JEUGD VOOR DE Nieuwe loten aan een oude stam 1. Kinderland, door M. A. M. Renes-Boldingh. 2. De Lantaarn, Tijdschrift voor boeken vrienden. Beide uitgaven van G. F. Callcnbach, Nijkerk. Van de verrassingen welke 1 April ons dit jaar bracht, behoorde „De Lantaarn" zeker tot de aan genaamste. Dit nieuwe tijdschrift „voor boekenvrienden" is de voortzetting van een bestaand blad, dat thans, met ingang van de vierde jaargang, niet alleen is gereorganiseerd, doch belangrijk uitgebreid. In een fleurig, vierkleurig, omslag, heeft het zeker in de afgcloopen week velen bereikt; want, laat ik er dit vóór alles van zeggen: het blad is bedoeld voor de massa, dus voor ieder, die van lezen houdt en zich niet alleen voor het verhaal doch ook voor de schrijver interesseert. Het voorwoord getuigt onder motto: „Een nieuwe lente", van vele goede dingen. Ten eerste, dat dit blad niet als winst-object is bedoeld. Dat wil in dit geval zeggen: De lezers betalen alleen de onkosten van porto en admini stratie. 1.per jaar) En voorts: citeer ik uit het inleidend artikel: „Wie de onsterfelijk geworden regel uit Gorters „Mei" durft plaatsen boven een inleidend woord als dit, weet, dat aan Een Nieuwe Lente, onlos makelijk verbonden is Een Nieuw Geluid. Een uitgeverij is een spiegel van de tijd. De oude stain in Nijkerk, gegrond in goede tra ditie, vernieuwt zich van jaar tot jaar.. In dit tijdschrift zult gij meermalen onze auteurs over hun eigen werk en ervaringen hooren. Er is op het terrein der christelijke letteren iets groeiende. Dat het christelijk lezend publiek al lengs meer eischen aan haar lectuur stelt, dan, laat ons zeggen een vijftien jaren terug, ontgaat Evenmin, dat er een groep oudere en jongere auteurs is, die op deze gelukkige kentering heeft gewacht Een volk zonder schrijvers en dichters is een arm volk. Wie ook als uitgever zijn taak hooger en omvat tender weet dan het dienen van commercieele be langen, is het een vreugde mede te werken aan de geestelijke bloei van ons volk. Dit trio: lezer, schrijver en uitgever, zullen elkaar, naar wij hopen, in De Lantaarn vinden." Wij kunnen due in De Lantaarn een nieuwe poging zien om ons christelijk volksdeel te over tuigen dat „literatuur" geen luxe is, dat de wereld van het boek niet tien meter boven de wereld der werkelijko dingen zweeft, doch dat literatuur en leven, als het goed is, ten nauwste aan elkaar zijn verbonden. Valsche romantiek heeft een gezond, doch niet overgevoelig percentage van one volk zich doen afwenden van het boek, van de roman in het bizonder. Dat moet anders worden. Dat kón ook anders worden als de uitgevers zich telkens op nieuw hun taak bewust worden, waarvan dit voor woord spreekt. Het zijn voornamelijk de jongeren onder onze schrijvers en critici, die in de laatste jaren de onverbiddelijke strijd hebben aangebonden tegen een voos soort „christelijke" lectuur, welke met de gespannen werkelijkheid van het hedendaagsche niets te maken heeft. Een waarachtig christelijke literatuur zal alleen kunnen opbloeien uit de werkelijkheid. Daar is durf voor noodig. En niet alleen durf, doch boven al gc'oof. Niet de „durf" van een zeker schrijfster, die een ordinair verhaal van huwelijksontrouw schrijft en niet de moed van een zeker uitgever, die onder de titel durft zetten „Voor gehuwden". En dit alles onder de schijn van christelijkheid. Neen, onze auteurs zullen het leven niet uit de weg gaan, maar als zij de rotste plekken onzer huidige samenleving aanroeren, zullen zij zich hebben te