om Zijn
Kerk te handhaven, zal niets doen dan wat
tot Zijn eer en bescherming van Zijn Kerk
strekt, ja zelfs, als het in de oogen van de
wereld onmogelijk schijnt En ook, al kwa
men wij allen te sterven en al werd dit ge-
heele volk uitgemoord en verjaagd, dan
moeten wij toch volharden in de overtui
ging ,dat God de Zijnen nooit zal verlaten".
Beluisteren we hierin niet denzelfdien
toon als bij den profeet Jeremia: „Al zou
Hij mij dooden, nochtans zal ik op Hem
hopen".
Onder al de Oranje-lectuur verdienen deze
brieven de voornaamste plaats. Hier spreekt
Oranje ons toe, ook nadat hij gestorven is.
Wij slaan hier een blik in het 'priesterlijk
hart van onzen eersten Oranjevorst.
Wij hebben» bewondering voor een Napo
leon, die met zijn ijzeren vuist bijna geheel
Europa aan zich wist te onderwerpen.
Maar het ego-centrische van dezen ge
weldige vermag geen liefde bij ons op te
In Willem van Oranje echter zien wij den
man, op wien het Schriftwoord van toepas-
snig is: „De liefde zoekt zichzelf niet".
Alle despotisme is hem vreemd. Hij is
een voorstander van gezonde democratie. In
een brief aan de Heeren Schepenen van de
twee banken, Dekenen, Edelen en Notabe
len van Gent schrijft hij:
„Ik ben Goddank, niet zoo onwetend, om
mij er niet goed van bewust te zijn, dat
men noodzakelijk met goedvinden van het
volk over vrede, oorlog of een verbond moet
onderhandelen. Het volk moet er tevreden
mee zijn, dat men nooit een maatregel heeft
genomen, zonder het ervan in kennis ge
steld en geraadpleegd te hebben".
Daarbij komt, dat de vrijhei diszin bij het
eene volk veel sterker ontwikkeld is, dan
bij het andere. En gelijk de opvoeder in ge
zin en school de persoonlijkheid van hen,
die hij heeft op te voeden, wel moet leiden,
maar nimmer verkrachten, zóó heeft ook
de Overheid oog te hebben voor de persoon
lijkheid van een volk.
Het is Oranje geweest, dSe, hoewel Duit-
eclier, den aard en het karakter van ons
volk heeft verstaan. En in dat voetspoor
hebben ook de latere Oranjevorsten gewan
deld. Dit is zeker een der gewichtigste oor
zaken, waardoor zulk een nauwe band is
gelegd tussohen Oranje en Nederland.
Wij hebben in deze dagen veel gelezen
Over Willem van Oranje. Maar deze brieven
hebben ons meer dan andere lectuur de
persoonlijkheid van den Vader des Vader
lands doen benaderen.
Intusschen hebben we wel een enkele be
merking, zoowel op het voorwoord van Dr
Japikse, als op de toelichting, die mej. Jur-
riaanse bij de brieven van Oranje geeft.
Pr Japikse zegt, dat op het eerste gezicht
In dit Oranje-herdenkingsnummer mag een foto van onze Koninklijke Familie niet ontbreken. Nu bijna vier eeuwen lang klinkt 't „Oranje Boven!" over
de lage landen aan de zee. Bestendige en versterke de Heere ook in de toekomst den band tusschen Nederland en Oranje!
de afstand tusschen de begin-periode van
's Prinsen leven en den tijd waarin deze
zich offert voor zijn volk, schier onover
brugbaar blijkt.
Inderdaad is het waar, dat er een groote
afstand is tusschen het leven van den
Prins als schitterend edelman met wat los
zinnig levensgedrag en de arme, berooide
Prins, die alles veil heeft gehad voor het
Nederlandsche volk. En Dr Japikse heeft
geiijk, wanneer hij de binding tusschen die
beide levensperioden o.m. zoekt in 't scher
pe intellect, in den nobelen, zachtmoedigen
aard, die hij uit het land zijner ouders en
vooral van zijn moeder heeft overgenomen,
welke aard in den kamp om hooge ideëele
belangen tot vollen wasdom kwam. Maar
toch gelooven wij, dat de oorzaak dieper
gezocht moet worden. Het zaad der god
vruchtige opvoeding, door Juliana van Stol
berg gestrooid in zijn hart, is wel een oogen-
blik verstikt, maar door Gods zegen niet
verloren gegaan. In lateren tijd is dit heer
lijk bij hem opgebloeid. Het trof ons, dat
reeds in 1555 de Prins aan zijn vrouw
schrijft: „Want, né God, geloof ik, dat gij
de meest beminde zijt."
