JEUGD
VOOR DE
Nieuwe loten
aan een oude stam
1. Kinderland, door M. A. M. Renes-Boldingh.
2. De Lantaarn, Tijdschrift voor boeken
vrienden.
Beide uitgaven van G. F. Callcnbach,
Nijkerk.
Van de verrassingen welke 1 April ons dit jaar
bracht, behoorde „De Lantaarn" zeker tot de aan
genaamste.
Dit nieuwe tijdschrift „voor boekenvrienden" is
de voortzetting van een bestaand blad, dat thans,
met ingang van de vierde jaargang, niet alleen
is gereorganiseerd, doch belangrijk uitgebreid.
In een fleurig, vierkleurig, omslag, heeft het
zeker in de afgcloopen week velen bereikt; want,
laat ik er dit vóór alles van zeggen: het blad is
bedoeld voor de massa, dus voor ieder, die van
lezen houdt en zich niet alleen voor het verhaal
doch ook voor de schrijver interesseert.
Het voorwoord getuigt onder motto: „Een nieuwe
lente", van vele goede dingen.
Ten eerste, dat dit blad niet als winst-object is
bedoeld. Dat wil in dit geval zeggen: De lezers
betalen alleen de onkosten van porto en admini
stratie. 1.per jaar)
En voorts: citeer ik uit het inleidend artikel:
„Wie de onsterfelijk geworden regel uit Gorters
„Mei" durft plaatsen boven een inleidend woord
als dit, weet, dat aan Een Nieuwe Lente, onlos
makelijk verbonden is Een Nieuw Geluid.
Een uitgeverij is een spiegel van de tijd.
De oude stain in Nijkerk, gegrond in goede tra
ditie, vernieuwt zich van jaar tot jaar..
In dit tijdschrift zult gij meermalen onze auteurs
over hun eigen werk en ervaringen hooren.
Er is op het terrein der christelijke letteren iets
groeiende. Dat het christelijk lezend publiek al
lengs meer eischen aan haar lectuur stelt, dan,
laat ons zeggen een vijftien jaren terug, ontgaat
Evenmin, dat er een groep oudere en jongere
auteurs is, die op deze gelukkige kentering heeft
gewacht
Een volk zonder schrijvers en dichters is een
arm volk.
Wie ook als uitgever zijn taak hooger en omvat
tender weet dan het dienen van commercieele be
langen, is het een vreugde mede te werken aan de
geestelijke bloei van ons volk.
Dit trio: lezer, schrijver en uitgever, zullen
elkaar, naar wij hopen, in De Lantaarn vinden."
Wij kunnen due in De Lantaarn een nieuwe
poging zien om ons christelijk volksdeel te over
tuigen dat „literatuur" geen luxe is, dat de wereld
van het boek niet tien meter boven de wereld der
werkelijko dingen zweeft, doch dat literatuur en
leven, als het goed is, ten nauwste aan elkaar
zijn verbonden.
Valsche romantiek heeft een gezond, doch niet
overgevoelig percentage van one volk zich doen
afwenden van het boek, van de roman in het
bizonder. Dat moet anders worden. Dat kón ook
anders worden als de uitgevers zich telkens op
nieuw hun taak bewust worden, waarvan dit voor
woord spreekt.
Het zijn voornamelijk de jongeren onder onze
schrijvers en critici, die in de laatste jaren de
onverbiddelijke strijd hebben aangebonden tegen
een voos soort „christelijke" lectuur, welke met de
gespannen werkelijkheid van het hedendaagsche
niets te maken heeft.
Een waarachtig christelijke literatuur zal alleen
kunnen opbloeien uit de werkelijkheid. Daar is
durf voor noodig. En niet alleen durf, doch boven
al gc'oof. Niet de „durf" van een zeker schrijfster,
die een ordinair verhaal van huwelijksontrouw
schrijft en niet de moed van een zeker uitgever,
die onder de titel durft zetten „Voor gehuwden".
En dit alles onder de schijn van christelijkheid.
Neen, onze auteurs zullen het leven niet uit de
weg gaan, maar als zij de rotste plekken onzer
huidige samenleving aanroeren, zullen zij zich
hebben te beheerschen of r te zwijgen.
Wat dit allee met De Lantaarn te maken heeft,
lezer?