beheerschen of r te zwijgen. Wat dit allee met De Lantaarn te maken heeft, lezer? Omdat ik getuige de inhoud van dit eerste num mer, het een verheugend feit acht, dat onze uit gevers hun tijd beginnen te verstaan. Dat een blad als „Opwaartsche Wegen" onlangs zijn elfde jaar gang kon ingaan, ondanks het feit, dat dit tijd schrift hot volk zoo goed als niet bereikt. Dat, om meer voorbeelden te nopmen, een jong, chr. auteur als Van Eerbeek met zijn „Verhalen" en „Lichting '18" niet bij een „neutraal" uitgevers bedrijf terecht kwam, doch bij Kok te Kampen; dat bijv. dc fa. Bosch en Keuning zich Inspant om de christelijke lectuur te verrijken met werk van Jongere auteurs, dat de oude firma Callenbach sinds 1923 in vele duizenden exemplaren met haar Kerstboek het werk onzer letterkundigen onder bereik van het volk bracht; een daad, waarvan dit nieuwe blad een gezonde consequentie kan ge noemd worden „De Lantaarn" wil de schakel zijn tusschen lezer, schrijver en uitgever. Een der middelen om dit doel te bereiken is het interview. Het April-num- mcr bevat dan ook een vraaggesprek met de schrijfster mevrouw Renes-Boldingh, van wie dezer dagen een werk, getiteld: „Kinderland" bij Callen bach verscheen. Onze lezers kennen reeds het werk van deze schrij. ster voor zoover zij in ons blad vertelde van haar familieleven „Bij ons in Batakland". Reden waarom ik de voornaamste bizonderheden uit het leven dezer schrijfster aan onze lezers doorgeef, zooals deze te vinden zijn in De Lantaarn: „Ik ben geboren, aldus mevrouw Renes-Boldingh, op 20 December 1891 te Nes op Ameland, waar mijn vader dokter was. M'n eerste 6 kinderjaren heb ik daar doorgebracht, later hebben we (m'n twee jongere zusjes en ik) er dikwijls gelogeerd bij een oom, die er nog gemeentesecretaris is. En zoodoende is Ameland het vacantieoord voor ons geworden, dat ons een diepe liefde voor zee en duinen, voor storm en felle zon heeft bijgebracht. Nu, hier in Indië, kan ik soms heimwee hebben naar de geurige Amelandsche duinen en naar de ongelooflijk vredige weiden in 't Zuidelijke polder land, en 't is een van m'n verdrietelijkheden, dat ik Ameland nooit aan mijn man heb kunnen laten zien, doordat onze jongens zoo snel achter elkaar geboren werdden en er dus van reizen geen sprake kon zijn. Na m'n zesde jaar zijn we naar N.-Holland ver huisd, waar in 1901 m'n vader stierf in Schellink hout, bij Hoorn. Zooals wij aan Ameland hangen, zoo hing mijn vaders leven aan Hoorn (Boldingh is een echte Hoornsche notabelen familie) en dat hij tenminste sterven kon onder de rook van z'n stad, beteekende nog iets voor hem. Mijn vader is jong gestorven aan kanker in de tong. Hij heeft lang geleden, bijna een jaar lang. Dat heeft een onuïtwischbare indruk op ons, drie kinderen gemaakt, en een sterke inslag van weemoed en zwaarmoedigheid in ons leven ge weven, die alleen door Gods zonneschijn verhel derd kan worden. Want toen al dat lijden om ons heen was, was er geen Christelijk geloois- leven dat ons kon dragen, met z'n hoop op eeuwige zaligheid bij Christus. Toch was mijn moeder in haar eigen gedachten- leven een vrome vrouw; alleen, ze kon en durfde er niets van mcedeelen. Begreep waarschijnlijk ook niet, hoezeer 't noodzakelijk was voor ons, kinderen. Vaak hoorden we haar zingen, later ook nog: „Heer, ai maak mij Uwe wegen" en andere bekende psalmen of gezangen. Maar als we er naar vraagden, hield ze er m?e op. Mijn moeder had tot in haar ouderdom een heel mooie stem. Van haar heb ik m'n eigen mu zikaliteit