En wat betreft de bij de brieven gegeven
toelichtingen, moeten wij even opmerken,
dat wij gaarne aannemen, dat in Gent de
schepen De Hembyse met zijn puriteinsche
predikanten, w.o. Dathenus, wel wat erg
onverdlraagzaam optraden.
Maar wij kunnen niet instemmen, dat
hierdoor Gent geleek op een tweede Genève
onder een tweeden Calvijn. Hier is wel wat
door een sterk gekleurde bril gezien en Cal
vijn en het Calvinisme onrecht aangedaan.
Intusschen, deze opmerkingen beletten
ons allerminst dit boek warm ter lezing aan
te bevelen.
Lectuur als deze ontsluieren ons het ge
heim van den hechten band tusschen Oranje
Nederland, een band, die Gode zij dank!
ok heden ten dage in breede kringen van
ons volk nog sterk wordt gevoeld.
DS. rJ. P. TAZELAAR
Poor het vierde eeuwfeest van die geboor
te van Prins Willem van Oranje gaat het
Nederlandsohe volk een waarlijk hoogedag
tegemoet
Bij een feest behooren bloemem Uit den
grooten lusthof der romantische werken van
Mevrouw Bosboom-Toussaint verzamelden
wij enkele bJoemtakjes.
Het drietal fragmenten, dat wij hier ge
ven, toonen ons het beeld van den doorlueh-
tigen „Prince van Orangiën" en iets van de
reuzentaak, door hem in 's Heeren kracht
ondernomen.
Blijke uit deze geplukte bloemen öök, dat
1de literatuur van Mevrouw Bosboom „krach
tige kunst" biedt Zij toch had zich ten doel
gekozen, aan haar volk ,yhet perspectief van
zijn historie te geven, een rijk geschiedkun
dig ideaal aan de natie mede te deelen." Zij
heeft, naar het getuigenis van Professor
Quack altijd het groote voor het Nederland
sche volk gezocht Haar historische ro
mans zijn openbaringen van groote kunst
Daarom zullen zij van beteekenis blijven ook
voor volgende geslachten.
Het portret van den Prins
Al sprekende was de Prinses douairière
Louise de Coligny het kabinet van de Vil-
liers binnengetreden. Hij plaatste den ge-
makkelijksten armstoel bij het vuur en bood
haar dien aan. Zij ging echter niet zitten,
maar schoof den krippen sluier terug, die
aan haar weduwkapje was vastgehecht; ont
deed zich van haar zwart lakensoh over
kleed met ruim loshangende mouwen en
trad toen voor een portret in zwart ebben
houten lijst waarop terstond haar blik was
gevallen.
Het was de beeltenis van den grooten
Zwijger, met zijn zwart calotje, in een huis
pels gewikkeld.
„De Prins! mijn gemaal zaliger!" riep zij
getroffen.
Haar oogen werden door een traan be
neveld, bij het staren op een beeltenis van
den verloren gemaal, maar toch verhelderde
zich haar blik, toen zij zich tot de Villiers
wendde om op innemenden toon te zeggen:
„Ik had daarop kunnen verdacht zijn, mijn
trouwe vriend! Wat in 't harte leeft, wordt
ook wel gaarne door het oog aanschouwd."
„'t Is een geschenk van den Prins zelf, na
de herstelling van zijne Doorluchtigheid uit
de zware ziekte in 1582, te Antwerpen."
„Waarin gij hem met zoo onvermoeide
liefde hebt ter zijde gestaan."
„iHet placht in onze groote zaal te hangen,
met andere conterfeitsels" viel de Villiers in
als om haar lofspraak te stuiten; ,,'t is
hier meer geëigend, en als ik de oogen op
hef, helpt het mij aan veel gedenken wat
mij noodig is te onthouden en 't is mij soms
of mij nóg troost en bemoediging toespreekt
uit die trekken, zooals hij dat doen koa in
zijn leveil, met een enkel kernachtig woord,
dat opheffend of verootmoedigend, tot diep
in de ziel drong en onvergetelijk blijft"
„Ja! mijnheer de Villiers, dat zegt gij met
waarheid. Wie eens het voorrecht had dien
1 van nabij te leeren kennen, en
wien 't gegeven was hem naar zijne waarde
te leeren schatten, voor dien blijft hij even
onvergetelijk als ongeëvenaard.
(Het kasteel Westhoven, in Zeeland).
