5 HERDENKINGSNUMMER PRINS WILLEM VAN ORANJE
WOENSDAG 19 APRIL 1933
Hij houdt de handen op den rug; die
schrandere oogen blijven af en toe star op
een bepaald punt rusten; soms blijft hij in
gedachten verdiept even staan; dan weer
wordt plots met een ruk de onderbroken
wandeling voortgezet.
Oranje zint op middelen, die uitkomst moe
ten brengen. Moeten brengen want de
toestand is zoo vreeselijk bang. Van allen
kant komen de Jobstijdingen naar Dordrecht,
Want in Dordt is immers de Prins en uit
komst en redding moet toch van Oranje ko-
De Prins zucht zwaar en de proeven op
dat hooge voorhoofd verdiepen zich.
Hij west zich tot zijn moeilijke levenstaak
door God geroepen en daarom wanhoopt hij
niet, wamt de Almachtige pal immers niet
beschamen wat onder beding van Zijn gena
de werd begonnen?
Maar toch: hoe loodzwaar kan die last
drukken vooral nu.
Al va trkiimfeert 't is de ure van Satan...
't Is nog geen jaar geleden, dat de Prins
van den Dillenburg terugkeerde naar de Ne
derlanden. De nood had hem daarheen ge
dreven. Zijn stoutste pogingen waren tel
kens op een droeve mislukking uitgeloopen.
Zijn hoplieden eisohten geld en dreigden
met de gevangenis. En als een van alles be
rooide balling, vermomd in boerengewaad
en van slechts vijf trouwe dienaren vergc-
reld, was hij op den Dillenburg aangeko
men
Maar in de eenzaam ei d had hij gesproken
met God en als vernieuwd van kracht was
hij naar zijn post teruggekeerd. Hoe harte
lijk, hoe welgemeend had 't eenvoudige,
trouwe volk der Nederlanden hem begroet.
voor Gods aangezicht had Willem van
Oranje gezworen, dat hij nooit, nóóit de hei
zaak van dat volk verloochenen zou.
Door zijn terugkomst was de ingezonken
moed van 't volk weer opgeveerd. Ja, men
zou strijden èn volhouden met God en met
eerel
Maar de poging om Bergen te ontzetten
as mislukt; in de Zuidelijke Nederlanden
was de kans verlorenEn toen was de
moord van Zutphen gekemen, vlak daarop
gevolgd door den moord van Naarden
Gelderland en Friesland buikten weer onder
t harde juk van Al vaDaarna kwam de
tegenslag met de oorlogsschepen der Noord
Hollandsche stedenToen 't beleg van
Haarlem; alle pogingen van den Prins de
heldhaftige stad te ontzetten waren even
joovele teleurstellingen geworden. Nog geen
maand geleden was de stad gevallen en vie
len honderden door 't zwaard van Alva's ben-
len. En toen Alva eindelijk zijn moordwapen
in de scheede stak, refd de dood op zijn
rwarte paard door Haarlem's straten, en
meer dan drie duizend menschenlevens wer
den door de pest naar 't graf gesleept
En nu nu is de beurt aan Alkmaar
j Weer staat de Prins voor de tafel, neemt
den brief in zijn hand, en andermaal leest
hij wat Sonoy, zijn gouverneur over Noord-
Holland hem te schrijven heeft.
Wy gebieden ons onderdaniglyk aen
uwe Vorstelyke Genade, en kunnen dezel-
ven niet nalaten alle de gesteltenisse van
dezen quartiere vrijmoedelyk (zoo wy be
horen) over te schrijven, hoe dat sedert
het beklaegelyk ongeluk van die van
Haerlem meest op alle meusohen, (ook
onze zaeken meest toegedaen) een zulken
verschrikking en vreese is gevallen, dat
een ieder slegts omsiet hoe hy uit de
Landen best mag geraken, haer goed zal
zij best moogen wechmakende door ver
scheiden middelen by dage en bij nagt,
niet tegenstaende alle ordonantiën en op-
sioht, 't welk wy te Water en te Lande
daer op hebbe.