geërfd. Na vaders dood zijn we heel spoedig naar Apel doorn verhuisd, waar we naast Wilma kwamen te wonen, 't Is wonderlijk, dat er geen toeval ia, maar dat we van stap tot stap Gods hand kunnen zien in 't leven. Ik was een klein schoolmeisje en Wilma een groote dame. Wij vonden haar erg aardig, gemengd met een Wilma zal toen ongeveer 30 jaar geweest zijn. Haar schrijven was net begonnen, meen ik. Ze ontilekte dat ik muzikaal was en gaf me gratis orgelles, en liet me verder studeeren op haar orgeL Zoo kwam ik daar geregeld in huis en leerde een Christengezin van nabij kennen. Boven 't orgel hing een tekst: Petrus op 't punt te verzinken en des Heilands gestalte die hem aangrijpt. Ik begreep er niets van vermoedde alleen In die dagen is de groote vriendschap ontstaan, die later gerijpt is tot een wezenlijke band voor dit leven en voor 't toekomende ook, naar ik zeker geloof. In m'n latere meisjesjaren verhuisden we naar een ander deel van Apeldoorn en kwam ik er niet zoo dikwijls meer. Doch in m'n eerste onderwijzeres-misère te. Elspeet ben ik haar weer gaan opzoeken. Later bracht ik al m'n vacanties er door, en hoewel ze me nooit met opzet in „Christelijke of kerkelijke richting" gedrongen hebben, wat voor Wilma totaal onbegrijpelijke contrabande zou zijn, heb ik daar toch loeren voelen, wat Christus voor ieder mensch en voor de wereld beteekent M'n eerste Avondmaalsgang heb ik met Wilma en haar zusters gemaakt en dat was beslissend. Toen ben ik ook overgegaan naar 't Christelijk onderwijs (in Noordwijk aan Zee) en later in Zeist, waar ik na 10 jaren getrouwd ben. M'n man was eerst m'n collega op school. Dat wai In 1927. In de twee volgende jaren zijn mijn jongens geboren, Ko en Jan Willem, en in 1930 zijn we naar Indiö getrokken, waar mijn man een benoe ming kreeg als leeraar aan de Zendings-Mulo. Mevrouw M. A. M. Renes-Boldingh. 't Bevalt ons hier buitengewoon goed in het bergklimaat van Batakland, maar toch, „we leven naar Holland toe". Daaraan ontkomt niemand! De maildag is do groote dag van de week, en Hollandsche kranten worden verslonden al zijn ze weken oud. 't Is wonderlijk dat Indië nooit wezenlijk Vaderland kan worden. Men kan de na tuur bewonderen en 't bruine volk lecren liefheb ben als broeders, maar eigen wordt 't nooit. Hier leeren we pas voelen wat het begrip Vaderland voor een menseh is. *t Is een deel van je leven, een deel van je hart, en een beetje ongevaarlijke heimwee draagt een ieder met ziel» mee..." Al wie dit woord over haar eigen jeugd leest, zal, wanneer hij daarna de bundel „Kinderland" ter hand neemt, te meer geboeid worden door deze beschaafde, fijne lectuur. Wilma schreef een inleidend woord in het boek en de jonge teekenares Llicfe Ahn illustreerde het werk met eenige m.i. zeer geslaagde krijtteekenin- gen, door de uitgever op bizonderc wijze verwerkt tot een goed geheel. Het was dus mogelijk dc bundel Kinderland en het eerste nummer van Dc Lantaarn in één adem te noemen. Ik onthield mij van een brcedere bespreking van de bundel, wijl ik liever onze lezers in de gelegen heid stelde kennis te maken met de levensbizon- derheden der schrij "ster, welke voor het aanvoelen en begrijpen van haar boek zoo niet noodig, dan toch zeker van belang zijn. Dc Lantaarn bevat voorts het eerste artikel van een reeks korte beschouwingen van de heer C Rijnsdorp: Litteratuur en Christelijke Volksop voeding. Na betoogd te hebben dat het voor een christen heden ten dage niet een prettige, maar wel een mooie tijd is, zegt hij