Omdat ik getuige de inhoud van dit eerste num
mer, het een verheugend feit acht, dat onze uit
gevers hun tijd beginnen te verstaan. Dat een blad
als „Opwaartsche Wegen" onlangs zijn elfde jaar
gang kon ingaan, ondanks het feit, dat dit tijd
schrift hot volk zoo goed als niet bereikt. Dat,
om meer voorbeelden te nopmen, een jong, chr.
auteur als Van Eerbeek met zijn „Verhalen" en
„Lichting '18" niet bij een „neutraal" uitgevers
bedrijf terecht kwam, doch bij Kok te Kampen;
dat bijv. dc fa. Bosch en Keuning zich Inspant om
de christelijke lectuur te verrijken met werk van
Jongere auteurs, dat de oude firma Callenbach
sinds 1923 in vele duizenden exemplaren met haar
Kerstboek het werk onzer letterkundigen onder
bereik van het volk bracht; een daad, waarvan dit
nieuwe blad een gezonde consequentie kan ge
noemd worden
„De Lantaarn" wil de schakel zijn tusschen lezer,
schrijver en uitgever. Een der middelen om dit
doel te bereiken is het interview. Het April-num-
mcr bevat dan ook een vraaggesprek met de
schrijfster mevrouw Renes-Boldingh, van wie dezer
dagen een werk, getiteld: „Kinderland" bij Callen
bach verscheen.
Onze lezers kennen reeds het werk van deze
schrij. ster voor zoover zij in ons blad vertelde van
haar familieleven „Bij ons in Batakland".
Reden waarom ik de voornaamste bizonderheden
uit het leven dezer schrijfster aan onze lezers
doorgeef, zooals deze te vinden zijn in De
Lantaarn:
„Ik ben geboren, aldus mevrouw Renes-Boldingh,
op 20 December 1891 te Nes op Ameland, waar
mijn vader dokter was. M'n eerste 6 kinderjaren
heb ik daar doorgebracht, later hebben we (m'n
twee jongere zusjes en ik) er dikwijls gelogeerd
bij een oom, die er nog gemeentesecretaris is. En
zoodoende is Ameland het vacantieoord voor ons
geworden, dat ons een diepe liefde voor zee en
duinen, voor storm en felle zon heeft bijgebracht.
Nu, hier in Indië, kan ik soms heimwee hebben
naar de geurige Amelandsche duinen en naar de
ongelooflijk vredige weiden in 't Zuidelijke polder
land, en 't is een van m'n verdrietelijkheden, dat
ik Ameland nooit aan mijn man heb kunnen laten
zien, doordat onze jongens zoo snel achter elkaar
geboren werdden en er dus van reizen geen sprake
kon zijn.
Na m'n zesde jaar zijn we naar N.-Holland ver
huisd, waar in 1901 m'n vader stierf in Schellink
hout, bij Hoorn. Zooals wij aan Ameland hangen,
zoo hing mijn vaders leven aan Hoorn (Boldingh
is een echte Hoornsche notabelen familie) en dat
hij tenminste sterven kon onder de rook van z'n
stad, beteekende nog iets voor hem. Mijn vader is
jong gestorven aan kanker in de tong. Hij heeft
lang geleden, bijna een jaar lang.
Dat heeft een onuïtwischbare indruk op ons,
drie kinderen gemaakt, en een sterke inslag van
weemoed en zwaarmoedigheid in ons leven ge
weven, die alleen door Gods zonneschijn verhel
derd kan worden. Want toen al dat lijden om
ons heen was, was er geen Christelijk geloois-
leven dat ons kon dragen, met z'n hoop op eeuwige
zaligheid bij Christus.
Toch was mijn moeder in haar eigen gedachten-
leven een vrome vrouw; alleen, ze kon en durfde
er niets van mcedeelen. Begreep waarschijnlijk
ook niet, hoezeer 't noodzakelijk was voor ons,
kinderen. Vaak hoorden we haar zingen, later ook
nog: „Heer, ai maak mij Uwe wegen" en andere
bekende psalmen of gezangen.
Maar als we er naar vraagden, hield ze er m?e
op. Mijn moeder had tot in haar ouderdom een
heel mooie stem. Van haar heb ik m'n eigen mu
zikaliteit geërfd.
