sa-se iss.s.sg&M s u s s 6.la-ca Willem van Oranje door W. G. van de Hulst Ons Vaderland maakt zich op, hulde te brengen aan de nagedachtenis van den eersten en groot- eten der Oranjes: Wilhelmus van Nassau1) Ons Vaderland!Schoone naam, ietwat antiek. Ons Vaderland!!... In heftige onrust warrelen allerlei groepen en groepjes Nederlanders dooreen op dit kleine plekje gronds midden in de groote, fel bewogen wereld. Kn als daar nu, in deze dagen, onontkoombaar, «lie oude, schoone herinnering herleeft van den man, die zich gaf aan allen, tot het bittere ein de toe, worden de mcnschen-van-nu schichtig voor Samen dien man hulde brengen? Wij samen? Maar dat is onmogelijk!Wij, Nederlanders, same n? Willem van Oranje staat daar weer; hij komt dl nader, wordt lil duidelijker. Iedereen moet hem nu wel zien; niemand ontkomt aan den vas ten blik van reijn stille, rustige oogen; en wie, in onwil, zich afwendt, ondergaat wellicht zijn invloed 't sterkst. Maar hem nu samen, in eerbied, ontmoeten? Dat kén toch nietl Dat kun desnoods wèl om hem. Wie zou in 't diepst van zijn wezen geen vagen eerbied voelen ,voor hem? Maar dat kan niet om elkander. Men zou in soo'n massale hulde zichzelf compromitteeren. En nu zwaait de eene groep in luiden jubel de handen omhoog„Onee prins! Oranje boven!" En nu benadert een andere groep, ietwat gere serveerd, hem wetenschappelijk. En wéér een andere Ze vergeten hem. Ze denken alleen aan zichzelf en hun groepsbelang. Zóó maakt het Vaderland zich op den grooten Oranje hulde te brengen. En hij? De Vader des Vaderlands? Hijzelf? Hij staat daar weer als eens, in zijn moeilijk, geweldig bewogen leven „6ae'vis tranquillus in undis", rustig te midden der woedende baren. In zijn stille, wijne oogen is het oude begrijpen, het oude aanvaarden, om zijn in rustige kracht gesloten lippen waart het oud verdriet. „Eens was óók vereering, wantrouwen, haat, verdachtmaking, diepe aanhankelijkheid, felle nijd mijn dagelijksch broodToch heb ik het liefgehad mijn volk, mijn ganse he volk". Ilij staat daar in majesteit en ziet ook ons aan. Hoe zullen w ij, die ons bezinnen willen, hem ontmoeten? Zullen we in 't luid rumoer mee ju belen? Och, Willem van Oranje, wiens leven was zoo vol tragiek, is toch niet de man, die men 't meest eert met een schetterende fanfare. Zullen we hem als symbool ronddragen? Deze sterke geest, deze actieve mensch kan nooit dienen als passief symbool. Zullen we ons in bitterheid keeren tot wie zijn grootheid en adel aanrandt, en hem verdedigen, hem beschermen? Dat vrddgt hij ons niet. Hij vraagt onze oogen in de zijne. Hij vraagt ons, wat hij in zijn moeitevol leven, dat één offer werd, aoo bitter miste: een liefdevol b e g r ij p e n. Wij moeten in deze dagen, nu er zooveel over hem geschreven en gesproken wordt, onzen groo ten Oranje ook werkelijk leeren kennen. Ons volk in breede lagen kent Willem van Oranje niet. Het dromt wel achter groote leuzen ter cener of ter anderer zij, ook in de huldiging van den Vader des Vaderlands; maar d e n-m a n-z e 1 f, zijn leven, zijn lijden, «zijn grootheid, zijn zwakheid, zijn hardnekkig volhouden, zijn onwankelbaar Godsvertrouwen, kent het niet. Ena 1 s Balthasar Gerards moordende kogel eens had gemist, als de prins eens als ieder mensch zijn natuurlijken dood gestorven was, hij zou nóg hopeloozer vergeten zijn. Trieste waarheid: voor de meesten maakt alleen zijn tragisch sterven hem tot de held; maar de waarachtige grootheid van diit heldenleven kennen ze niet. Willem van Oranje heeft zich gegeven geheel ,fen al: zijn kracht; zijn wijsheid; cijn rijkdom; zijn leven. Waaróm? 