o.m.; „Dat is het nu juist, wat men weer heeft ont dekt: dat het heel he'angrijk en noodzakelijk is, de dingen principieel te zien. Heclemaal in *t alge meen nog maar. Want het is nog niet zeker, welke principes men straks aanvaardt. Als men maar vast „op weg" is, in beweging is naar het principe. Want men heeft liever een „beweging" dan een partij, denk maar aan Ilitier. Let er maar eens op hoe in de politiek de radicale richtingen de meeste aanhang krijgen: het is geen tijd meer voor geschipper voor geven en nemen, voor het eten van twee walletjes, maar voor kleur bekennen. En dat is op zich zelf iets moois. Nu kunnen ten minste de stukken op tafel worden gelegd, nu kunnen de degens worden gekruist. Nu ie liet met handigheid en slimheid niet meer alléén te berei ken. De tijd woelt de diepste vragen naar hoven. Nu krijgt ook dc menschelijke geest wat te doch. Nu krijgt ook de Christelijke, dc principieel-Chris- telijke arbeid in zake litteratuur een kans..." Deze artikelenreeks belooft belangwekkend te worden. Er zal t.z.L nog wel gelegenheid komen enkele van Rijnsdorp's „aforismen" nader te be spreken. Jan Ictswaart en A. Wapenaar droegen verzon bij, terwijl in deze aflevering o.m. een boeiende short-story van J. K. van Eerbeek een plaats vond, getiteld: Biecht. Een knap stukje werk. Wanneer verzamelt deze schrijver eens een bundeltje van dit klein-werk? Fn hoelang laten de uitgevers zich door dc boek handelaren nog wijsmaken, dat het publiek een bundel goede korte verhalei» niet zou koopen? P. J. RISSEEUW. ADRESWIJZIGING Het redactie-adres var» ons Zondags blad wijzigt op 11 April a.s. van Lombokstraat 15, in Lombokstraat 9, Den Haag. 106 De avonturen van Ternao Maegelhaes G. K. de Wilde (Vervclg.) Mag ik mij ook in uw gunst aanbevelen, Senor? Louis werd rood en beet zich op dc lippen. Op Pigafetta's verbaasde blik verklaarde hij deze: Magelhaes gaf mij soldij, zooals de anderen. Maar hij wist ho.l goed, dat Pigafetta's ver bazing niet zoo zeer ontstaan was door zijn be zit aan geld, dan wel door het feit, dat hij dit zoo maar wegsmeet; (lal hij dit zoo maar weggaf aan een brooddronken dobbelaar. En Pigafetta wist, welk een kerel die Oliver was en hij begreep, dat Louis ook het verleden van Oliver moest kennen. Dat had hij geleerd uit die herkenningsteekenen. 'tSpel werd nog even met enthousiasme doorgespeeld maar weldra was Oliver weer alles kwijt. Met een gemeen woord stond hij op: Afgeloopenl zei hij kort. De anderen hadden hier geen bezwaar tegen, ze voelden instinctmatig, dat verder spelen na Olivers verlies hem tot handtastelijkheden zou brengen. En die vreesden ze Alleen Fernandez merkte op, terwijl hij de ket ting met munten even aanraakte: Speel daar mee, Oliver. Oliver tikte hem nijdig op .zijn vingers. Hou jet schreeuwde hij nijdig. Bemoei je met je eigen zaken. Die ketting is van mij en blijft van mij. Daaraan heb ik prettige herinne ringen. Dit laatste zei hij met nadruk en weerof vergiste Pigafetta zich?keek bij Louis door dringend aan. Oliver slenterde naar de verschansing. Laten we gaandrong Pigafetta aan. Ik blijf nog even, antwoordde Louis. De zon gaat onder, dan kun je hier op het voordek het Pigafetta haalde zijn schouders op. Hij dacht het zijne van die plotselinge belangstelling van Louis in de ondergaande zori. Met Rodrigo samen, ging hij terug, diep in gedachten. Welke betrekkingen bestonden er tusschen Louis en Oliver? Hij kon wei een onderstelling maken, maar was die juist? Dat kan een lastig geval worden, zei