Na vaders dood zijn we heel spoedig naar Apel
doorn verhuisd, waar we naast Wilma kwamen te
wonen, 't Is wonderlijk, dat er geen toeval ia, maar
dat we van stap tot stap Gods hand kunnen zien
in 't leven.
Ik was een klein schoolmeisje en Wilma een
groote dame.
Wij vonden haar erg aardig, gemengd met een
Wilma zal toen ongeveer 30 jaar geweest zijn.
Haar schrijven was net begonnen, meen ik.
Ze ontilekte dat ik muzikaal was en gaf me
gratis orgelles, en liet me verder studeeren op
haar orgeL Zoo kwam ik daar geregeld in huis
en leerde een Christengezin van nabij kennen.
Boven 't orgel hing een tekst: Petrus op 't punt
te verzinken en des Heilands gestalte die hem
aangrijpt.
Ik begreep er niets van vermoedde alleen
In die dagen is de groote vriendschap ontstaan,
die later gerijpt is tot een wezenlijke band voor
dit leven en voor 't toekomende ook, naar ik
zeker geloof.
In m'n latere meisjesjaren verhuisden we naar
een ander deel van Apeldoorn en kwam ik er niet
zoo dikwijls meer.
Doch in m'n eerste onderwijzeres-misère te.
Elspeet ben ik haar weer gaan opzoeken. Later
bracht ik al m'n vacanties er door, en hoewel ze
me nooit met opzet in „Christelijke of kerkelijke
richting" gedrongen hebben, wat voor Wilma
totaal onbegrijpelijke contrabande zou zijn, heb ik
daar toch loeren voelen, wat Christus voor ieder
mensch en voor de wereld beteekent
M'n eerste Avondmaalsgang heb ik met Wilma
en haar zusters gemaakt en dat was beslissend.
Toen ben ik ook overgegaan naar 't Christelijk
onderwijs (in Noordwijk aan Zee) en later in
Zeist, waar ik na 10 jaren getrouwd ben. M'n man
was eerst m'n collega op school. Dat wai In 1927.
In de twee volgende jaren zijn mijn jongens
geboren, Ko en Jan Willem, en in 1930 zijn we
naar Indiö getrokken, waar mijn man een benoe
ming kreeg als leeraar aan de Zendings-Mulo.
Mevrouw M. A. M. Renes-Boldingh.
't Bevalt ons hier buitengewoon goed in het
bergklimaat van Batakland, maar toch, „we leven
naar Holland toe". Daaraan ontkomt niemand!
De maildag is do groote dag van de week, en
Hollandsche kranten worden verslonden al zijn
ze weken oud. 't Is wonderlijk dat Indië nooit
wezenlijk Vaderland kan worden. Men kan de na
tuur bewonderen en 't bruine volk lecren liefheb
ben als broeders, maar eigen wordt 't nooit. Hier
leeren we pas voelen wat het begrip Vaderland
voor een menseh is. *t Is een deel van je leven,
een deel van je hart, en een beetje ongevaarlijke
heimwee draagt een ieder met ziel» mee..."
Al wie dit woord over haar eigen jeugd leest,
zal, wanneer hij daarna de bundel „Kinderland"
ter hand neemt, te meer geboeid worden door deze
beschaafde, fijne lectuur.
Wilma schreef een inleidend woord in het boek
en de jonge teekenares Llicfe Ahn illustreerde het
werk met eenige m.i. zeer geslaagde krijtteekenin-
gen, door de uitgever op bizonderc wijze verwerkt
tot een goed geheel.
Het was dus mogelijk dc bundel Kinderland en
het eerste nummer van Dc Lantaarn in één adem
te noemen.
Ik onthield mij van een brcedere bespreking van
de bundel, wijl ik liever onze lezers in de gelegen
heid stelde kennis te maken met de levensbizon-
derheden der schrij "ster, welke voor het aanvoelen
en begrijpen van haar boek zoo niet noodig, dan
toch zeker van belang zijn.
Dc Lantaarn bevat voorts het eerste artikel van
een reeks korte beschouwingen van de heer C
Rijnsdorp: Litteratuur en Christelijke Volksop
voeding.
Na betoogd te hebben dat het voor een christen
heden ten dage niet een prettige, maar wel een
mooie tijd is, zegt hij o.m.;
„Dat is het nu juist, wat men weer heeft ont
dekt: dat het heel he'angrijk en noodzakelijk is, de
dingen principieel te zien. Heclemaal in *t alge
meen nog maar. Want het is nog niet zeker, welke
principes men straks aanvaardt. Als men maar
vast „op weg" is, in beweging is naar het principe.