De Apologie van den Prins
Oranje had dien banvloek, (van Filips II)
als uitgaande van een vorst met wien hij in
openbaren oorlog was, zeer goed onbeant
woord kunnen laten, en was aanvankelijk
ook gezind daarop te zwijgen, maar de Sta
ten van Holland, die hem voor hun Stad
houder hadden gekozen, en die niemand lie
ver dan hem zelf aan het hoofd van de ge
ünieerde provinciën wenschten gesteld,
achtten er des Prinsen eere mede gemoeid,
zoo hij er op zweeg; meenden zelfs dat de
hunne er door gekwetst was, als met de zijne
vereenzelvigd, en stonden er op, dat Oranje
zich in een openbaar geschrift verdedigen
zoude tegen des konings aantijgingen. Het
stellen dier verantwoording nu, werd aan de
Villiers ('s Prinsen hofprediker en geheim
raad) opgedragen, die er zich van kweet op
een wijze, waaruit zijn afkeer voor halve
maatregelen duidelijk bleek. Het was geeri
schot ln de lucht, geen degenstoot In het wa
ter, maar een pleidooi, waarbij de beschul
digde niet slechts de beschuldiging verre
van zich afwierp, maar tegelijk met veel
tact en behendigheid de aanklacht omkeer
de en op den klager overbracht.
Had Filips II getracht een vlek te
werpen op het bijzonder leven van Willem,
in de verantwoording werd de chronique
scandaleuse van des konings handel en
wandel als echtgenoot en vader blootgelegd;
het was waarlijk oog om oog, en tand om
tand. Had Filips Oranje aangewezen aan de
gansche christenheid als aartsketter, ondank
bare hypocriet, oproerling, vredeschenner,
hem de schuld gevende van al de jammeren
en ellenden, al de gruwelen en verwoestin
gen in den heeten vrijheidskrijg gepleegd;
de verantwoording stelde den koning ten
toon voor diezelfde christenheid als de
hoofdoorzaak van al dit kwaad, als de
despoot, die den eed had gebroken, waarop
het hem ter goeder trouiwe als Hertog en
Heer had erkend, die zijne plichten had ge
schonden, het vertrouwen en de gehoor
zaamheid der onderdanen h{td verbeurd, en
die zijne ongerechtigheden als vorst kroonde
door zijn wangedrag, als echtgenoot, als va
der, als bloedverwant In één woord, waar
Filips voorgaf het zwaard der gerechtigheid
te zwaaien, werd het behendiglijk afgekeerd
door de scherpe stalen kling die hem zelf
wonde bij wonde toebracht
Op dit tegenschrift is door Filips niet ge
antwoord dan door de pistool van Balthasar
Gerards!
(Het kasteel Westhoven in Zeeland)
Het testament van den Prins
Niet slechts verpletterende smart, maar
ook een radelooze verlegenheid en verlaten
heid volgde er voor Oranje's weduive uit
diens plotselingen dood.
Erheerschte eene schromelijke verwarring
en veraohtering in de geldzaken van den
Prins, die evenveel verbazing als deernis
De prinselijke weduwe bleef achter met
een talrijk huisgezin, eene omslachtige huis
houding naar de eischen van dien tijd, een
zoontje van eenige maanden, en vier onver
zorgde stiefdochters, waarvan 'de jongste
slechts drie jaren telde, en er werd in
het sterfhuis geen honderd gulden aan con
tanten gevonden! De inboedel moest worden
verkocht om in de eerste behoeften te voor
zien! De meeste onroerende goederen, in zoo
ver ze niet in des vijancls macht lagen, wa
ren door Oranje bezwaard met hypotheek cm
den oorlog tegen Spanje te kunnen volhou
den! Zijn testament zelfs was nog onvol
tooid gebleven, en dus zonder wettelijke
kracht, terwijl de verdeeling zijner bezittin
gen moest plaats hebben tussohen elf kinde
ren uit vier verschillende huwelijken. (Phi
lips Willem aLs gevangen zijnde in Spanje,
en door zijne geboorte tot het prinsdom van
Oranje gerechtigd, was door de beschikking
zijns vaders voorshands van de erfopvolging
uitgesloten).
Het verzuim om zijn uitersten wil geldig
te maken, terwijl Oranje zich toch bewust
vvas te leven met het zwaard boven het
hoofd, is wel een bewijs hoezeer hij vrij
was van alle eigenbaat, en bovenal, hoezeer
de schrandere en ver ziende Prins geheel
was opgegaan in het behartigen der publie
ke zaken, dat hij zijne particuliere belangen
en die zijner kinderen, van zijne geliefde
laatste vrouw dus men mag haast zeggen
onverschoonlijk liet achterstaan. Dat hij
toch een goed vader was, dtie met zorgvolle
teederheid dacht aan de waarschijnlijkheid
dat hij zijne dochters onverzorgd zou
ten achterlaten, bewijzen zijne brieven...