hij ten slotte hardop, tot Rodrigo's groote verbazing. Wat bedoelt U? vroeg deze Maar Pigafetta antwoordde hem niet Louis was inmiddels ook naar de verschansing geloopen, nadat hij .zich overtuigd had, dat Piga fetta en Rodrigo verdwenen waren. De dobbelaars hadden hun spel zonder Oliver voortgezet en gaven niet meer dan tcrloopsche aandacht aan het vreemde tweetal bij de verschansing. Bent U vrijgekomen, Senor? vroeg Oliver dan Zoo je ziet! stemde Louis toe. Maar hoe kom jij hier? In Sovilla had je toch geen plan om op de vloot te gaan? Oliver lachte kort. Op Uw bevel, Seno rl- Louis maakte een beweging van verbazing. Op Uw bevel; herbaalde Oliver. Uw opdracht wasMagelhaes beletten zijn plan ten uitvoer te brengen. Herinnert U zich dat? Louis knikte. Of hij zich dat gesprek en die opdracht herinnerde. Kort daarop was bij opge pakt, maar hij had geen namen van lumtllangeis genoemd. Welnu, ik had geen kans, Magelhaes te be letten, zijn tocht aan te vangen, hoe dan ook! Anderen hadden bijna geluk, zooals die krank zinnige priester, toen de Commandeur, beschermd door dien Italiaanschen ridder er maar net het leven afbracht. Maar Uw loon was aoo groot, Senorhij wees even op de kettingdat ik meende: Al is het mij niet gelukt, Mugelhacs te beletten, zijn tocht aan te vangen, ik kan hem; wellicht beletten, die tot een einde te brengen. Dat was ik aan U cn aan het loon, dat U me gaf, .verplicht, nietwaar Senor? De toon was valsch, als voorvoelde Oliver in welke moeilijke omstandigheden Louis verkeerde. Ik wensch je diensten niet meer en ik waar schuw je, dat je niets ten nadecle van Magelhaes onderneemt, zei Louis kort maar beslist. Hij wilde zich omwenden en zoo een eind ma ken aan dit gesprek. Maar Oliver voorkwam henp. Ho, ho Senor, dat gaat zoo maar niet. Hoe, zoo ineens doze verandering? Deze wijziging van koers? Uw opdracht was duidelijk en beslist, daar zal ik mij aan houden! Ik vernietig hierbij .die opdracht, antwoordde Louis, de ketting kun je houden! Oliver lachte spottend. Ah, dank U zeer Senor. Zeer verplicht! Een beetje gevaarlijk, nietwaar, Senor, zoo'n gouden ketting zoo maar open cn bloot te dragen? Zal Ik hem aan Magelhaes in be waring geven? Louis voelde een groote woede, maar terwille van zichzelf moest hij zich beheerschen en blijven om te onderhandelen met dien aaitsschclm. Dat moet je niet doenl bracht hij met moeite uit. Wat wil je nu eigenlijk precies? Oliver voelde dadelijk deze tegemoetkomende houding aan en maakte er handig gebruik van. Niets, Senor. Op het oogenblik wil ik niets. Alleen wenschtc ik, dat de Senor oude vrienden niet zoo spoedig vergat Maar om nu op onze caken terug te komen: Wanneer komt de rest van bet geld? Zijn toon was dreigend. Als we terug zijn, beloofde Louis. Als we terug zijn, hoonde Oliver. Ja, ja, Senor. AlsAls Ik heb toch niet de beschikking over geld op het oogenblik, streefde Louis tegen. De ketting nam ik uit ons familiebezit. Maar daar kan ik Oliver liet hem niet uitspreken. Kom, kom, Senor, ik zag straks een beurs, nietwaar? Ik zal niet het onmogelijke van U ver gen. Maar waar een beurs is, is allicht geld. Als oud vriend ben ik met weinig tevreden. Sprakeloos van woede reikte Louis hem de beurs Dank U zeer, Senor! teemde Oliver. En nu verder gezwegen! beval Louis, die zich wat hersteld had. Ongetwijfeld, Senor! verklaarde Oliver. Trouwensen deze gedachte deed Louis wat ruimer ademenPraten zou je de strop kostcnl Magelhaes is niet medelijdend en deinst voor krasse maatregelen niet