Want men heeft liever een „beweging" dan een
partij, denk maar aan Ilitier. Let er maar eens
op hoe in de politiek de radicale richtingen de
meeste aanhang krijgen: het is geen tijd meer
voor geschipper voor geven en nemen, voor het
eten van twee walletjes, maar voor kleur bekennen.
En dat is op zich zelf iets moois. Nu kunnen
ten minste de stukken op tafel worden gelegd, nu
kunnen de degens worden gekruist. Nu ie liet met
handigheid en slimheid niet meer alléén te berei
ken. De tijd woelt de diepste vragen naar hoven.
Nu krijgt ook dc menschelijke geest wat te doch.
Nu krijgt ook de Christelijke, dc principieel-Chris-
telijke arbeid in zake litteratuur een kans..."
Deze artikelenreeks belooft belangwekkend te
worden. Er zal t.z.L nog wel gelegenheid komen
enkele van Rijnsdorp's „aforismen" nader te be
spreken.
Jan Ictswaart en A. Wapenaar droegen verzon
bij, terwijl in deze aflevering o.m. een boeiende
short-story van J. K. van Eerbeek een plaats vond,
getiteld: Biecht.
Een knap stukje werk. Wanneer verzamelt deze
schrijver eens een bundeltje van dit klein-werk?
Fn hoelang laten de uitgevers zich door dc boek
handelaren nog wijsmaken, dat het publiek een
bundel goede korte verhalei» niet zou koopen?
P. J. RISSEEUW.
ADRESWIJZIGING
Het redactie-adres var» ons Zondags
blad wijzigt op 11 April a.s. van
Lombokstraat 15, in Lombokstraat 9,
Den Haag.
106
De avonturen van
Ternao Maegelhaes
G. K. de Wilde
(Vervclg.)
Mag ik mij ook in uw gunst aanbevelen,
Senor?
Louis werd rood en beet zich op dc lippen. Op
Pigafetta's verbaasde blik verklaarde hij deze:
Magelhaes gaf mij soldij, zooals de anderen.
Maar hij wist ho.l goed, dat Pigafetta's ver
bazing niet zoo zeer ontstaan was door zijn be
zit aan geld, dan wel door het feit, dat hij dit zoo
maar wegsmeet; (lal hij dit zoo maar weggaf aan
een brooddronken dobbelaar.
En Pigafetta wist, welk een kerel die Oliver was
en hij begreep, dat Louis ook het verleden van
Oliver moest kennen. Dat had hij geleerd uit die
herkenningsteekenen. 'tSpel werd nog even met
enthousiasme doorgespeeld maar weldra was
Oliver weer alles kwijt. Met een gemeen woord
stond hij op:
Afgeloopenl zei hij kort.
De anderen hadden hier geen bezwaar tegen, ze
voelden instinctmatig, dat verder spelen na Olivers
verlies hem tot handtastelijkheden zou brengen.
En die vreesden ze
Alleen Fernandez merkte op, terwijl hij de ket
ting met munten even aanraakte:
Speel daar mee, Oliver.
Oliver tikte hem nijdig op .zijn vingers.
Hou jet schreeuwde hij nijdig. Bemoei
je met je eigen zaken. Die ketting is van mij en
blijft van mij. Daaraan heb ik prettige herinne
ringen.
Dit laatste zei hij met nadruk en weerof
vergiste Pigafetta zich?keek bij Louis door
dringend aan.
Oliver slenterde naar de verschansing.
Laten we gaandrong Pigafetta aan.
Ik blijf nog even, antwoordde Louis. De zon
gaat onder, dan kun je hier op het voordek het
Pigafetta haalde zijn schouders op. Hij dacht
het zijne van die plotselinge belangstelling van
Louis in de ondergaande zori. Met Rodrigo samen,
ging hij terug, diep in gedachten.
Welke betrekkingen bestonden er tusschen
Louis en Oliver?
Hij kon wei een onderstelling maken, maar was
die juist?
Dat kan een lastig geval worden, zei hij ten
slotte hardop, tot Rodrigo's groote verbazing.