Misschien is het woord nalatigheid te
hard, en wordt het verzacht door de bijom
standigheid dat Oranje zelf nog in 't onze
kere verkeerde omtrent zijne positie, ei
geldelijke middelen waarover hij zou te
beschikken hebben, daar de onderhandelin
gen met de Algemeene Staten over den ti
tel dien hij zou voeren, de macht die hij be
zitten zou, hoewel der voltooiing nabij, toch
nog niet ten eind waren gebracht, en dat hij
ait eind, de gesloten en bezegelde overeen
komst afwachtte om ook voor de toekomst
het lot der zijnen te regelen.
(Het kasteel Westhoven in Zeeland)
Een nieuw Christelick Liedt, gemaect
ter eeren des Doorluchtichsten Hee
ren, Heere Wilhelm Prince van
Oraengien, Grave van Nassau, Patris
Patri-a, mijnen G. Forsten ende Hee
ren. Waer van deerste Capitael lette
ren van elck vers, syner F. G. name
metbrengen.
WB
I ilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen bloet,
Den vaderlandt ghetrouwe
Blijif ick tot inden doot;
Een Prince van Oraengiën
Ben ick vrij onverveert,
Den Conick van Hispaengiën
Heb ick altijt ghe-eert.
In Godes vrees te leven
Heb ick altijt betracht,
Daerom ben ick verdreven,
Om Landt en luyd ghebracht:
Maar Godt 6al my regeren
Als een goet Instrument
Dat ick sal wederkeeren
In mijnen Regiment.
L Jjdt u, mijn Ondersaten,
Die oprecht zijn van aert;
Godt sal u niet verlaten,
Al zijt ghy nu beswaert:
Die vroom begheert te leven,
Bidt Godt nacht ende dach,
Dat Hij mij cracht wil gheven,
Dat ick u helpen mach.
Lijf
-ijf en goet al te samen,
Heb ick u niet verschoont:
Mijn Broeders hooch van Nan
Hebbent u oock vertoont:
Graef Adolff is ghebleven
In Vrieslandt in den Slach:
Zijn Siel in 't eewich Leven
Verwacht den Jongsten dach.
E del en Hooch gheboren,
Van Keyserlycken Stam:
Een Vorst des Rijcks vercoren
Als een vroom Christen Man,
Voor Godes Woort ghepreesen,
Heb ick vry onversaecht,
Als een helt sonder vreesen
Mijn Edel bloet ghewaeght.
Mijn Schilt en mijn betrouwen
Syt Ghy, o Godt mijn Heer;
Op U s o wil ick bouwen,
Verlaet mij nimmermeer:
Dat ick doch vroom mach blijven
U dienaer taller stondt,
Die Tyranny verdrijven,
Die mij mijn hert doorwondt.
V an al die my beswaren
End' mijn Vervolghers zijn,
Mijn Godt wilt doch bewaren
Den trouwen dienaer dijn,
Dat sy my niet verrasschen
In haren boosen moet,
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldich bloet.
Als David moeste vluchten
Voor Saul den Tyran:
Soo heb ick moeten suchten
Met menich Edelman:
Maar Godt heeft hem verheven,
Verlost uyt aider noot,
Een Coninckrijck ghegheven
In Israël zeer groot.
Na tsüer sal ick ontfanghen
Van Godt mijn Heer dat soet,
Daer na so doet verlanghen
Mijn Vorstelick ghemoet,
Dat is, dat ick mach sterven
Met eeren in dat Velt,
Een eeuwich Rijck verwerven,
Als een ghetrouwe Helt
IN iets doet mij meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
Dan datmen siet verarmen
Des Conincks Landen goet.
Dat u de Spaengiaerts crencken,
O Edel Neerlandt soet,
Als ick daer aen ghedencke
Mijn Edel hert dat bloet
Mis een Prins op gheseten
Met mijner Heyres cracht,
Van den Tyran vermeten
Heb ick den Slach verwacht,
Die bij Maestricht begraven,
Bevreesde mijn ghewelt,
Mijn Ruyters sach men draven
Seer moedich door dat Velt
S oo het den wille des Heeren
Op dien tijt had gheweest,
Had ick gheern willen keeren
Van u dit swaer tempeest,
Maer de Heer van hier boven,
Die alle dinck regeert,
Die men altijt moet loven,
En heeftet niet gegheert
O eer Prinslick was gedreven
Mijn Princelick ghemoet,
Stantvastich is ghebleven
Mijn hert in te.ghenspoët,
Den Heer heb ik ghebeden
Van mij nes her ten gront,
Dat Hy' mijn saeck wil reden,
Mijn onschult doen oorcont.