1108 Prins Willem van Oranje. Rustig te midden der woedende baren. Nuchtere vraag, niet te beantwoorden met een gemakkelijke frase. Waarom heeft deze Duitsche prins met zijn Franschen naam, maar zijn Hollandsch hart, dit groote offer gebracht? Waaróm is hij niet verstandiger en meer be rekend geweest? Eer en rijkdommen, een hooge staat, een leven van genoegzaamheid ware zijn deel geweest. En waarom heeft hij later, als de strijd zoo zwaar wordt, tóch de schoonste aanbiedingen voor een- enkel-zich-onzijdig-houden maar beslist gewei gerd? Waaróm heeft het brandend geestelijk con flict rsijncr dagen hem gedrongen naar de armen, de verdrukten, de geteisterden? Waaróm werd hij „een balling met de ballingen die binnen de omwallingen Der dorpsche steden 't volk ten opstand riep, Vol hartstocht naar iets heiligers en mooiers; De schippers en de scharrelaars en schooiers, Elk die mot den dood als met zijn broeder sliep"? 2) Waaróm heeft hij, alu alles hem onder de handen afbrokkelt, tóch in roekelooze hardnekkig heid volgehouden? Waaróm heeft hij de tragiek van zijn leven aanvaard met geheven hoofd en willig hart? Waaróm? De vragen rijgen zich aaneen. En 't is, alsof de prins ons met zijn ernstige oogen aanziet en denkt: „Ikzelf heb op al die vra gen ook eerst langzaam-aan in mijn leven het antwoord gevonden. Zoekt gij het ook! Dit zal de schoonste hulde aan mijn .nagedachtenis zijn". Zullen w ij ook dit antwoord zoeken? Dit kunnen we doen door een aandachtig lezen, een aandachtig luisteren. Dit behoeft hcusch geen zware historische studie te worden. Er zijn in deze dagen veel goede boeken over dit zeer bij zondere menschenlevcn geschreven. Een leven, ook vol zwakheid en tekortkoming; vol daden, die alleen zuiver te beoordeelen zijn in liet liebt van dien verren tijd; maar uiteindelijk een leven, dat zich vrijwillig offerde voor het hei lig doel. We zullen veel verstaan, en in ons zal groeien een warme en diepe vereering voor dezen man, die „een instrument Gods" was, en dit eerst, door het lijden heen zelf leerde begrijpen. We zullen de tragiek van dit leven, mét hem, leeren aanvaarden als de heilige wil van God. Eenheid zocht hij immer. Tweedracht oogstte hij. Naar vrijheid in godsdienst en staatkunde, vrij heid voor al 1 e n, streefde hij immer. Do zucht van den sterke, den zwakkere te knechtenversperde hem immer den weg. Wie kon in dien tijd, dat groote, edele hart be grijpen? En wanneer hij, als Mozes met de kleenen en zwakken één geworden, door strijd en lijden, moeiten en verdriet heen, zijn volk heeft gebracht aan de grens van 't beloofde land, komt de moordende kogel; mag hij zè'f dat land der vrij heid niet binnengaan; weet hij niiet eens, dat de zwaarste verschrikkingen der woestijn zijn ver wonnen en een betere tijd daagt; sterft hij, met een bede voor zijn arme volk nog op de lippen. Prinselijk Regiment door Willem de Mérode Ik koos Ihet heerschen niet, ik ben er toe geboren* In dit beperkt domein van leven en van tijd, Die, onder mij geschikt, God blijven toebehooren, Door een gerecht gericht te leiden met beleid. Hij, die de wereld schiep, en ons uit éénen bloede Ontspringen deed, en weer ons uit één bloed herteelt, Gaf van Zijn macht aan mij, om onheil te verhoeden, En naar Zijn wil heb 'k loon en gaven uitgedeeld. Want mij bedwingt zijn tucht, ook ik voel mij regecren. En wordt teruggerukt, als ik de grens vergeet, Due mijn bevelen scheidt van 't regiment des Heeren, En ik den onderdaan belasten zou met leed. Maar als 'k onwillens dwaal (wie uwer zou nooit dolen7) En is de stem des volks wel steeds de stem van God? Dan zij mijn zaak den Heer der koningen bevolen, En buk ik in mijn huis onder Zijn hoog gebod. Mijn volk heeft Gods gena steeds voor mij ingeroepen, Ik roep Zijn zegen in, wij bidden voor elkaar, En groeit een godloos herir uit bandelooze groepen, Wij waren één in vreê, wij cijn één in gevaar. De volkren kentelcn, de koningen