Wat bedoelt U? vroeg deze
Maar Pigafetta antwoordde hem niet
Louis was inmiddels ook naar de verschansing
geloopen, nadat hij .zich overtuigd had, dat Piga
fetta en Rodrigo verdwenen waren. De dobbelaars
hadden hun spel zonder Oliver voortgezet en
gaven niet meer dan tcrloopsche aandacht aan
het vreemde tweetal bij de verschansing.
Bent U vrijgekomen, Senor? vroeg Oliver dan
Zoo je ziet! stemde Louis toe. Maar hoe
kom jij hier? In Sovilla had je toch geen plan
om op de vloot te gaan?
Oliver lachte kort. Op Uw bevel, Seno rl-
Louis maakte een beweging van verbazing.
Op Uw bevel; herbaalde Oliver. Uw
opdracht wasMagelhaes beletten zijn plan
ten uitvoer te brengen. Herinnert U zich
dat?
Louis knikte. Of hij zich dat gesprek en die
opdracht herinnerde. Kort daarop was bij opge
pakt, maar hij had geen namen van lumtllangeis
genoemd.
Welnu, ik had geen kans, Magelhaes te be
letten, zijn tocht aan te vangen, hoe dan ook!
Anderen hadden bijna geluk, zooals die krank
zinnige priester, toen de Commandeur, beschermd
door dien Italiaanschen ridder er maar net het
leven afbracht. Maar Uw loon was aoo groot,
Senorhij wees even op de kettingdat ik
meende: Al is het mij niet gelukt, Mugelhacs te
beletten, zijn tocht aan te vangen, ik kan hem;
wellicht beletten, die tot een einde te brengen.
Dat was ik aan U cn aan het loon, dat U me gaf,
.verplicht, nietwaar Senor?
De toon was valsch, als voorvoelde Oliver in
welke moeilijke omstandigheden Louis verkeerde.
Ik wensch je diensten niet meer en ik waar
schuw je, dat je niets ten nadecle van Magelhaes
onderneemt, zei Louis kort maar beslist.
Hij wilde zich omwenden en zoo een eind ma
ken aan dit gesprek.
Maar Oliver voorkwam henp.
Ho, ho Senor, dat gaat zoo maar niet. Hoe,
zoo ineens doze verandering? Deze wijziging van
koers? Uw opdracht was duidelijk en beslist, daar
zal ik mij aan houden!
Ik vernietig hierbij .die opdracht, antwoordde
Louis, de ketting kun je houden!
Oliver lachte spottend.
Ah, dank U zeer Senor. Zeer verplicht! Een
beetje gevaarlijk, nietwaar, Senor, zoo'n gouden
ketting zoo maar open cn bloot te dragen? Zal
Ik hem aan Magelhaes in be
waring geven?
Louis voelde een groote woede, maar terwille
van zichzelf moest hij zich beheerschen en blijven
om te onderhandelen met dien aaitsschclm.
Dat moet je niet doenl bracht hij met moeite
uit. Wat wil je nu eigenlijk precies?
Oliver voelde dadelijk deze tegemoetkomende
houding aan en maakte er handig gebruik van.
Niets, Senor. Op het oogenblik wil ik niets.
Alleen wenschtc ik, dat de Senor oude vrienden
niet zoo spoedig vergat Maar om nu op onze
caken terug te komen: Wanneer komt de rest van
bet geld?
Zijn toon was dreigend.
Als we terug zijn, beloofde Louis.
Als we terug zijn, hoonde Oliver. Ja, ja,
Senor. AlsAls
Ik heb toch niet de beschikking over geld op
het oogenblik, streefde Louis tegen. De ketting
nam ik uit ons familiebezit. Maar daar kan ik
Oliver liet hem niet uitspreken.
Kom, kom, Senor, ik zag straks een beurs,
nietwaar? Ik zal niet het onmogelijke van U ver
gen. Maar waar een beurs is, is allicht geld. Als
oud vriend ben ik met weinig tevreden.
Sprakeloos van woede reikte Louis hem de beurs
Dank U zeer, Senor! teemde Oliver.
En nu verder gezwegen! beval Louis, die zich
wat hersteld had.
Ongetwijfeld, Senor! verklaarde Oliver.
Trouwensen deze gedachte deed Louis
wat ruimer ademenPraten zou je de strop
kostcnl Magelhaes is niet medelijdend en deinst
voor krasse maatregelen niet terug, besloot hij.