Want de algemeene roep is, zoo Haer
lem in soo langen tijd niet na behooren
gevictualieert (zoo men, soo sy seggen, te
Winter wel hadden mogen doen) en ont-
eet heeft mogen werden, wat hebben wij
dan zulks te verwagten? die niet en pijn
na behooren voorsien: en of de Fortifi
catie alom behoorlyk waren gedaen, daar
toe wy gestadig arbeiden, zoo gebreeken
ons nog meest alle andere middelen van
Proviande, Poeder, Geschut en andere
Amunitie, ook vroome Capiteinen en Gou
verneurs van Steden.
Want die van Alkmaer aangaende met
die Capiteynen en Soldaten daer in
eynde, en weten wy voorwaer niet of men
hem daer zulx op mag betrouwen, dat sy
(als de vrome Haeirlemmers hebben ge
daen, en daer over de fleur van onze
knechten verlooren) de uiterste nood zou
den willen verwagten, daerop uwe Vor-
stelyke Genade dan verdagt moge zyn...
Willem van Oranje legt den brief op tafel;
weer wandelt hij U vertrek op en neer; dan
blijft hij voor een der ramen staan.
't Is stil in de Nieuwstraat; een enkele
l wandelaar geniet van den schoonen zomer
avond.
't Wordt donker in de kamer, maar de
Prins heeft geen licht noodig. Zijn oogen
turen door de smalle Dordtsche straat, maar
voor niets heeft hij aandacht. Zijn machtige
is met Alkmaar bezig en rusteloos
peinst hij op middelen en wegen om de be-
barde stad hulp te verleenen.
Zelfs Sonoy, anders toch voor geen klein
De broeders van den Prins
links naar rechts: Lodewijk, Jan,
Adolf en Hendrik
Anna van Egmond,
eerste gemalin van Prins Willem
gerucht vervaard, schijnt den toestand be
denkelijk te vinden, ja zelfs te wanhopen.
En als 't zóó met den aanvoerder gesteld is
wat is er dan van pijn manschappen te ho
pen?
Dat grijpt Oranje aan, en dat vooral doet
hem ongeiniist zijn omtrent de toekomst vein
Alkmaar.
Hij verlaat 't raam en keert weer terug
naar de tafel. De avond is gevallen; 't is te
donker geworden cm nog te kunnen lezen.
Maar de Prins weet reeds wat de brief
verder inhoudt: klachten en nog eens klach
ten en niets dan klachten. En Sonoy ver
wacht van den Prins, dat deze zal helpen en
zeer spoedig ook.
Op de deur klinkt een bescheiden klop
pen, maar Oranje hoort 't niet. Eerst als 't
kloppen voor de derde maal wordt herhaald,
schrikt de Prins op en opent de deur.
't Is zijn kamerdienaar die 't licht komt
ontsteken. De man ziet wel, dat zijn meester
weer met ernstige zaken bezig is; stil en snel
doet hij zijn werk en zonder een woord te
spreken vertrekt hij. Buiten worden de lui
ken voor de ramen gesloten; de Prins lui
stert er naar of 't iets heel belangrijks is.