gaan onder. De wereld schokt en schudt, de chaos breekt zich baan, Maar in de woestenij liet God nog dit stil wonder, Dat als een groene tuin ik en mijn volk bestaan. Hij is geworden „de grondlegger van ocis volks bestaan". Is dit een cliché? Zijn dit wat mooie, versleten woorden, gedachteloos nagcaegd en van oppervlak- kigen zin? Volstrekt niet! Een onaantastbare waarheid; maar eene, die, als we haar op gezag van anderen napraten alleen, voor ons haar waarde verliest; die, als we haar zien opbranden uit dit bewogen mcnschenleven, een stralende realiteit wordt. Willem van Oranje! Neem hem indien 't mo gelijk ware weg uit onze landshistorie, en ons bestaan als vrije, zelfstandige natie wordt ondenk baar. De mogelijkheden, dat Nederland, als een brok verwonnen land zich oplost in Duitschland of Frankrijk worden zeer waarschijnijk. Nu? Nu is ons bestaan als kleine natie, als klein onafhankelijk land te midden van de groo ten al die eeuwen door, een wonder. Een wonder van Gods heiligen wil. België, ook klein, is een kunstmatig ge vormd rijkje, met een kunstmatig cadeau gekre gen vorstenhuis en een kunstmatig gecreëerd volkslied. Maar welke natie is zóó in strijd en lijden ge boren als de onze? Van welke natie is het leven van volk en vorstenhuis zoo organisch samen geweven als van de onze? En van welk land als van het n»ze is het volkslied óók het ge- b^ortelied der natie? Ons nu bijna vier ecuwen oude Wilhelmus kén niet sterven zoo lang er Nederlanders zijn. En zóólang zal ook Willem van Oranje leven. In hem was geen zweem van imperialisme. Hij heeft nooit om eigen macht en grootheid land en volk willen brengen onder z ij n heerschersstaf. Integendeel: dat land en volk heeft hem gegre pen, van hem het bittere offer gevraagd. En hij heeft het gegeven als een Vader, die, om 't le vensbelang van zijn zonen, zijn eigen belang vergeetVader des Vaderlands! Maar de waarheid van dit alles kan men alleen vinden door een aandachtige toegewijde studie van 's prinsen leven. Een man hoog in eere, waarlijk een vorst, een van God gegeven hecrscher; tóch een mensch, als wij; onze broeder. Wie volstaat met een deelname, zij 't dan ook een enthousiaste deelname, aan een o f f i c 1 c c 1 o huldiging van «zijn nagedachtenis alleen, en niet in eerbied en aandacht den mensch in hem ont moet, heeft onze grooten Oranje niet gegeven, wat hem toekomt. Bezinning, verinniging moet onze stille hulde zijn. Dat heeft hij verdiend! Den 24en April zal het 400 jaar geleden zijn, dqt hij op den Dillenburg in Nassau geboren werd. 4)_ Willem de Mérode. iss sa&U a"g.5a,-8êj 3 '1 's •a -i Ï-S-S.S.S fc'S 6H3i -o 2 -o t> jsn'g Johann Sebastian Bach (Slot) Vorst Leopold van Anhalt-Köfchen, die Bachs spel zeer bewonderde, bood hem in 1717 de be trekking van kapelmeester aan. Bach stemde toe, maar Wilhelm Ernst weigerde, hem te laten gaaci. Bach hield aan, en werd wegens deze „oneerbie dige" houding gestraft: van 6 November tot 2 December werd hij (ongelooflijk, maar waar) in arrest gehouden! Maar toen mocht hij dan ook vertrekken Leopold van Aahalt-Eöbhen wias oen beminne- Üijk en zeer muzikaal man, die op zijn reizen in Holland en Italië de beste muziek uit die dagen had leeren kennen. Zangers en musici waren hem steeds welkome gasten. Een diep gemis moet het voor Bach geweest zijn, hier geen orgel te kunnen spelen. De puriteinsche geest in deze streek wees alle kerkmuziek als wereldsch af. Doch gaandeweg schijnt Bach zich geheel met zijn lot te hebben venzoend. Hier as het aardsch paradijs zijner wereldlijke miuziek ont staan: do zes Brandcnburgsche concerten, vele van zijn klaviensonaten, en dei heerlijke suiten voor orkest! Soms is het, of in deze muziek een verwijderd ruischcn als van een orgel klinkt, en zeker is het dat