terug, besloot hij. Oliver lachte weer valsch. Louis griezelde er van cn begreep nu maar niet, dat hij cich ooit met dezen boef had ingelaten. Dacht Ik het niet, Senor, dat U deze gedach ten door het hoofd zouden spelen. Niet slim van U, Senor, dat U daar niet eerder op kwam. MaarOlivers toon werd dreigend: Dacht U Senor, dat ik zoo maar kalm mijn hoofd in de strop zou steken? Dacht U dat? Onthoud U dan goed, dat de bemanning niet verder wil, dan het Land van het Heilige Kruis en dat het mij maar een enkei woordje kost om hen tot verzet te brengen. Als U praat tegen Magelhaes, laten we zeggen als de zon opgaat, dan moet U eens zien, Senor, waar U aan toe is, U en Magelhaes en Del Cano cn Albo en de Italiaan- sche Ridder, als de zon weer ondergaat. U is maar met weinigen, Senor, en wij zijn met velen. Neen, Senor, mijn toestand is beter, dan de Uwe. Louis moest hem in itijn hart gelijk geven. Hoe zou Inj ooit de schande kunnen overleven, als Magelhaes ter oore kwam, welke middelen hij had gebruikt, om de tocht te verbind, ren? Hoe Miad hij ooit tegen Magelhaes kunnen praten over rid dereer en ridderplicht, waar Ciij zelfs sluipmoord i ad willen gebruiken als middel om Magelhaes' plannen te verhinderen. Ik zal zwijgen, Senortot het mij gelegen komt te spreken, voegde Oliver er dreigend aan toe. U hebt niets anders te doen, dan te zwij gen en af te wachten, zei hij met nadruk. Een samenzwering dus? vroeg Louis, be klemd door de listige boosheid van dien man, dien hij eens had omgekocht, Kom, kom, Senor, wat een groote woorden, besloot Oliver, ik ga weer wat meespelen. Ik groet den Senor. Overdreven eerbiedig weer, waardoor het een felle spot werd, maakte Oliver een buiging en ging naar zijn makkers. Louis bleef nog even staan. Groote onrust was in zijn hart. En wroeging over een daad, die hij r.u betreurde. De zon was ondergegaan en snel viel de duister- 't Kwam Louis voor, alsof dit een teeken was, de toekomst leek hem donkerdreigend! Toen hij naar het achterdek liep, passeerd hij bij de groote mast den Sumatraan, maar hij zag hem nauwelijks, zoo zeer was hij vervuld van scmibcre gedachten. Anders had hij wellicht de boosaardige trek ge zien, die er op diens gelaat lag Toen Oliver naar kooi ging, stond eensklaps de Sumatraan voor hem. Even kwam de gedachte bij hem op dat Louis toch gepraat had eu Magel haes hern moest hebben, maar dadelijk ook weer wierp hij die gedachte van zich. Ik speel hoog spel, maar ik ben de sterkste partij, meende hij. Alleen Pigafetta, dat was het onberekenbare in zijn plannen. Wat wist die? Wat wil je? bromde Oliver. Ik hooren het gesprek ract den Senor, ik ook haten den Senor, fluisterde hij wraa'.zuchtig. Even begreep Oliver hem niet, dan drong het tot hem door, wal de kerel bedoelde. Hij greep hem bij de schouder en siste hein foe: Pas op, dat je je zwartehoudt, anders Ik vertrouw je niet, het vat water viel door jouw schuld. (Wordt vervolgd) WIST JE DAT De menschen uit de Middeleeuwen veel van peper hielden? Hoe sterker het eten gekruid was, hoe lekker der zij het vonden. Sommige „hoorige" boeren pa elite re moesten hun landheer bepaalde hoeveelheden peper leve ren, die zij van de handelaars moesten knonen. De „peperkoek" stond in hooge cere en gold als een eerste lekkernij. Reeds in 1468 gaf de Raad van Zwolle nauwkeurige recepten voor hel bereiden van honingkoeken: „Ende toe eiker tonne honigaj (honig) sal men doen veer pond pepers ende neet min!" Rebus in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 12