En dan is hij weer alleen alleen met
dw.end gedachten
Dóór ligt de brief van Sonoy, diie op spoe
dig antwoord rekent
"s Prinsen gouverneur zegt aan alles ge
brek te hebben: aan geld, aan kruid, aan
soldatenVeel kapiteins zijn niet te ver
trouwen en 't spook der muiterij waart over
al rond.De plattelanders klagen steen en
been; hun vee is gestolen en ze worden van
twee zijden door den dood bedreigd: door den
vijand en door den hongerDe onderhan-
delngen met Alkmaar gaven reeds vele
moeilijkheden, die in de toekomst nog zullen
vermeerderenZal er kans zijn't Noorder
kwartier te behouden, dan moeten bovendien
Enkhuizen, Edam en Monnikendam flink
versterkt worden, maar juist daartoe ont
breken alle middelen
't Is duidelijk: zelfs Sonoy verkeert in
wanhoop en ziet nergens meer uitkomst,
tenzij
Met een schielijke beweging neemt de
Prins den brief weer op wat schreef So
noy ook -weer?...... O ja -hier is het:
Sulx dat alle dees dingen, sulx als
voorsz: gesteld zynde, na meoschen oor
deel niet mogelyk is, die saeke tot een
goed einde te brengen of langer te verdu
ren, tenwère uweVorstelyhe Genade dan
eenig vast Verbondt met eenige grote en
mogende Potentaten, en treffelyk ontset
voorhanden hadde, het welke «zoo 't alzoo
zij, op 't hoogst van noode is, uwe Vor
stelyke genade zulx aen alle de Steeden
schryve om de vl-ugt te stutten en de
Luyden te troosten, die anders geheel
verloopen zuilen, en wy van alle, behal-
ven onze Vyanden verlaten,ons alleen vin
den, en den Vyant ten buite werden: en
vermeerdert deze vreese dat men hier
opentlyk seit, dat uwer Vorstelyke Ge
nade zyn Veldleeger op heeft gebroken, de
Steden alleen bezet, en daerop alleen wil
laten aankoomen, het welke die gemeene
man dan voor een zake van de uiterste
nood, ja desperatie agt, seggen daerom
soo uwe Vorstelyke Genade geen andere
middelen heeft, dat het best is dat onze
getrouwe vrinden en toegedaene met
Wijf en Kinderen en haer armoetken, dat
sy weg kunnen krygen te schepe hen
wegh maken, liever dan dat syluyden
buiten alle menschelyke middelen, de
eene stad voor den ander na lieten innee-
men en üs moedwillig en obstinaet om
den hals quamen, of dat de Vyant haer
alle middelen van te ontkome bename
Op 't magere, vermoeide gelaat van den
brieflezer komt een wrevelige trek en ia die
doordringende oogen een schittering van
Hoe dikwijls had hij al niet, wekea en
maanden geleden, ernstig aangedrongen om
alles tijdig in gereedheid te brengen? Hoe
vaak had hij niet bevolen 't leger in goede
discipline te houden, zoodat de bewoners van
t platteland geen' overlast zouden ondervin
den? En had hij niet reeds voor geruimen
tijd order gegeven een commissie naar Ham
burg te eenden tot aankoop van ammunitie?
Sonoy deed precies of dit altegader vraag
stukken waren, die opeens uit de lucht kwa
men vallenEn wat den gevreesden Span
jool betreft was hem op den vijfden van
deze maand 't slot Rammekens niet ontno
men?Sonoy klaagde of alleen hij met
geldgebrek te kampen had; wist hij dan
niet van den opstand in de vendels van Alva
die zijn soldaten acht en twintig maanden
soldij schuldig was?......
Oranje stut 't moede hoofd en sluit de
oogen. Even moet hij trachten zijn gemoed
tot rust te brengen; vooral in dezen hangen
tijd is noodig, dat hij zijn woorden wikt en
Dan grijpt hij met vaste hand de ganzepen
en sohrijft:
Edele, Vrome, Lieve, Bezondere, hoewel
wy tot nogtoe aan de affectie en goede
genegentheidt die gy van alle tyden tot
vordering en welvaren van den woorde
Gorts en onze regtvaerdige gemeene zake
hebt gedragen, nooit en hebben getwyfelt,
en daer door wel verhoopt hadden dat de
ervareoheit en experientie van de zaken
dezer wereldt ulieden ten minsten zoo
verre coude geleert hebben, dat gij lui
den om geene accidenten of ongeluk (zoo
als de menschen gewoon zyn sulx te noe
men, de.n welken nogthans een iegelyk
in wat state hy zy t' alle stonden is onder
worpen, ja gcenzints ook kan ontylien,
wat listen en arbeidt hy daer toe voor
went) u lieden zoo ligtelyk en zoudet heb
ben laten verschrikken en bvna alle man
nelyke kloekheit te nederleggen, gelyk
wy uit uwen Brieven geschreven tot Me-
demiblik (op den 24 der voorleeden
Maendit July) hebben bespeurt: by den
dnhout van welken wy anders niet en
hebben kunnen merken, dan dat gy de
geheele welvaert of qualykvaert van deze
Lande der Stede van Haerlem allen wilt
toevoegen.