Bach, wanneer hij op zijn reizen een orgel ontmoette, er dadelijk op afging. In 1720 zit, in Hamburg, de 91 jaar oude veteraan der orgelmees ters onder zijn gehoor: Reincken. Ontroerd loopt hij op Bacli toe en acgt: „Ik dacht, dat deze kunst was uitgestorven, maar nu ik zie, dat ze in u leeft, kan ik met vreugde heengaan". Een paar dagen later stierf hij. De leege organistenplaats werd aan Bacli geschonken, de eenige die haar nii Reincken waardig was? Neen, aan oen onbedui dend organist, die 4000 Mark d<n de kas der kerk gestort had! Ds. Neumcistcr, oen kenner van Bachs muziek, smeerde in zijn kerstpreek deze hou ding door zijn gemeenteleden toe te voegen: „Ik BacTis geboortehuis In Eisenach. Wilhelm Friedemann Bach. geloof zekor dat, wanneer een der engelen, die in Bethlehem zongen, uit den hemel daalde en he- melsch speelde, om organist dezer kerk te worden, en hij geen geld had, hij wel weer ciaar den hemel kon terugvliegen!" 1720 stierf Bachs vrouw. Anderhalf jaar later hertrouwde hij met de jonge, zonnige Anna Mag- dalena; hun innige en zeer bijzondere verhouding (»ze musiceerden vaak samen) loeren wij kennen uit de beide Notcnbüchlcin des Anna Magdalena Bacli, waarin hij, of zij zelf, o.a. aan haar gewijde composities overschreef. Deze boekjes bevatten ook enkele dor schoonste Geistlichn Lieder, en het huiselijk vromo „Erbauliche Gedanken eines Ta- bakrauchens". In de intieme bchagelijkhcid van dit aan liefde en vroomheid rijke en gezegende huis (Anna Magdalena schonk haar man dertien kinderen) schreef Bach zijn Jnvcntioncn en Etudcn, en, op dat de jonge Bachs om niets ter wereld ziellooze vrngervirtuozen en toelsenruiters zouden worden, het eerste deel van zijn „Wohltcmperiertes Kla vier" dat bad, waaraan de grootste musici na Bach zich een muzikale gezondheid gedronken hebben. Toen vorst Leopold een onmuzikale vrouw trouwde, beviel het Bacli hier niet langer. In 1723 komt hij te Leipzig als cantor aan de Thomaskerk; hier is het, dat de „Thomascantor" Bach ontstaat; hier vatte hij alles samen, wat zijn genie vermocht Je geven, werd zijn innerlijk leven tot het diepste hart der menschhcid. Doch hier viel ook het. can- torsohap weer met dubbele zwaarte op hem: de Thomasschool was oorspronkelijk een armen school, de jongens vrij tuchteloos en gedeeltelijk vol kómen onmuzikaal en Bach was geen zéér geduldig opvoeder! Eens zette hij onder vee-1 ka baal een koorleider, een „liederlijke hond", bij den aanvang der godsdienstoefening de kerk uit! De rector der Thomasschool, Bachs zijdelingsche superieur, en via dezen de gemeenteraad, hadden veel op Bach aan te merken, en voor Bacli gold liet, pijn kunst en de uitoefening daarvan als uit de handen van kannibalen te redden. Bach was inderdaad niet gemakkelijk, maar hij had het moeilijk, en de gemeenteraad bleef ondanks alles lankmoedig. Men troostte er zich denkelijk mee, in Bach een slechte cantor, maar een goed musicus gevonden te hebben. Do moeilijkheden, het gehar rewar en de wrijving eindigden eerst, toen August III, de keurvorst van Saksen, Bach benoemde tot zijn hofcomponist. Dit werkte als een beschuttende muur, waarachter Bacli veilig was; men had hem te ontzien. In de innerlijke en uiterlijke rust, die Bach zich nu verworven had, kon zijn diepste en meest magistrale en tragische schepping, de Mattiheuspassic, ontstaan! Reeds in 1723, nog in Küthen, had hij de Jolian- nes-passrie gecomponeerd, een werk van piëtisch- mystische innigheid. Eerst in 1835 werd dit kunst werk uit de vergetelheid, dat graf, opgedolven, kort na de Matthcus-passio, die bijna honderd jaar vergeten is geweest! Do Mattheus-passie werd in 1729 te Leipzig in de Thomaskerk voor 't eerst uitgevoerd. Het was ?oor de tijd waarin het ont stond, te hoog. De zielsdiepe