Oliver lachte weer valsch. Louis griezelde er
van cn begreep nu maar niet, dat hij cich ooit
met dezen boef had ingelaten.
Dacht Ik het niet, Senor, dat U deze gedach
ten door het hoofd zouden spelen. Niet slim van
U, Senor, dat U daar niet eerder op kwam.
MaarOlivers toon werd dreigend: Dacht
U Senor, dat ik zoo maar kalm mijn hoofd in de
strop zou steken? Dacht U dat?
Onthoud U dan goed, dat de bemanning niet
verder wil, dan het Land van het Heilige Kruis
en dat het mij maar een enkei woordje kost om
hen tot verzet te brengen. Als U praat tegen
Magelhaes, laten we zeggen als de zon opgaat, dan
moet U eens zien, Senor, waar U aan toe is, U en
Magelhaes en Del Cano cn Albo en de Italiaan-
sche Ridder, als de zon weer ondergaat. U is
maar met weinigen, Senor, en wij zijn met velen.
Neen, Senor, mijn toestand is beter, dan de Uwe.
Louis moest hem in itijn hart gelijk geven. Hoe
zou Inj ooit de schande kunnen overleven, als
Magelhaes ter oore kwam, welke middelen hij had
gebruikt, om de tocht te verbind, ren? Hoe Miad
hij ooit tegen Magelhaes kunnen praten over rid
dereer en ridderplicht, waar Ciij zelfs sluipmoord
i ad willen gebruiken als middel om Magelhaes'
plannen te verhinderen.
Ik zal zwijgen, Senortot het mij gelegen
komt te spreken, voegde Oliver er dreigend aan
toe. U hebt niets anders te doen, dan te zwij
gen en af te wachten, zei hij met nadruk.
Een samenzwering dus? vroeg Louis, be
klemd door de listige boosheid van dien man,
dien hij eens had omgekocht,
Kom, kom, Senor, wat een groote woorden,
besloot Oliver, ik ga weer wat meespelen. Ik
groet den Senor.
Overdreven eerbiedig weer, waardoor het een
felle spot werd, maakte Oliver een buiging en ging
naar zijn makkers.
Louis bleef nog even staan.
Groote onrust was in zijn hart.
En wroeging over een daad, die hij r.u betreurde.
De zon was ondergegaan en snel viel de duister-
't Kwam Louis voor, alsof dit een teeken was,
de toekomst leek hem donkerdreigend!
Toen hij naar het achterdek liep, passeerd hij
bij de groote mast den Sumatraan, maar hij zag
hem nauwelijks, zoo zeer was hij vervuld van
scmibcre gedachten.
Anders had hij wellicht de boosaardige trek ge
zien, die er op diens gelaat lag
Toen Oliver naar kooi ging, stond eensklaps
de Sumatraan voor hem. Even kwam de gedachte
bij hem op dat Louis toch gepraat had eu Magel
haes hern moest hebben, maar dadelijk ook weer
wierp hij die gedachte van zich. Ik speel hoog
spel, maar ik ben de sterkste partij, meende hij.
Alleen Pigafetta, dat was het onberekenbare in
zijn plannen. Wat wist die?
Wat wil je? bromde Oliver.
Ik hooren het gesprek ract den Senor, ik ook
haten den Senor, fluisterde hij wraa'.zuchtig.
Even begreep Oliver hem niet, dan drong het tot
hem door, wal de kerel bedoelde.
Hij greep hem bij de schouder en siste hein foe:
Pas op, dat je je zwartehoudt, anders
Ik vertrouw je niet, het vat water viel door jouw
schuld.
(Wordt vervolgd)
WIST JE DAT
De menschen uit de Middeleeuwen veel van
peper hielden?
Hoe sterker het eten gekruid was, hoe lekker
der zij het vonden.
Sommige „hoorige" boeren pa elite re moesten
hun landheer bepaalde hoeveelheden peper leve
ren, die zij van de handelaars moesten knonen.
De „peperkoek" stond in hooge cere en gold
als een eerste lekkernij.
Reeds in 1468 gaf de Raad van Zwolle
nauwkeurige recepten voor hel bereiden van
honingkoeken: „Ende toe eiker tonne honigaj
(honig) sal men doen veer pond pepers ende
neet min!"
Rebus
in