Wy nemen Godt Almagtig tot getuige
wat bedroeffenisse en hertwee dat wy
(overmits het beklaeglyk ongeluk der zei
ver Stede overgekomen) gehadt hebben,
en ware zulx in perikel van ons lyf en
leeven te verhoeden geweest, wy hebben
menigmael genoeg gepresenteert 't zelve
daer toe te wagen, zoo wy ook geen mid
delen of wegen hebben agtergelaten, die
ons eenigsints tot hulpe en bystandt der
zei ver Steden dogfe te dienen, 't welk im
mers by de doodt, zo van den Heere van
Batenburg, als van zoo menig ander
vroom Capitein en Soldaet genoeg gecom-
probeert is.
En of al dozen niet tegenstaende Godt
Almagtig belieft heeft van der Stede van
Haerlem na zijn Goddelyke wille te diis-
poneeren, en dezelve uit onzen handen te
neemen, zullen wij hem en zyn Goddelyk
woort daerom verloochenen, en verlaten?
Is daerom de sterke handt Godts eenig-
sints verkort en zyn Kerke en Gemeente
te niet gebragt?
Het is waeragtig dat ons de Christel yke
liefde een medclyden doet hebben, over
t geene onze broederen aldaer overko
men is, maer alzoo van allen tyden het
bloedt der Martelaren het zaedt is geweest
dier Kerke Godts, zoo hebben wy nu ook,
ziende opentlyk waer onze vyandt toe
tendeert; hoe hy violeerende alle.geloften
en verbonden, Gode nog den mensehe
geen Geloove en (zoekt te houden, maer de
waerheit na zyn uiterste vermogen preien
deert geheel te onderdrukken, des te
meer geanimeert te zyn onze regtvaerde
zaeke te defendeeren, hem tot den al der-
uitersten toe te wederstaen, niet twijfe
lende Godt almagtig hem te lesten tot con
fusie en spot zal laten vallen, zonder dat
gy, door het ingeeven van eeniige quaed-
willige, blode, of onverstandige menschen
zoo ligitveerd'iglyk cm het verlies van eene
Stede zulke goeden en regtvaerdige zake
behoort te verlaten, te meer, aengezien de
Vyand met al zijn kragt en gewelt de
zelve niet en heeft kuainen overweldigen,
en nog veele min izal kunnen bekomen
zoo vele andere Steden ongelyk sterker,
die ons (Godt hebbe lof!) nog resteeren
om zyn Goddelyk woordt aldaer te ver
kondigen, en zynen naem te eeren, ende
welke nu nog meer als te voren gehart en
geanimeert zyn om alle vyandlyk geweldt
te wederstaen.
Wy syn daerom des te meer verwondert
dat in dien quartiere zo vele luiden door
grote verechikkingen hen lyf en goed zoe
ken te salveeren, ende zonder van iemant
gejaegt te worden, daermede buiten Lan
de te trekken, niet wetende wat opinie wv
van alzulk» menschen hebben zullen: wil
len zij excuse neemen dat de Steeden al
daer niet genoeg gesterkt, of van Pro-
viande, Buspoeder, Munitie van Oorloge,
en andere noodtzaeklykheeden verzien
Rijn.
U. L. is genoeg indagtig hoe menig
mael dat wy U. L. en den Steden zoo
schriftelyk als andersints hebben ver-
maent, dat men alle mogelke vlyt aen-
wenden zouden ten einde zulx bij tijds en
ter beter gelegentheidt mogte geschieden
om alzoo alle ongeluk des te beter te
voorkomen. Wy hebben ook te meer rei
zen den Oversten en Capiteinen aldaer
laten verzoeken dat zy overdenkende de
zaken die zy voorstaen hare knegten in
goede ordere, regelen en discipline zouden
houden, op dat den Huisman ten platten
Lande beter voor alle gewelt en schade
gepreserveert hadde mogen zijn; wilden
daerom wel, dat men hen de middelen
had gegeeven om zulx te mogen doen
De ganzepen vloog over het papier. Al
noemden sommigen Willem van Oranje ook
de Zwijger, hij behoefde nooit naar woorden
te zoeken, vooral niet wanneer 't betrof zijn
levensarbeid: de Nederlanden te bevrijden
van de „Albaansche en Spaansche tirannij".