O orlc
>rlof, mijn arme Schapen
Die zijt in grooten noot,
U Herder sal niet slapen,
Al zijt ghy nu verstroyt:
Tot Godt wilt u begheven,
Syn heylsaem Woort neemt aan,
Als vrome Christen leven;
Tsal hier haest zijn ghedaen.
V oor Godt wil ick belijden
End Zijner grooter Macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht,
Dan dat ick Godt den Heere,
Der Hoochster Majesteit,
Heb moeten obedieren
In der gherechtigheyt.
WILHELMUS VAN NASSAUEN
Ein Mann und ein Volk, door
Wilhelm Kotzde Eottenrodt. J.
F. Steinkopf Verlag in Stuttgart
Een heerlijk feestgeschenk uit 't geboorte
land van Willem van Oranje aan het volk,
waarvoor hij goed en leven offerde!
Temidden van de stroom Oranje-literatuur
neemt dit werk van Kotzde-Kottenrodt een
geheel eenige plaats in. Niet alleen, omdat
het geschreven werd door een Duitscher in
het Duitsch, maar vooral om de origineele
en frissche wijze, waarop werd geschreven.
Het genieten dezer lektuur geeft een Ne
derlander een ongewone sensatie. Onbekende
dingen brengt de schrijver ons in 't alge
meen niet. Hij moge een enkel gegeven uit
de bronnen naar voren hebben gebracht, die
in andere boeken wat meer in de schaduw
blijven of werden verwaarloosd, in hoofd
zaak geeft hij alleen het bekende.
Maar hóé geeft hij het! Levendig, boeiend,
met de hand eens meesters. Hij zet alles in
een heerlijke nieuwe gloed.
Dit 'boek herinnert mij aan de beste bio
grafieën van Emil Ludwig, bijv. Abraham
Lincoln, aan H. Roland Hoist's De Held en
de schare.
Men moet, dunkt ons, buitenstaander,
vreemdeling zijn, om zóó enthousiast en ver
rassend begeistert een voor óns zoo bekende
geschiedenis te kunnen verhalen. Het is, als
of den Auteur de levensgeschiedenis van
Willem van Oranje als een vondst in han
den gevallen is en hij nu zijn lezers er voor
wil interesseeren; op hen wil overbrengen
de bewondering en sympathie die hem ver
vullen voor den grooten herder der arme
schapen.
Kotzde-Kottenrodt geeft niet maar be
schrijvingen. Hij geeft ook gesprekken en
handelingen, over welke hem geen volledige
gegevens ten dienste staan. Zijn werk heeft
dus elementen van de roman en mag niet
als zuivere historie worden beoordeeld.
Wij achten dit voor dit werk winst, want
het brengt den lezer in de sfeer van de tijd.
Dat is de sterkste kant van het werk: het
graaft diep in de zielen en het belicht da
donkere afgronden van de woelingen der
gedachten en hartstochten en ook de edelste
verlangens.
Ik denk bijv. aan het prachtige fragment
waarin beschreven wordt het gesprek tus
schen den Prins en zijn moeder, na 's Prin
sen vlucht voor Alva als bij het licht der
kaars die op de tafel flakkert, de dingen
van tijd en eeuwigheid worden behandeld.
Stemming, sfeer, sentiment zit daarin.
Men vergunne ons een enkele passage uit
't boek te citeeren. Het is na de gruwelijke
slachting van Mook, waarin Lodewijk en
Hendrik omkwamen We geven het citaat in
't oorspronkelijk, opdat men gevoele de
kracht het dichterlijk accent van des schrij
vers taaL
„Prinz Wilhelm harrt zu Bommel, dasz
ihin der Bruder Meldung sende. Er wartet
vergebens. Wie das Geschrei abendlicher
Vogel bricht die Nachricht von dem Tod
auf der Mooker Heide herein. Wilhelm
von Nassau winkt dem Botem ab. Er steht
allein und schaut den Fluten der Waal
nach wie sie sich trübe dahin walzen.
Aus seinen Augen quellen Tranen. Das
Heer, das Holland retten sollte, unterge-
gangen. Zwei Briider verschollen. Man
hat von Hoffnungen sprechen wollen, dasz
sie sich gerett-et hatten.
Er mochte den leeren Trost nicht hören.
Er weisz, dasz Gott ihn geschlagen hat,
ihn und die al te Frau Mutter daheim.
O Mutter, wirst du heut hoch auf der
Mauer der Dillenburg stehen und nach
deinen Söhnen aussohauen?"