tragische harmo- nieën maakten op de goede Lcipzigers den indruk van een storm; het machtige slotkoor, het aangrij pendste wellicht wat er ter wereld aan muziek ge schreven is, diie van een orkaan of een windhoos. Bij een her-uitvoering, drie jaar later, zei een oude dame: „Lieve help, kinderen! Is het niet, of we in een opemcomedic waren!" Eerst in 1829 gaven Mendelssohn en Devriendt deze Passion aan de mcnschherid terug, en in 1930 klonk ze vanuit het koor der Thomaskerk voor de vijf en (zeventigste maal. Om deze Passion noem de de Zweodschö aartsbisschop Nathan Söderblom Bach de „vijfde evangelist" (is or schooner eere naam denkbaar?), en inderdaad voor velen is zij de eenige lijdenspredicatie, die zij nog hooren Bijna tien jaar later, in 1738, kwam Bacli met de mis in H-moIl gereed, met de beide passionen, zijn hoofdwerk. Tragisch, dat hij zelf nimmer een oomplete uitvoering heeft gehoord; slechts stuks gewijs heeft hij het kunnen uitvoeren. In de Pro- testantsrhe kerken was geen ruimte voor een mis, die twee uren duurde. Bachs dag spoedde ten einde. Van twintig kin deren waren er nog negen in leven. Een was zwak zinnig, de ander een losbol, die vroeg stierf. Maar Wilhelm Friedemann was organist te Halle, Phi- lipp Emanuel hoicenibalist te Potsdam, de 18-jari- ge Johann Christoph kamermusicus van den graaf van Bückeburgde muziek vloeide verder in het geslacht der Bachs! In 1749 trof den toch al bijzienden ouden maai een beroerte, die hem volkomen blind maakte. Nu waren dag en nacht hem gelijk. Anna Magdalena en zijn dochter Liesgen namen hem bij de hand en geleidden hem over het kerkplein de kerk bin nen en de treden op naar de orgelbank. Hij trekt de registers open en speelt zijn leven uit, alleen met God en zijn orgel: het postludium na dit wis selvallig, maar tevens zoo diep innerlijke leven. Zijn ziel heeft hij alleen in zijn muziek geopen baard Zijn schoonzoon, de orgellist Altnikol uit Naum- burg, dicteert hij zijn laatste composities, o.a. het orgelpraelud'ium voor het koraal „Wenn wir in höchsten Noten sein". Maar plotseling zegt hij tot Altnikol: „Nee, dit voorspel moet een andere naam hebben: „Vor deincm Tron tret' ich liiemit" (Voor Uwen troon treed ik hiermee). Dit kleine voorval is symbolisch voor zijn laatste levens dagen. In de 26ste maat is het notenschrift afge broken 18 Juini kwam de voorbode van de langge- wenschte dag zijner verlossing: een nieuwe be roerte ontnam hem het 'bewustzijn. Tien dagen later stierf hij in tegenwoordigheid van Anna Magdalena en Liesgen, de trouwe Altnikol, zijn zoon Johann Christian en oen leerling.* Dat ge- schiodde 28 Juli 1750, 's avonds kwart over acht, op een zachte zomeravond. Deze priester Gods had zijn gigantische taak volbracht. De dood was hem geen verschrikking: gelfs op het hoogtepunt van zijn leven, in de bloei van zijn geluk, had hij („Komm, süszer Tod, komm, serge Ruh'met heimwee naar het lie- melsch vaderland uitgezien. Een Godskind was na zijn lange pelgrimstocht thuisgekomen. En wij wij sterken ons op den weg die nog vóór ons ligt (en God geve ons het heilig heimwee waaruit deze man leefde) met zijn muziekgewor- den geloof en muzic'kgewordcn verlangen, als wij weer neerzitten onder de klonken der Mattheus- passie, onder de ontroerende prediking van „den vijfden evangelist". Bladvulling Blijkt een troep soldaten onbruikbaar, dan moet men allereerst aan de leiding denken. Dat een niet gering aantal predikanten zonder roeping hun ambt hebben waargenomen en nog waarnemen, een ambt welks ernst, grootheid en heerlijkheid zij nooit begrepen hebben, ja niet begrijpen kónden, is een schokkende waar- Dr. J. H. GUNNING J.H.zn. De Thomasldrchc en Thomasschool te Leipzig. 109

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 14