Maar nu is de pen in rust en de schrijver
staart weer op de brief van Sonoy. Wat zal
hij zijn gouverneur antwoorden op döens
vraag betreffende een mogelijk bondgenoot
schap?
De Prins legt de pen neer en begint ander
maal een wandeling door zijn kamer.
Meer dan eens hééft hij aan een bondge
nootschap gedacht en vele pogingen om daar
toe te komen stelde hij im 't werk. Soms voDd
zijn roepstem gehoor, want Spanje en Alva
waren schier overal gehaat Maar talrijker
waren ook hier de teleurstellingen. Spanje
was oppermachtig en Alva gevreesd. Ja,
men vreesde de toorn van den ijzeren her
tog, en daarcu» ontbrak de moed om hem
gemeenschappelijk te wederstaan.
En was 't ook van hem geen roekeloos
werk dit waagstuk te hebben ondernomen?
Wat was hij nu in al die jaren gevorderd?
Alles had hij er aan gewaagd en wat tot
nogtoe gewonnen? Werd hij niet steeds meer
de aauvoerder in een hopeloozen strijd, die
reeds aan duizenden l«ven had gekost en
waarvan God allee® wist welke offers bij
nog eischen zou?
Midden iü de kamig l^jft de Prins yas
Oranje staan en zijn oogen staren onaf
gebroken naar den grond: als zag hij in een
visioen de vreeselijkheden van een ontzag
lijke toekomst
Of hij bondgenooten heeft? Ach, steeds
meer voelt hij zich vereenzaamd, verlaten.
Zelfs een eigen haard, waar hij van de ver
moeienissen van zijn immer gejaagd leven
zou kunnen uitrusten, bezat hij niet meer.
En een trouwe levensgezellin, die hem door
haar liefde en toewijding sterken zou voor
zijn machtig levenswerk, kende hij niet Zijn
eigen vrouw, de trouwelooze Anna van
Saxen, maakte gemeene zaak met Alva
't Is een heete Augustusdag geweest en in
de hufoen is 't nog warm, maar de Prins
huivert of hij de koorts heeft. En 't is hem
of hij in wijde verten 't lachen van Satan
hoort: Waar is nu uw God
Of hij bomdgenooten heeft wat zal, wat
kan, wat moeit hij Sonoy op die vraag ant
woorden? Doet die vraag hem niet zijn
kleinheid, zijn geringheid, zijn machteloos
heid gevoelen?
Hij moet die vraag ontkennend beantwoor
den, want niet één vorst of volk van betee-
kenis durft naast hem gaan staan in den
ongelijken strijd. Maar met de erkenning
daarvan erkent hij toch tevens, dat alles
verloren is en er niets anders overblijft dan
op den voorslag van Sonoy in te gaan: la
ten de getrouwe vrienden met vrouw en kin
deren zich zoo spoedig mogelijk wegmaken
vóór 't onherroepelijk te laat is
Neen, er is geen bondgenoot zelfs niet
De Prins heeft 't benauwd en hij weet
niet waar hij rust zal zoeken en wien hij
zijn nood klagen zal. Ja, hij staat alléén,
gansch alleen, omloeid door een wereld van
vijanden
Maar staat hij waarlijk alleen?
Is in den grooten nood nergens hulp te
vinden?
Willem van Oranje is alleen op zijn kamer,
maar 't is heim nu of Rijn moeder, de vrome
Juliana van Stolberg, heel dicht bij hem is
en hem influistert, dat zóó groot de nood
niet zijn kan of God in den hemel is nóg
grooter......
Vóór zijn stoel zinkt de Prins op de
knieën.
Nu spreekt hij tot God; nu klaagt hij al
zijn nood en zorg en angst aan zijn Vaider,
die in de hemelen is
En nu wordt hij kalm en rustig: nu mag
hij zijn zwakke hand leggen in de sterke
Vaderhand, die hem tot hiertoe heeft geleid
en die ook verder zorgen zal
Als Oranje opstaat, is hij een ander man:
is iiij een rots, die vast en onbewogen zijn
kruin verheft boven de schuimende en ko
kende wateren.
Kalm neemt de Prins weer plaats aan tafel
en met vaste hand vervolgt hij cijn brief aan
Soaoy:
Gij schrijft ons, dat men u zoude laten
weten, of wij ook met eenigen grooten
magtigen Potentaat in vasten Verbonden
staen, om alzoo dioor eenig treffelyk ont
set die grote geweldige magt van den
Vyandt te mogen wederstaen, waerop wy
niiet laten en willen u lieden voor ant
woorden te geeven, dat aleer wy ooit deze
zake ende beschermenisse der Christenen
- en andere verdrukten in deze Landen
aengevangen hebben, wy met den aller
Oppersten Pötentact der Potentaeten zul
ken vasten Verbondt hebben gemaekt, dat
wy geheel verzekert zyn dat wy en alle
de geene die vastclyk daerop betrouwen,
door Zyne geweldige en magtigen handt
ten lesten nog ontzet zullen worden, spyt
alle zyne en onze Vyanden, zonder nog
thans dat wy middelertydt eenige midde
len, die ons de Heere der Heirscharen
toegeschikt heeft, hebben of als nog wil
len laten voorby gaen....
Regelmatig sohuift de hand over 't pa
pier. Soaoy weet nu de hoofdzaak en in dat
licht moeten alle andere zaken worden be
schouwd.
Zakelijk beantwoordt Oranje de vragen
van zijn gouverneur. Zijn blik is weer hel
der, zijn hand vast. Hij weet zioh van God
geroepen en Hij, Die roept, geeft ook kracht
om die roeping te volbrengen.
Hij strijdt voor het recht en in dien strijd
mag hij zich vastklemmen aan God, Die Zijn
volk nimmer zal verlaten.
Zou dan die strijd hopeloos kunnen zijn?
En Willem van Oranje beëindigt zijn brief
waarop wij na meer dan dirie en ,een halve
eeuw neerzien als op een heerlijk monument
van machtig Godsvertrouwen aldus:
Vemoekende daerom aen U L wel
ernstelyk, dat gy luiden alle zulke ydele
vreze afleggende, en der oaverstandige
persuatien verwerpende, atijdt het man
nel yk hart, 't welk gy voortyden bewezen
hebt, behoudet, en een ygelyk zyn beroep
en in 't geen wy hem bevolen hebben met
alle goede vlyt en neerstigheit zoekt te
voldoen, en ook alle anderen tot gelyke
ernst en volstandigheit te verwekken, wel
verzekert zynde, dat in dien gevalle den
zegen Godts in alles by U L zijn zal.
Aengezien wy den Vyandt de Zee, zoo
hier in Hol landt als in Zeelandt benemen
konnen niet en is te twyfelen, hy zynen
hoogmoedt wel zal laten zinken: en van
onsen weegen en zullen wy niet laten na
onsen vermogen in als te verzien, en ulie
den alle bevorderinge, hulpe en bystandt
te doen des 'ons immermeer mogelyk
wordt, zonder ons eigens in te willen
sparen eenigen arbeit, perykel of dangier
te ontzien.
Dat gy zegt dat wy ons Leger opgebro
ken hebben, en die Knegten in de Stede
gelegt, is 't zelve wel tegen onze wille ge
weest, aengezien dezelve zoo ten deele
van den Vyand t, als ook van hen zei ven
opgebroken zijn en wy dezelve jegenwoor-
dïglyk buiten platten Landen met alle
mogelyke middelen zoeken te krygen; zoo
verzoeken wy datrom andermael, dat gy
lieden in alle vrymoedigheit tot het wel
varen van den Lande altydt wilt voor
varen.
En of ons ondertusschen wat ongelux
overkomen, daerom den moet niet verlie
zende, maer eer bedenkende wat onze
zonden wel verdient hebben en dat het in
Krygshandel niet altoos voorspoedig kan
zyn. Wy willen van onsen wegen niet na
laten ai te doen, des ons immermeer mo
gelyk is, nog Lyf, nog Goedt, nog Bloedt
daer aen spaeren.
Edele, Vrome, Lieve' bysondere, onse
Godt zy met u.
Geschreven te Dordregt den 9 Augusto.
Ulieden goede Vriendt,
GUILLIEM DE NASSAU^
Brieven van Prins Willem
van Oranje
Onder de vele Oranje-lectuur, welke dctóer
dagen verscheen, neemt ongetwijfeld het
boek, dat bij den heer G. W. den Boer te
Middelburg verscheen, een hoogst belang
rijke plaats in, niet alleen door zi/n fraaie
uitvoering, maar nog uieer door zijn koste-
lijken inhoud.
Dit boek toch bevat een twintigtal brie
ven van Prins Willem van Oranje, geschre
ven in verschillende perioden van zijn
leven.
Uit de rijke correspondentie van den eer
sten Oranje dfeed mej. M. W. Jurriaan.se een
keuze en Dr N. Japikse schreef een woord
ter begeleiding.
En het v^as zeker een goede gedachte, om
deze brieven ovër te zetten in modern Ne-
derlandsfch. Mej. C. Serrurier belastte zich
met de vertaling. Of liever gezegd, zij heeft
de moeilijke taak op zich genomen, den
inhoud in het Nederland9ch van onzen tijd
weer te gev^n. Prins Willem bediende zich
meestal van de Fransche taal; daarin druk
te hij zldh het gemakkelijkst uit De Duit-
sche en Dietsche taal werden minder door
hem gebruikt Men vergete'echter niet, dat
ook een taal, omdat ze de levende uitdruk
king is van een volk in een bepaalden tijd,
in den loop der eeuwen aan sterke veran
dering onderhevig is.
Daarom kost het zooveel moeite, om ge
schriften, welke bijna vier eeuwen oud zijn,
over te zetten in de taal van het heden.
Men mofet inleven in de taal van het ver-
leden; dan eerst zal het mogelijk blijken,
den inhoud zóó weer te geven, dat wij,
menschen van de 20e eeuw, den gedachte
gang van den auteur kunnen volgen. Dr
Serrurier hetft zich Op loffelijke wijze van
haar taak gekweten.
Voor hen, die met het oud-Fransch, oud-
Duitsch en oud-Nederlandsch op de hoogte
zijn, i9 het ongetwijfeld een genot, deze
brieven van Willem van Oranje in de oor
spronkelijke taal te lezen.
Daarom vmdt men in dit boek naast de
weergave ln ons tegenwoordig Nederlandsch
ook den oorspronkelijken tekst Zelfs geeft
het van een paar brieven een facsimile,
waarop men zijn krachten kan beproeven.
Intusschen zijn wij hoogst dankbaar voor
de uitnemende vertaling, waardoor deze
brieven van Willem van Oranje door meer
deren kunnen gelezen worden.
Zeker, onze studieboeken over de Vader-
Iandsche geschiedenis kunnen ons inlichten
over de daden van Oranje. Ze kunnen ons
eenig begrip geven van de moeitevolle tijden,
waarin hij leefde en de zorgvolle omstan
digheden, waaronder hij zijn schier boven-
menschelijke taak vervulde.
Maar een historische persoonlijkheid be
naderen doen wij inzonderheid uit nage
laten brieven. En naarmate de kring intie
mer is, aan welke die brieven gericht zijn,
naar die mate komen we ook dichter bij de
persoonlijkheid van den schrijver.
Zoo terecht zegt de Heilige Schrift, dat
niemand weet, wat in den mensch is, dan
de geest des inenschen, die in hem is. Op
het publieke erf komt het innerlijk zijn dik
werf niet tot openbaring', althans wordt 't
daar moeilijker, de persoonlijkheid te be
naderen dan in deh intiemen kring van het
huisgezin» Men heeft wel eens gezegd: „Zoo
de man in zijn huis, zóó is hij".
\Velnu, in dexe brieven van Willem van
Oranje kan men zien, wie hij was, althans
in zoover het mogelijk is, een ander te ken
nen. En daarom zjin die brieven voor ons
van zooveel belang.
Willem van Oranje heeft veel gedaan
voor ons volk. Ieder, die met de geschiede
nis van ons lamd op de hoogte is, zal het
moeten erkennen. Maar de diepste grond
voor onze Oranje-herdenking is toch eigen
lijk niet, wat Prins Willem gedaan heeft,
doch wat hij voor ons geweest is.
Men noemt hem den Vader des Vader
lands. En wij hebben onzen Vader Immers
lief en wij eeren hem, om wat hij voor ons
was. Wat kan een vader soms weinig voor
zijn kfhdcren doen. De omstandigheden
kunnën het hem beletten. Maar als wij hem
dan gebukt zien gaan onder ons leed, dan
voelen wij, wat hij in die dagen voor ous is,
al Ls het hem onmogelijk afdoende hulp te
Willem van Oranje heeft niet vele moei
lijkheden te kampen gehad. Meermalen
mislukten daardoor zijn veldslagen. Prins
Maurits en Prins Fredcik Hendrik hebben
j Jr-V f- -
rfo ff"
6 jjty'SJ? /ft ~f*./. '-
S- s—' S/z-sl
/t'i cfr
in dat opzicht veel meer succes gehad.
Maar de taaie volharding, waarmede Wil
lem van Oranje den strijd volhield, was de
vrucht van zijn Helde voor ons volk en zijn
diep gevoel voor recht en gerechtigheid.
Dr Japikse zegt In zijn woord ter bege
leiding van de thans uitgegeven brieven
van Oranje, dut in deze brieven volkomen
afwezig is het „1 k", kortom alles, wat de
eigen persoon zou kunnen verhoogen.
Er ruischt door deze brieven een teedere
en lieflijke toon, die weldadig aandoet en
dat te rneer, omdat ze geschreven zijn in
een tijd, toen de gepleegde onraenschelijke
wreedheden zoo licht de lust tot wraak
konden opwekken.
Men leze bv. den brief, welken Oranje na
de terechtstelling van Van Egmond en
Hoorne schrijft aan L von Schwendi, een
krijgsoverste van Maxlmiliaan II.
De Prins beschrijft dan, hoe men de hoof
den van Van Egmond en Hoorne tot groote
spot en schande, op twee houten hooivorken
gespietst heeft en deze aldus een uur of rijf
te kijk heeft gesteld.
„Ik geef u te denken", zoo vervolgt hij
dan, „of het meest verharde menschelijk
gemoed niet even week en ontroerd zou
worden door zulk een geweldenarij, als die
genen het zijn, die hun deugd, hun moed
en zoovele andere goede eigenschappen, die
zij in zich droegen, hebben gekend. Ver
neem dus, mijnheer Schwendi, naast het
geen een ieder hierointi-ent gemakkelijk
vernemen kan, in welk een deemiswekken
den toestand zulk een getrouw en bloeiend
land geraakt is en vraag u af of er hoop
valt te koesteren, dat, door tusschenkomst
van Zijne Keizerlijke Majesteit of anderen,
de zaken met zachtheid verbeterd kunnen
worden".
Wat teeder gemoed spreekt er in zulk een
brief, een gemoed, dat ontroerd is over de
ellende, waarin ons land door de Spaansche
dwingelandij werd gedompeld.
En niet minder treft ons zijn stille onder
werping aan Gods wil bij geleden verlies
en zijn onwrikbaar geloof. Na den dood
van zijn broeders Lodewijk en Hendrik, dis
in den slag op de Mookerheide lam leven
Gelicht op het Hof te Dordrechtwaar in fo/2 de eerste Vrije Vergadering der. Staten
gehouden werd